Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36200-VII nr. 17 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36200-VII nr. 17 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2022
Op 24 februari jl. verzocht Uw Kamer, bij monde van de leden Leijten (SP) en Van der Graaf (CU), om een kabinetsreactie op het rapport Atlas van afgehaakt Nederland. Over buitenstaanders en gevestigden dat Josse de Voogd en René Cuperus met subsidie van de Minister van BZK in december 2021 publiceerden. Hierbij bied ik U de gevraagde reactie aan, mede namens de Ministers van SZW, OCW en LNV, de Ministers voor VRO, Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van VWS, waarbij ingegaan wordt op verschillende aspecten van de in de Atlas geschetste problematiek en ingezette oplossingsrichtingen die volgens het kabinet daarop aansluiten.
Thematiek van de Atlas van afgehaakt Nederland
Samenvatting
• In de Atlas van afgehaakt Nederland verkennen René Cuperus en Josse de Voogd de ruimtelijke weerslag van «afhaken». Feitelijke of gevoelde maatschappelijke achterstelling kan ertoe leiden dat mensen «afhaken» van het traditionele bestel. Dit betekent dat ze minder vertrouwen in de politiek hebben, niet (meer) stemmen of kiezen voor, wat de auteurs in hun woorden noemen, «buitenstaanderspartijen».1
• Cuperus en De Voogd laten in de Atlas zien hoe, vaak gestapelde, verschillen in opleidingsniveau, inkomen en gezondheid zich vertalen in sociaal-culturele voorkeuren en politieke keuzes en hoe die over het land zijn verdeeld.
• Hogeropgeleiden, jongeren en mensen met een bovenmodaal inkomen hebben meer vertrouwen in regering en parlement dan ouderen en lageropgeleiden. Dit soort verbanden laat de Atlas ruimtelijk zien. Lage opkomsten en stemmen op buitenstaanderspartijen hangen samen met achterstanden op het vlak van werk, inkomen en gezondheid. De, zoals de Atlas ze noemt, «gevestigde partijen», zijn sterk in gebieden met veel hogeropgeleiden, een hogere welvaart en meer sociale samenhang.
• Vooral de ervaren gezondheid springt eruit als factor die het vertrouwen en de neiging om te participeren beïnvloedt. Volgens Cuperus en De Voogd lijkt het erop dat bij gezondheid individuele factoren – opleiding, inkomen en leeftijd – en de meer maatschappelijke dimensie van sociale samenhang – eenzaamheid, vertrouwen en burgerschap – samenkomen.
• Dwars door Nederland tekent zich een «burgerschapszone» of «gemeenschapszone» af, in een zuidwest-noordoost diagonaal. Dit is een strook met relatief goede scores voor sociale samenhang, gezondheid en verkiezingsopkomst en relatief weinig stemmen voor buitenstaanderpartijen. Terwijl het hier juist grotendeels gaat om een gebied met een relatief lager inkomens- en opleidingsniveau. Dit laat zien dat, naast individuele factoren, ook onderliggende regionale karakteristieken ertoe kunnen doen.
• Volgens de auteurs maken verschillende ontwikkelingen dat mensen afhaken. Ze haken niet doelbewust af maar zijn als het ware «afgehaakt gemaakt», stellen Cuperus en De Voogd. Ze noemen in dat verband turbulente maatschappelijke veranderingen, de meritocratische normen van de kennissamenleving, het verdwijnen van beroepen, opleidingen en tradities, economische structuurverschuivingen en braindrain uit krimpregio’s. Populistische- of «buitenstaanderpartijen» kunnen volgens Cuperus en De Voogd gezien worden als een alarmsignaal in reactie op deze ontwikkelingen. De scheidslijn tussen establishment en non-establishment zien zij als een fundamenteel conflict over de toekomstkoers van onze samenleving.
• De auteurs van de Atlas stellen: «Het is van belang beter te begrijpen wat er nodig is om de polarisatie langs nieuwe maatschappelijke scheidslijnen te temperen». In het bijzonder zou verkend kunnen worden waarom regio’s met veel sociale samenhang afwijken van meer algemene patronen. En hoe de factor gezondheid hierbij een rol speelt. Ook is volgens hen meer aandacht wenselijk voor de positie van (kwetsbare) middengroepen en voor kwetsbare middelgrote gemeenten.
• Cuperus en De Voogd betogen dat processen van «afhaken» belangrijke gevolgen hebben voor het functioneren van de democratie, met name in termen van legitimiteit en representativiteit en dat het daarom van groot belang is om er niet aan voorbij te gaan.
Appreciatie
Voldoende legitimiteit en draagvlak vormen het fundament van de democratische rechtsorde. Op dit moment zien we dat het vertrouwen in de politiek (regering en Tweede Kamer) laag is. Ongeveer de helft van de Nederlanders geeft de politiek een onvoldoende. De tevredenheid van Nederlanders over het functioneren van de democratie als zodanig blijft daarentegen hoog.2 Ik ben het eens met Cuperus en De Voogd dat het onwenselijk is als grote groepen «afhaken» van de democratie en dat dit een bedreiging vormt voor de legitimiteit. Wel wil ik ervoor waken om met het gebruik van termen als «afhaken» mensen te stigmatiseren of weg te zetten als burgers die helemaal niet maatschappelijk betrokken zijn. Ook veel mensen die nu afstand ervaren tot de Haagse politiek kunnen zich betrokken voelen bij de samenleving, vrijwilligerswerk doen en zich inzetten voor hun buurt en hun naasten.
Waar het gaat om de politiek, laten de auteurs aan de ene kant zien dat veel burgers uiting kunnen geven aan hun zorgen en grieven door te stemmen op wat zij «buitenstaanderspartijen» noemen. Dat betekent dat het democratisch bestel in staat is om een plek te geven aan verschillende soorten visies en belangen – in de vorm van verschillende soorten partijen. In dat opzicht functioneert het bestel dus wel degelijk zoals het is bedoeld.
Aan de andere kant toont de Atlas ook dat «afhaken» van de politiek voor veel mensen letterlijk te nemen is. Ze doen niet mee, stemmen niet en hebben geen vertrouwen in de politiek. Dat raakt de fundamenten van onze democratie, die voor alle burgers herkenbaar dient te zijn. Het mag niet zo zijn dat opleiding, inkomen en gezondheid mede bepalen of mensen zich daarmee verbonden weten. De Atlas van afgehaakt Nederland wijst zo op belangrijke uitdagingen voor het democratisch bestel, die ook in de analyses van de Staatscommissie Hervorming Parlementair Stelsel een prominente plek innemen. De Atlas laat daarbij ook zien hoe het handelen van de overheid eraan heeft bijgedragen dat mensen «afgehaakt gemaakt» zijn.
Het is gezond als mensen kritisch naar de overheid en de politiek kijken. Tegelijk moeten mensen zich beschermd en gezien voelen door overheid en politiek, anders verliest de democratie aan draagvlak. Een belangrijke opdracht aan het kabinet is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar wil ik aan werken. Door maatregelen te nemen om de overheid dienstbaarder te maken en onze democratie te beschermen, te onderhouden en te vernieuwen. Door meer oog te hebben voor de uitvoering: zorgen dat we signalen eerder terugkrijgen en – indien nodig – beleid en wetten aan te passen. Door ons als overheid in de ander te verplaatsen en te luisteren naar de zorgen en grieven van mensen die onvrede ervaren. En door hen een stem te geven bij de ontwikkeling van beleid dat hen direct raakt. En tenslotte door het eerlijke verhaal te vertellen: wat kan wel en wat kan niet. Het is van belang dat we waarmaken wat we toezeggen en niet meer beloven dan we kunnen waarmaken.
De problematiek die de Atlas blootlegt, is taai en hardnekkig. Achtereenvolgende SCP-studies laten zien dat onder gemiddelden wat betreft de levensvooruitzichten van de Nederlandse burgers, hun tevredenheid en hun vertrouwen in de democratie en in de politiek, flinke verschillen tussen groepen en gebieden schuilgaan.3 We zien dit verontrustende patroon ook weer in de meest recente versie van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP.4
Recent onderzoek van de Universiteit Utrecht laat in aanvulling hierop zien dat groepen de afgelopen twintig jaar sterk uit elkaar zijn gaan groeien wat betreft hun vertrouwen in de politiek en dat opleiding daar een bepalende factor in is.5 Dit onderzoek verkent verder meer in het bijzonder de relatie tussen vertrouwen en overheidsprestaties. De conclusie van het onderzoek luidt dat betrouwbaarheid (rechtvaardigheid, onpartijdigheid, openheid) van de overheid het fundament vormt van het vertrouwen van burgers – meer nog dan tevredenheid met de staat van de economie of de zorg. En dit blijkt zeker zo sterk te gelden voor wantrouwende burgers.
Er is steeds meer aandacht voor de geografische dimensie in die, vaak gestapelde, verschillen.6 Die doen zich voor tussen gebieden en in gebieden. We zien bijvoorbeeld verschillen tussen stedelijke en landelijke gebieden, maar ook verschillen binnen die gebieden. Ook binnen dezelfde gemeente is er grote variatie tussen wijken bijvoorbeeld. Verschillen in opkomst en stemkeuze laten zich zodoende grotendeels verklaren door de ruimtelijke uitsortering van kenmerken als leeftijd, opleiding en inkomen. De opbouw van de bevolking in termen van leeftijd, inkomen en opleiding is immers niet gelijk over het land verdeeld. Economische ontwikkelingen bepalen mede de groei of krimp van bepaalde regio’s en drukken hun stempel op wie zich in een gebied vestigt, er blijft of er juist wegtrekt.7
In het maatschappelijk debat over regionale verschillen gaat daarnaast ook steeds meer aandacht uit naar sociaal-culturele verschillen als zelfstandige factor. De veronderstelling is dan dat de opvattingen en waarden in verschillende gebieden uiteenlopen en dat de opvattingen van stedelingen en plattelandsbewoners ook nog eens steeds meer uit elkaar zouden groeien. Er is op dit terrein nog weinig empirisch onderzoek beschikbaar. Wel zijn er indicaties dat er in bepaalde gebieden, met name aan de randen van het land, sprake is van een zekere «regionale frustratie».8
Dat komt ook terug in het rapport van de heer Remkes Wat wel kan over de transitie van het landelijk gebied.9 Hij zegt: «Er is een groeiende kloof tussen Randstad en landelijk gebied én tussen stad en platteland. In essentie zie ik dat mensen elkaar de afgelopen jaren steeds minder zijn gaan begrijpen. Zeker in het landelijk gebied wordt ervaren dat het op veel dossiers moet opdraaien voor problemen die vooral de stad ervaart. Mensen ervaren een groeiend verschil in culturele waarden, in economische positie en in kansen. Ze zien belangrijke voorzieningen verdwijnen. Dat zit bijvoorbeeld in het sluiten van de laatste school, in het weghalen van bushaltes en het verdwijnen van de laatste pinautomaten. Er is angst voor leegloop van het platteland, een gevoel dat ook ondersteund wordt door mensen die daadwerkelijk weggaan. Er is te weinig gevoel dat «Den Haag» echt begrijpt wat daar speelt, dat er vooral over en niet met hen gesproken wordt en soms ook dat ze bewust klein worden gehouden. Dat gevoel verschilt natuurlijk van mens tot mens, maar het is mij in het algemeen duidelijk dat er sprake is van groeiende afstand tussen Randstad en landelijk gebied én tussen stad en platteland».
Mede in dit licht vind ik de «burgerschapszone» interessant, die Cuperus en De Voogd in ons land hebben ontdekt. Wat maakt die zone anders dan andere gebieden? Wat maakt dat mensen zich daar thuis voelen en klaar voor de toekomst? Wat is daarbij de rol van de lokale gemeenschappen? Hoe komt het dat vertrouwen en participatie daar hoger zijn dan het inkomens- en opleidingsniveau zou doen vermoeden? Daar zal ik nader onderzoek naar laten doen, zodat we ervan kunnen leren. Onder andere in overleg met het SCP zal ik bezien op welke andere onderdelen van de Atlas vervolgonderzoek zinvol is. Ik denk dan aan de vraag wat de causale relaties tussen verschillende aspecten zijn en of er nog andere factoren van belang zijn.
De thematiek van de Atlas van afgehaakt Nederland en vergelijkbare studies raakt aan fundamentele vragen over de inrichting van de samenleving en het functioneren van de democratische rechtsstaat. Ik sluit hiervoor aan bij het grondige werk dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid eerder heeft verricht in zijn programma Wat is er mis met maatschappelijke scheidslijnen? Volgens de WRR gaat het uiteindelijk om:
«Een samenleving waarin iedereen kan beschikken over de materiële en immateriële middelen die vereist zijn om als gelijke te kunnen participeren, waarin mensen voldoende verbondenheid, solidariteit en vertrouwen voelen om vreedzaam te kunnen samenleven en productief te kunnen samenwerken, en waarin zij een beeld van de sociale en fysieke werkelijkheid hebben dat maximaal correspondeert met de feiten, zodat de politieke gemeenschap zichzelf effectief kan besturen en aanpassen aan veranderende omstandigheden.»10
Maatschappelijke scheidslijnen zijn onwenselijk als zij dit in gevaar brengen, stelt de raad. De WRR formuleert een aantal randvoorwaarden die de overheid zou moeten waarborgen, zoals het voorkomen van ongelijke behandeling op grond van irrelevante groepskenmerken, het voorkomen van extreme materiële ongelijkheid of extreme fysieke segregatie en het laag houden van de drempels voor representatie. Belangrijke punten, ook in relatie tot het afhaken van de democratie. Later in deze brief ga ik uitgebreider in op maatregelen die het kabinet neemt op verschillende van deze randvoorwaarden.
Veel van de in de Atlas besproken ontwikkelingen, zoals de trek van het platteland naar de stad, hebben zich voor een deel zelfstandig voltrokken en beperken zich niet tot Nederland. Ook de sterke doorwerking van maatschappelijke verschillen in het functioneren van het democratisch bestel zien we in andere democratieën terug.11 Dit onderstreept de hardnekkigheid en het lastige karakter van het vraagstuk.
De overheid is dan ook niet de enige speler die deze ontwikkelingen in positieve zin kan proberen te beïnvloeden. Dat geldt eveneens voor de bovengenoemde randvoorwaarden die de WRR van belang acht voor de aanpak van ongewenste maatschappelijke scheidslijnen. Naast de overheid spelen ook anderen daarbij hun rol in het maatschappelijk leven van alledag: bedrijven, vakbonden, scholen, media, maatschappelijk middenveld, vrijwilligersorganisaties en individuele burgers in hun onderlinge relaties.
Maar de overheid heeft wel een specifieke verantwoordelijkheid. Voor de overheid is de democratische rechtsorde, waarvan alle Nederlandse burgers deel uit maken, het richtinggevend kader. Zij moet ten dienste staan van de samenleving en vrede, recht en orde bewaken, zodat mensen zich beschermd weten en tot bloei kunnen komen. Dat brengt de verplichting met zich mee om grondrechten van burgers te waarborgen. De sociale grondrechten, die bijdragen aan een basis van bestaanszekerheid voor alle burgers bijvoorbeeld op het terrein van werk, gezondheid, wonen en onderwijs, vragen van de overheid om inspanningen te leveren. Vanuit die basis zou iedereen naar vermogen moeten kunnen deelnemen aan de open samenleving en het democratisch bestel dat daarbij hoort.
Kabinetsbeleid in relatie tot de thematiek
Om tegenwicht te bieden aan de oorzaken die er nu toe leiden dat mensen afhaken, zijn in het kabinetsbeleid drie hoofdthema’s relevant:
1. De inzet van het kabinet om de kansen in gebieden te versterken
2. De inzet van het kabinet om kansengelijkheid te vergroten
3. De inzet van het kabinet om de werking van het democratisch bestel en het functioneren van de overheid te versterken
Meerdere van mijn collega-bewindslieden leveren een bijdrage aan oplossingen van de geconstateerde problematiek uit de Atlas. Dit is immers een gemeenschappelijke opgave. Ik ga hieronder nader in op concrete beleidsacties van het kabinet die raken aan de grondslagen voor het afhaken van mensen van de democratie, zoals de Atlas die laat zien. In de eerste twee paragrafen komt aan de orde wat de overheid doet en in de laatste paragraaf gaat het vooral over mijn eigen inzet om te verbeteren hoe die dat doet.
De Atlas van afgehaakt Nederland laat zien dat het meer of minder aangesloten zijn op het democratisch bestel een geografische dimensie heeft. De ongelijkheden die eraan ten grondslag liggen, zijn niet gespreid over het land maar concentreren zich in sommige gebieden meer dan in andere – zowel in steden als aan de randen van ons land. In sommige gebieden zijn er meer kansen voor mensen dan in andere. Dit is ook terug te zien in de indicatoren van de Regionale Monitor Brede Welvaart. Sommige gebieden zijn in hun totaliteit minder aangesloten op de ruimtelijk-economische hoofdstructuur van het land. Deze monitor laat overigens geen zwart-wit beeld zien van een eenvoudige tegensteling tussen stad en platteland.12 Zo scoren de vier grote steden mede door de grote verschillen tussen de verschillende wijken laag op brede welvaart, ondanks het gemiddelde hogere opleidingsniveau van de inwoners en de korte afstand tot voorzieningen. Het oosten van Noord-Brabant scoort daarentegen weer hoog op de meeste aspecten van brede welvaart. Dat geldt ook voor delen van Drenthe, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord- en Zuid-Holland.
De verschillen tussen gebieden worden versterkt door demografische ontwikkelingen, waarbij er een trek van het platteland naar de stad heeft plaatsgevonden die de kansen daar nog verder versterken. Verbonden met deze verschillen zijn de indicaties dat regio’s ook uit elkaar lijken te groeien wat betreft democratische houding en betrokkenheid. Dergelijke regionale verschillen vormen een probleem wanneer zij tot structurele maatschappelijke scheidslijnen leiden en het vertrouwen in samenleving en overheid onder druk zetten.
De geografische dimensie heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen in het beleid via het Actieplan Bevolkingsdaling (bijlage bij Kamerstuk 31 757, nr. 89), het programma Grensoverschrijdende Samenwerking, het programma Leefbaarheid en Veiligheid en de inzet van Regio Deals. Het kabinet zet deze gebiedsgerichte aanpak met kracht voort, zowel in de steden als in de regio’s aan de grens.
Daarnaast verkent het kabinet hoe een adequaat regionaal aanbod mbo-opleidingen in stand kan worden gehouden waarbij verschillende mogelijkheden worden verkend. Ook wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar het mbo gestart, waarin onder meer beleidsopties voor het goed omgaan met krimp in beeld worden gebracht. Binnenkort wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd in de Kamerbrief over de inzet Werkagenda MBO.
Regio’s aan de grens
Met het nieuwe programma Regio’s aan de grens zet het kabinet in op versterking van de regio’s aan de grens op sociaal, fysiek-ruimtelijk en economisch vlak en op het verder intensiveren van de grensoverschrijdende samenwerking. Dit is bedoeld om de kansen van de mensen die in deze gebieden wonen te vergroten. Deze gezamenlijke aanpak van het Rijk, gemeenten, provincies, ondernemers en buurlanden moet leiden tot een extra impuls voor regio’s aan de grens en de versterking van brede welvaart van inwoners in deze regio’s. Naast materiële welvaart gaat het ook om zaken als gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale cohesie, persoonlijke ontplooiing en (on)veiligheid. Met het programma Regio’s aan de Grens bouwt het kabinet verder aan sterke grensregio’s door via een gebiedsgerichte aanpak in te zetten op het verhogen van de brede welvaart en de leefbaarheid van deze regio’s via o.a. nieuwe Regio Deals, versterking van de bestuurlijke samenwerking met de buurlanden, een aanpak van grensbelemmeringen, inzet van grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden en ondersteuning van kennis en innovatie door het uitvoeren van onderzoek onder andere op het overkoepelende thema kansenongelijkheid.
Leefbaarheid en veiligheid
Met het nationaal programma Leefbaarheid en veiligheid (bijlage bij Kamerstuk 30 995, nr. 100) zet het kabinet zich in om de leefbaarheid en veiligheid in de stedelijke focusgebieden – gelegen in steden waar de meest kwetsbare wijken liggen – in 15 tot 20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. Het gaat hierbij om een integrale gebiedsgerichte aanpak waar de betrokken ministeries en gemeenten heel nauw samenwerken om perspectief te bieden aan bewoners, de fysieke leefomgeving te verbeteren en het vergroten van de veiligheid. Maar het gaat naast wonen en veiligheid ook om het doorbreken van problemen op het gebied van onderwijs, armoede, gezondheid en werk. Het kabinet wil deze problematiek samen met bewoners, lokale partners en de overheid aanpakken. Deze doelen staan niet op zichzelf maar hangen onderling met elkaar samen. Een verbetering van de fysieke leefomgeving is nodig om verloedering van woningen en de woonomgeving te doorbreken. Meer woningen in het middensegment leiden tot meer gemengde wijken, waardoor sociale stijgers niet gedwongen worden om hun omgeving te verlaten als ze een beter of groter huis willen huren of kopen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor een structurele verbetering van deze gebieden die te maken hebben met grootstedelijke problematiek. Investeren in het woningaanbod, goede scholen, voorzieningen en de openbare ruimte zorgen ervoor dat resultaten die in het sociale domein worden behaald daadwerkelijk in de wijk zelf terechtkomen. Een gelijktijdige sociale inzet en een preventieve aanpak, die voorkomt dat jongeren in de criminaliteit belanden, helpen bewoners vooruit en dragen bij aan hun geloof in een betere toekomst. Een fysieke aanpak is nodig om de sociale interventies te ondersteunen en draagt bij aan de veiligheid, en vice versa.
Regio Deals, City Deals en Town Deals
Het kabinet sluit verder de komende jaren weer nieuwe Regio Deals af. Met het oog op geografische verschillen heeft het kabinet in het Regio Dealbeleid speciale aandacht voor de regio’s waar het welzijn van inwoners (de brede welvaart) onder druk staat. In de Atlas wordt gerefereerd aan kwetsbare gebieden in de regio’s aan de grens en stedelijke gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. De maatschappelijke positie die tot «afhaken» kan leiden komt vaak door complexe problematiek. Hierbij komen sociaal-maatschappelijke, sociaaleconomische en factoren gerelateerd aan de fysieke leefomgeving samen. Het blijkt vaak moeilijk om dit soort opgaven met generiek en sectoraal beleid op te lossen: een coalitie van overheden, kennis- en culturele instituten, arbeidsmarktpartners en maatschappelijke organisaties is nodig voor een effectieve aanpak. Bovendien is bij sommige opgaven betrokkenheid van het Rijk nodig vanwege de omvang en/of de complexiteit van de opgaven.
Daarom streeft het kabinet ernaar om in de Regio Deals samen met inwoners, ondernemers, medeoverheden en kennisinstellingen de kwaliteit van leven, wonen, werken en leefomgeving – de brede welvaart – van inwoners te vergroten. Omdat regionale uitdagingen vragen om regionale oplossingen. Dankzij een impuls van 900 miljoen euro krijgen regio’s nieuwe kansen voor de toekomst.
Naar analogie van de Regio Deal aanpak is de City Deal werkwijze doorontwikkeld om ook kleine en middelgrote gemeenten te kunnen ondersteunen met zogenoemde Town Deals. De eerste Town Deal in ontwikkeling richt zich op een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Ook is er een aantal City Deals over sociaal-maatschappelijke vraagstukken. De City Deal Energieke Wijken richt zich op kansen uit de energietransitie voor wat betreft verduurzaming, werk en opleiding voor inwoners van kwetsbare gebieden. De City Deal Slim Maatwerk werkt aan digitale vaardigheden en – ontwikkeling in kwetsbare huishoudens. In de City Deal Eenvoudig Maatwerk staat dienstverlening centraal om de bestaanszekerheid van burgers te vergroten. In de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving komen kwetsbare burgers in aanraking met gezond voedsel en wordt gewerkt aan wet- en regelgeving voor het stimuleren van een gezonde voedselomgeving in aandachtgebieden en rondom scholen.
Voorzieningenniveau in gebieden en het NPLG
Verschillende publieke voorzieningen zijn in de afgelopen decennia gecentraliseerd. Dit heeft ook onbedoelde effecten gehad voor de bereikbaarheid van voorzieningen en heeft daarmee een relatie met het aangehaakt blijven van groepen en gebieden in Nederland. Het kabinet vindt het belangrijk dit tegen te gaan en stuurde U eerder de inzet ten aanzien van de langetermijnvisie op plattelandsgebieden van de Europese Unie.13 Ook in het eerder aangehaalde rapport van de heer Remkes komt dit terug. Als vervolg op de motie van het lid Eppink14 heeft de Minister van LNV Wageningen Research gevraagd te onderzoeken wat er bekend is over (het behoud van) leefbaarheid in het landelijk gebied, de rol van publieke voorzieningen daarin en welke rol de overheid hierin kan spelen. Bij de begeleiding van het onderzoek zijn ook andere departementen en medeoverheden betrokken. Het eindrapport van dit onderzoek wordt in het najaar verwacht. Het kabinet en de betrokken departementen zullen dan met een reactie op de onderzoeksresultaten komen. De rapportage biedt mogelijk waardevolle inzichten en richting voor de nog op te stellen gebiedsprogramma’s in het kader van het NPLG en ander beleid in het landelijk gebied.
De transitie in het landelijk gebied die in het kader van de integrale gebiedsgerichte aanpak zal plaatsvinden, dient, naast de noodzaak om te voldoen aan de ambities omtrent de natuur en stikstof, water en klimaat, ook de brede welvaart en leefbaarheid in het landelijk gebied. De menselijke maat is daarbij van groot belang, zoals ook benadrukt door de heer Remkes. De effecten zullen verschillen betreffen tussen gebieden en tussen groepen in die gebieden. Daarom houden we ook zo goed mogelijk rekening met de sociaaleconomische effecten in de gebiedsprogramma’s die door de provincies worden opgesteld, zodat we de leefbaarheid op het platteland kunnen garanderen. Dit is reeds ook aangekondigd in het NPLG.15 Daarnaast komen de Minister van LNV en Minister voor Natuur en Stikstof op 14 oktober nog met een appreciatie op het rapport van de heer Remkes.
De Atlas van afgehaakt Nederland laat niet alleen zien hoe kansen en de mate van «aan»- of «afgehaakt» zijn verdeeld over het land. Het onderzoek vraagt tevens aandacht voor de gestapelde ongelijkheden die zich concentreren bij specifieke groepen in de samenleving. De effecten van kansenongelijkheid op allerlei terreinen blijken ook gevolgen te hebben voor het functioneren van de democratie in termen van vertrouwen en participatie. Voorkomen dat mensen afhaken, is een extra reden om te proberen ongelijke kansen aan te pakken. Ik ben mij ervan bewust dat dit gebeurt in een context van inflatie en hoge energieprijzen, waardoor maatschappelijke verschillen toenemen en de bestaanszekerheid van huishoudens met lagere – en middeninkomens onder druk staat.
Kansenongelijkheid is hoe dan ook een complex probleem dat zich niet met één remedie laat oplossen. Het gaat om het samenspel tussen de gestapelde ongelijkheden op het terrein van werk, inkomen, onderwijs, wonen en gezondheid. Het is van belang dat actoren binnen en buiten de overheid op al die afzonderlijke beleidsdomeinen zich er meer van bewust zijn dat beslissingen binnen één domein ook gevolgen hebben voor de andere levensterreinen van mensen. En dat die uiteindelijk ook effect hebben op sociale samenhang en het functioneren van de democratie omdat mensen afhaken. Het is daarom van belang dat er ook vanuit de rijksoverheid interdepartementaal en interbestuurlijk wordt samengewerkt om tot meer kansengelijkheid te komen. Dit is tevens in lijn met de motie van het lid Van Baarle die verzoekt de regering om de interdepartementale samenhang te bewaken in de aanpak om tot kansengelijkheid te komen16. Het kabinet zal hier in 2023 op reageren. Momenteel moedigt het kabinet de vermindering van kansenongelijkheid aan door een breed scala aan maatregelen te treffen. Zo worden mensen aan het werk geholpen, dragen arbeidsmarkthervormingen bij aan meer balans op de arbeidsmarkt, wordt arbeidsdiscriminatie tegengegaan en is er aandacht voor verdere arbeidsmarktintegratie. Verder wil het kabinet betere kansengelijkheid bevorderen op het terrein van bestaanszekerheid, onderwijs en gezondheid.
Bestaanszekerheid versterken
Met de «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden» gaat het kabinet aan de slag met een meerjarige aanpak die in het bijzonder als doel heeft een halvering van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2025 (t.o.v. 2015), en een halvering van armoede en problematische schulden in het algemeen in 2030 (t.o.v. 2015). Het kabinet start een ambitieus interdepartementaal en interbestuurlijk programma, waarbij de behoeften van mensen centraal worden gesteld. Het programma zorgt voor een samenhangend pakket maatregelen van de rijksoverheid, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en maatschappelijke partijen. De brief over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden is op 12 juli jl. aan de Tweede Kamer verstuurd.
Voor het behalen van de geformuleerde doelstellingen wil het kabinet:
1) Een betere borging van bestaans- en inkomenszekerheid: een voldoende en stabiel inkomen is de basis;
2) Preventie van geldzorgen: goede voorlichting van jongs af aan, in alle levensfases en dichtbij om de juiste financiële keuzes te kunnen maken;
3) Een overheid die werkt voor mensen en voorziet in laagdrempelige, eenvoudige, mensgerichte financiële hulp en sociale incasso;
4) Maatregelen nemen om (generatie)armoede te doorbreken zodat iedereen meedoet en vooruitkomt;
5) Realiseren dat meer mensen eerder en betere schuldhulpverlening ontvangen en sneller perspectief hebben op een financieel zorgeloze toekomst.
Om bestaanszekerheid te bieden is een adequaat sociaal minimum van groot belang. Op 1 januari 2023 voert het kabinet een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon door. Samen met de reguliere halfjaarlijkse indexatie stijgt het minimumloon hierdoor op 1 januari 2023 met 10,15%. Doordat het minimumloon doorwerkt op uitkeringen (waaronder uitkeringen op het sociaal minimum) en de AOW vergroot dit de bestaanszekerheid van werknemers, uitkeringsgerechtigden en AOW’ers. Daarnaast wil het kabinet het sociaal minimum elke vier jaar herijken om vast te stellen of het toereikend is om van te leven en om mee te doen in de samenleving. De eerste stap zal zijn om, naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s., een onafhankelijke commissie in te stellen. Deze commissie gaat onderzoek doen naar het sociaal minimum voor verschillende huishoudtypen, naar de systematiek van het sociaal minimum en naar scenario's hoe die systematiek beter kan aansluiten op de normen voor het bestaansminimum. De taakopdracht is op 8 juli jl. aan de Tweede Kamer verstuurd. De commissie presenteert binnen een jaar haar eindrapport.17
Gelijke kansen in het onderwijs bevorderen
Het versterken van gelijke kansen in het onderwijs moet bijdragen aan de kansengelijkheid op het verdere levenspad. Voor het kabinet is kansengelijkheid in het onderwijs een belangrijke prioriteit, in alle fasen van de onderwijsloopbaan. Daartoe pleegt het kabinet de volgende inspanningen:
• Vroegtijdige en voorschoolse educatie zet in op het voorkomen van taalachterstanden al voor de start van de onderwijsloopbaan;
• Het Actieplan basisvaardigheden richt zich op de verbetering van de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs en op het bevorderen van het burgerschapsonderwijs en digitale geletterdheid;
• Als onderdeel van de bestrijding van armoede in kwetsbare wijken wordt geïnvesteerd in het programma School en Omgeving (de rijke schooldag);
• De overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs wordt verbeterd en doorstroom en differentiatie worden bevorderd;
• De maatschappelijke diensttijd is erop gericht jongeren in contact te brengen met andere leefwerelden en te stimuleren dat zij zich inzetten voor de samenleving;
• Een stevige inzet op het uitbannen van stagediscriminatie o.a. met een stagepact tussen overheid, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven om te zorgen dat elke mbo-student een stageplek en een passende vergoeding krijgt;
• In de Werkagenda MBO staat een duurzame toekomst met perspectief voor jongeren centraal, waarin kansengelijkheid één van de drie prioritaire thema’s is. Binnenkort wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van de Werkagenda MBO, waarbij naast andere maatregelen de inzet van het kabinet is om te zorgen voor verhoging van de bekostiging voor mbo-niveau 2.
• De Gelijke Kansen Alliantie en de regiodeals en gebiedsgerichte aanpak zorgen gericht op verschillende plekken in Nederland voor verbetering van de kansengelijkheid;
• Met de al langer lopende Aanpak leerlingdaling dragen we eraan bij dat juist in dunbevolkte gebieden vooruit wordt gedacht over het aanbod aan onderwijs;
• De aanpak van vroegtijdig schoolverlaten wordt versterkt;
• Met de invoering van de basisbeurs versterken we gelijke kansen om een vervolgopleiding te doen;
• De begeleiding van school naar werk wordt verbeterd.
Gezondheidsachterstanden terugdringen
Niet iedereen heeft een gelijke kans op gezondheid. Wie rijker is en hoger opgeleid, ofwel een hogere sociaaleconomische status geniet, leeft gemiddeld gezien langer en in betere gezondheid. Concreet betekent dit dat mensen met een lager opleidingsniveau gemiddeld ruim 4 jaar korter leven en bovendien ruim 14 jaar eerder te maken krijgen met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden. De kans op gezondheid is ook in geografisch opzicht ongelijk verdeeld: mensen in bepaalde wijken zijn gemiddeld slechter af dan de rest van Nederland. Daarnaast kunnen taalbarrières of verschillende sociaal-culturele waarden goede zorg in de weg staan. Gezondheidsachterstanden zijn maatschappelijk onwenselijk omdat dit een negatieve impact heeft op de kwaliteit van leven en op de mogelijkheden voor mensen om te participeren in het economisch en maatschappelijk leven.
De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt meer dan de algemene inzet op gezondheid. Er is sprake van achterliggende problematiek zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid. Mensen met schulden, zonder baan of zorgen over hun woning kunnen het zich niet veroorloven om gezond te leven of hebben hier geen ruimte voor. Een bredere blik op gezondheid en een integrale aanpak gericht op de kwetsbare groepen is nodig (Health in all policies).
Het aanpakken van gezondheidsachterstanden is een kabinetsbrede opgave. Daarom werkt het kabinet vanuit verschillende beleidsterreinen samen om de achterliggende problematiek bij gezondheidsachterstanden aan te pakken, zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid, en een gezonde leefomgeving. Zo hebben de Staatssecretaris van VWS en de Ministers van SZW een advies gevraagd aan de SER over welke maatregelen er binnen het stelsel van de sociale zekerheid, de arbeidsmarkt en het sociaal domein getroffen kunnen worden die bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Dit advies wordt eind 2022 verwacht. Ook wordt er lokaal en regionaal ingezet op de gemeenten en wijken waar dat het hardst nodig is. De Staatssecretaris van VWS informeert Uw Kamer dit najaar separaat over de aanpak om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
In het onlangs afgesloten Integraal Zorgakkoord is veel aandacht voor het terugdringen van gezondheidsverschillen en het investeren in het voorkomen van zorg door middel van preventie. Onder meer door regionaal met alle partijen te bespreken welke uitdagingen er liggen, zullen er regionaal afspraken hierover gemaakt worden.
De democratische rechtsstaat staat of valt ermee dat mensen ervaren dat de democratie voor hen het verschil maakt, dat die ook voor hen werkt. Wanneer het steeds dezelfde groepen zijn die structureel niet meedoen of zich minder vertegenwoordigd voelen, dienen we ons echt zorgen te maken. Cuperus en De Voogd laten (andermaal) zien dat dit nu in Nederland het geval is.
Sommige groepen doen systematisch minder mee als kiezer, participant of politieke ambtsdrager dan andere. Vooral mensen met een hogere opleiding en een hoger inkomen zijn oververtegenwoordigd. Dat brengt het risico met zich mee dat hun visie en belangen sterker doorklinken in het bestuur, zoals meerdere kiezersonderzoeken en wetenschappelijke publicaties laten zien.18
De samenstelling van de mensen in het bestuur is op meerdere aspecten nog altijd eenzijdig: geslacht, leeftijd, opleiding en herkomst. Ook dat draagt eraan bij dat mensen zich niet altijd herkennen in de democratie en daardoor afhaken. «Afhakers» delen nu vaak kenmerken op het vlak van opleiding, inkomen en gezondheid. Maar als het gaat om geslacht, leeftijd of het al of niet hebben van een migratieachtergrond is de groep divers. Uit het meest recente Nationaal Kiezersonderzoek bleek bijvoorbeeld dat kiezers met een migratieachtergrond (10% van het electoraat) zich onvoldoende vertegenwoordigd voelen, zowel in aantallen vertegenwoordigers als wat betreft belangen.19 Zorgelijk is ook dat het verschil in houding ten opzichte van de democratie, mede bepaald door opleiding, al op jonge leeftijd lijkt te ontstaan.20
Het kabinet werkt tegen deze achtergrond aan het versterken van het democratisch bestel, met als oogmerk de verbinding tussen inwoners en bestuur te versterken. Voor het verkleinen van scheidslijnen in de samenleving die ervoor zorgen dat mensen afhaken van de democratie, is het echter ook essentieel dat de overheid in de spiegel kijkt bij de uitvoering van zijn kerntaken. Is er voldoende zicht op de maatschappelijke impact van beleid en heeft de overheid de juiste vaardigheden om in de eigentijdse complexe samenleving maatschappelijke samenhang en stabiliteit te bevorderen? Het kabinet wil daar nu aan werken zodat het antwoord op die vragen in de toekomst bevestigend is.
Versterken zeggenschap en invloed
Een vitale – lokale – democratie kan niet zonder goede verbindingen tussen inwoners en het bestuur. De representatieve democratie is het vertrekpunt, maar de kwaliteit en acceptatie van besluitvorming en beleid kan verder verhoogd worden met kennis en inbreng vanuit de samenleving.
Het is de ambitie van het kabinet om de invloed en zeggenschap van mensen op beleid en uitvoering te vergroten. Het kabinet wil op lokaal niveau mogelijkheden voor burgerparticipatie en burgerinitiatieven verhelderen en versterken. Hiertoe heb ik het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau (Kamerstuk 36 210) ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de inspraakverordening te moderniseren en verbreden tot een participatieverordening, waarin naast de betrokkenheid van inwoners bij de voorbereiding, ook de betrokkenheid van inwoners bij de uitvoering en evaluatie van beleid wordt geregeld.21 Daarnaast legt het voorstel ook het uitdaagrecht wettelijk vast. Dit betekent dat op decentraal niveau ruimte gegeven kan worden aan initiatieven van inwoners en maatschappelijke partijen.
Participatieprocessen dienen wel aan bepaalde randvoorwaarden te voldoen. Deze zijn benoemd in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel.
Zo is het van belang om te kiezen voor een duidelijke en gerichte vraagstelling, rond een onderwerp dat maatschappelijk leeft en voor een brede groep inwoners urgent en relevant is. Voor de start moet bovendien duidelijk zijn wat er met de inbreng van inwoners gebeurt. Belangrijk is ook een breed samengestelde groep deelnemers.22
In de praktijk zetten decentrale overheden een grote verscheidenheid en combinaties aan vormen van participatie in om inwoners bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid te betrekken. Het gaat hierbij zowel om beproefde werkwijzen zoals dorps- en wijkraden, als om nieuwe vormen van participatie. Werkwijzen als online burgerbegrotingen of gelote burgerpanels worden bijvoorbeeld steeds meer toegepast en verder ontwikkeld of gecombineerd met online raadplegingen of stemmingen. Ervaring is dat door goede randvoorwaarden te scheppen decentrale overheden slagen in het creëren van behoorlijke participatieprocessen.
Dat geldt niet alleen voor decentrale overheden, maar ook voor de rijksoverheid. In verkennende gesprekken die interdepartementaal en interbestuurlijk vanuit BZK zijn gevoerd blijkt dat ook op het nationale niveau verschillende thema’s zowel maatschappelijk als politiek urgent zijn en vragen om meer burgerbetrokkenheid. Samen met de Minister van EZK verken ik de mogelijkheden van een nationaal burgerforum over het klimaatbeleid. Ik zal u binnenkort ook informeren over mijn plannen en ambities om op nationaal niveau de betrokkenheid van burgers te versterken.
Opkomst bij verkiezingen
Inwoners met een opleiding anders dan HBO of WO en inwoners met een lager inkomen blijven vaker thuis bij verkiezingen. Ook is de opkomst in gebieden waar allerlei problemen zich concentreren soms heel erg laag. De opkomst bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen heeft dat nog eens laten zien. Ik heb daarom verdiepend onderzoek laten uitvoeren naar de precieze verklaringen daarvoor en naar de vraag wat verschillende groepen thuisblijvers over de streep kan trekken om wel te gaan stemmen. Uw Kamer wordt separaat geïnformeerd over de uitkomsten.
Inclusief bestuur
Ik streef naar een inclusief en divers samengesteld bestuur in de brede zin van het woord. Gebrekkige herkenbaarheid van het bestuur kan er immers eveneens toe leiden dat mensen afhaken. Om te sturen op een inclusief en divers samengesteld bestuur zijn er acties ondernomen om ondervertegenwoordigde groepen actief uit te nodigen en te werven, is er geïnvesteerd in meer inclusieve selectie en selectieprocedures en in een goede toerusting in het politieke ambt.
Ook het Rijk als werkgever streeft naar een divers en evenwichtig personeelsbestand en een veilige werkomgeving met een inclusieve organisatiecultuur. Een werkomgeving waarin ruimte is voor (on)zichtbare verschillen en waar iedereen zich welkom en gewaardeerd voelt. Ook is gestart met de versterking van de aanpak van discriminatie en racisme binnen de sector Rijk. Dit soort activiteiten dragen eraan bij dat mensen zich onderdeel voelen van de organisatie waar ze werken en, via die weg, ook van de samenleving.
Het kabinet wil, tenslotte, met verschillende initiatieven de positie van jongeren in de democratie versterken, zodat besluitvormers beter rekening kunnen houden met de gevolgen van beleidskeuzes voor jongeren en toekomstige generaties. Dit is ook relevant omdat de neiging om af te haken al op jonge leeftijd optreedt. Voorbeelden van de initiatieven zijn het Innovatiefonds in samenwerking met de Nationale Jeugdraad om kleinschalige initiatieven van jongeren te ondersteunen, onderzoek naar hoe bestuurders jongeren beter kunnen bereiken en de generatietoets.
Aandacht voor de uitvoering
Een belangrijk aspect in de problematiek van «afhaken» is ook het overheidshandelen in concrete, individuele gevallen. Juist de mensen die op een negatieve wijze in contact komen met de overheid haken eerder af. Denk bijvoorbeeld aan de toeslagenaffaire of slechte ervaringen op het terrein van uitkeringen of werk. Dit beïnvloedt mede het beeld van politiek en bestuur onder deze groepen.
Het coalitieakkoord benadrukt het belang van eenvoudige en uitvoerbare wetten en de menselijke maat die in beleid tot uitdrukking moet komen.23 Zoals de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» uiteenzet, onderneemt het kabinet diverse acties om ervoor te zorgen dat overheidshandelen meer mensgericht wordt.24 Dit betekent onder meer het opsporen en waar mogelijk wegnemen van hardvochtige effecten voor mensen in wetten en regels. Het betekent ook dat in de gehele beleidscyclus van beleidsontwikkeling, beleidsdoorwerking, -uitvoering en terugkoppeling/evaluatie wordt uitgegaan van een realistischer mensbeeld. Verder kan het toepassen van een hardheidsclausule of bijvoorbeeld het in wetten en regels opnemen van beslisruimte voor professionals, bijdragen aan betere oplossingen in de praktijk. Ook wordt gewerkt aan een aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht om deze meer mensgericht te maken.
Het programma Werk aan uitvoering is bedoeld om de kwetsbaarheden te verhelpen die het systeem in dit opzicht vertoont. Een zestal actielijnen vormen de speerpunten:25
• Toekomstbestendige dienstverlening
• Voor iedereen een toegankelijke dienstverlening. De producten en diensten van de overheid moeten op eenvoudige wijze toegankelijk zijn voor iedereen, op maat, digitaal en persoonlijk.
• Begrijpelijke en uitvoerbare wetgeving
Begrijpelijke wet- en regelgeving en eenvoudigere procedures, ontwikkeld met betrokkenen.
• Versnelling digitale agenda
• De digitale infrastructuur van de overheid moet interactie makkelijker maken. Het gebruik van data moet slimmer en transparanter en oude systemen moeten worden vernieuwd.
• Vergroten statuur en aantrekkelijkheid van de uitvoering
• Het kabinet wil een uitvoering die over voldoende middelen, gekwalificeerde mensen, politieke dekking en een helder beleidskader beschikt.
• Intensivering van samenwerking en verbeteren ambtelijke sturing
• Er moet een intensieve en duurzame samenwerking en sturing op maatschappelijke opgaven tot stand komen tussen uitvoeringsorganisaties en ministeries
• Rol van de politiek.
• De relatie tussen politiek, beleid en uitvoering moet verbeteren. Hierdoor komt er betere wet- en regelgeving die burgers en bedrijven beter ondersteunt. Politiek, beleid en uitvoering moeten hiervoor kennis hebben van elkaars wereld en gezamenlijk naar effecten van wet en regelgeving kijken.
De afgelopen jaren is geëxperimenteerd met nieuwe werkwijzen, waarbij het Rijk, medeoverheden en maatschappelijke partners samen optrekken. Voorbeelden zijn de reeds benoemde regiodeals, Werken aan Uitvoering en het programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens. Dit zijn vernieuwende aanpakken die ik ook zie als investering in het als overheden met elkaar samenwerken, met als doel het versterken van de uitvoering ten behoeve van burgers.
Verbetering van de uitvoering kan alleen worden bereikt door binnen alle onderdelen van de overheid op alle niveaus – bestuur, beleid, toezicht en uitvoering – goed met elkaar samen te werken. Een eenduidig en samenhangend stelsel van kaders van organisaties binnen de rijksoverheid, waaronder organisaties op afstand, draagt hieraan bij. De kabinetsreactie Brede evaluatie van kaders van organisaties op afstand, die op 9 september naar de Kamers is verstuurd, bevat de stappen die worden genomen om te komen tot een eenduidig en samenhangend stelsel van kaders van organisaties op afstand.26 Naast belangrijke waarden zoals doelmatigheid en doeltreffendheid, is daarin ook oog voor andere belangrijke waarden zoals bijvoorbeeld responsiviteit en rechtvaardigheid. Op deze manier beogen wij bij te dragen aan het creëren van publieke waarde door de overheid, en daarmee aan het bevorderen van het vertrouwen in die overheid.
Maatschappelijke effecten in beeld brengen
Om meer greep te krijgen op de maatschappelijke consequenties van beleid is in samenwerking met het Verwey Jonker Instituut een (gespreks)instrument ontwikkeld om de maatschappelijke impact af te wegen (Maatschappelijke Impact Analyse) van voorgenomen beleid. Dit instrument wordt de komende periode meerdere keren op dossiers toegepast om vooraf het goede gesprek te voeren over de maatschappelijke gevolgen van beleid.
Adviescommissie Versterken weerbaarheid democratische rechtsorde
Op verzoek van Uw Kamer gaat binnenkort een commissie van start die o.a. gaat bezien wat er nodig is om de veerkracht van de democratie te versterken.27 Dit mede in het licht van eventuele gevolgen van ongewenste scheidslijnen en zorgen over risico’s dat polarisatie in de samenleving groeit.
Slot
Democratie is kwetsbaar en niet vanzelfsprekend. Om haar te behouden, dienen we haar te beschermen, te onderhouden en te vernieuwen. Daarom is het des te belangrijker om langs meerdere wegen de oorzaken van «afhaken» te beperken. Door de kansen in gebieden te versterken. Door kansengelijkheid te vergroten. Door de democratie sterker te maken. En door een overheid te creëren die toegankelijk is en in zijn werk de mens vooropstelt. Om de positie van de mensen die het betreft te verbeteren én om onze democratie vitaal te houden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
Cuperus en De Voogd definiëren «buitenstaanderspartijen» op p. 12 van de Atlas als: «(.) partijen die onvrede en onbehagen met de mainstream-ontwikkeling van de samenleving representeren en die zich verzetten tegen een establishment waarvan men geen onderdeel is, of wil zijn.»
Zie o.a. SCP, Sociale Staat van Nederland, 2020, evenals de edities uit voorgaande jaren. Verder: SCP, Verschil in Nederland 2014–2020, 2021.
L. de Blok en L. Brummel, Gefundeerd politiek vertrouwen? Onderzoek naar de relatie tussen overheidsprestaties en het vertrouwen in politieke instituties, UU, 2022.
C. van den Berg en A. Kok, Regionaal maatschappelijk onbehagen: naar een rechtstatelijk antwoord op perifeer ressentiment, Groningen, 2021.
T. Cordeweners, Dwars door Nederland. Ruimtelijke verschillen in beeld, Strategische verkenning 3, Ministerie van BZK, 2020.
S. de Lange, Zeeuws en Nederlander: over de vertegenwoordiging van burgers uit de provincie in het Haagse, toespraak ROB, 2018, aangehaald in Cordeweners 2020.
Zie bijvoorbeeld A.Gethin, C. Martínez-Toledano, T. Piketty, Ongelijkheid en ons stemgedrag. Een studie van 50 democratieën van 1948 tot 2020, Amsterdam, 2022.
Zie bijvoorbeeld M. Bovens en A. Wille, Diplomademocratie, Amsterdam, 2014 of A. Hakhverdian en W. Schakel, Nepparlement? Een pleidooi voor politiek hokjesdenken, Amsterdam, 2017.
M. Lubbers en N. Spierings, Nederlanders met een migratieachtergrond: onvoldoende vertegenwoordigd? In: SKON, Versplinterde vertegenwoordiging. Nationaal kiezersonderzoek 2021, p. 125–139.
P. Thijs e.a., Democratische kernwaarden in het voortgezet onderwijs. Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden en Schoolloopbanen jaar 1 – 2018/2019, UvA, 2019.
Zie hiervoor ook de gezamenlijke brief van de Ministers van EZK en BZK aan de Tweede Kamer over de kabinetsinzet bij klimaat- en energiebeleid, 4 juli 2022; Kamerstuk 32 813, nr. 1084).
Zie de inleiding en hoofdstuk 1 van het regeerakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77.
Motie van het lid Segers c.s. Voorgesteld 19 januari 2022. Ondertekend door de leden: Segers, Hermans, Heerma, Dassen, Omzigt, Van der Staaij, Klaver, Ploumen, Paternotte, Van der Plas en Eerdmans. Kamerstuk 35 788, nr. 136.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-VII-17.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.