36 200 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2023

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2022

Naar aanleiding van de vragen van de commissie Financiën over de Ontwerpbegroting van het Ministerie van Financiën en de Nationale Schuld (IX) 2023 (Kamerstuk 36 200 IX), die ons 24 november zijn toegezonden, beantwoorden wij middels deze brief de gestelde vragen per onderwerp. Omdat de onderwerpen in deze brief raken aan de portefeuilles van alle drie de bewindspersonen, stuur ik deze brief mede namens de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane.

1. Inzicht in beleid en evaluatie

Doelen van beleid

De commissie zou graag verbetering zien van de beleidsagenda omdat de thema’s in de beleidsagenda afwijken van die van vorig jaar, subthema’s in figuur 7 niet overeenkomen met de subthema’s in de tekst en de doelen algemeen en beknopt beschreven staan. Ook ontvangt de commissie graag een nadere toelichting op de (meetbare) doelstellingen en streefwaarden op de zeven subthema’s van de beleidsprioriteiten.

De beleidsagenda is een kernachtig overzicht van de hoofdlijnen van beleid.

Bij het opstellen van de ontwerpbegroting IX 2023 is veel aandacht uitgegaan naar de beleidsagenda, met het doel een concrete, compacte en samenhangende agenda te maken, waarin de prioriteiten en grootste uitdagingen van het ministerie naar voren komen. Er is daarbij gekozen voor twee thema’s. Thema 1, «Gezonde en duurzame economie in een internationale omgeving», gaat in op het beleid van het Ministerie van Financiën en thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering» gaat in op de uitvoeringsorganisaties en het daarmee samenhangende fiscale beleid. Er is bewust gekozen het aantal thema’s te reduceren, zodat binnen de thema’s de samenhang kan worden geborgd.

In figuur 7 zijn binnen de twee thema’s zeven subthema’s met daarin de beleidsprioriteiten weergegeven. De eerste drie subthema’s hebben betrekking op thema 1 en worden in de tekst achtereenvolgens behandeld. De andere vier subthema’s in thema 2 («Vereenvoudiging belastingstelsel», «herstellen van fouten uit het verleden», «burgers en bedrijven centraal stellen» en «bouwen aan toekomstbestendige organisaties») hebben betrekking op meerdere uitvoeringsorganisaties. Door het benoemen van deze overkoepelende subthema’s wordt de samenhang tussen de uitvoeringsorganisaties benadrukt. Echter met het oog op de leesbaarheid én om duidelijk te maken wat elke uitvoeringsorganisatie met deze dwarsdoorsnijdende thema’s gaat doen, is ervoor gekozen om de subthema’s vervolgens per uitvoeringsorganisatie uiteen te zetten. We zullen uw suggestie om een koppeling te maken tussen de subthema’s in de figuur en in de kopjes van de tekst meenemen bij het opstellen van de begroting 2024.

De (meetbare) doelstellingen, streefwaarden en uitgaven zijn niet één op één te relateren aan de zeven subthema’s van de beleidsagenda, maar zijn per beleidsartikel verder uitgewerkt. Overigens worden de doelstellingen per uitvoeringsorganisatie ook uiteengezet in de betreffende jaarplannen.

Veel meer informatie over de doelen en prestaties van mijn beleid vindt u in de evaluaties van dat beleid, zie voor een overzicht Ingepland en uitgevoerd onderzoek | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl).

Uw commissie is tevens benieuwd naar de wijze waarop ik volgend jaar brede welvaartsaspecten integreer in de eigen begroting. Momenteel wordt bezien op welke manier dit een plek krijgt in de departementale begrotingen. Het CBS is volop bezig met het opstellen van departementale factsheets Brede Welvaart, ook met de factsheets van mijn departement. Deze factsheets bevatten de relevante bredewelvaartsindicatoren per departementale begroting. De publicatie van de factsheets is voorzien op Prinsjesdag 2023.

Strategische Evaluatie Agenda

De commissie verneemt graag op welke wijze de inzichtbehoefte voor de prioritaire thema’s uit de begroting is geïnventariseerd en hoe dit heeft meegespeeld bij de bepaling van de Strategische Evaluatie Agenda.

De beleidsagenda is een voorsortering van de prioritaire thema’s en geven aan welke delen van het beleid centraal staan in de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Binnen de thema’s is op basis van een inventarisatie per DG de inzichtbehoefte bepaald.

Net als in de beleidsagenda zijn in de SEA de onderzoeken gegroepeerd naar de twee hoofdthema’s uit de beleidsagenda, te weten thema 1 «Gezonde en duurzame economie in een internationale omgeving» en thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering». Vervolgens zijn de onderzoeken voor thema 1 gegroepeerd naar de drie subthema’s en is er voor thema 2, net als in de beleidsagenda voor gekozen, te ordenen naar uitvoeringsorganisatie. Met deze structuur wordt de samenhang tussen de verschillende evaluatie onderzoeken geborgd en daarmee maatschappelijk relevante vraagstukken beantwoord. Tevens wordt hierbij aansluiting gevonden op de SEA van het jaar 2022. Op deze manier wordt het strategische en meerjarige karakter van de SEA geborgd. Voor deze structuur is gekozen na advies van de onafhankelijke evaluatie-experts (op dat moment mevr. V. Pattyn en dhr. C. Koopmans) van de commissie beleidsevaluaties bij het Ministerie van Financiën.

Daarnaast is de commissie benieuwd hoe is bepaald op welke terreinen gebruik wordt gemaakt van ex-ante en ex-durante onderzoeken.

Het gebruik van ex ante en ex-durante onderzoeken is afhankelijk van de inzichtbehoefte per onderzoek. Ex-ante onderzoeken worden vaak ingezet om de gevolgen van voorgenomen beleid in kaart te brengen; hierbij worden beleidsopties onderzocht op uitvoerbaarheid nog voordat beleid wordt ingevoerd. Ex-durante onderzoeken trachten meer inzicht te geven in (specifieke onderdelen van) bestaand beleid of ontwikkelingen die beleidsmatig relevant zijn; dit maakt het mogelijk om tussentijds te kunnen bijsturen op basis van de inzichten van beleid die tot dusver zijn verzameld. Op de SEA staan pakweg 147 onderzoeken en evaluaties. Per onderzoek/evaluatie is aangegeven welke evaluatietechniek toepast wordt.

Tot slot ontvangt de commissie graag meer informatie over de te verwachte evaluaties op het terrein van de Douane.

Op het terrein van Douane vindt naar huidige inzichten, zoals u uit de SEA kunt opmaken, één evaluatie plaats, te weten «Effectgericht Sturen», welke naar verwachting in het jaar 2025 wordt afgerond. In dit onderzoek staat de verdere ontwikkeling van effectgerichte sturing in de sturingsdriehoek van eigenaar, opdrachtgevers en de Douane centraal. Het doel is om concrete stappen te zetten in het verhelderen van gewenste maatschappelijke effect(en), het formuleren van «outcome-indicatoren» en het meten van «outcome».

De evaluatie «Effectgericht sturen» geeft opvolging aan kabinetsreactie op de Beleidsdoorlichting Douane 2012–20181. Hierbij geeft het kabinet in een reactie op de aanbevelingen aan de Tweede Kamer aan te streven naar inzichten op basis waarvan (betere) conclusies getrokken kunnen worden over de doeltreffendheid in perspectief tot de mate van realisatie van de ABC-doelstellingen (afdracht, beschermen, concurrentie) van de Douane. Het gaat hier met name om de aanbeveling om voor alle drie de strategische doelstellingen meetbare prestatie-indicatoren op outcome niveau te formuleren, opdat een oordeel kan worden gevormd over het al dan niet behalen van de beleidsdoelstellingen. En waar meetbare prestatie-indicatoren op outcome niveau niet haalbaar zijn, gaat het om meetbare prestatie-indicatoren op output niveau te formuleren die een indicatie vormen voor het al dan niet realiseren van het gewenste (beleids)effect. Het specifiek en meetbaar maken van de door de opdrachtgevers geformuleerde beleidswensen is hierbij essentieel. Dankzij de (te ontwikkelen) meetbare indicatoren kan de Douane verslagleggen over de resultaten van de effectgerichte sturing en kunnen Douane en de beleidsdepartementen hun politieke verantwoording afleggen.

We zullen met het oog op de SEA 2024 inventariseren of de programmering van evaluatieonderzoek voor Douane uitbreiding behoeft.

2. Onderbouwing ramingen

Uitgestelde belastingontvangsten

Graag ontvangt de commissie een nadere toelichting op de inschatting van gederfde belastingontvangsten uit de uitgestelde belastingschulden wegens de coronapandemie en of dit bedrag nog verder op zal lopen vanwege de inflatie.

In de begroting 2022 was rekening gehouden met een derving van € 1,5 miljard. Tot medio 2022 was weinig informatie beschikbaar om onderbouwde uitspraken te doen over de mate waarin ondernemers de schuld wel of niet kunnen voldoen. Bij de Voorjaarsnota 2022 heeft het kabinet hier een nieuwe inschatting van gemaakt, op basis van beschikbare informatie over de financiële situatie van de betreffende ondernemers. De analyse schatte in dat 30% van de uitstaande schuld oninbaar is, wat gelijk staat aan € 6 miljard. Een uitgebreide toelichting kunt u terugvinden in de tweede monitoringsbrief fiscale coronamaatregelen.2 Deze inschatting is ook toegepast voor de Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2). Deze analyse kent nog altijd belangrijke onzekerheden, bijvoorbeeld in relatie tot de (onbekende) schuld bij derden en de mate waarin de winst daadwerkelijk benut kan worden om schulden af te betalen. Ook zit er onzekerheid in de aanname dat pre-corona winsten een beeld geven van post-corona winsten. De huidige hoge energieprijzen en bredere inflatie kunnen voor sommige bedrijven bijvoorbeeld tot een slechtere uitgangspositie leiden. Een actuelere winstverwachting voor specifiek deze groei bedrijven is momenteel niet beschikbaar. Vanaf oktober 2022 is de terugbetalingsregeling van start gegaan. Hieruit zal praktijkinformatie volgen over de mate waarin ondernemers slagen de belastingschuld terug te betalen. Ik zal de komende periode de situatie goed in de gaten blijven houden en u op de reguliere begrotingsmomenten informeren wanneer substantiële wijzigingen zich voordoen.

Apparaatskosten

De commissie verneemt graag in hoeverre rekening wordt gehouden met aanhoudende onderuitputting door personeelsverloop en krapte op de arbeidsmarkt. Tevens hoort de commissie graag of hierdoor in de komende jaren problemen in de centrale taakuitvoering van het departement te verwachten zijn.

Bij verschillende organisatieonderdelen van het Ministerie van Financiën is in 2022 sprake van lagere bezetting als gevolg van personeelsverloop en krapte op de arbeidsmarkt. Om de onderbezetting op eigen personeel (deels) te compenseren, wordt gebruik gemaakt van een flexibele schil, bijvoorbeeld inzet van externe inhuur, uitbesteding en detachering binnen de overheid daar waar dat logisch en passend is. Tevens wordt waar en wanneer dat nodig is, prioritering in de werkzaamheden en de inzet van personeel aangebracht. Dit is een continu proces. Soms kan de personele (onder)bezetting leiden tot onderbesteding in het apparaatsbudget, zoals het geval is in het uitvoeringsjaar 2022. In aanloop naar de budgettaire voorjaarsbesluitvorming 2023 zullen de DG’s van het ministerie bezien wat de actuele personele verwachtingen zijn qua bezetting en de financiële gevolgen ervan. Werving, selectie en begeleiding van nieuwe medewerkers is en blijft een prioriteit van het Ministerie van Financiën. Het behouden van personeel en het beperken van de uitstroom van personeel is hierbij ook essentieel.

Het Ministerie van Financiën blijft continu streven naar een adequate personeelsbezetting die zo dicht mogelijk aansluit bij het formatieve kader, om zodoende alle taken goed en doelmatig uit te voeren. Op dit moment worden er risico’s voorzien in de centrale taakuitvoering, in het bijzonder daar waar de sectorspecifieke tekorten het grootste zijn (functies in bijvoorbeeld de ICT, fiscaliteit, financiën, veiligheid en op juridisch vlak zijn in het bijzonder lastig te vervullen); deze risico’s worden getracht tijdig tegen te gaan met de hierboven beschreven beheersingsmaatregelen. Specifieke knelpunten worden nauwlettend gemonitord en waar nodig van beheersmaatregelen voorzien.

Rentelasten

Gelet op de huidige ontwikkeling van rentestijgingen, zou de commissie graag een nadere toelichting ontvangen op de keuze om vanaf 2024 de rentelasten te ramen op basis van de renteschattingen in het CEP van maart 2022.

Aansluitend hierop ontvangt de commissie graag een toelichting op de verwachtingen over een mogelijke (structurele) stijging van de rentelasten ten opzichte van de ramingen zoals opgenomen in de ontwerpbegroting 2023 en het effect daarvan op het geraamde EMU-saldo. Hierbij is de commissie ook benieuwd naar de inschatting van de risico’s voor het uitgavenkader als de rentelasten structureel te laag worden ingeschat.

Voor de raming van de rentelasten wordt gebruik gemaakt van de door het Centraal Planbureau (CPB) geraamde rentetarieven voor de korte en lange rente. Deze ramingen van de rentetarieven worden door het CPB gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro-Economische Verkenningen (MEV). Het Ministerie van Financiën raamt de rentetarieven niet zelf en maakt daarvoor gebruik van de cijfers van het CPB, zoals afgesproken in de begrotingsregels. Het CPB raamt bij de Macro-Economische Verkenningen (MEV) alleen de rentetarieven voor het lopende en volgende begrotingsjaar. Voor de latere jaren worden de rentetarieven alleen bij het Centraal Economisch Plan (CEP) bijgesteld. In de Voorjaarsnota 2023 zal de raming van de rentelasten voor de periode t/m 2027 opnieuw worden berekend n.a.v. de nieuwe rentestanden in de CEP 2023. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de extra rentelasten bij verschillende rentestanden ten opzichte van de Miljoenennota 2023.

Stijgende rentelasten maken conform de begrotingsregels onderdeel uit van het uitgavenplafond. Dit betekent dat er voor deze hogere uitgaven dekking zal moeten worden gevonden. In dat geval is er geen effect op het geraamde EMU-saldo.

3. Risicobeheersing actuele financieel-economische situatie

Kapitaalpositie DNB

Met het oog op een verwachte verdere renteverhoging door de ECB vraagt de commissie of ik overweeg een reservering te maken voor een mogelijke kapitaalstorting aan DNB in 2023. Tevens zou de commissie graag vernemen welke alternatieven hiervoor mogelijk zijn.

Ik overweeg op dit moment niet om een reservering te maken voor een mogelijke kapitaalstorting aan DNB in 2023. De buffers van DNB zijn namelijk vooralsnog voldoende om de geraamde meerjarige verliezen op te vangen. De verdere uitwerking van de economische situatie op het kapitaal van DNB en de beschikbare alternatieven om daarmee om te gaan zullen meegenomen worden in de aan uw Kamer toegezegde vervoeging van de evaluatie van het kapitaalbeleid van DNB. Over de voortgang zal ik u nog dit jaar een Kamerbrief sturen.

Compenserende maatregelen energieprijzen en inflatie in internationaal perspectief

De commissie zou graag vernemen of, en op welke manier, ik overleg heb gepleegd met collega’s van andere EU-landen over de inrichting van inkomensondersteunende maatregelen die de gestegen energieprijzen en inflatie moeten compenseren en de wijze waarop de Europese Commissie deze beoordeelt.

Er is regelmatig overleg over de gevolgen van de oorlog in Oekraïne op de economische situatie in lidstaten, en hoe om te gaan met energie-compensatiepakketten. Ook inflatie is een onderwerp waar in dat kader over gesproken wordt.

Deze vraagstukken zijn meerdere keren besproken in verschillende Eurogroep/Ecofin raden. In gesprekken die ik bilateraal gevoerd heb met Ministers van Financiën van andere EU-lidstaten en met Eurocommissarissen kwam deze thematiek vaak ook aan bod.

Daarnaast is de commissie benieuwd of ik al maatregelen heb genomen om de geanticipeerde tegenvallers op de begroting als gevolg van compenserende maatregelen op te kunnen vangen.

Gezien de uitwerking van de maatregelen en de onzekerheden in de ontwikkeling van de energieprijzen is besloten om de dekkingsopgave in het voorjaar van 2023 in te vullen.3In aanloop naar de voorjaarsbesluitvorming inventariseert het kabinet opties en maatregelen om zowel de compenserende maatregelen als de gestegen rente van dekking te voorzien.

4. Stand van de uitvoering

Graag ontvangt de commissie een nadere toelichting op de wijze waarop de beschikbaar gestelde middelen voor WaU bijdragen aan de doelstellingen daarvan, en hoe deze middelen bijdragen aan het bereiken van de prioriteiten, zoals genoemd onder Thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering».

De WaU-middelen dragen bij aan de drie handelingsperspectieven «Toekomstbestendige dienstverlening», «Versnelling digitale agenda» en «Statuur en aantrekkelijkheid (focus op kwaliteit van mensen)».

Voor het Ministerie van Financiën, onderdeel Belastingdienst, is voor de periode 2024–2031 jaarlijks € 105 miljoen (en in 2022 € 35 miljoen en in 2023 € 89,3 miljoen) beschikbaar gesteld. Douane en Toeslagen profiteren indirect – via de systematiek van toerekening – deels van deze middelen.

De WaU-middelen worden conform de drie genoemde handelingsperspectieven ingezet om de dienstverlening en taakuitvoering van de Belastingdienst, en indirect de Douane en Toeslagen, in de brede zin van het woord te verbeteren en zijn daarbij direct ondersteunend aan het realiseren van de ambities zoals verwoord in thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering» en specifiek de twee subthema’s «bouwen aan toekomstbestendige organisaties» en «burgers en bedrijven centraal stellen en vertrouwen terugwinnen», uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting.

Concreet betreft het drie handelingsperspectieven:

  • Continuïteit inning dat toeziet op het handelingsperspectief Toekomstbestendige Dienstverlening. De middelen dienen om de continuïteit van inning te borgen en de personele capaciteit voor inning tot en met 2031 op peil te houden.

  • IV-dagen en IV-vakmanschap dat toe ziet op handelingsperspectief Versnellen Digitale Agenda. De middelen zijn bestemd voor het creëren van een stabiel aanbodkader van 600.000 IV-dagen en IV-vakmanschap.

  • Ambtelijk Vakmanschap dat toe ziet op handelingsperspectief Vergroten statuur en aantrekkelijkheid uitvoering. De middelen zullen worden ingezet om het ambtelijk vakmanschap (verder) te ontwikkelen en voldoende vakmensen aan te trekken. De middelen worden onder andere ingezet om loopbaan- en managementontwikkeling te stimuleren, het startersbeleid te herijken en aantal pilots rondom werving (o.a. talentgericht en centrale werving) te financieren.

5. Herziening Toeslagenstelsel

De commissie vraagt om aan te geven welke rol ik heb bij de herzieningen van het toeslagenstelsel. Tevens vraagt de commissie of er zicht is op mogelijke transitiekosten die voor rekening komen van het Ministerie van Financiën.

De herzieningen van het toeslagenstelsel en de transities er naartoe zijn nog grotendeels aan nadere besluitvorming onderhevig. Uiteindelijke uitvoeringskosten die hiermee gepaard zullen gaan, zijn afhankelijk van de definitieve uitwerking van de wet- en regelgeving. In beginsel worden de uitvoeringskosten van wetswijzigingen ten laste van de begroting door het beleidsverantwoordelijke ministerie ter beschikking gesteld. De middelen die bij het coalitieakkoord beschikbaar zijn gesteld kunnen hiervoor als bijdrage gebruikt worden.

Voorziene wijzigingen in de huurtoeslag worden uitgewerkt door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Toeslagen draagt als uitvoerder van de huurtoeslag actief bij aan de beoogde vereenvoudigingen en implementeert de gekozen richting. In het coalitieakkoord is aangekondigd dat de genormeerde huur vanaf 2024 geleidelijk wordt ingevoerd met een overgangsperiode van vijf jaar. Vooruitlopend hierop is Toeslagen gestart met voorbereidingen om zo snel als mogelijk te starten zodra het voorstel is aangenomen.

Voor de kinderopvangtoeslag is nog onduidelijk wie de uitvoerder zal worden van het nieuwe stelsel. SZW werkt samen met uitvoeringsorganisaties DUO, Toeslagen, UWV de SVB, en sectororganisaties in een greenfield benadering aan het ontwerpen en bouwen van het nieuwe stelsel vanuit de geschetste kaders uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).4 In fase 1 van dit greenfieldtraject wordt gewerkt aan het ontwerp van het stelsel. Deze fase loop tot 1 juli 2023. Voor de kosten die reeds bekend zijn stelt Toeslagen vanuit de bestaande middelen expertise uit de uitvoering en stafdirecties beschikbaar. Voor zover additionele extra capaciteit nodig is, wordt financiering gevraagd van het verantwoordelijke beleidsministerie SZW. De beleidsdepartementen kunnen een beroep doen op de middelen die in het kader van het coalitieakkoord voor de transitie beschikbaar zijn gesteld. Die middelen staan nu nog op de aanvullende post.

Los van de vraag wie de nieuwe uitvoerder van de kinderopvangvergoeding zal worden, is een soepele transitie nodig naar het nieuwe stelsel en de aangekondigde inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor werkende ouders5. Reeds is voorzien dat vanaf inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, Toeslagen nog minimaal 5 jaar werkzaamheden binnen de huidige kinderopvangtoeslag zal verrichten. Additionele inzet en kosten vanuit Toeslagen worden verwacht om een soepele transitie mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het uitfaseren van het bestaande stelsel en ondersteuning aan de doelgroep bij de overgang. Op dit moment is nog onduidelijk wanneer deze werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden en wat de kosten hiervan zijn.

6. Europese aspecten

Landenspecifieke aanbevelingen

De commissie ontvangt graag een nadere toelichting op de wijze waarop met de eerste landenspecifieke aanbeveling wordt omgegaan.

Landenspecifieke aanbeveling 1 heeft betrekking op het kabinetsbrede (begrotings-)beleid. Er is daarom voor gekozen om hierop te reflecteren in het Draft Budgetary Plan (Ontwerpbegrotingsplan) 2023. Hierin presenteert het kabinet de economische en budgettaire vooruitzichten aan de Europese Commissie. Zij gebruiken het Ontwerpbegrotingsplan om te beoordelen of Nederland voldoet aan de vereisten uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), waarin de Europese begrotingsregels zijn vastgelegd. De thema’s uit deze aanbeveling hebben ook aandacht gekregen in de Miljoenennota 2023. De landenspecifieke aanbeveling heeft geen gevolgen voor de begroting van Financiën en is daarom niet hierin betrokken.

Herstel- en veerkrachtplan

De commissie vraagt aan te geven hoe ik het parlement in staat ga stellen zicht te houden op de voortgang van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan.

De mijlpalen en doelen van het herstel- en veerkrachtplan worden via halfjaarlijkse rapportages gemonitord. De halfjaarlijkse rapportages zijn een verplichting richting de Europese Commissie om de voortgang van het herstel- en veerkrachtplan te bewaken. Ik verstuur – uiterlijk 30 april en 15 oktober van elk jaar – het halfjaarlijkse rapport namens het kabinet op naar de Europese Commissie. Ik stel voor namens het kabinet de halfjaarlijkse rapportage te delen met uw Kamer middels een Kamerbrief waarin wordt aangegeven wat de status is van de mijlpalen en doelstellingen. Tevens kunnen eventuele risico’s uit worden gelicht in de Kamerbrief, indien van toepassing. Dit stelt uw Kamer in staat om (tussentijds) zicht te houden op de voortgang van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan. Nadere vragen over specifieke mijlpalen en doelstellingen n.a.v. de rapportage kunnen gericht worden aan de beleidsverantwoordelijke Minister.

Rechtmatigheid en doelmatigheid EU-fondsen

De commissie vraagt op welke wijze ik, vanuit mijn horizontale verantwoordelijkheid voor het begrotingsbeheer, via de Raad van de Europese Unie bij de Europese Commissie aandringt op verbetering van de rechtmatigheid van de bestedingen op de EU-begrotingen. Tevens is de commissie benieuwd of ik de verantwoordelijke Ministers aanspreek op verbetering van de onderbouwing van de inzet van EU-subsidies in Nederland en inzicht in de effecten daarvan.

De Europese Rekenkamer (ERK) geeft in het rapport over het verslagjaar 2021 wederom een afkeurende verklaring ten aanzien van de uitgaven van de EU-begroting. Het gemiddelde foutenpercentage (onrechtmatigheden) schat de ERK in op 3,0%. Dit is een toename ten opzichte van 2020, toen het foutenpercentage 2,7% was. De tolerantiegrens is maximaal 2%. Met name de uitgaven met een hoog risico, waarbij sprake is van vergoedingen op basis van declaraties (ten opzichte van bijvoorbeeld het toekennen van subsidies), kennen een relatief hoog foutenpercentage van 4,7% (2020: 4,0%). Dergelijke uitgaven zijn vaak omgeven door complexe regels voor het ontvangen en aanvragen van deze vergoedingen.

Voor Nederland vormen het oordeel en de bevindingen van de ERK een belangrijke bijdrage in de standpuntbepaling ten aanzien van de aanname van Raadsaanbevelingen voor decharge. In eerdere jaren heeft Nederland zich kritisch opgesteld in de discussie over de Raadsaanbevelingen voor decharge. De Raadsaanbevelingen waren volgens Nederland in het verleden in de meeste jaren onvoldoende in lijn met het oordeel van de ERK, wat meestal resulteerde in een tegenstem voor de aanname van de Raadsaanbevelingen. Ook dit jaar zal het kabinet zich in de Raad actief inzetten voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK voldoende reflecteren. Het kabinet zet in deze discussies, waarbij ook de Commissie aanwezig is, altijd ook in op het verbeteren van transparantie en versimpeling van wet- en regelgeving.

Met betrekking tot het recente rapport van de Algemene Rekenkamer (AR) over de EU-subsidies onderschrijf ik de aanbeveling van de AR dat goede onderbouwing van de inzet van subsidiegeld en de effectiviteit daarvan belangrijk is en dat daarin verbeteringen mogelijk zijn. Ik hecht zeer aan de doelmatige en doeltreffende besteding, zowel nationaal als Europees, en heb hier in de reguliere processen rondom de begrotingsverantwoording contacten met mijn collega’s. Tegelijkertijd gaat er ook veel goed. Over het algemeen blijkt bijvoorbeeld uit evaluaties van het Fonds voor Europese Ontwikkeling (EFRO) dat maatregelen en doelstellingen van programma’s goed op elkaar aansloten. Het kabinet zet zich in het kader van EFRO ook in om investeringen in lijn te brengen met nationaal beleid. Het kabinet is bijvoorbeeld voorstander van zo veel mogelijk investeringen in innovatie en klimaat. De inzet van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in Nederland is volgens het onderzoek van de Rekenkamer op een goede manier geëvalueerd en wordt gezien als best practice.

Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstuk 31 935, nr. 69

X Noot
2

Kamerstukken 31 066 en 35 420, nr. 1068

X Noot
3

Kamerstuk 36 250, nr. 1 (Najaarsnota, hoofdstuk 2.3 Dekkingsopgave Voorjaarsbesluitvorming 2023)

X Noot
4

Kamerstuk 31 322, nr. 465

X Noot
5

In het coalitieakkoord is eerder een vergoeding van 95% per 1-1-2025 opgenomen

Naar boven