36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 76 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 oktober 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 20 september 2022 inzake de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36 200, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 september 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Lips

Vraag 1

Wat is het effect van het pakket op de koopkracht (in euro’s) voor verschillende type huishoudens?

Vraag 6

Kan het kabinet aangeven per inkomenskwintiel wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) is?

Antwoord op vraag 1 en 6

Onderstaande tabel toont de inkomenseffecten van het koopkrachtpakket uit augustus. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer. Dit effect kan worden meegenomen na een nieuwe macro-economische doorrekening van het CPB.

Deze inkomenseffecten laten specifiek het verschil voor het mediane huishouden van dit pakket zien. Maatregelen uit het coalitieakkoord (o.a. verhoging arbeidskorting) en de voorjaarsbesluitvorming (2,5% WML-verhoging en verlaging IAOW) zijn hierin niet meegenomen. In de koopkrachttabel in de SZW-begroting staat het integrale koopkrachtbeeld voor 2023. Het mediane huishouden in deze inkomenseffecten kan verschillen van het mediane huishouden in de koopkrachttabellen, daarom kan het inkomenseffect niet bij de koopkrachtontwikkeling worden opgeteld.

In de inkomenseffecten valt met name de energietoeslag sterk op. In het basispad werd de energietoeslag niet opnieuw in 2023 ingezet, in het koopkrachtpakket uit augustus is hier alsnog toe besloten. In tegenstelling tot in de koopkrachttabel zijn maatregelen met betrekking tot de energierekening niet zichtbaar in deze inkomenseffecten, omdat deze maatregelen alleen effect hebben op de inflatie en niet op de inkomens van huishoudens.

Inkomenseffect pakket augustus in 2023

Inkomensgroep

in %

in euro

1e (<=115% WML)

5,1%

1.518

2e (115–183% WML)

2,8%

896

3e (183–280% WML)

0,9%

613

4e (280–413% WML)

0,6%

623

5e (>413% WML)

0,4%

485

     

Inkomensbron

   

Werkenden

0,9%

684

Uitkeringsgerechtigden

11,5%

2.025

Gepensioneerden

2,7%

865

     

Huishoudtype

   

Tweeverdieners

0,9%

713

Alleenstaanden

2,8%

942

Alleenverdieners

1,9%

€ 947

     

Kinderen

   

Huishoudens met kinderen

1,6%

€ 1.078

Huishoudens zonder kinderen

0,9%

€ 692

     

Alle huishoudens

1,4%

€ 827

Bron: Berekeningen SZW

Vraag gesteld tijdens Algemene Politieke Beschouwingen over belastingdruk

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is door de heer Klaver aan de Minister-President een vraag gesteld over belastingdruk, die als volgt door de Kamervoorzitter geparafraseerd is: «Hoeveel gaat een verpleegkundige erop vooruit en hoeveel belasting moet een huisjesmelker betalen?» (Handelingen II 2022/23, nr. debat over de Algemene Politieke Beschouwingen)

Een dergelijke vraag is lastig te beantwoorden. De belastingdruk is voor individuele gevallen sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Voor een goede vergelijking van de belastingdruk zou eigenlijk naar de belastingdruk op het totale inkomen uit arbeid en vermogen van een huishouden moeten worden gekeken.1 Om toch enig inzicht te geven is een aantal voorbeeldsituaties opgesteld die aansluiten bij de gestelde vraag. In onderstaande tabel is de resulterende belastingdruk getoond met en zonder de maatregelen uit het Pakket Belastingplan (Kamerstukken 36 202 t/m 36 207), uitgaande van 2023.

Tabel: Belastingdruk voor aantal voorbeeldsituaties
 

Huidig

Nieuw

Verpleegkundige (loondienst € 38.000)

19,5%

18,1%

Vastgoedbelegger in bv (box 2)

37,9%

40,8%

Vastgoedbelegger in box 3

6,0%

31,7%

Vastgoedbelegger in box 3 met schuld bij eigen bv – zonder gedragseffect in 2023

14,0%

34,0%

Vastgoedbelegger in box 3 met schuld bij eigen bv – met gedragseffect in 2023

14,0%

19,4%

Allereerst is er de alleenstaande verpleegkundige met een bruto inkomen van € 38.000 zonder eigen woning en zonder ander vermogen.2 Hij ziet zijn netto-inkomen in 2023 dankzij de maatregelen stijgen met € 553, overeenkomend met een daling van de belastingdruk van 19,5% naar 18,1%. Dit komt door de verhoging van de arbeidskorting en de verlaging van het tarief van de eerste schijf in box 1. Het besteedbare inkomen stijgt nog meer, met € 87 extra zorgtoeslag. In totaal gaat hij er dus € 639 op vooruit. Als deze alleenstaande verpleegkundige ook kinderen heeft is het positieve effect aanmerkelijk groter. Dan kan hij er (bij twee kinderen) € 2.022 op vooruit gaan. Dit bedrag is hoger vanwege extra kindgebonden budget en huurtoeslag.

Voor de vastgoedbelegger zijn vier voorbeelden gekozen waarin steeds € 1 miljoen is belegd in een vastgoedportefeuille en waarin de helft hiervan is gefinancierd middels een schuld bij ofwel een externe financier (bijvoorbeeld een bank) ofwel bij de eigen bv. Er is verondersteld dat het rendement op de vastgoedportefeuille 6% bedraagt en de rente op de schuld 3%. De getoonde belastingdruk is de belastingdruk op het netto rendement uit de portefeuille. De belastingdruk op overig inkomen is niet meegenomen in deze voorbeelden. Verder is ervan uitgegaan dat er geen andere bezittingen zijn.

In het eerste voorbeeld houdt de vastgoedbelegger de portefeuille in een bv en keert deze de winst meteen in hetzelfde jaar uit. De belastingdruk bestaat uit de combinatie van Vpb en box-2-belasting. Deze stijgt in 2023 door de verhoging van het lage Vpb-tarief naar een totale druk van 40,8%. De belegger kan er wel voor kiezen de belasting in box 2 uit te stellen door de winst vast te houden in de bv.3

In het tweede voorbeeld wordt het vastgoed in box 3 gehouden. In de huidige situatie is de belastingdruk laag doordat de schuld en de leegwaarderatio de grondslag in box 3 verkleinen. In het overbruggingsstelsel in box 3 dat in 2023 ingaat wordt het effect van de schuld veel minder groot en wordt de leegwaarderatio geactualiseerd. Daarnaast wordt het tarief in box 3 verhoogd. Door deze aanpassingen stijgt de belastingdruk voor dit specifieke geval van 6,0% naar 31,7%. Dit is afhankelijk van de hoogte van de schuld. Als de belegger niet 50%, maar 100% van de waarde gefinancierd had met schuld, dan was de belasting in 2022 nihil. Dat blijft zo, omdat ook het overbruggingsstelsel een heffingvrij vermogen kent.

In het derde voorbeeld wordt de vastgoedportefeuille ook gehouden in box 3, maar wordt de schuld gefinancierd bij de eigen bv. Door deze constructie wordt minder belasting betaald dan wanneer de vastgoedportefeuille gefinancierd zou zijn met uitgekeerde winst.4 Ook in dit voorbeeld stijgt de belastingdruk om dezelfde redenen als in het tweede voorbeeld en doordat de rente op de schuld in de bv wordt belast tegen een hoger Vpb-tarief5

Het laatste voorbeeld laat zien dat er nog steeds ruimte is om te optimaliseren. Indien de vastgoedbelegger met een kasrondje via zijn bv de schuld ophoogt in box 3 is het mogelijk de belastingdruk te drukken naar (in dit voorbeeld) 19,4%. Het wetsvoorstel Excessief lenen bij eigen vennootschap beperkt wel het uitstel van box-2-belasting door een fictief voordeel te belasten bij het verhogen van de schuld boven € 700.000, maar hierdoor wordt niet het grondslagdrukkende effect van de schuld in box 3 voorkomen. De definitieve oplossing is het belasten van het werkelijke rendement in box 3. Dan zal het niet of nauwelijks meer lonend zijn om deze constructies op te zetten om te arbitreren tussen box 2 en box 3, aangezien het tarief in box 3 waar de rente op de schuld tegen verrekend zal worden waarschijnlijk lager zal zijn dan het gecombineerde tarief van Vpb en box 2 waar de betaalde rente aan de bv tegen belast wordt.

De voorbeelden laten zien dat de belastingdruk op rendement op vastgoed bij de vastgoedbeleggers stijgt en de belastingdruk op inkomen uit arbeid bij de verpleegkundige daalt. Dit is wat het kabinet heeft beoogd met de voorgestelde maatregelen.

Vraag 2

Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van studenten met een bijbaan?

Antwoord op vraag 2

Het koopkrachtpakket voor 2023 bevat de volgende maatregelen, waarvan ook studenten baat kunnen hebben.

Allereest zijn er maatregelen die losstaan van de werksituatie. Vrijwel alle studenten profiteren van de verhoging van de zorgtoeslag tot 1.850 voor alleenstaanden. Daarnaast trekt het kabinet specifiek voor uitwonende studenten eenmalig 500 mln. euro uit voor studiejaar 2023/2024. Uitwonende studenten krijgen gedurende dit studiejaar 165 euro per maand bovenop de basisbeurs die zij vanaf het studiejaar 2023/2024 ontvangen. De verhoging geldt voor mbo-, hbo- en universitaire studenten die recht hebben op studiefinanciering. Op jaarbasis in 2023 gaat het dus om circa 4 (september t/m december) maal 165 euro is 660 euro. De rest van de middelen komen tot uiting in 2024. De huurtoeslag stijgt daarnaast met 203 euro voor studenten die daar recht op hebben. Recht op huurtoeslag is echter aan voorwaarden verbonden. Voor uitwonende studenten is in het bijzonder de voorwaarde van het huren van een zelfstandige woonruimte relevant.

Voor studenten met een bijbaan maakt de leeftijd, het aantal gewerkte uren en het uurloon uit. Het Nibud Studentenonderzoek 2021 geeft ter illustratie aan dat studenten in het hoger onderwijs gemiddeld 13 uur per week werken. Naar verwachting zullen veel studenten een bijbaan hebben op of nabij het wettelijk minimumloon, die voor hen van toepassing is. De verhoging van het wettelijk minimumloon bedraagt 10,15%. Leeftijd maakt echter uit en is in het bijzonder relevant voor studenten met een bijbaan. Op werknemers van 21 jaar en ouder is namelijk het wettelijk minimumloon van toepassing en op werknemers jonger is het wettelijk minimumjeugdloon van toepassing. Voor werknemers van 18 jaar is een wettelijk minimumjeugdloon ter hoogte van 50% van het wettelijk minimumloon van toepassing. Het wettelijk minimumloon bedraagt op 1 januari 2023 1.934,40 euro per maand bruto. Het wettelijk minimumjeugdloon voor een 18-jarige bedraagt 967,20 euro per maand bruto. Daarnaast maakt voor het effect in euro’s uit hoeveel uren de bijbaan van een student bedraagt en het daadwerkelijke uurloon.

Samenvattend is het beeld voor het effect van het koopkrachtpakket op studenten met een bijbaan zeer divers. In de breedte profiteren studenten van de zorgtoeslag en, indien zij uitwonend zijn, van de hogere uitwonende beurs. Daarbuiten maken de leeftijd, uurloon en het aantal gewerkte uren uit voor de extra koopkracht vanwege de verhoging van het wettelijk minimumloon.

Vraag 3

Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van mensen met een minimumloon? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een stel is of wel of geen kinderen heeft?

Vraag 5

Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van iemand in de bijstand? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een stel of wel of geen kinderen heeft?

Vraag 132

Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) zal zijn voor huishoudens op het niveau van het wettelijke minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal en twee keer modaal?

Antwoord op vraag 3, 5 en 132

In onderstaande tabel vindt u de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens6 in 2023 voor het koopkrachtpakket uit augustus, na het koopkrachtpakket en het verschil tussen deze ramingen in procentpunten en euro’s. Het effect in euro’s toont de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen7 in absolute euro’s tussen 2022 en 2023. Hierin wordt het effect van inflatie niet meegenomen, dit wordt zichtbaar in de relatieve koopkrachtontwikkeling.

De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer. Dit effect kan worden meegenomen na een nieuwe macro-economische doorrekening van het CPB.

Voorbeeldhuishoudens 2023
 

Koopkrachtontwikkeling 2023 voor pakket (%)

Koopkrachtontwikkeling 2023 na pakket (%)

Verschil pakket

Effect pakket op inkomens in €

Actieven:

       

Alleenverdiener met kinderen

       

modaal

1,5

7,3

5,8

€ 1.469

2 x modaal

0,2

3,5

3,3

€ 987

         

Tweeverdieners

       

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,9

4,2

3,2

€ 995

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,0

1,6

1,5

€ 217

2½ x modaal + modaal met kinderen

0,6

2,1

1,6

€ 339

modaal + modaal zonder kinderen

1,4

3,2

1,8

€ 350

2 x modaal + modaal zonder kinderen

0,7

2,3

1,7

€ 366

         

Alleenstaande

       

minimumloon

4,8

12,2

7,5

€ 1.285

modaal

1,4

3,6

2,2

€ 250

2 x modaal

0,2

1,8

1,6

€ 191

         

Alleenstaande ouder

       

minimumloon

2,5

12,7

10,2

€ 2.710

modaal

2,0

7,1

5,1

€ 1.433

         

Inactieven:

       

Sociale minima

       

paar met kinderen

– 3,7

10,4

14,1

€ 3.158

alleenstaande

– 7,9

8,7

16,6

€ 2.227

alleenstaande ouder

– 3,9

11,8

15,8

€ 3.295

         

AOW (alleenstaand)

       

(alleen) AOW

– 6,3

7,4

13,7

€ 2.145

AOW +10.000

1,1

6,2

5,1

€ 898

         

AOW (paar)

       

(alleen) AOW

– 4,6

6,8

11,4

€ 2.300

AOW +10.000

0,9

5,7

4,8

€ 1.022

AOW +30.000

0,5

2,8

2,3

€ 446

Bron: Berekeningen SZW

Vraag 4

Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van gepensioneerden? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is of een stel?

Antwoord op vraag 4

Zie het antwoord op vragen 1 en 3.

Vraag 5

Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van iemand in de bijstand? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een stel of wel of geen kinderen heeft?

Antwoord op vraag 5

Zie het antwoord op vraag 3.

Vraag 6

Kan het kabinet aangeven per inkomenskwintiel wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) is?

Antwoord op vraag 6

Zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 7

Kan het kabinet een overzicht geven van de marginale druk voor tweeverdieners met jonge kinderen in 2022, 2023 en de verwachte marginale druk na de hervorming van de kinderopvangtoeslag naar 96 procent in 2025?

Antwoord op vraag 7

Allereerst is het goed om te beseffen dat dé marginale druk voor een tweeverdiener niet bestaat. De marginale druk hangt af van hoe het inkomen binnen het huishouden is verdeeld. Daarnaast is de vraag of je kijkt naar de marginale druk van de minstverdiener of de meestverdiener. In het voorbeeld is aangenomen dat de meestverdiener 2/3 van het inkomen verdient.

Onderstaande figuren geven de marginale druk in 2022 en 2023 voor zowel de minstverdiener als de meestverdiener. Daarnaast is een extra berekening gemaakt waarbij de kinderopvangtoeslag al in 2023 naar 96% gaat voor alle inkomens. Op die manier is het effect van de aanpassing van de KOT op de marginale druk goed zichtbaar. Tegelijkertijd met de aanpassing van de KOT wordt ook de IACK voor nieuwe gevallen afgeschaft. Dit verhoogt de marginale druk van de minstverdiener vanaf 2025, indien alle kinderen geboren zijn op of na 1 januari 2025. De afschaffing van de IACK is in onderstaand figuur niet meegenomen.

Verder is aangenomen dat het huishouden 2 kinderen heeft die naar de dagopvang gaan. Bij een stijging van het inkomen is het aantal uren opvang constant gehouden. Het huishouden woont in een huurwoning met recht op huurtoeslag.

Vanaf een huishoudinkomen van ongeveer € 60.000 zijn een soort hobbels zichtbaar in de marginale druk. Dit komt doordat de KOT afbouwt in trapjes. Als het huishouden binnen een bepaalde inkomensrange blijft, dan blijft de KOT gelijk. Buiten die inkomensrange gaat de KOT dan ineens met een stap omlaag. Na de aanpassing van de KOT verdwijnen deze hobbels in de marginale druk.

Figuur 1 – marginale druk meestverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)

Figuur 1 – marginale druk meestverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)

Figuur 2 – marginale druk minstverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)

Figuur 2 – marginale druk minstverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)

Vraag 8

Kan het kabinet een overzicht geven van de verwachte marginale druk in 2023 en 2025 en daarbij het effect in procentpunten marginale druk van de inkomstenbelasting, huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag ieder afzonderlijk aangeven?

Antwoord op vraag 8

De figuur hieronder laat de gemiddelde marginale druk 2023 en de decompositie daarvan zien naar inkomensniveau. Naast 2023 wordt ook om de marginale druk 2025 gevraagd. Voor 2025 is echter geen recente raming van het CPB beschikbaar. De bijdrage van de kinderopvangtoeslag aan de gemiddelde marginale druk is zo klein, dat deze in de figuur niet zichtbaar is (dat komt door het beperkte aantal gebruikers van kinderopvang t.o.v. de totale populatie werkenden). Daarom is ook een tabel opgenomen met voor verschillende inkomensniveaus een uitsplitsing van de marginale druk.

Figuur 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau 20231

Figuur 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau 20231
  • 1) Een negatieve bijdrage aan de marginale druk, wil zeggen dat de regeling op dat punt de marginale druk verlaagt.

  • 2) De inkomensbelasting is nog voor kortingen

Tabel 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20233

Tabel 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20233
  • 3) inkomensbelasting is de belasting voor toepassing heffingskortingen

Vraag 9

Hoeveel loont het voor de minst-werkende ouder in een gezin met één fulltime-werkende ouder en één parttime (drie dagen) werkende ouder met kinderen die naar de opvang gaan om één dag extra te gaan werken? Hoeveel loont dit bij twee dagen? Hoe is deze situatie in 2023 en in 2025?

Antwoord op vraag 9

De marginale druk laat zien welk deel van elke extra verdiende euro niet in de eigen portemonnee terecht komt. Het geeft daarmee ook inzicht in wat een extra dag of twee extra dagen werken oplevert. De marginale druk berekeningen worden doorgaans gemaakt voor de situatie dat het inkomen 3% stijgt, hetgeen gemiddeld overeenkomt met een stap in de loonschalen. Een extra dag werken zal een hogere loonstijging dan 3% geven, maar verschil ten opzichte van alleen een loonstijging ontstaat bij meer uren werk met name als het aantal uren kinderopvang wijzigt.

Wat een extra dag werken oplevert is sterk afhankelijk van onder meer het uurloon, het aantal gewerkte uren, het huishoudinkomen en de kosten van kinderopvang die weer afhangen van de uurprijs, het aantal kinderen en hun leeftijd.

Als vanaf 2025 de kinderopvangtoeslag ongeacht het aantal kinderen en het huishoudinkomen 96 procent tot de maximumuurprijs vergoedt, verhoogt de kinderopvangtoeslag de marginale druk niet meer als het loon stijgt. Hierdoor zal de gemiddelde marginale druk met ca 0,2%-punt dalen (zie eerste tabel hieronder). De tweede tabel zoomt in op specifieke groepen met kinderen. Voor de alleenstaande loopt het effect van het vervallen van de kinderopvangtoeslag uit de marginale druk op tot gemiddeld –1,3%, voor de minstverdiener loopt het op tot gemiddeld –0,9% en bij de meestverdiener tot –0,7%. Als echter het loon stijgt vanwege meer uren werk en daarbij ook het aantal uur kinderopvang wordt uitgebreid zullen de extra kosten kinderopvang nog wel een verhogend effect op de marginale druk hebben.

De meest recente marginale druk cijfers voor meer uren werk zijn te vinden in het rapport «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden» uit sep 2019 (zie Bijlage bij Kamerstuk 35 302, nr. 8). In figuur 11 in dit rapport zijn de marginale druk cijfers opgenomen voor een halve dag extra werk.

Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20231

Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20231

1 Inkomensbelasting is belasting voor toepassing heffingskortingen.

Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 20231

Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 20231

1 Inkomensbelasting is belasting voor toepassing heffingskortingen.

Vraag 10

Kan het kabinet in één tabel een overzicht maken van alle budgettaire aanpassingen ten opzichte van de uitgaven die te verwachten waren geweest in deze begroting naar aanleiding van de plannen uit het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77)?

Antwoord op vraag 10

In de Startnota (Bijlage bij Kamerstuk 35 925, nr. 143) zijn de budgettaire gevolgen van de plannen uit het Coalitieakkoord verwerkt. De verwachte uitgaven zijn daarna op twee momenten bijgesteld. In onderstaande tabel zijn de totale mutaties bij Voorjaarsnota 2022 en Miljoenennota 2023 (Kamerstukken 36 120, nr. 1 en Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2) weergegeven, met daarbij de belangrijkste onderliggende reeksen.

De belangrijkste mutaties bij Voorjaarsnota zijn toegelicht in paragraaf 5.2 van de betreffende nota. De toelichting op de belangrijkste mutatie van de Miljoenennota zijn opgenomen in de plafondtoets (bijlage 1 Miljoenennota 2023).

Netto-uitgaven, in miljoenen euro (excl. corona)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Stand Startnota

346.823

362.257

379.601

394.051

403.780

25.906

             

Mutaties Voorjaarsnota 2022

– 4.384

5.974

15.396

23.946

26.343

419.964

   wv. Intensivering Defensie

 

600

1.900

2.200

2.200

2.200

   wv. WML vervroegen naar 2023, incl. AOW

2

1.457

908

291

278

266

   wv. Ombuigingen fondsen

– 660

 

– 150

– 500

– 500

– 390

   wv. Rente-uitgaven

426

825

1.275

1.566

1.792

1.853

   wv. Bijstelling uitgaven WW en Bijstand

– 1.465

– 1.385

– 1.368

– 1.519

– 1.470

– 1.381

   wv. Gasbaten

– 1.159

– 2.806

– 1.438

– 518

– 318

– 440

   wv. Loon- en prijsbijstelling

2.313

8.897

14.117

18.856

23.350

29.749

   wv. Accres

1.725

2.848

3.908

4.961

3.053

3.421

   wv. Herijking kasritme begrotingen

– 2.810

– 2.032

– 1.641

– 1.944

– 798

– 445

   wv. extrapolatie

         

386.466

   wv. Overigen

– 2.756

– 2.430

– 2.115

553

– 1.244

– 1.335

             

Mutaties Miljoenennota 2023

– 3.269

4.325

4.709

6.020

7.517

7.346

   wv. Incidenteel koopkrachtpakket

50

3.804

243

37

93

113

   wv. Verhoging WML (incl. verlaging IOAOW)

22

2.712

1.922

863

833

811

   wv. Overige structurele koopkrachtmaatregelen

90

935

828

657

565

575

   wv. Asiel

183

189

95

176

184

182

   wv. Medeoverheden

       

1.100

 

   wv. Mijnbouwheffing

0

– 2.021

– 714

– 52

   

   wv. Taakstellende onderuitputting

– 2.100

– 2.100

– 500

     

   wv. Renteuitgaven

383

1.947

1.049

1.015

1.071

1.071

   wv. Gasbaten en Norgakkoord

501

– 4.912

– 3.288

– 1.201

– 385

– 35

   wv. Uitvoeringsinformatie SZW en VWS

– 937

– 35

– 185

– 312

– 381

– 433

   wv. Bijstelling uitgaven WW en Bijstand

– 538

– 577

– 489

– 376

– 264

– 83

   wv. Loon- en prijsontwikkeling

6

5.095

4.969

5.356

5.643

5.747

   wv. Herijking kasritme begrotingen

– 1.061

– 329

190

– 60

– 715

– 429

   wv. Overigen

132

– 383

589

– 83

– 227

– 173

             

Stand Miljoenennota 2023

339.170

372.556

399.706

424.017

437.640

453.216

Vraag 11

Kan het kabinet in een tabel alle bezuinigingen boven de 100 miljoen euro ten opzichte van 2022 weergeven?

Antwoord op vraag 11

In onderstaande tabel zijn alle ombuigingen sinds Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2) opgenomen. De ombuigingen zijn verwerkt in de Startnota, de Voorjaarsnota 2022 en de Miljoenennota 2023.

in miljoenen euro (– is ombuiging)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

struc

Ombuigingen Startnota

             

Verlaging NPO

 

– 230

         

Besparing LKV jongeren vanaf 2026

       

– 250

– 250

– 250

Houdbaarheid zorguitgaven

320

525

– 22

– 1.211

– 1.846

– 2.421

– 5.636

               

Ombuigingen Voorjaarsnota

             

Afschaffen IOAOW

 

– 346

– 701

– 1.077

– 1.102

– 1.128

– 1.128

Ombuiging Nationaal Groeifonds

– 660

         

0

Ombuiging Klimaatfonds

   

– 50

– 300

– 300

– 230

0

Ombuiging Transitiefonds

   

– 100

– 200

– 200

– 160

0

Niet uitkeren indexatie CA-middelen tranche 2022

– 136

– 374

– 586

– 649

– 668

– 698

– 307

               

Ombuigingen Miljoenennota

             

IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025

 

– 496

– 151

     

0

Mijnbouwheffing

 

– 2.021

– 714

– 52

   

0

Inzet SDE-middelen kolencentrales

– 500

         

0

Vraag 12

Kan de belastingdruk worden toegelicht van een ondernemer met tien medewerkers met een directeur-grootaandeelhouders-salaris (DGA-salaris) van 75.000 en een fiscale winst van 100.000? Wat is de belastingdruk in 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 12

In onderstaande tabel is weergegeven hoe de belastingdruk op het inkomen van de dga is opgebouwd. Er is vanuit gegaan dat wordt bedoeld de belastingdruk op het loon dat de dga zichzelf toekent en op de winst uit de onderneming, voor zover die aan de dga toegerekend kan worden.

Voor de berekening van de belastingdruk op het inkomen van de dga is verondersteld dat de fiscale winst van € 100.000 het bedrag is na aftrek van het gebruikelijk loon van € 75.000 voor de dga en dat dit gebruikelijk loon is vastgesteld met toepassing van de doelmatigheidsmarge van 25%. De totale bruto winst voor de DGA bedraagt dus € 175.000. Verder is verondersteld dat deze bruto winst in de jaren 2021, 2022 en 2023 constant blijft. Ook is verondersteld dat de dga niet verzekerd is voor werknemersverzekeringen en zelf de Zvw-bijdrage betaalt. Verder is verondersteld dat de winst na aftrek van vennootschapsbelasting (Vpb) meteen in hetzelfde jaar wordt uitgekeerd aan de dga als dividend en dat er geen sprake is van andere aandeelhouders in de bv. Ten slotte is geen rekening gehouden met specifieke situaties als bijvoorbeeld een eigen huis, een fiscale partner, of overig inkomen en bezittingen.

De tabel laat zien dat op basis van al deze veronderstellingen de belastingdruk op het inkomen van de dga stijgt in 2023 ten opzichte van 2022 (regel 10). De voornaamste oorzaak hiervan is het afschaffen van de doelmatigheidsmarge per 2023, waardoor een groter deel van het inkomen van de dga in box 1 belast wordt (regel 2 en 3). Door het hogere gebruikelijk loon in 2023 neemt de belastbare winst van de bv in 2023 flink af (regel 5). Tegelijkertijd is in 2023 sprake van een hoger Vpb-tarief (19% in plaats van 15% in 2022), waardoor per saldo het absolute bedrag aan Vpb nauwelijks wijzigt ten opzichte van 2022 (regel 6). In 2024 (niet getoond in de tabel) zal de belastingdruk op het inkomen van de dga afnemen door de invoering van een extra schijf in box 2. Het uit te keren dividend aan de dga zal in 2024 in de eerste schijf onder het box-2-tarief van 24,5% vallen in plaats van het huidige algemene box-2-tarief van 26,9%, waardoor de totale belastingdruk op het inkomen van de dga met bijna een procentpunt zal afnemen ten opzichte van 2023.

Tabel: Opbouw belastingdruk van dga
 

2021

2022

2023

1. Fiscale winst voor aftrek loon dga

175.000

175.000

175.000

2. Loon dga

75.000

75.000

100.000

3. Box 1 belasting/premie (incl. heffingskortingen)

26.786

26.486

39.328

4. Bijdrage Zvw

3.353

3.284

3.763

5. Fiscale winst na aftrek loon DGA (= 1 – 2)

100.000

100.000

75.000

6. Vpb

15.000

15.000

14.250

7. Dividend (= 5 – 6)

85.000

85.000

60.750

8. Box 2 belasting

22.865

22.865

16.342

9. Totaal belasting/premie (= 3 + 4 + 6 + 8)

68.004

67.635

73.683

10. Belastingdruk (%) (= 9 / 1)

38,9%

38,6%

42,1%

Vraag 13

Kan de belastingdruk worden toegelicht van een ondernemer met tien medewerkers met een DGA-salaris van 75.000 en een fiscale winst van 150.000? Wat is de belastingdruk in 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 13

In onderstaande tabel is weergegeven hoe de belastingdruk op het inkomen van de dga in de gevraagde situatie is opgebouwd. Voor een toelichting op de tabel wordt verwezen naar het antwoord op vraag 12. Merk op dat de belastingdruk op het inkomen van de dga iets lager is dan in het voorbeeld in vraag 12 omdat een kleiner deel van het totale inkomen van de dga in box 1 en een groter deel achtereenvolgens in de Vpb en in box 2 wordt belast.

Tabel: Opbouw belastingdruk van DGA
 

2021

2022

2023

1. Fiscale winst voor aftrek loon DGA

225.000

225.000

225.000

2. Loon DGA

75.000

75.000

100.000

3. Box 1 belasting/premie (incl. heffingskortingen)

26.786

26.486

39.328

4. Bijdrage Zvw

3.353

3.284

3.763

5. Fiscale winst na aftrek loon DGA (= 1 – 2)

150.000

150.000

125.000

6. Vpb

22.500

22.500

23.750

7. Dividend (= 5 – 6)

127.500

127.500

101.250

8. Box 2 belasting

34.298

34.298

27.236

9. Totaal belasting/premie (= 3 + 4 + 6 + 8)

86.936

86.567

94.077

10. Belastingdruk (%) (= 9 / 1)

38,6%

38,5%

41,8%

Vraag 14

Hoe wordt de armoedegrens bepaald?

Antwoord op vraag 14

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord en Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden (Kamerstuk 24 515, nr. 643) gekozen voor een halvering van het aantal kinderen en personen onder de armoedegrens. De armoedegrens wordt bepaald door het niet-veel-maar-toereikendbudget van het SCP8. Dit budget omvat de minimale uitgaven van een huishouden aan onvermijdbare, basale zaken zoals voedsel, kleding en wonen en minimale kosten voor ontspanning en sociale participatie. Deze kosten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van prijsstijgingen voor de relevante categorieën. In 2022 stijgt bijvoorbeeld de armoedegrens fors als gevolg van de hogere energieprijzen.

Vraag 15

Hoeveel gaan verschillende type huishoudens met en zonder twee kinderen, bijvoorbeeld gepensioneerde, student, alleenstaande, modaal-verdiener, iemand met een inkomen op het niveau van de Wet minimumloon en op het niveau van twee keer modaal, er in euro’s op vooruit in 2023 zonder prijsplafond ten opzichte van 2022? Hoe is dit met prijsplafond in 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 15

Zie het antwoord op vragen 2 en 3.

Vraag 16

Wat is de marginale druk van verschillende type huishoudens met en zonder twee kinderen, bijvoorbeeld gepensioneerde, student, alleenstaande, modaal-verdiener, iemand op het niveau van de Wet minimumloon of op het niveau van twee keer modaal, in 2023, 2024 en 2025 (met inbegrip van de vergoeding van 96 procent kinderopvang)?

Antwoord op vraag 16

Voor een aantal categorieën die hier genoemd worden bestaat dé marginale druk niet. Bij een gepensioneerde, student, (twee keer) modaal-verdiener en iemand op wml-niveau hangt de marginale druk af van allerlei factoren. Denk bijvoorbeeld aan de gezinssamenstelling en het type inkomen (arbeid, uitkering, winst uit onderneming). Over het algemeen kan nog wel gesteld worden dat de marginale druk voor een gepensioneerde minder belangrijk is, tenzij de gepensioneerde actief inkomen verwerft. Verder geldt dat voor een student hetzelfde belastingstelsel geldt als voor iemand die niet studeert.

De marginale druk van een alleenstaande kan wel berekend worden. Ook hierbij moeten een aantal aannames gemaakt worden. Deze aannames zijn identiek aan de aannames die gemaakt zijn voor de berekening van de marginale druk voor een eenverdiener zoals gepubliceerd bij het Belastingplan 2023: twee kinderen van 6–11 jaar, een huurwoning (€ 639 huur) en 876 uur per jaar buitenschoolse opvang.

Onderstaande tabel laat de marginale druk voor een alleenstaande zien in 2023. De marginale druk voor 2024 en 2025 is nu nog niet uit te rekenen, omdat een macroraming van het CPB voor die jaren ontbreekt (de MEV ziet alleen op 2023). Wel is het mogelijk om alvast te kijken naar de aanpassing van de kinderopvangtoeslag (KOT) in 2025 door de KOT al in 2023 op 96% te zetten voor alle inkomens. De derde kolom laat zien wat het effect is van deze aanpassing. Doordat de KOT nu in trapjes afbouwt ontstaan er pieken in de marginale druk bij specifieke inkomens, namelijk de inkomens die precies bij een traptrede van de KOT in de buurt zitten. De aanpassing van de KOT zorgt ervoor dat deze pieken verdwijnen. Zie ook het antwoord op vraag 7.

Brutoloon

Marginale druk 2023

Marginale druk 2023, KOT 96%

15.000

3%

3%

16.000

3%

3%

17.000

3%

3%

18.000

3%

3%

19.000

3%

3%

20.000

3%

3%

21.000

3%

3%

22.000

3%

3%

23.000

3%

3%

24.000

3%

3%

25.000

10%

10%

26.000

45%

45%

27.000

52%

46%

28.000

72%

72%

29.000

82%

73%

30.000

90%

82%

31.000

85%

85%

32.000

93%

85%

33.000

86%

86%

34.000

91%

87%

35.000

96%

87%

36.000

88%

88%

37.000

93%

88%

38.000

87%

87%

39.000

91%

85%

40.000

90%

84%

41.000

77%

77%

42.000

82%

78%

43.000

78%

78%

44.000

84%

79%

45.000

84%

79%

46.000

68%

68%

47.000

65%

60%

48.000

60%

60%

49.000

66%

60%

50.000

63%

60%

Vraag 17

Hoeveel extra winsten hebben bedrijven gemaakt in het jaar 2022 ten opzichte van 2021 en 2020?

Antwoord op vraag 17

De brutowinst voor belasting kwam in het eerste kwartaal van 2022 uit op 81,5 mld. euro. Dat is 13,7 mld. euro meer dan in het eerste kwartaal van 2021, en 21 mld. euro meer dan in het eerste kwartaal van 2020. In het tweede kwartaal van 2022 was de brutowinst voor belasting 75,2 mld. euro. Dat is 8,4 mld. euro meer dan in het tweede kwartaal van 2021, en 23 mld. euro meer dan in het eerste kwartaal van 2020. Dit betreft de winsten van niet-financiële bedrijven. De winsten in het eerste en tweede kwartaal van 2022 zijn de hoogste winsten geboekt in een eerste of tweede kwartaal sinds in 1999. Dit terwijl bedrijven minder coronagerelateerde subsidies ontvingen. Met name de energiebedrijven, de luchtvaart, reisbureaus, uitzendbureaus en logiesverstrekkers boekten meer winst.

Vraag 18

Hoeveel extra winsten hebben bedrijven gemaakt die het hoge vennootschapsbelastingtarief betalen in 2022 ten opzichte van 2021 en 2020?

Vraag 21

Hoeveel compensabele verliezen (in de vennootschapsbelasting) staan nog gereserveerd uit 2020, 2021 en 2022? Hoe zijn deze compensabele verliezen gedifferentieerd over sectoren en over grootte van de ondernemingen?

Antwoord op vraag 18 en 21

Cijfers over fiscale winsten en verliezen in 2020, 2021 en 2022 zijn niet bekend. Voor 2020 en 2021 zijn de aangiftegegevens nog niet volledig. Voor 2022 geldt dat het jaar nog niet is afgelopen en er dus nog helemaal geen aangifte mogelijk is.

Vraag 19

Hoe ontwikkelt de belastingdruk zich voor ZZP’ers in 2023 ten opzichte van 2022? Kan dit worden weergegeven voor verschillende inkomensniveaus (25.000, 50.000, 75.000 en 100.000 euro jaarinkomen)?

Vraag 64

Hoeveel moeten ZZP-ers vorig jaar, dit jaar en volgend jaar inleveren?

Antwoord op vraag 19 en 64

De gemiddelde belastingdruk voor een zelfstandige is weergegeven in onderstaande tabel:

Inkomen

Belastingdruk 2021

Belastingdruk 2022

Belastingdruk 2023

€ 25.000

0%

0%

0%

€ 50.000

17,2%

17,1%

15,9%

€ 75.000

26,4%

26,4%

25,4%

€ 100.000

32,2%

32,6%

32,6%

In deze berekeningen is alleen de inkomstenbelasting en de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet meegenomen. Toeslagen zijn buiten beschouwing gelaten. Verder is aangenomen dat de zelfstandige alleenstaand is en geen kinderen heeft. Tot slot is aangenomen dat de zelfstandige geen geld opzijzet voor pensioen of arbeidsongeschiktheid.

Voor inkomens tot tenminste € 75.000 daalt de gemiddelde belastingdruk of blijft deze ongewijzigd, omdat de daling van de zelfstandigenaftrek gecompenseerd wordt door een hogere arbeidskorting. Daarnaast werkt ook de jaarlijkse indexatie van heffingskortingen en belastingschijven via de tabelcorrectiefactor in het voordeel bij een gelijkblijvend inkomen. Die indexatie komt voor 2023 op 6,3% uit. Bij een inkomen van € 100.000 neemt de belastingdruk licht toe tussen 2021 en 2023. Dit komt vooral doordat de zelfstandigenaftrek tegen een steeds lager tarief aftrekbaar wordt in de jaren tot en met 2023.

Vraag 20

Hoeveel huishoudens hebben betalingsproblemen en gebruiken meer dan de volumegrenzen in het plan voor een energieplafond? Hoe zit dat bij een strenge winter?

Antwoord op vraag 20

Actuele cijfers over het aantal huishoudens met betalingsproblemen worden niet centraal bijgehouden, daarom is het niet bekend hoeveel huishoudens met betalingsproblemen ook meer verbruiken dan de volumegrenzen die aan het prijsplafond gekoppeld worden. Wel hebben verschillende energieleveranciers de afgelopen maanden aangegeven dat een deel van de klanten een betalingsachterstand opbouwen of hebben opgebouwd.

Het kabinet zet erop in dat meer dan de helft van de huishoudens met het volledige energieverbruik onder het prijsplafond zullen vallen. Deze verbruiksgrenzen zijn gebaseerd op de meest recente CBS publicatie over het aardgas- en elektriciteitsverbruik van huishoudens (gepubliceerd 20 september 2022). Bij een strenge winter zal het energieverbruik logischerwijs hoger liggen ten opzichte van een milde winter, het is echter niet mogelijk om exact te voorspellen hoeveel huishoudens volgend jaar met het volledige verbruik binnen het prijsplafond vallen, en wat exact de invloed van een strenge winter is op de toename van het aantal huishoudens met betalingsproblemen.

Om mensen met betalingsproblemen te helpen heeft het kabinet, naast een breed pakket aan koopkracht maatregelen waaronder een ophoging van de energietoeslag naar 1.300 euro, een bedrag van 50 miljoen euro gereserveerd voor een tijdelijk noodfonds. Het beoogde fonds is een gezamenlijk initiatief van energieleveranciers, maatschappelijke organisaties en wordt gezamenlijk gevuld. Dit noodfonds vormt het sluitstuk van alle maatregelen die het kabinet neemt om mensen die, ondanks alle maatregelen, de komende winter hun energiekosten écht niet kunnen betalen te helpen. De komende periode wordt uitgewerkt hoe dit noodfonds vormgegeven kan worden, of dit inderdaad het juiste middel is om deze huishoudens te helpen, en wordt onderzocht of een fonds tijdig uitvoerbaar kan zijn. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal u hier verder over informeren.

Vraag 21

Hoeveel compensabele verliezen (in de vennootschapsbelasting) staan nog gereserveerd uit 2020, 2021 en 2022? Hoe zijn deze compensabele verliezen gedifferentieerd over sectoren en over grootte van de ondernemingen?

Antwoord op vraag 21

Zie het antwoord op vraag 18.

Vraag 22

Wat levert een extra dag werken op in 2025 als de kinderopvang voor 96 procent vergoed is voor verschillende groepen inkomens en huishoudens?

Antwoord op vraag 22

De marginale druk laat zien welk deel van elke extra verdiende euro niet in de eigen portemonnee terecht komt. Het geeft daarmee ook inzicht in wat een extra dag of twee extra dagen werken oplevert. De marginale druk berekeningen voor bijvoorbeeld de Begroting worden gemaakt voor de situatie dat het inkomen 3% stijgt, hetgeen gemiddeld overeenkomt met een stap in de loonschalen. Een extra dag werken zal een hogere loonstijging dan 3% geven, maar verschil ten opzichte van alleen een loonstijging ontstaat bij meer uren werk met name als het aantal uren kinderopvang wordt gewijzigd.

Wat een extra dag werken oplevert is sterk afhankelijk van onder meer het uurloon, het aantal gewerkte uren, het huishoudinkomen en de kosten van kinderopvang die weer afhangen van de uurprijs, het aantal kinderen en hun leeftijd.

Als vanaf 2025 de kinderopvangtoeslag ongeacht het aantal kinderen en het huishoudinkomen 96 procent tot de maximum uurprijs vergoedt, verhoogt de kinderopvangtoeslag de marginale druk niet meer als het loon stijgt. Hierdoor zal de gemiddelde marginale druk met ca 0,2%-punt dalen (zie eerste tabel). De tweede tabel zoomt in op specifieke groepen met kinderen. Voor de alleenstaande loopt het effect van het vervallen van de kinderopvangtoeslag uit de marginale druk op tot gemiddeld –1,3%, voor de minstverdiener loopt het op tot gemiddeld –0,9% en bij de meestverdiener tot –0,7%. Als echter het loon stijgt vanwege meer uren werk en daarbij ook het aantal uur kinderopvang wordt uitgebreid zullen de extra kosten kinderopvang nog wel een verhogend effect op de marginale druk hebben.

De meest recente marginale druk cijfers voor meer uren werk zijn te vinden in het rapport «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden» uit sep 2019 (zie Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden | Tweede Kamer der Staten-Generaal). In figuur 11 in dit rapport zijn de marginale druk cijfers opgenomen voor een halve dag extra werk.

Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 2023

Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 2023

Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 2023

Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 2023

Vraag 23

Hoeveel van deze huishoudens gebruiken meer energie door bijvoorbeeld een slecht geïsoleerd huis, een groot gezin of omdat ze van het gas af zijn? Is voor deze huishoudens een aparte regeling of maatwerk nodig en mogelijk?

Vraag 28

Is er een regeling mogelijk voor huishoudens die gezamenlijk gas en elektriciteit inkopen, bijvoorbeeld in een woongemeenschappen, studentenhuizen en appartementen met blokverwarming?

Antwoord op vraag 23 en vraag 28

Het kabinet zet erop in dat meer dan de helft van de huishoudens met het volledige energieverbruik onder het prijsplafond zullen vallen, zodat er zekerheid en rust geboden kan worden aan huishoudens. Ook huishoudens die voor een deel van het verbruik niet onder het prijsplafond vallen biedt deze maatregel een tegemoetkoming. Het kabinet kiest voor volumegrenzen omdat we aan de energiebehoefte van de consumenten moeten blijven voldoen in een tijd waarin er sprake is van schaarste. Het is daarom onvermijdelijk en in ons aller belang dat we de komende tijd ons verbruik beperken en de schaarse energie zoveel mogelijk eerlijk verdelen

De gebouwde omgeving is echter divers, zowel in mate van isolatie en grootte van de woning als in wijze van verwarmen. Het grootste deel van de Nederlandse woningen wordt verwarmd met aardgas met de traditionele cv-ketel. Daarnaast worden zo’n 400.000 woningen verwarmd met warmtepompen en zo’n 500.000 woningen middels een warmtenet. In deze woningen wijkt het energieverbruik (sterk) af van het gemiddelde energieverbruik. De gewenste snelheid legt echter beperkingen op aan de mate van gerichtheid en complexiteit die uitvoerbaar is. Het is niet mogelijk om extra complexiteiten toe te voegen zonder dat de uitvoerbaarheid in het geding komt.

Vraag 24

Hoeveel gaan (verschillende groepen) tweeverdieners erop vooruit als de kinderopvang voor 96 procent is vergoed?

Antwoord op vraag 24

Om alleen het effect van de aanpassing in de kinderopvangtoeslagvergoeding inzichtelijk te maken, is voor de berekeningen de voor 2025 geplande kinderopvangtoeslagaanpassing in 2023 ingezet. Daarmee wordt zichtbaar wat in 2023 het inkomenseffect zou zijn van de geplande aanpasing. Tweeverdieners met kinderopvangtoeslag gaan er door de aanpassing in doorsnee 1,8% op vooruit. Het gaat om een statisch inkomenseffect: alleen de vergoeding is aangepast, overige zaken als gebruik en uurtarief zijn gelijk verondersteld. In de tabel hieronder is dit statische inkomenseffect uitgesplitst naar de inkomenskwintielen. Daarbij ontbreekt het eerste inkomenskwintiel omdat er te weinig tweeverdieners in het eerste kwintiel vallen.

Statische inkomenseffect voor tweeverdieners met kinderopvangtoeslag van de voor 2025 geplande verhoging van de kinderopvangtoeslag naar 96% ingezet in 2023

inkomenskwintiel

 

2e (111–176% WML)

0,7%

3e (176–267% WML)

1,0%

4e (267–392% WML)

1,7%

5e (>392% WML)

3,0%

Vraag 25

Het kabinet heeft gecommuniceerd dat bij een gunstige ontwikkeling van de marktprijzen de prijsplafonds kunnen worden verlaagd. Wanneer zou dit precies mogelijk zijn en hoe worden de plafonds dan aangepast?

Antwoord op vraag 25

U wordt hier aankomende dinsdag nader over geïnformeerd in de kamerbrief energieplafond van het Ministerie van EZK.

Vraag 26

Hoe worden mensen met stadswarmte en warmtepompen precies geraakt door het prijsplafond?

Antwoord vraag 26

Voor gebruikers van collectieve warmte geldt in elk geval het elektriciteitsplafond. Aangezien zij geen gebruik maken van gasverwarming, wordt momenteel bezien op welke manier voor deze groep een grens voor gemiddeld warmteverbruik en bijbehorend prijsplafond van vergelijkbare hoogte kan worden uitgewerkt.

Het prijsplafond zal ook voor een deel van de mensen met een warmtepomp de energierekening verlagen. De mate waarin dit gebeurt hangt sterk af van de totale warmtevraag van de woning, aanwezigheid van zonnepalen en het type warmtepomp.

Vraag 27

Kan het kabinet weergeven wat het effect is van de stijging van de rente, gelet op het feit dat dit binnen de kaders valt? Welke keuzes zijn hier gemaakt?

Vraag 30

Kan het kabinet aangeven wat het budgettaire effect is van de stijging van de rente met 0,5, 1, 1,5 en 2 procent en wat dit betekent voor de Rijksfinanciën?

Antwoord op vraag 27 en vraag 30

In onderstaande tabel is weergegeven wat het effect op de rentelasten is als de rente stijgt met genoemde percentages. Het zijn cumulatieve bedragen; het bedrag loopt dus op tot het bedrag in 2027. Aangezien de rentelasten onder het kader vallen moeten extra rentelasten ingepast worden door lagere uitgaven elders. Als dit wordt gedaan, zijn er geen gevolgen voor het EMU-saldo of de EMU-schuld. Onderstaande bedragen zijn indicatieve mutaties in het geval de rente verder stijgt dan het percentage waarmee is gerekend in de Miljoenennota. In de Miljoenennota is uitgegaan van de rentepercentages die het CPB raamt in de MEV. Voor 2023 is dit 1,6 procent; een stijging van 1,5 procent ten opzichte van het vorige rentepercentage uit de CEP. Deze stijging veroorzaakt de stijging in rentelasten oplopend tot 1,1 miljard in 2027 die is verwerkt in de Miljoenennota.

in miljoenen euro

         

Totale extra rentelasten (incl. derivaten)

2023

2024

2025

2026

2027

Rentestijging 0,5%

438

687

914

1.152

1.409

Rentestijging 1,0%

878

1.374

1.828

2.305

2.819

Rentestijging 1,5%

1.316

2.061

2.742

3.457

4.228

Rentestijging 2,0%

1.754

2.748

3.655

4.609

5.639

Vraag 28

Is er een regeling mogelijk voor huishoudens die gezamenlijk gas en elektriciteit inkopen, bijvoorbeeld in een woongemeenschappen, studentenhuizen en appartementen met blokverwarming?

Antwoord op vraag 28

Zie antwoord op vraag 23.

Vraag 29

Hoe ziet de vermogensverdeling eruit na het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202)?

Antwoord op vraag 29

Er zijn geen doorrekeningen beschikbaar van de vermogensverdeling voor en na het Belastingplan 2023. Er bestaat ook geen model daarvoor. Zoals in het IBO Vermogensverdeling (Kamerstuk 36 200 IX, nr. 4) uiteen is gezet (paragraaf 4.3, pagina 92 e.v), is overheidsbeleid slechts één van de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de vermogensverdeling. Er kan niet eenduidig worden vastgesteld wat het effect van overheidsbeleid zal zijn op de vermogensverdeling van huishoudens. Wel kan worden gesteld dat de voorgenomen maatregelen in het Belastingplan 2023 de belastingdruk op inkomen uit vermogen verhoogt en die op arbeid verlaagt. Dit maakt het fiscale stelsel evenwichtiger en dat draagt bij aan een evenwichtigere vermogensverdeling.

Vraag 30

Kan het kabinet aangeven wat het budgettaire effect is van de stijging van de rente met 0,5, 1, 1,5 en 2 procent en wat dit betekent voor de Rijksfinanciën?

Antwoord op vraag 30

Zie antwoord op vraag 27.

Vraag 31

Welke opties zijn er om de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) te vergroenen?

Antwoord op vraag 31

De WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) is een generieke innovatieregeling. Er zijn in 2021 ruim 139.000 verschillende ontwikkelings- en onderzoeksprojecten toegekend voor de WBSO. Zoals in het jaarverslag 2021 (Focus) valt te lezen zijn dit projecten in verschillende sectoren en die kunnen bijv. een maatschappelijk doel hebben, gericht zijn op duurzaamheid, of gericht zijn op efficiëntie. Genoemde voorbeelden zijn o.a. een duurzaam middel tegen algengroei op bijv. schepen, maar ook een monitor tegen voedselverspilling of betere zorg met een patiëntbewakingssysteem. Ook laat het jaarverslag zien dat steeds meer projecten die door de WBSO worden ondersteund een bijdrage leveren aan de energietransitie. Bedrijven zijn hier intensief mee bezig. Want het zoeken naar kostenbesparingen en efficiëntie leidt ook tot een lager energie- en grondstoffen gebruik. Het generieke karakter van de regeling sluit echter uit dat bepaalde ondernemingen een selectief voordeel genieten. Specifiek (extra) ondersteunen van bepaalde type (groene) projecten zou inbreuk maken op het generieke karakter. Als de regeling specifiek gemaakt wordt, gaat dat bovendien ten koste van de brede toegankelijkheid van de regeling, waar nu 97% van de gebruikers MKB-er is. Overigens als de regeling meer specifiek wordt, wordt deze ingewikkelder om aan te vragen en om uit te voeren. Gezien het grote aantal WBSO-projecten vindt het kabinet dat zeer onwenselijk. Hoewel het kabinet verdere vergroening van innovatie ondersteunt, is de WBSO daar geen geschikt instrument voor.

Vraag 32

Hoe ziet het fiscaal evenwicht eruit in 2022 en hoe is dit in 2023?

Antwoord op vraag 32

Figuur 3.1.2 geeft de ontwikkeling van de marginale (gecumuleerde) toptarieven vanaf 2001 tot en met 2024 van een werknemer, een IB-ondernemer en een directeur-grootaandeelhouder (dga). Deze figuur is ook opgenomen in de Miljoenennota 2023. Het verschil tussen het marginale toptarief van een werknemer en een dga in 2022 bedraagt 11,6%-punt en dat wordt 8,7%-punt in 2023 respectievelijk 5,4%-punt in 2024 met de maatregelen in het Belastingplan 2023.

Figuur 3.1.2: Ontwikkeling marginaal toptarief werknemer, IB-ondernemer en dga.

Figuur 3.1.2: Ontwikkeling marginaal toptarief werknemer, IB-ondernemer en dga.

Vraag 33

Kan de regering in een tabel overzicht geven van hoe Nederland ervoor staat aan de hand van onderliggende indicatoren inclusief een raming voor komende drie jaar (dus graag cijfers voor 2022, 2023, 2024 en 2025)?

Antwoord op vraag 33

Voor ramingen kijken wij voornamelijk naar het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) en Centraal Planbureau (CPB). Veel van de genoemde indicatoren worden niet geraamd tot 2025.

Alle gegevens zijn de laatste beschikbare jaren en indien er ramingen zijn, is de desbetreffende raming genoemd.

Indicator

Waarde

Raming

Bron

Percentage van inkomen aan woonkosten

2021:

Voor woningeigenaren: 23,4%

Voor huurders: 36,3%

Nee

Woononderzoek Nederland (WoON) 2021

       

Aantal daklozen

2021:

32 duizend

Nee

CBS

       

Aantal mensen met kwetsbare arbeidsmarktpositie

Er is geen eenduidige indicator voor een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Een aantal indicatoren kunnen wijzen op een dergelijke positie:

Volgens arbeidsmarktcijfers over Q2 2022 is er een groep van 2,8 miljoen werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Wel dient opgemerkt te worden dat een groot deel van de flexibele werknemers student of scholier is en een deel uitzicht heeft op een vast contract of een langlopend tijdelijk contract.

Een groep van 1,1 miljoen mensen werkt in Q2 2022 als zzp’er. Uit onderzoek van CBS (Zelfstandig ondernemers zonder personeel over hun bedrijfspositie (cbs.nl)) blijkt dat in 2019 17,7% van de zzp’ers de eigen financiële situatie beoordeelt als matig tot slecht. Als dat aandeel ongeveer gelijk is gebleven, zou dit gaan om een groep van ca. 200 duizend zzp’ers.

Nee

FIN

       

Aantal werkenden met vast contract

Werkzame beroepsbevolking naar positie in werkkring in Q2 2022, in duizenden

Nee

FIN

 

Totaal

9.544

   
 

Werknemer

8.037

   
 

Werknemer met vaste arbeidsrelatie

5.282

   
 

Werknemer met flexibele arbeidsrelatie

2.755

   
 

Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast

603

   
 

Werknemer tijdelijk >= 1 jaar

412

   
 

Werknemer tijdelijk < 1 jaar

302

   
 

Oproep/-invalkracht

949

   
 

Uitzendkracht

408

   
 

Werknemer flex, contract onbekend

81

   
 

Zelfstandige

1.507

   
 

Meewerkend gezinslid

31

   
 

Zelfstandige met personeel (zmp)

333

   
 

Zelfstandige zonder personeel (zzp)

1.143

   
       

Aantal werkenden dat pensioen opbouwt en een vangnet heeft

Iedereen die woonachtig is in Nederland heeft recht op AOW. Recent onderzoek van DNB heeft in kaart gebracht dat in 2020 87,1% van de werknemers en 6,1% van de zelfstandigen pensioen opbouwen in de tweede pijler (Werkenden zonder pensioenopbouw (dnb.nl)). Voor de huidige aantallen werkenden zou dit neerkomen op ca. 7,0 miljoen werknemers en ca. 100 duizend zelfstandigen (waarvan ca. 70 duizend zzp’er) die pensioen opbouwen in de tweede pijler.

In beginsel is de bijstand als laatste vangnet toegankelijk voor iedereen die aan de voorwaarden van de bijstand voldoet. Tevens is voor werknemers het stelsel aan werknemersverzekeringen toegankelijk.

In 2019 gaf 4 op de 10 zzp’ers aan geen vangnet voor arbeidsongeschiktheid te hebben (4 op 10 zzp’ers geen voorziening arbeidsongeschiktheid (cbs.nl)). Voor de huidige aantallen werkenden zou dit betekenen dat 0,7 miljoen zzp’ers wel een vangnet hebben, in de vorm van een zelf afgesloten verzekering, een broodfonds, spaargeld, beleggingen of vermogen in hun eigen woning.

In een oudere studie (CPB-Policy-Brief-2016-11-Zelfstandigen-en arbeidsongeschiktheid.pdf) stelt het CPB vast dat driekwart van de zelfstandigen in geval van arbeidsongeschiktheid op eigen kracht het sociaal minimum kan bereiken. Dit zou nu neerkomen op 0,8 miljoen zzp’ers.

Nee

FIN

       

Aantal werkenden met minimumloon

De beschikbare informatie hierover gaat over 2020, en toont banen en arbeidsjaren, maar geen individuele personen. In 2020 waren er 438 duizend banen op minimumloonniveau, wat neerkwam op 261 duizend arbeidsjaren.

Nee

FIN

       

Aantal vroegtijdige schoolverlaters

In het schooljaar 2020/2021 waren er 24.385 voortijdig schoolverlaters. Een voortijdig schoolverlaters is een jongere die: tussen de 12 en de 23 jaar oud is; niet staat ingeschreven op een school; geen startkwalificatie heeft (een diploma op minimaal mbo 2, havo- of vwo-niveau); niet uit het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs komt. Het kabinet wil in 2024 maximaal 20.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters hebben.

Nee

FIN

       

Grootte van het lerarentekort

Op dit moment is er geen eenduidige indicator voor het lerarentekort. Afgelopen jaar is er door het Ministerie van OCW voor het eerst een landelijke uitvraag gedaan bij scholen naar de omvang van het personeelstekort in het primair onderwijs door middel van een vragenlijst. Scholen in het primair onderwijs geven in de vragenlijst aan dat zij een (landelijk) tekort van 9.100 fte ervaren. Deze methodiek is een aanvulling op de jaarlijkse arbeidsmarktramingen waarin o.a. wordt geraamd dat het tekort aan leraren in het voortgezet onderwijs in 2026 2.557 fte bedraagt.

Uit een analyse van het Ministerie van Financiën op basis van administratieve gegevens van basisscholen (CBS en DUO) blijkt dat de leerling-leraar verhouding constant is gebleven sinds 2006, en de hoeveelheid ondersteunend personeel is toegenomen. Er blijkt een grote variatie te zitten in de leerling-leraar ratio per school.

Om het actuele tekort in de toekomst beter in kaart te brengen kan een eenduidige indicator helpen.

Ja

FIN

       

Grootte van de sociale mobiliteit in het onderwijs

De doelstelling van het kabinet is dat leerlingen goed voorbereid naar het vervolgonderwijs doorstromen. Hiervoor moeten vo en de vervolgopleiding goed op elkaar aansluiten.

Uit onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut blijkt dat het opleidingsniveau van jongeren geleidelijk toeneemt. Minder jongeren gaan naar het vmbo en meer gaan er meer naar een vorm van hoger onderwijs.

Het Nederlands Jeugdinstituut schrijft op basis van CBS-gegevens daarover: «Meer jongeren zijn naar de havo of het vwo gegaan en minder naar het vmbo. In 2020/2021 zit 45 procent van de leerlingen in het derde leerjaar op het havo of vwo. 22,5 procent van de derdejaarsleerlingen in het voortgezet onderwijs volgt een vwo-opleiding en bijna 23 procent zit in het derde jaar van de havo. Tien jaar eerder ging het om respectievelijk 21,7 procent en 20,7 procent. Het aandeel derdejaarsleerlingen in het vmbo is in die periode gedaald van 52 procent in 2010 naar ruim 48,7 procent in 2020.

Deze stijging geldt voor zowel leerlingen met een Nederlandse achtergrond als met een migratieachtergrond. Steeds meer kinderen en jongeren met een «niet-westerse» migratieachtergrond gaan naar de havo of het vwo. In 2020/2021 volgt 35 procent van de derdejaarsleerlingen met een «niet-westerse» migratieachtergrond onderwijs op de havo of het vwo. Tien jaar eerder ging het om 28 procent. Van de derdejaarsleerlingen van Nederlandse origine zit in 2020/2021 47 procent in het havo of vwo. Tien jaar eerder ging het om 45 procent.

In het schooljaar 2020/2021 staan 820.888 studenten ingeschreven in een vorm van hoger onderwijs (hbo of wo). Tien jaar eerder, in 2010/2011, waren dat er 658.974. De stijging geldt zowel voor studenten met een Nederlandse achtergrond als studenten met een migratieachtergrond. In 2010 stonden er 93.315 studenten met een «niet-westerse» migratieachtergrond ingeschreven op een hbo-instelling of universiteit. In 2020 is dit aantal gestegen naar 138.417 studenten.

De laatste tien jaar stijgt geleidelijk het aantal studenten dat een vorm van hoger onderwijs volgt. In 2020/2021 stonden 489.383 studenten ingeschreven voor een hbo-opleiding. Tien jaar eerder ging het om 416.629 studenten. Voor het wetenschappelijk onderwijs stonden in 2020/2021 331.505 studenten ingeschreven. In 2010/2011 ging het om 233.128 studenten.»

Nee

FIN

       

Uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling

Voorlopige cijfers van 2020:

Bedrijven: 12,3 mld.

Instellingen: 1,0 mld

Hoger onderwijs: 5,1 mld

Totaal: 18,5 mld.

Nee

CBS

       

Aandeel hernieuwbare energie

2023: 16,2% van bruto-eindverbruik van energie

2025: 19,8% van bruto-eindverbruik van energie

2030: 26,3% van bruto-eindverbruik van energie

Ja

KEV 2021

(Nieuwe KEV is binnenkort beschikbaar)

       

Grootte inkomensongelijkheid

2019, Gini-coëfficient

Primair inkomen: 0,54

Bruto-inkomen:

0,36

Besteedbaar inkomen: niet beschikbaar

Nee

CBS

       

Grootte vermogensongelijkheid

2020, Gini-coëfficient: 0,76

Nee

CBS

       

Effectieve belastingbijdrage van mulitinationals

Naar verwachting wordt in 2022 € 31,3 miljard ontvangen aan vennootschapsbelasting (Miljoenennota 2023). Ongeveer 42% van de vennootschapsbelasting wordt afgedragen door multinationals met een wereldwijde omzet boven de 750 miljoen dollar. Dit betekent dat multinationals naar schatting ongeveer € 13,2 miljard euro afdragen. Een raming voor de jaren 2023 en verder is niet voorhanden.

Andere belastingen kunnen lastig tot multinationals toegewezen worden.

Nee

AFP / Analyse

       

Ontwikkeling van gezonde levensverwachting naar achtergrondkenmerken

We kijken naar twee dimensies van levensverwachting in goed ervaren gezondheid: leeftijd en geslacht.

Populatie: 0 jaar oud in 2021

Gezonde LV man: 65,4

Gezonde LV vrouw: 65,1

Populatie: 30 jaar oud in 2021

Gezonde LV man: 38,8

Gezonde LV vrouw: 38,6

Populatie:

Gezonde LV man: 12,6

Gezonde LV vrouw: 13,4

Voor vrijwel alle groepen zien we dat de LV over de tijd is toegenomen, ondanks corona.

Nee

 
       

Wat zijn de armoedecijfers?

% Personen onder de armoedegrens

Personen:

2022: 6,8%

2023: 5%

Kinderen:

2022: 9,1%

2023: 6,8%

(NB: de doorrekening van het prijsplafond is nog niet meegenomen in de MEV 2023)

Ja

CPB: Macro Economische Verkenning (MEV) 2023

       

Aantal mensen dat gebruik moet maken van de voedselbank

Het aantal unieke personen dat in 2021 naar de voedselbank gingen is 147.000. In 2020 was dit aantal 160.500 bij Voedselbanken Nederland. Voor 2022 zijn deze gegevens nog niet beschikbaar.

Nee

Voedselbanken Nederland

       

Aandeel van de bevolking dat zichzelf ziet als lid van een gediscrimineerde groep

In 2018: 8,7% van de bevolking ouder dan 15 jaar ziet zich als lid van een gediscrimineerde groep.

Nee

Monitor Sustainable Development Goals 2022 10.1, CBS

       

Aantal meldingen van discriminatie

In 2020: 17.354 meldingen

In 2021: 14.162 meldingen

Nee

Discriminatiecijfers 2021

       

Het beloningsverschil per uur tussen mannen en vrouwen en de Nederlandse score op de gender inequality index van UNDP die onder meer kijkt naar de loonkloof en reproductieve rechten

2021: beloningsverschil

Gemiddeld uurloon van vrouwen in procenten van het gemiddeld uurloon van mannen.

86,3%

2021: Gender Inequality Index

0.025

Nee

UNDP Gender inequality index

CBS

       

Toename van de biodiversiteit

Het Compendium voor de Leefomgeving (CLO) publiceert een samenvattend overzicht van beleidsrelevante natuurindicatoren voor provincies en Rijk.

Hier kijkt het CLO naar de categorieën met betrekking tot biodiversiteit.

– Diersoorten op land (natuurgebieden): stabiel

– Diersoorten op land (stedelijke gebieden): afnemend

– Diersoorten op land (agrarische gebieden): afnemend

– Soorten op Rode Lijst: stabiel

– Trend vogels vogelrichtlijn: afnemend

– Staat van instandhouding soorten Habitatrichtlijn: toenemend.

Nee

 
       

Hoeveelheid stikstof en fijnstof in de lucht

Fijnstof:

Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid 2020.

2025: 11,3 kiloton

2030: 10,7 kiloton

Stikstof:

Voor stikstofoxiden:

Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid 2020.

2025: 155 kiloton

2030: 130 kiloton

Voor ammoniak:

Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid 2020.

2025: 122 kiloton

2030: 120 kiloton

Ja

Emissieramingen luchtverontreinigende stoffen, PBL/RIVM/TNO 2020

RIVM

Vraag 34

Hoeveel houdt een alleenstaande in de bijstand maandelijks extra over in 2022 en 2023 (in euro)?

Antwoord op vraag 34

Het exacte bestedingspatroon van deze huishoudens is niet bekend, daarom toont onderstaande tabel de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen. Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3.

De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen. Deze kan alleen worden meegenomen als de woninghuur bekend is, omdat de huurtoeslag hiervan direct afhankelijk is. Deze verschilt per huishouden. De energietoeslag wordt wel meegenomen in het besteedbaar inkomen, omdat deze alleen afhankelijk is van het inkomen.

Daarom wordt hieronder de huurtoeslag als voorbeeld weergegeven in de onderstelde regel. Uitgaande van een huur van 485 euro in 2021, huurbevriezing in 2022, en een huur van 502 euro in 2023 stijgt de huurtoeslag niet in 2022, en in dit voorbeeld met 308 euro in 2023.

De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen in euro’s.

Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde in euro’s.
 

2021

2022

2022 tov 2021

2023

2023 tov 2022

Netto bijstand

12.924

14.461

+ 1.537

14.410

+ 1.249

Zorgkosten

1.726

1.766

+ 40

1.911

+ 145

Zorgtoeslag

1.287

1.336

+ 49

1.850

+ 514

Energietoeslag

 

1.300

+ 1.300

1.300

Besteedbaar inkomen per jaar

2.485

14.031

+ 1.546

15.648

+ 1.617

Besteedbaar inkomen per maand

1.040

1.169

+ 129

1.304

+ 135

Huurtoeslag

2.791

2.791

3.099

+ 308

Bron: berekeningen SZW

Vraag 35

Hoeveel houdt een alleenstaande met een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van 15.000 euro maandelijks extra over in 2022 en 2023 (in euro)?

Antwoord op vraag 35

Onderstaande tabel de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen. Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3.

De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen, deze kan alleen worden meegenomen als de woninghuur ook wordt meegerekend. Daarom wordt hieronder de huurtoeslag als voorbeeld weergegeven in de onderstelde regel. Uitgaande van een huur van 560 euro in 2021, huurbevriezing in 2022, en een huur van 580 euro in 2023 stijgt de huurtoeslag niet in 2022, en in dit voorbeeld met bijna 330 euro in 2023.

Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen.

Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande AOW-gerechtigde in euro’s.
 

2021

2022

2022 tov 2021

2023

2023 tov 2022

Bruto

16.421

16.750

+ 329

18.144

+ 1.394

Inkomstenbelasting

3.153

3.211

+ 58

3.453

+ 242

Algemene heffingskorting en ouderenkorting

3.615

3.669

+ 54

3.896

+ 227

Netto

15.477

15.828

+ 351

17.158

+ 1.330

Zorgkosten

1.776

1.817

+ 41

1.964

+ 147

Zorgtoeslag

1.287

1.336

+ 49

1.850

+ 514

Energietoeslag

1.300

+ 1.300

1.300

0

Besteedbaar inkomen per jaar

14.988

16.647

+ 1.659

18.344

+ 1.697

Besteedbaar inkomen per maand

1.249

1.387

+ 138

1.529

+ 141

Huurtoeslag per jaar

3.399

3.399

-

3.727

+ 328

Bron: Berekeningen SZW

De zorgtoeslag stijgt sterker voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met aanvullend pensioen van 15.000 euro dan bij een alleenstaande AOW-gerechtigde. De AOW-gerechtigde met aanvullend pensioen krijgt extra recht op de zorgtoeslag doordat de inkomensgrens waarop de zorgtoeslag sterk stijgt vanwege de stijging van het wettelijk minimumloon waaraan deze gekoppeld is.

Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met aanvullend pensioen van 15.000, in euro’s
 

2021

2022

2022 tov 2021

2023

2023 tov 2022

Bruto inkomen

31.421

31.750

+ 329

33.144

+ 1.394

Inkomstenbelasting

6.033

5.894

– 139

6.307

+ 413

Algemene heffingskorting en ouderenkorting

3.294

3.345

+ 51

3.567

+ 222

Netto inkomen

26.875

27.262

+ 387

28.603

+ 1.341

Zorgkosten

1.776

1.817

+ 41

1.964

+ 147

Zorgtoeslag

57

+ 57

749

+ 692

Besteedbaar inkomen per jaar

25.099

25.502

+ 403

27.388

+ 1.886

Besteedbaar inkomen per maand

2.092

2.125

+ 34

2.282

+ 157

Bron: Berekeningen SZW

Vraag 36

Hoeveel houdt een alleenstaande werknemer met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 40.000 euro over als hij acht uur meer gaat werken en als hij één uur meer gaat werken in 2022 en 2023 (in euro)? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 36

De tabel geeft de veranderingen weer wanneer een alleenstaande werknemer met een jaarinkomen van 40.000 euro acht uur en één uur meer gaat werken. De eerste twee kolommen geven dit weer voor 2022, de derde en vierde kolom voor 2023. Tegenover het hogere bruto inkomen staat dat het recht op inkomensafhankelijke regelingen daalt (algemene heffingskorting, arbeidskorting en in 2023 zorgtoeslag). In 2022 houdt de werknemer bij acht uur meer werken circa 4.700 euro meer besteedbaar inkomen over. In 2023 is dat circa 4.600 euro.

Door de verhoging van der zorgtoeslag heeft de werknemer een klein recht op zorgtoeslag in 2023 waar er in 2022 geen recht op zorgtoeslag was. Dit recht verdwijnt volledig bij één uur meer werken.

Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen.

Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa 3% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt onder meer door een lagere inkomstenbelasting in 2023 dan in 2022.

Jaarlijkse bedragen voor een alleenstaande werknemer wanneer hij/zij meer uren werkt.
 

2022

2023

 

Verschil 8 uur meer

Verschil 1 uur meer

Verschil 8 uur meer

Verschil 1 uur meer

Bruto inkomen

+ 10.000

+ 1.250

+ 10.000

+ 1.250

Belastbaar inkomen

+ 9.229

+ 1.154

+ 9.209

+ 1.151

Inkomstenbelasting

+ 3.421

+ 428

+ 3.401

+ 425

Algemene heffingskorting

– 554

– 69

– 561

– 70

Arbeidskorting

– 541

– 68

– 600

– 75

Te betalen belasting na korting

+ 4.516

+ 565

+ 4.561

+ 570

Netto inkomen

+ 4.713

+ 589

+ 4.648

+ 581

Zorgtoeslag

0

0

– 75

– 75

Besteedbaar inkomen

+ 4.713

+ 589

+ 4.573

+ 506

Bedragen zijn in euro’s

Bron: SZW berekeningen

Vraag 37

Hoeveel houdt een echtpaar met één kostwinnaar en één kind, met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 45.000 euro, over als hij acht uur meer gaat werken en als hij één uur meer gaat werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 37

De tabel geeft de veranderingen weer wanneer echtpaar met één kostwinnaar (alleenverdiener) en één kind met een jaarinkomen van 45.000 euro acht uur en één uur meer gaat werken. De eerste twee kolommen geven dit weer voor 2022, de derde en vierde kolom voor 2023. In 2022 houdt de werknemer bij acht uur meer werken 4.600 euro meer besteedbaar inkomen over.

De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen, deze kan alleen worden meegenomen als de woninghuur ook wordt meegerekend. In onderstaande tabel wordt een voorbeeld van de huurtoeslag gegeven in de onderste regel, uitgaande van een huur van 602 euro in 2022 en een huur van 623 euro in 2023.

Door de verhoging van der zorgtoeslag heeft dit paar recht op zorgtoeslag in 2023 waar er in 2022 geen recht op zorgtoeslag was. Dit recht wordt kleiner bij meer uren werken.

De inkomensgrens waarop het kindgebonden budget begint met afbouwen ligt ook hoger in 2023 doordat deze inkomensgrens gekoppeld is aan het wettelijk minimumloon dat met 10,15% stijgt. Hierdoor verliest dit paar minder kindgebonden budget bij meer uren werk in 2023.

Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen.

Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa 5% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt bijvoorbeeld doordat de werknemer in 2023 recht heeft op zorgtoeslag en in 2022 niet. Ook ontvangt de werknemer meer kindgebonden budget en kinderbijslag in 2023 dan in 2022.

Verandering van jaarlijkse bedragen bij meer uren werk voor een echtpaar met een jaarinkomen van 45.000 euro. De bedragen zijn in euro’s.
 

2022

2023

 

Verschil 8 uur meer

Verschil 1 uur meer

Verschil 8 uur meer

Verschil 1 uur meer

Bruto inkomen

+ 11.250

+ 1.406

+ 11.250

+ 1.406

Loonkosten

+ 14.576

+ 1.822

+ 14.595

+ 1.824

Belastbaar inkomen na aftrek

+ 1.0383

+ 1.298

+ 10.360

+ 1.295

Inkomstenbelasting

+ 3.849

+ 481

+ 3.826

+ 478

Algemene heffingskorting

– 624

– 78

– 631

– 79

Arbeidskorting

– 608

– 76

– 674

– 84

Te betalen belasting na korting

+ 5.081

+ 635

+ 5.131

+ 641

Netto inkomen

+ 5.302

+ 663

+ 5.229

+ 653

Zorgtoeslag

– 762

– 177

Kindgebonden budget

– 701

– 88

– 652

– 40

Besteedbaar inkomen

+ 4.601

+ 575

+ 3.815

+ 437

Huurtoeslag

– 200

– 200

Bron: SZW berekeningen

Vraag 38

Hoeveel houdt een echtpaar zonder kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van twee keer 35.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 38

Onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023. De eerste twee kolommen geven dit weer voor beide partners bij acht uur meer werken. De derde en vierde kolom geven dit weer voor beide partners bij één uur meer werken. In 2022 houdt het paar samen bij acht uur meer werken 8.800 euro meer besteedbaar inkomen over, in 2023 8.950 euro.

Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen.

Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar zonder kinderen wanneer zij beiden acht en één uur meer werken in 2022.
 

Verschil bij 8 uur meer werken

Verschil bij 1 uur meer werken

 

Partner 1

Partner 2

Partner 1

Partner 2

Bruto inkomen

+ 8.750

8.750

+ 1.094

+ 1.094

Belastbaar inkomen na aftrek

+ 8.075

8.075

+ 1.010

+ 1.010

Inkomstenbelasting

+ 2.994

2.994

+ 374

+ 374

Algemene heffingskorting

– 485

– 485

– 61

– 61

Arbeidskorting

– 198

– 198

+ 26

+ 26

Te betalen belasting na korting

+ 3.677

+ 3.677

+ 409

+ 409

Netto inkomen

+ 4.399

+ 4.399

+ 601

+ 601

Besteedbaar inkomen

+ 4.399

+ 4.399

+ 601

+ 601

Besteedbaar inkomen samen

 

+ 8.798

 

+ 1.202

Bron: SZW berekeningen

Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar zonder kinderen wanneer zij beiden acht en één uur meer werken in 2023.
 

Verschil bij 8 uur meer werken

Verschil bij 1 uur meer werken

 

Partner 1

Partner 2

Partner 1

Partner 2

Bruto inkomen

+ 8.750

+ 8.750

+ 1.094

+ 1.094

Belastbaar inkomen na aftrek

+ 8.058

+ 8.058

+ 1.007

+ 1.007

Inkomstenbelasting

+ 2.976

+ 2.976

+ 372

+ 372

Algemene heffingskorting

– 491

– 491

– 61

– 61

Arbeidskorting

– 120

– 120

+ 31

+ 31

Te betalen belasting na korting

+ 3.587

+ 3.587

+ 402

+ 402

Netto inkomen

+ 4.471

+ 4.471

+ 605

+ 605

Besteedbaar inkomen

+ 4.471

+ 4.471

+ 605

+ 605

Besteedbaar inkomen samen

 

+ 8.942

 

+ 1.210

Bron: SZW berekeningen

Vraag 39

Hoeveel houdt een echtpaar met twee kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 45.000 euro en 30.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 39

Onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023. De eerste twee kolommen geven dit weer voor beide partners bij acht uur meer werken. De derde en vierde kolom geeft dit weer voor beide partners bij één uur meer werken. In 2022 houdt het paar samen bij acht uur meer werken 9.215 euro meer besteedbaar inkomen over. Het paar verliest ook kinderopvangtoeslag van ongeveer 910 euro.9

Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet het besteedbaar inkomen.

Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa 3,5% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt bijvoorbeeld doordat de werknemer in 2023 recht heeft op zorgtoeslag en in 2022 niet. Ook ontvangt de werknemer meer kindgebonden budget en kinderbijslag in 2023 dan in 2022.

Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar met twee kinderen wanneer zij beiden acht en één uur meer werken in 2022. Partner 1 heeft bij 32 uur werken een jaarinkomen van 30.000 euro, partner 2 heeft een jaarinkomen van 45.000.
 

Verschil bij 8 uur meer werken

Verschil bij 1 uur meer werken

2022

Partner 1

Partner 2

Partner 1

Partner 2

Bruto inkomen

+ 7.500

+ 11.250

+ 938

+ 1.406

Belastbaar inkomen na aftrek

+ 6.922

+ 10.383

+ 866

+ 1.298

Inkomstenbelasting

+ 2.566

+ 3.849

+ 321

+ 481

Algemene heffingskorting en IACK1

– 416

– 624

– 52

– 78

Arbeidskorting

+ 181

– 608

+ 23

– 76

Te betalen belasting na korting

+ 2.801

+ 5.081

+ 350

+ 635

Netto inkomen

+ 4.121

+ 5.302

+ 515

+ 663

Kindgebonden budget

 

– 208

 

– 146

Besteedbaar inkomen

+ 4.121

+ 5.094

+ 515

+ 517

Besteedbaar inkomen samen

 

+ 9.215

 

+ 1.032

Kinderopvangtoeslag

 

– 909

 

– 191

Bron: Berekeningen SZW

X Noot
1

Inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit huishouden heeft recht op de IACK, maar dit wijzigt niet omdat ze al recht hebben op het maximum bedrag.

Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar met twee kinderen wanneer zij beiden acht en één uur meer werken in 2022. Partner 1 heeft bij 32 uur werken een jaarinkomen van 30.000 euro, partner 2 heeft een jaarinkomen van 45.000.
 

Verschil bij 8 uur meer werken

Verschil bij 1 uur meer werken

2023

Partner 1

Partner 2

Partner 1

Partner 2

Bruto inkomen

+ 7.500

+ 11.250

+ 938

+ 1.406

Belastbaar inkomen na aftrek

+ 6.907

+ 10.360

+ 864

+ 1.295

Inkomstenbelasting

+ 2.551

+ 3.826

+ 319

+ 478

Algemene heffingskorting en IACK

– 341

– 631

+ 27

– 79

Arbeidskorting

+ 213

– 674

+ 27

– 84

Te betalen belasting na korting

+ 2.678

+ 5.131

+ 265

+ 641

Netto inkomen

+ 4.228

+ 5.229

+ 599

+ 653

Kindgebonden budget

 

– 1.166

 

– 146

Besteedbaar inkomen

+ 4.228

+ 4.063

+ 599

+ 508

Besteedbaar inkomen samen

 

+ 8.292

 

+ 1.106

Kinderopvangtoeslag

 

– 1.155

 

– 195

Bron: Berekeningen SZW

Vraag 40

Klopt het dat in bepaalde situaties iemand 87 procent betaalt over een extra verdiende euro? Zo ja, om welke situaties gaat het hier?

Antwoord op vraag 40

Er zijn bepaalde situaties waarin de marginale druk oploopt tot 87%. Er zijn echter maar weinig werkenden met zo’n hoge marginale druk: slechts zo’n 2% van de werkenden heeft een marginale druk van meer dan 80%.

In de marginaledruktabel voor alleenverdieners (paren waarvan één partner werkt) uit het Belastingplan is een voorbeeld te zien waar bij een inkomen van 45.000 de marginale druk 87% bedraagt. Dit betreft een alleenverdiener met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar oud en een huurwoning van 639 euro die zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget ontvangt. Hierbij vormt de inkomstenbelasting de grootste bijdrage aan de marginale druk (36,93%), gevolgd door de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag (circa 19%) en de zorgtoeslag (13,64%).

Zo’n hoge marginale druk komt dus alleen voor in gevallen waarbij er een stapeling van afbouwtrajecten van verschillende toeslagen en heffingskortingen optreedt. Dit kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij de meestverdiener wanneer beide partners werken (zie ook het antwoord op Vraag 7) en bij sommige alleenstaanden (zie ook het antwoord op Vraag 16).

Vraag 41

Klopt het dat de belastingdruk voor inkomens vanaf circa 35.000 euro per jaar fors toeneemt? Klopt het dat de belastingdruk volgend jaar bij een jaarinkomen van 35.000 euro van 76 procent nu naar 81 procent stijgt?

Antwoord op vraag 41

Er is een verschil tussen de marginale druk en de gemiddelde druk. De marginale druk bepaalt hoeveel je overhoudt van je extra inkomen als je meer gaat verdienen. De gemiddelde druk bepaalt hoeveel je overhoudt van je totale inkomen. Dankzij het kabinetsbeleid gaan inkomens vanaf 35.000 euro er fors op vooruit. De gemiddelde druk daalt dus.

Het klopt wel dat de marginale druk het komende jaar toeneemt voor de groep die door de verhogingen van de toeslagen recht krijgen op deze toeslagen. Voor alleenverdieners ligt dat voor zorgtoeslag rond een inkomen van 35.000 euro. Deze groep krijgt in 2023 recht op zorgtoeslag, maar krijgt daardoor ook te maken met de inkomensafhankelijke afbouw daarvan (13,64%), wat hun marginale druk verhoogt. Er zijn echter maar weinig werkenden met een marginale druk van meer dan 80%: dit betreft slechts zo’n 2% van de werkenden.

Dit komt dus door de zorgtoeslag. De gemiddelde belastingdruk neemt juist af, omdat de arbeidskorting wordt verhoogd en het tarief eerste schijf wordt verlaagd.

Vraag 42

Klopt het dat iemand die 45.000 euro per jaar verdient, over een extra verdiende euro nu nog 57 procent belasting betaalt en straks 87 procent gaat betalen? Klopt het ook dat als iemand 1.000 euro meer gaat verdienen, diegene daarvan maar 130 euro terug gaat zien op de bankrekening? Zo ja, waardoor wordt dit precies veroorzaakt?

Antwoord op vraag 42

Marginale druk gaat niet alleen om belastingen die worden geheven, maar ook om toeslagen die inkomensafhankelijk worden afgebouwd. De marginale druk betreft dus niet alleen belasting die betaald wordt, maar ook de verlaging van toeslagen.

Het specifieke huishouden uit de marginaledruktabellen bij het Belastingplan (een alleenverdiener met twee kinderen van 6–11 jaar in een huurwoning van 639 euro) heeft een marginale druk van 87% in 2023 en had in 2022 een marginale druk van 57%. Dat komt doordat dit huishouden in 2023 recht op zorg- en huurtoeslag heeft, waar dit huishouden dat in 2022 niet had.

Het huishouden ontvangt dus meer toeslagen, maar heeft ook te maken met de inkomensafhankelijke afbouw daarvan. Als dit huishouden 1.000 euro meer gaat verdienen blijft daar dus 130 euro van over. Dat komt vooral door de inkomstenbelasting (36,93%), maar ook door de afbouw van de zorgtoeslag (13,64%) en huurtoeslag (ca 19%). Verder dragen algemene heffingskorting, kindgebonden budget en arbeidskorting voor dit huishouden allemaal ca 6%-punt bij aan de marginale druk. Dat geeft tezamen een marginale druk van 87%.

Er zijn maar weinig werkenden met een marginale druk van meer dan 80%: dit betreft slechts zo’n 2% van de werkenden.

Vraag 43

Hoeveel bedraagt de meevaller op de gasbaten in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit per jaar aangeven? Hoeveel daarvan is bestemd voor Norg?

Antwoord op vraag 43

Gasbaten bestaan uit ontvangsten Mijnbouwwet en dividenden. Begin 2022 werden deze ontvangsten geraamd op respectievelijk 59 en 39 miljoen euro voor 2022 en 2023. De huidige ramingen voor 2022 en 2023 bedragen circa 6,3 miljard euro en 10,5 miljard euro.

De kosten voor Norg bedragen in bruto termen 9.900 miljoen euro. Een deel hier vloeit terug in de Staatskas via de werking van het gasgebouw, bijvoorbeeld via vpb- en cijnsafdrachten. De nettokosten voor het Norgakkoord bedragen daarmee circa 3.012 miljoen euro. Dit is ook toegelicht in tabel 21.7 uit de Bijlage Groningen Schade en Versterken.

Vraag 44

Hoeveel bedraagt de meevaller op btw-inkomsten in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit per jaar aangeven?

Vraag 45

Hoeveel bedraagt de meevaller op de omzetbelasting in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit per jaar aangeven?

Vraag 76

Met hoeveel gaan de btw-inkomsten omhoog ten opzichte van eerdere ramingen? Uit welke componenten bestaat deze stijging?

Antwoord op vraag 44, 45 en 76

De totale btw-inkomsten zijn in 2022 naar verwachting 5,2 mld. euro hoger dan geraamd bij de Miljoenennota van vorig jaar. Ten opzichte van de Voorjaarsnota is het verschil +3,1 mld. De stijging van 5,2 mld. bestaat voor 6,9 mld. uit endogene ontwikkeling (zie laatste paragraaf) en –1,7 mld. beleidsmatige ontwikkeling (de tijdelijke verlaging van de btw op energie en het uitstel van de omzetting van ProRail naar zelfstandig bestuursorgaan).

Voor 2023 is de huidige raming van de btw-ontvangsten 9,0 mld. hoger dan bij de Miljoenennota vorig jaar en 3,8 mld. hoger dan in de Voorjaarsnota. Voor 2023 is er per saldo geen beleidsmatige ontwikkeling ten opzichte van de vorige Miljoenennota. De stijging van 9,0 mld. wordt dus volledig veroorzaakt door endogene ontwikkeling.

De endogene ontwikkeling van de btw-inkomsten wordt vooral gedreven door de hoge inflatie. Hoge prijzen leiden niet alleen tot hogere inkomsten voor de overheid, maar ook tot hogere rijksuitgaven.

Op basis van de begrotingsregels kunnen hogere belastingontvangsten niet ingezet worden voor lastenverlichting. In Nederland voeren we namelijk een trendmatig begrotingsbeleid: we zetten de begroting in om de economie te stabiliseren. Dat betekent dat meevallers niet leiden tot lastenverlichting en tegenvallers niet tot lastenverzwaring. Zo voorkomen we dat we tijdens een economische recessie de belastingen moeten verhogen.

Vraag 46

Hoeveel gaat een werknemer met een modaal en twee keer modaal inkomen er maandelijks op vooruit (in euro’s) als gevolg van minder belasting op arbeid? Kan het kabinet dit uitsplitsen?

Antwoord op vraag 46

Onderstaande tabel toont voor een modaal inkomen van € 38.000 en een dubbelmodaal inkomen van € 76.000 wat het verschil in arbeidskorting en de belasting in de eerste schijf is als gevolg van de volgende maatregelen: de verhoging van de arbeidskorting, het verlagen van het tarief eerste schijf en het verkorten van de eerste schijf. We gaan daarbij uit van iemand in loondienst zonder kinderen en jonger dan de AOW-leeftijd. Iemand die twee keer modaal verdient profiteert niet van de verlaging van het tarief in de eerste schijf, omdat ook de grens waar de tweede schijf begint na indexatie wordt ingekort. Dit is afgesproken in het coalitieakkoord.

Tabel: Het belastingvoordeel als gevolg van de maatregelen om de lasten op arbeid te verlagen.
 

Belastingvoordeel verhoging arbeidskorting

Belastingvoordeel eerste schijf

Belastingvoordeel maatregelen totaal

Modaal

€ 521

€ 32

€ 553

2x Modaal

€ 274

€ – 4

€ 269

Vraag 47

Wat zijn de grootste tegenvallers in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 47

In onderstaande tabel zijn de grootste tegenvallers opgenomen. De tegenvallers Voorjaarsnota zijn toegelicht in paragraaf 5.2 van de betreffende nota. De tegenvaller Miljoenennota zijn toegelicht in de plafondtoetsen, bijlage 1 van de Miljoenennota 2023.

in miljoenen euro (+ is saldoverslechterend)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Tegenvallers Voorjaarsnota

           

Rente-uitgaven

426

825

1.275

1.566

1.792

1.853

MLT verwerking Zorg

0

18

229

477

718

1.013

Uitvoeringsbeeld SZW

62

45

101

66

90

71

Uitvoeringsinformatie JenV

30

151

226

239

351

343

Huurtoeslag

– 81

43

113

132

180

211

Dividend Staatsdeelnemingen

– 71

95

220

135

120

120

Valuta Defensie

51

72

89

109

76

60

             

Tegenvallers Miljoenennota

           

Rente-uitgaven

383

1.947

1.049

1.015

1.071

1.071

Kinderopvangtoeslag

135

162

156

251

223

202

Wet betaald ouderschapsverlof (WBO)

19

52

53

54

56

56

Actualisatie Wlz

– 125

139

22

22

22

22

Vraag 48

Hoeveel mensen gaan in 2021 en 2022 naar de Voedselbank? Hoe ligt de verhouding tussen werkenden, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden?

Antwoord op vraag 48

Het aantal unieke personen dat in 2021 naar de voedselbank gingen is 147.000. In 2020 was dit aantal 160.500. Voor 2022 zijn deze gegevens nog niet beschikbaar. De voedselbank legt geen gegevens vast over uitsplitsingen per groep.

Vraag 49

Hoeveel mensen leven inmiddels in energiearmoede ten opzichte van de 550.000 mensen uit oktober 2021, zoals vermeld door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?

Antwoord op vraag 49

Onderzoek van TNO laat zien dat er in 2019 zo’n 550.000 huishoudens in energiearmoede leefden (7% van de Nederlandse huishoudens). Deze huishoudens hebben enerzijds een laag inkomen en anderzijds óf hoge energiekosten óf een woning met een energetisch lage kwaliteit.

Als gevolg van de hoge energieprijzen zal de groep huishoudens die in energiearmoede leeft naar verwachting zijn toegenomen. Er is op dit moment geen zicht op de precieze aantallen huishoudens die nu leven in energiearmoede. Ook is het lastig een voorspelling te doen voor de komende jaren, onder andere vanwege de onzekerheid en volatiliteit van de energieprijzen. Verwachting is wel dat de maatregel om een energieplafond in te voeren en overige maatregelen van Prinsjesdag gericht op verbetering van de koopkracht een belangrijk dempend effect zullen hebben.

In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat werkt het CBS aan een monitor energiearmoede. Deze monitor zal naar verwachting in het najaar (eind november) gereed zijn. Onderdeel van deze monitor zal een tabellenset zijn met kerncijfers over energiearmoede. Deze tabellen beschouwen verschillende subgroepen (o.a. woningtype, type eigendom, energetische kwaliteit (in percentielen), huishoudtypes, inkomenscategorieën, gemeentes, wijken). De cijfers zullen jaarlijks worden geactualiseerd.

TNO is recentelijk gestart met het landelijke kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede. Dit programma wordt gefinancierd door de Ministeries van EZK, BZK en SZW en richt zich op gemeenten en provincies. Onderdeel van het programma zijn o.a. effectmetingen, onderzoek naar werkende aanpakken van energiearmoede en kennisuitwisseling. Bij de uitvoering van het programma wordt nauw samengewerkt met CBS, CPB en RVO. Het programma loopt drie jaar.

Vraag 50

Hoeveel mensen en kinderen leven naar verwachting onder de armoedegrens in Nederland in 2021, 2022 en 2023?

Vraag 117

Hoeveel huishoudens leven er in armoede in 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 50 en 117

In onderstaande tabel vindt u het aantal personen, kinderen en huishoudens onder het niet-veel-maar-toereikendbudget van het SCP in 2021, 2022 en 2023.

Armoede

2021

2022

2023

Personen

Aantal

959.000

1.140.000

868.000

Percentage

5,7%

6,7%

5,1%

Kinderen

Aantal

234.000

301.000

224.000

Percentage

7,2%

9,3%

6,9%

Huishoudens

Aantal

510.000

575.000

410.000

 

Percentage

6,6%

7,4%

5,2%

Bron: Berekeningen SZW

Vraag 51

Kan het kabinet een overzicht geven van alle koopkrachtverbeterende en -verslechterende maatregelen in 2023?

Antwoord op vraag 51

Een precieze beschrijving van de maatregelen staat in de SZW begroting (hoofdstuk 5.2).

De volgende maatregelen verbeteren de koopkracht in 2023:

Structureel:

  • Verhogen van het minimumloon met ruim 10%, met doorwerking op de gekoppelde regelingen zoals de AOW en bijstand;

  • Verhogen van de huurtoeslag met 203 euro per jaar;

  • Verhogen kindgebonden budget. Het bedrag voor het eerste kind stijgt in 2023 met 356 euro tot 1.653 euro, het bedrag voor tweede kind met 356 euro tot 1.532, het bedrag voor het derde kind en verder stijgt met 468 euro tot 1.532 euro (gelijk aan het bedrag voor het tweede kind. De alleenstaande ouder kop stijgt tot 3.848 euro. De verhoging wordt in de opvolgende jaren afgebouwd. In 2028 resteert een intensivering van 100 miljoen euro.

  • Verhogen van de arbeidskorting. De maximale arbeidskorting bedraagt in 2023 5.052 euro.

  • Verlagen van het tarief eerste schijf met 0,14%-punt.

Incidenteel

  • Energietoeslag van 1.300 euro voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum, waarbij gemeenten de mogelijkheid hebben om 500 euro in 2022 uit te keren;

  • Verhogen van de zorgtoeslag tot respectievelijk 1.850 euro voor alleenstaanden en 3.165 voor paren

  • Een inkomensafhankelijke huurverlaging van gemiddeld 57 euro per maand;

  • Verlagen van de brandstofaccijns;

  • Het verhogen van de beurs voor uitwonende studenten

  • Aanvullend is in de Miljoenennota een verlaging van de energiebelasting en een reservering voor de gerichte verlaging van de energierekening op genomen. Die hebben (via lagere energieprijzen/lagere inflatie) een positief effect op de koopkracht. Deze maatregelen worden mogelijk vervangen door een prijsplafond voor energie. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond.

De volgende maatregelen verslechteren de koopkracht in 2023:

  • Verlagen van de IOAOW naar 5 euro bruto per maand. De verhoging van de AOW pakt voor elke AOW-gerechtigde hoger uit dan de verlaging van de IOAOW. Per saldo resteert dus een verbetering. Zo gaat een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen er door de combinatie hogere AOW/lagere IOAOW netto 570 euro per jaar op vooruit.

  • Versnelde afbouw zelfstandigenaftrek. In 2023 wordt deze verlaagd met 1.280 euro van 6.310 euro naar 5.030 euro;

  • Laatste stap van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner;

  • De aftrek inkomstenbelasting wordt beperkt tot tarief eerste schijf (zoals hypotheekrenteaftrek) aftrekbaarheid heffingskortingen;

  • Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;

  • Afbouw dubbele algemene heffingskorting in de hoogte van de bijstand;

  • Verhogen tarief box 3 naar 32%;

  • Fiscale maatregelen met effect op de inflatie.

Ook blijft het eigen risico bevroren op 385 euro per jaar. De bevriezing van het eigen risico

en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of zij het eigen risico volledig betalen.

Vraag 52

Kan het kabinet een overzicht geven van hoeveel men in alle landen in Europa betaalt voor één kuub gas en één kilowattuur stroom en tevens voor een verbruik van 1500 kuub gas en 3.500 kilowattuur stroom? Kan het kabinet hetzelfde overzicht geven van één liter benzine en diesel?

Antwoord op vraag 52

Het kabinet heeft geen actueel overzicht van de gemiddelde prijzen die huishoudens in alle landen in Europa betalen voor het gas- en elektriciteitsverbruik. De Household Energy Price Index presenteert een overzicht van de gas- en elektriciteitsprijzen in de meeste Europese landen. Er zijn echter een aantal nuanceringen en kanttekeningen die geplaatst dienen te worden bij dit overzicht, zie ook de beantwoording van vragen door het Lid van Haga (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 6). De Household Energy Price index wordt gebaseerd op een steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleveranciers en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is. Daarnaast biedt het overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen.

Vraag 53

Wat betekenen de renteverhogingen van de Europese Centrale Bank (ECB) voor onze schatkist en de toekomstige rente-uitgaven over de staatsschuld?

Antwoord op vraag 53

Verhogingen van de beleidsrente door de ECB leiden ertoe dat het duurder wordt om geld te lenen. Ook de rente die Nederland betaalt over nieuw uitgegeven staatsobligaties stijgt hierdoor. Voor Nederland geldt dat deze verhoging zich slechts geleidelijk zal vertalen in hogere rente-uitgaven aangezien de gemiddelde looptijd van de uitstaande obligaties eind juni 8,6 jaar bedroeg.

De renteverhogingen van de ECB hebben echter niet direct een één op één effect op de ramingen van de rente-uitgaven. Voor de raming van de toekomstige rente-uitgaven hanteert het kabinet de door het CPB geraamde rentestanden die gepubliceerd worden bij het CEP en de MEV (Bijlage bij Kamerstuk 36 200, nr. 2). De effecten van de door hen geraamde stijgende rentelasten worden omschreven in de antwoorden op vragen 27, 30 en bijlage vraag 5.

Vraag 54

Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB) de komende jaren miljardenverliezen zal hebben door de ECB-renteverhogingen? Klopt het dat de verliezen kunnen oplopen tot negen miljard euro tot 2026? Hoeveel dividendinkomsten loopt de schatkist mis?

Antwoord op vraag 54

Het klopt dat de verwachting is dat DNB de komende jaren forse verliezen zal maken. Volgens de laatste formele raming die inzicht geeft in de stand van eind mei (medio juli door DNB afgegeven), bedraagt dit verlies cumulatief € 2,7 mld. tussen 2023 en 2026. Dit is ongeveer gelijk aan de opgebouwde voorziening voor financiële risico’s (VFR). Sindsdien heeft de ECB de beleidsrente verhoogd en zijn marktrentes verder opgelopen. Als gevolg daarvan houdt DNB inmiddels rekening met cumulatieve verliezen ter grootte van negen miljard euro, al is deze raming met de nodige onzekerheid omgeven. De verwachte verliezen doen zich over een periode van enkele jaren voor. Volgens de raming vinden de grootste verliezen plaats in de jaren 2023 en 2024. Eventuele verliezen die de VFR overstijgen komen ten laste van het kapitaal van DNB. Hier bent u onlangs over geïnformeerd (1). Een actualisatie van de VFR en dividendraming vindt weer bij de Voorjaarsnota 2023 plaats en dan wordt u verder geïnformeerd over de nieuwe raming.

In de begroting zijn geen dividenduitkeringen voor de komende jaren opgenomen. Ten opzichte van de begroting loopt de schatkist dus geen inkomsten mis. Sinds 2021 keert DNB a.g.v. toegenomen risico’s geen dividend meer uit (met uitzondering van de compensatie negatieve rentes aan het ESM (2).

Vraag 55

Met hoeveel zijn de huurprijzen de afgelopen twaalf jaar (2010–2022) gestegen? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 55

In onderstaande tabel is de huurprijsstijging weergegeven voor de periode van 2012 tot en met 2022, uitgesplitst naar type verhuurder. Dezelfde cijfers voor 2010 en 2011 zijn op dit moment niet beschikbaar.

Reële huurstijging (gecorrigeerd voor inflatie voorafgaand jaar) Bron: CBS huurenquête 2012–2022

Excl. harmonisatie

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal

– 0,1%

1,4%

1,2%

0,9%

0,8%

0,9%

0,4%

0,4%

– 0,2%

– 1,0%

«– 0,3%

Corporaties onder liberalisatiegrens

– 0,1%

1,7%

1,5%

0,9%

0,4%

0,3%

0,0%

0,0%

– 0,3%

– 1,4%

– 0,5%

Particuliere verhuurders onder liberalisatiegrens

– 0,3%

1,1%

1,0%

1,4%

1,4%

2,0%

1,5%

1,3%

0,4%

– 1,1%

– 0,3%

Huurwoningen boven liberalisatiegrens

0,2%

0,3%

– 0,3%

0,6%

1,0%

1,4%

0,6%

0,9%

– 0,5%

0,0%

0,1%

Incl. harmonisatie

                     

Totaal

0,5%

2,2%

1,9%

1,4%

1,3%

1,3%

0,9%

0,8%

0,3%

0,8%

0,3%

Corporaties onder liberalisatiegrens

0,5%

2,5%

2,2%

1,6%

1,0%

0,8%

0,3%

0,3%

0,1%

0,3%

– 0,1%

Particuliere verhuurders onder liberalisatiegrens

0,1%

1,5%

1,4%

1,6%

1,7%

2,2%

1,9%

1,6%

0,8%

0,3%

0,1%

Huurwoningen boven liberalisatiegrens

1,2%

1,4%

0,4%

0,8%

1,6%

2,0%

1,6%

1,6%

0,4%

0,8%

1,5%

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Inflatie voorafgaand jaar

(CBS cpi)

2,3%

2,5%

2,5%

1,0%

0,6%

0,3%

1,4%

1,7%

2,6%

1,3%

2,7%

Vraag 56

Met hoeveel zijn de huizenprijzen de afgelopen twaalf jaar (2010–2021) gestegen? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 56

In onderstaande tabel is de huizenprijsprijsstijging weergegeven voor de periode van 2010 tot en met 2021, uitgesplitst naar type woning.

Huizenprijsstijging bestaande koopwoningen Bron: CBS Statline 2010–2022

Type woning

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Totaal

– 2,2%

– 2,4%

– 6,5%

– 6,6%

0,9%

2,8%

5%

7,6%

9%

6,9%

7,8%

15,2%

Eengezinswoningen

– 2,4%

– 2,4%

– 6,5%

– 6,7%

0,8%

2,7%

4,7%

7%

8,4%

6,6%

7,7%

15,5%

Tussenwoning

– 1,7%

– 2%

– 5,7%

– 5,6%

1,5%

3,4%

5,6%

7,7%

8,9%

6,9%

8,2%

15,6%

Hoekwoning

– 1,9%

– 2,1%

– 6%

– 6,1%

1,3%

3,3%

5,6%

7,6%

8,9%

6,9%

8,1%

15,6%

2-onder-1-kapwoning

– 2,6%

– 2,4%

– 7%

– 6,9%

1,1%

2,7%

5%

6,7%

7,8%

6%

7,5%

16%

Vrijstaande woning

– 3,1%

– 3,1%

– 7,3%

– 8%

– 0,3%

1,6%

3,3%

6,1%

7,7%

6,5%

7%

15,1%

Appartement

– 1,2%

– 2,3%

– 6,3%

– 5,8%

1,5%

3,7%

7,1%

11,1%

12,9%

8,4%

8,1%

13,3%

Vraag 57

Met hoeveel is de energierekening voor gemiddeld verbruik de afgelopen vijf jaar gestegen? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Vraag 72

Kan het kabinet de gemiddelde prijzen weergeven voor elektriciteit en gas, inclusief btw en energiebelasting, voor de periode 2010–2022 en dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 57 en 72

Het CBS presenteert sinds 2018 de ontwikkeling van de energierekening door prijsveranderingen en door veranderingen in het gemiddelde verbruik en toont daarbij de ontwikkeling van de energierekening per onderdeel. Het CBS gaat daarbij ook in op de spreiding in de energierekening tussen verschillende groepen huishoudens. Voor het meten van de prijsveranderingen gebruikt het CBS de tarieven zoals deze door de energiemaatschappijen worden aangeboden. Het zijn dus de gemiddelde prijzen van alle nieuw afgesloten contracten, waarbij het CBS geen rekening houdt met de tarieven van eerder afgesloten contracten. De gemiddelde prijs die hier gepresenteerd wordt is dus niet het gemiddelde van wat alle huishoudens in Nederland samen betalen.

De cijfers waar het CBS mee rekenen suggereren dat de energierekening tussen 2018 en zomer 2021 relatief stabiel was rond de circa 1.600 euro op jaarbasis en is sindsdien fors gestegen naar circa 2.800 euro in januari 2022.10 Het CBS heeft recent aangegeven nieuwe onderzoeksmethoden te verkennen waarmee mogelijk een betere inschatting gegeven kan worden van de gemiddelde energieprijs die huishoudens in Nederland betalen.11

Vraag 58

Met hoeveel zijn de voedselprijzen in de afgelopen vijf jaar gestegen? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 58

In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de voedselprijzen te zien op de eerste rij. Het betreft de jaar-op-jaar ontwikkeling. Eveneens is de prijsontwikkeling van een aantal subcategorieën te zien. Een verdere uitsplitsing is te vinden op: https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83131NED/table.

Vraag 59

Klopt het dat de koopkracht in 2022 met 6,8 procent daalt, terwijl de economie met 4,6 procent groeit? Betekent dit dat er een verschuiving van welvaart van 11,4 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) plaatsvindt? Welk percentage daarvan gaat naar de sector buitenland? Welk percentage daarvan gaat naar de sector bedrijven en welk percentage naar de sector overheid?

Antwoord op vraag 59

Het kabinet sluit aan bij de analyse van het CPB. De koopkracht daalt in de raming van de MEV in 2022 inderdaad met 6,8 procent. Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens daalt dit jaar echter met slechts 0,6 procent. Deze geringere daling komt ten eerste door de stijging van het inkomen door extra werkgelegenheid, waar geen rekening mee wordt gehouden in de koopkrachtberekening.

De reële inkomens blijven inderdaad beduidend achter bij de economische groei. Dat komt met name door het grote ruilvoetverlies in 2022 waardoor de toename van het reëel nationaal inkomen in 2022 fors achter blijft bij de economische groei (zie ook kader «Collectieve verarming?» in verdiepingsdocument). Het ruilvoetverlies betekent immers dat de prijzen van import harder stijgen dan binnenlandse prijzen. Het CPB heeft geen analyse gemaakt van de verdeling naar sectoren en kan daar dus geen indicatie van geven.

Vraag 60

Klopt het dat een economische groei van vijf procent en een daling van de koopkracht een welvaartsverschuiving van circa twaalf procent oplevert? Klopt het dat de winsten in de vorm van dividenden vooral bij vermogende mensen terecht komt? Kortom, leidt dit tot een herverdeling van de vermogens en een nog grotere vermogensongelijkheid? Met hoeveel verandert de Gini-coëfficiënt van het vermogen in 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 60

Zie antwoord 59 voor een toelichting op het verschil tussen de ontwikkeling van de koopkracht en de economische groei. Het CPB heeft voor de MEV geen analyse gemaakt van de effecten voor de vermogensongelijkheid.

Vraag 61

Met hoeveel is de benzine- en dieselprijs per liter in de afgelopen vijf jaar gestegen? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 61

Onderstaande grafiek geeft de ontwikkeling van de benzine- en dieselprijs aan de pomp in euro per liter vanaf 1 januari 2017. De prijs van benzine was in januari 2017 ongeveer 1,56 euro per liter en de prijs van diesel 1,26 euro. In september 2022 liggen de prijzen van benzine en diesel beide rond de 2 euro.

Figuur 2: pompprijzen benzine en diesel (bron: CBS, Travelcard BV)

Figuur 2: pompprijzen benzine en diesel (bron: CBS, Travelcard BV)

Vraag 62

Hoeveel heeft Nederland in de afgelopen tien jaar (2012–2022) uitgegeven aan ontwikkelingshulp? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 62

Ontwikkelingshulp staat op verschillende departementale begrotingen. Een overzicht naar thema is te vinden in de HGIS-nota (Kamerstuk 36 201, nr, 1). De thema’s zijn gebaseerd op de BZ- en BHOS-begroting. Deze thema’s zijn in de loop der jaren aangepast. Daarom wijken de thema’s van 2012 en 2013 af van de overige jaren. De cijfers voor 2012–2021 betreffen de realisatie. De cijfers voor 2022 zijn ramingen.

Vraag 63

Hoeveel geeft Nederland per saldo uit aan de Europese Unie in 2022, 2023 en 2024? Kan het kabinet dit uitsplitsen?

Antwoord op vraag 63

De afdrachten van Nederland aan de Europese Unie worden verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken (V) artikel 3.1 Afdrachten aan de Europese Unie (uitgaven) en artikel 3.10 Afdrachten aan de Europese Unie (ontvangsten). Deze cijfers kunt u terugvinden in Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Effectieve Europese samenwerking op de begroting van Buitenlandse Zaken.

De afdracht bestaat uit een aantal onderdelen: de bni-afdracht, de btw-afdracht, de invoerrechten en de plastic-afdracht. Voor de invoerrechten geldt een perceptiekostenvergoeding van 25%, bedoeld voor de kosten die worden gemaakt voor inning van de invoerrechten. De perceptiekostenvergoeding staat als ontvangst verantwoord op artikel 3.10.

In de onderstaande tabel ziet u de uitsplitsing van de verwachte EU-afdrachten en de per saldo EU-afdrachten voor de jaren 2022, 2023 en 2024. Er zijn voor deze jaren geen overige ontvangsten vanuit de EU geraamd.

3.1 Afdrachten aan de Europese Unie

2022

2023

2024

BNI-afdrachten (1)

5.206.638

5.117.680

5.368.560

BTW-afdrachten (2)

1.245.232

1.276.364

1.313.378

Invoerrechten (3)

4.776.592

4.834.846

5.011.684

Plastic-grondslag (4)

177.347

180.203

183.406

       

3.10 Afdrachten aan de Europese Unie

     

Perceptiekostenvergoeding (5)

1.187.887

1.208.711

1.252.919

       

Per saldo afdracht aan de EU (1+2+3+4–5)

10.217.922

10.200.382

10.624.109

Nederland draagt niet alleen middelen af aan de Europese begroting, maar ontvangt ook middelen uit de programma’s van de Europese begroting. Bij een aantal programma’s wordt gewerkt met landenenveloppen die vooraf voor de gehele MFK-periode zijn vastgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van cohesie en landbouw. Daarnaast zijn er verschillende programma’s – bijvoorbeeld Horizon Europe – waarbij geen sprake is van een vaste verdeling per lidstaat, maar waarbij middelen worden toegekend op basis van (excellentie van) aanvragen. Dit betekent dat pas achteraf vastgesteld kan worden hoeveel er in iedere lidstaat is uitgekeerd.

Nederland ontving in 2021 in totaal circa 2,6 miljard euro en in 2020 circa 2,7 miljard euro uit programma’s op de Europese begroting, waarvan het grootste deel uit programma’s op het gebied van onderzoek en innovatie en uit landbouwfondsen.

Naast de ontvangsten uit de Europese begroting zijn er ook bredere effecten van het Nederlandse lidmaatschap bij de Europese Unie op bijvoorbeeld banen en groei. Het CPB heeft hier onderzoek12 naar gedaan, waarin zij stelt dat Nederland een van de landen is die het meest profijt heeft van de handelsbaten van de EU.

Vraag 64

Hoeveel moeten ZZP-ers vorig jaar, dit jaar en volgend jaar inleveren?

Antwoord op vraag 64

Zie het antwoord op vraag 19.

Vraag 65

Met hoeveel miljard euro zijn de lasten verhoogd/verlaagd in de periode 2011–2022? Kan het kabinet dit per jaar uitsplitsen en uitsplitsen naar gezinnen en bedrijven?

Vraag 98

Kan het kabinet voor elk jaar sinds het begin van dit decennium in kaart brengen wat de beleidsmatige lastenontwikkeling, waaronder voor burgers en bedrijven, was?

Antwoord op vraag 65 en 98

Het kabinet heeft mede op advies van de Raad van State samen met het CPB een nieuwe, gezamenlijke definitie ontwikkeld van de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo). Deze definitie is echter enkel beschikbaar vanaf 2018. Voor de periode 2010–2017 is enkel de oude definitie van het kabinet beschikbaar. Dit is de definitie van de lasten op basis van het inkomstenkader. Deze definitie wijkt echter af van de nieuwe blo als ook van de oude blo zoals vóór 2017 werd gehanteerd door het CPB en wordt in principe niet meer gebruikt om de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor burgers en bedrijven te presenteren.

Om toch een beeld te geven van de lastenontwikkeling in die periode wordt hieronder de ontwikkeling van het inkomstenkader tussen 2010–2017 gegeven. De lastenontwikkeling in het inkomstenkader is in de periode tussen 2010 en 2017 met € 15,7 miljard toegenomen.

In mld, – is lastenverlichting, mutaties

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

cum 2011–2017

Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)

0

4,2

6,6

4,5

1,6

– 1,6

0,4

15,7

w.v. burgers

– 0,2

2,2

5,9

– 0,5

1,4

– 3,1

0,3

5,8

w.v. bedrijven

0,1

2,0

0,8

5,0

0,2

1,5

0,2

9,8

Deze oude definitie is ook beschikbaar in de periode 2018–2021. In die periode is het inkomstenkader met € 0,7 miljard toegenomen.

In mld, – is lastenverlichting, mutaties

2018

2019

2020

2021

Cumulatief vanaf 2017

Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)

2,1

3,8

– 1,9

– 3,3

0,7

w.v. burgers

0,7

0,5

– 3,7

– 2,4

– 4,9

w.v. bedrijven

1,4

3,3

1,8

– 0,9

5,6

Zoals eerder aangegeven hanteren zowel het kabinet als het CPB een nieuwe, gezamenlijke definitie van de beleidsmatige lastenontwikkeling. Volgens deze definitie zijn de lasten tussen 2018 en 2022 met € 2,0 miljard gedaald. Onderliggend is er sprake van een lastenvermindering van € 8,9 miljard bij burgers en een lastenstijging van € 6,8 miljard bij bedrijven. Deze definitie hanteert het kabinet ook in de Miljoenennota en in andere publicaties. Zie voor meer informatie het gezamenlijk met het CPB geschreven achtergronddocument. De grootste verschillen zitten in de omgang met de zorgpremies die een groot effect hebben voor zowel burgers als bedrijven.13

In mld, – is lastenverlichting, mutaties

2018

2019

2020

2021

2022

cum 2018–2022

Totaal blo (nieuwe definitie)

1,5

3,6

– 4,7

– 2,3

– 0,1

– 2

   w.v. burgers

0,5

0,1

– 4,2

– 2,5

– 2,8

– 8,9

   w.v. bedrijven

1,0

3,5

– 0,5

0,1

2,7

6,8

   w.v. buitenland

0

0

0,1

0

0

0,1

Vraag 66

Hoeveel is er in de periode 2011–2022 omgebogen? Kan het kabinet dit per jaar uitsplitsen?

Antwoord op vraag 66

  • In onderstaande tabellen zijn de bruto ombuigingsreeksen uit de regeerakkoorden opgenomen van de kabinetten die in de periode 2011–2022 zijn aangetreden. Aanvullend zijn de bruto ombuigingsreeksen uit het Lenteakkoord 2013 en van het huidige kabinet opgenomen. In alle gevallen zijn de ombuigingsreeksen onderdeel van een integraal pakket van intensiveringen, ombuigingen en wijzigingen in de lasten.

  • Gedurende de afgelopen kabinetsperiodes is voor problematiek of beleidsintensivering ook omgebogen. Deze ombuigingen zijn echter verweven in integrale besluitvormingsrondes waardoor deze niet apart weergegeven kunnen worden.

  • Het betreffen uitsluitend de bruto ombuigingsreeksen op de rijksuitgaven in het prijspeil van het jaar waarin de reeksen beginnen.

in miljoenen euro

(+ is saldoverslechterend)

2011

2012

2013

2014

2015

struc

Ombuigingen Rutte I

– 1.540

– 5.600

– 9.380

– 13.360

– 18.260

– 25.420

in miljoenen euro

(+ is saldoverslechterend)

2013

2014

2015

2016

2017

struc

Ombuigingen Rutte II

– 77

– 4.825

– 9.868

– 12.923

– 16.792

– 22.616

   wv. Regeerakkoord

– 77

– 1.708

– 6.240

– 9.285

– 12.896

– 17.674

   wv. Lenteakkoord

0

– 3.117

– 3.628

– 3.638

– 3.896

– 4.942

in miljoenen euro

(+ is saldoverslechterend)

2018

2019

2020

2021

struc

Ombuigingen Rutte III

– 18

– 753

– 1.705

– 2.716

– 3.859

in miljoenen euro

(+ is saldoverslechterend)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

struc

Ombuigingen Rutte IV

– 976

– 2.942

– 2.324

– 3.489

– 4.366

– 4.887

– 7.321

   wv. Startnota

320

295

– 22

– 1.211

– 2.096

– 2.671

– 5.886

   wv. Voorjaarsnota 2023

– 796

– 720

– 1.437

– 2.226

– 2.270

– 2.216

– 1.435

   wv. Miljoenennota

– 500

– 2.517

– 865

– 52

0

0

0

Vraag 67

Met hoeveel stijgen de gasbaten ten opzichte van eerdere ramingen? Hoeveel gas wordt er in 2022 en 2023 in Nederland gewonnen? Uit welke velden?

Antwoord op vraag 67

Zie antwoord op vraag 43. De schatting van de gasproductie uit de Nederlandse velden, die voor de gasbatenraming is gebruikt, is in 2022 15,8 miljard m3, hiervan komt circa 4,5 miljard m3 uit het Groningenveld en circa 11,3 miljard m3 uit de kleine velden. In 2023 wordt er op basis van huidige verwachtingen circa 14,3 miljard m3 gas gewonnen, hiervan komt circa 2 miljard m3 uit het Groningenveld en het restant uit kleine velden.

Vraag 68

Hoeveel investeert het kabinet in de publieke sector? Kan het kabinet hierbij ook aangeven waarin het kabinet investeert en de bijbehorende bedragen vermelden?

Antwoord op vraag 68

De investeringen van het kabinet in de publieke sector hebben we afgebakend als de intensiveringen bij de uitgaven. Deze zijn onder te verdelen in drie categorieën: coalitieakkoordmiddelen, intensiveringen bij Voorjaarsnota 2022 en intensiveringen bij Miljoenennota 2023.

Coalitieakkoordmiddelen

In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» wordt 15,6 miljard euro in 2023 en structureel 18,7 miljard euro geïntensiveerd bij de uitgaven.

In miljoenen euro’s

2022

2023

2024

2025

Structureel

Intensiveringen uitgaven

6.208

15.553

24.811

29.029

18.726

Grote intensiveringen uit dit coalitieakkoord vinden plaats bij Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (3,4 miljard euro in 2023 en 4,7 miljard euro structureel), Defensie (1,9 miljard euro in 2023 en 3,0 miljard euro structureel), Economische Zaken en Klimaat (1,1 miljard euro in 2023 oplopend naar 6,7 miljard euro in 2026) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (0,8 miljard in 2023 oplopend naar 3,4 miljard euro in 2026). Voor nadere toelichting zie budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.

Voorjaarsnota 2022

Bij Voorjaarsnota 2022 is ervoor gekozen om voor een aantal maatschappelijke dossiers middelen vrij te maken. Zo wordt na de gerechtelijke uitspraak Box-3 geïnvesteerd voor rechtsherstel (3,8 miljard euro). Ook wordt al in 2023 begonnen met het verhogen van het wettelijk minimumloon (WML) (1,5 miljard euro in 2023 en 0,1 miljard euro structureel). De AOW stijgt mee met de WML-verhoging uit het Coalitieakkoord (2,4 miljard euro structureel). Daarnaast is er door het kabinet structureel geïnvesteerd in Defensie (0,6 miljard euro in 2023 en 2,2 miljard euro structureel) en wordt in 2024 en 2025 de 2%-norm behaald. Ook zijn bij Voorjaarsnota aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor het dossier Bewaken en beveiligen (0,1 miljard euro vanaf 2025) en huisvesting voor AZ en de Algemene Rekenkamer (0,01 miljard euro vanaf 2022). Voor uitgebreide toelichting zie hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 in Voorjaarsnota 2022.

Miljoenennota 2023

Bij Miljoenennota 2023 is een groot koopkrachtpakket gepresenteerd bestaande uit 10,1 miljard euro incidenteel en 5,2 miljard euro incidenteel in 2023, aflopend naar 3,2 miljard euro structureel (zowel uitgaven als inkomsten). Voor uitgebreide toelichting op het gehele koopkrachtpakket, zie Miljoenennota paragraaf 2.2.1. In 2022 is ten behoeve van de koopkracht ook al 6,7 miljard euro beschikbaar gesteld. Daarnaast is er cumulatief 1 miljard euro en structureel 0,2 miljard euro beschikbaar gesteld om de asielopvangproblematiek op te lossen. Er zijn middelen toegevoegd om de crisisopvang van asielzoekers, huisvesting en inburgering van statushouders te realiseren.

Ook is in aanloop naar een nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies in 2026 eenmalig 1,1 miljard euro beschikbaar gesteld voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en het BTW compensatiefonds.

Vraag 69

Kan het kabinet een overzicht geven van de stijging van de energiebelasting op gas en elektra vanaf 2017 en dit per jaar aangeven?

Antwoord op vraag 69

Zie in de onderstaande tabel een overzicht van de ontwikkeling van de integrale EB- en ODE-tarieven in de periode 2017 tot en met 2023. Waarbij er voor de verwachte tarieven in het jaar 2023 vanuit is gegaan dat de tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 geen doorgang vindt. En dat de middelen die hierdoor zouden vrijkomen van circa € 5,4 miljard per 2023 worden ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke prijsplafond. Aldus door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening».

Tabel: Overzicht ontwikkeling integrale EB- en ODE-tarieven 2017 t/m 2023 (in lopende prijzen)

Tarieven excl. btw

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Aardgas in eurocenten per m3

             

Schijf 1: 0–170.000 m3

26,83

28,85

34,55

41,06

43,37

44,97

48,98

Schijf 2: 170.000–1 mln m3

6,96

7,52

8,15

8,58

8,90

9,02

9,62

Schijf 3: 1 mln–10 mln m3

2,54

2,75

2,97

4,47

4,71

4,78

5,11

Schijf 4: > 10 mln m3

1,35

1,48

1,59

3,38

3,60

3,66

3,92

               

Verlaagd tarief aardgas GTB in eurocenten per m3

             

Schijf 1: 0–170.000 m3

4,31

4,64

5,55

6,59

6,97

7,22

7,87

Schijf 2: 170.000–1 mln m3

2,60

2,84

3,08

3,24

3,36

3,40

3,63

Schijf 3: 1 mln–10 mln m3

2,54

2,75

2,97

4,47

4,71

4,78

5,11

Schijf 4: > 10 mln m3

1,35

1,48

1,59

3,38

3,60

3,66

3,92

               

Elektriciteit in eurocenten per kWh

             

Schijf 1: 0–10.000 kWh

10,87

11,78

11,75

12,50

12,43

6,73

12,60

Schijf 2: 10.000–50.000 kWh

6,13

7,07

8,12

8,83

9,27

8,54

10,05

Schijf 3: 50.000–10 mln kwh

1,63

1,88

2,16

3,40

3,63

3,48

3,94

Schijf 4: > 10 mln kWh

0,07

0,08

0,09

0,09

0,10

0,11

0,11

               

Belastingvermindering (in €)

308,54

308,54

257,54

435,68

461,62

681,63

493,27

Vraag 70

Kan het kabinet aangeven hoeveel het kabinet in de periode 2020 tot en met 2027 uitgeeft aan klimaat en dit per jaar en per bedrag uitsplitsen?

Antwoord op vraag 70

Tabel 19.1 van de Miljoenennota 2023, genaamd Uitgavenoverzicht Klimaat, geeft de maatregelen ten behoeve van het klimaatbeleid en de kosten van 2021 tot 2027 weer. De uitgaven voor klimaatbeleid in 2020 staan opgesomd in bijlage 19 van de Miljoenennota 2022.

Vraag 71

Kan het kabinet aangeven hoeveel het kabinet in de periode 2020 tot en met 2027 uitgeeft aan stikstof en dit per jaar en per bedrag uitsplitsen?

Antwoord op vraag 71

Bijlage 20 van de Miljoenennota bevat het uitgavenoverzicht stikstof. Dit zijn middelen ten behoeve ten behoeve van het structurele pakket stikstof van het vorig kabinet en het transitiefonds.

(x 1.000)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal beschikbare middelen stikstof

62.400

391.251

985.499

1.766.058

2.312.084

1.998.112

3.855.642

3.663.569

Een uitsplitsing per bedrag is te zien in bijlage 20 van de Miljoenennota.

Vraag 72

Kan het kabinet de gemiddelde prijzen weergeven voor elektriciteit en gas, inclusief btw en energiebelasting, voor de periode 2010–2022 en dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 72

Zie het antwoord op vraag 57.

Vraag 73

Vindt de verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering nog steeds doorgang indien er een prijsplafond wordt ingesteld? Zo niet, kan het kabinet dan aangeven hoeveel het voor een huishouden meer gaat betalen per kuub ten opzichte van dit jaar bij verbruik van boven de 1200 kuub gas en 2.400 kilowattuur stroom?

Antwoord op vraag 73

Het prijsplafond komt in plaats van de voorgenomen tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023. De verlaging van het tarief 1e schijf gas en 1e schijf elektriciteit in de energiebelasting en de tijdelijke verhoging van de belastingvermindering, zoals opgenomen in het BP2023, gaan daarmee niet door. Het kabinet wendt de middelen voor de voorgenomen verlaging van de energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) aan ten behoeve van het prijsplafond.

In de onderstaande tabel is voor verschillende huishoudprofielen allereerst de mutatie van het belastingdeel van de energierekening tussen 2022 en 2023 weergegeven voor het volledige verbruik horend bij ieder huishoudprofiel (het bruto-effect).

Het belastingdeel van de energierekening bestaat uit de energiebelasting en de btw over de energiebelasting. De btw over het leveringstarief en de vaste netwerkkosten is niet meegenomen. Verder is bij de berekening van het belastingdeel ervan uitgegaan dat de voorgenomen tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 geen doorgang vindt.

Vervolgens is voor de huishoudprofielen aangegeven in welke mate zij financieel gecompenseerd worden door het instellen van een prijsplafond in 2023. Voor het inschatten van het financiële voordeel van het prijsplafond is cf. de «Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening» voor ieder huishoudprofiel uitgegaan van een markttarief voor huishoudens van circa 3 euro per m3 gas en circa 0,90 euro per kWh elektriciteit. Het kabinet denkt voor het markttarief aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 0,70 euro voor elektriciteit tot een verbruik van 1.200 m3 gas respectievelijk 2.400 kWh elektriciteit. Dat komt neer op een compensatie van circa 1,50 euro per m3 gas en circa 0,20 euro per kWh elektriciteit. Hierbij geldt de kanttekening dat de markt zeer volatiel is. De inschatting van de markttarieven en daarmee het financiële voordeel dat huishoudens van het prijsplafond genieten kan snel veranderen.

Tot slot is in de onderstaande tabel aangegeven hoe het financiële voordeel van het prijsplafond zich verhoudt tot de lastenstijging van het belastingdeel van de energierekening van 2022 op 2023 die huishoudens ervaren (het netto-effect). De zichtbare oploop van het belastingdeel van de energierekening van 2022 op 2023 is voornamelijk het gevolg van het aflopen van zowel de incidentele verlaging van de energiebelasting als het verlaagde btw-tarief op energie per 2023.

Uit de tabel blijkt dat alle huishoudprofielen per saldo beter af zijn met het instellen van een prijsplafond, bij de gemaakte aannames ten aanzien van met name de markttarieven. Het prijsplafond geldt niet voor het deel van het verbruik boven de 1.200 m3 gas en 2400 kWh elektriciteit. Het verbruik boven het prijsplafond wordt volledig belast tegen de tarieven die in tabel 126–2 bij het antwoord op vraag 126 worden genoemd.

Huishoudprofiel

Gas (m3)

Elektra (kWh)

Belastingdeel energierekening

Effect belasting 2022–2023

Financieel voordeel prijs-plafond

Netto effect 2022–2023

     

20221

2023

     

Nationaal gemiddelde PBL

1.154

2.151

– € 21

€ 415

– € 436

€ 2.161

€ 1.726

Een bewoner in nieuw, klein appartement

640

1.560

– € 332

€ 20

– € 352

€ 1.272

€ 920

Een bewoner in oud, klein appartement

810

1.540

– € 246

€ 118

– € 364

€ 1.523

€ 1.159

Twee of meer bewoners in oud, klein appartement

990

2.260

– € 97

€ 334

– € 431

€ 1.937

€ 1.506

Een bewoner in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.040

1.680

– € 116

€ 276

– € 392

€ 1.896

€ 1.504

Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.230

1.980

€ 5

€ 434

– € 428

€ 2.196

€ 1.768

Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.210

2.780

€ 57

€ 544

– € 487

€ 2.280

€ 1.793

Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.070

3.250

€ 21

€ 533

– € 512

€ 2.085

€ 1.573

Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.360

3.190

€ 166

€ 695

– € 529

€ 2.280

€ 1.751

Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)

1.890

3.880

€ 494

€ 1.115

– € 621

€ 2.280

€ 1.659

Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning

2.350

4.480

€ 778

€ 1.479

– € 701

€ 2.280

€ 1.579

X Noot
1

Voor 2022 is in verband met de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op energie van 1 juli 2022 t/m 31 december 2022 gerekend met een gemiddeld btw-tarief van 15%. In 2023 is gerekend met het reguliere btw-tarief van 21%.

Vraag 74

Hoeveel gaan huishoudens erop vooruit met een energieplafond ten opzichte van de eerder voorgestelde verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering?

Antwoord op vraag 74

Dat ligt in belangrijke mate aan de hoogte van de energieprijzen aankomende winter. Met name bij hoge marktprijzen geldt dat een prijsplafond gunstiger is voor huishoudens. Het prijsplafond biedt huishoudens daarbij zekerheid over hun energiekosten die een verlaging van de energiebelasting niet kan bieden. Over de nadere uitwerking van het prijsplafond en de inkomenseffecten van huishoudens wordt u nader geïnformeerd met de brief van het Ministerie van EZK van dinsdag 4 oktober aanstaande.

Vraag 75

Hoeveel kost het om de energiebelasting te verlagen naar nul?

Antwoord op vraag 75

Het geheel schrappen van de energiebelasting op gas en elektriciteit is niet mogelijk vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelastingrichtlijn (ETD) zijn opgenomen. Voor aardgas gaat het om een minimumtarief van 0,95 ct/m3 en voor elektriciteit om een minimumtarief van 0,10 ct/kWh. Een verlaging naar deze minimumtarieven levert in totaal circa € 10,6 miljard budgettaire derving op in 2023.

Voor 2023 is in de tabel hieronder indicatief in beeld gebracht in welke schijven de budgettaire derving van het reduceren van de integrale EB- en ODE- tarieven tot het Europese minimumniveau neerslaat. De indicatie wordt gegeven aan de hand van een uitsplitsing die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor het jaar 2020 heeft gemaakt van het energieverbruik van bedrijven over de verschillende schijven van de energiebelasting.

Het budgettaire belang van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting is buiten beschouwing gelaten. Mocht ervoor gekozen worden om op de minimumtarieven over te stappen en de belastingvermindering in de huidige vorm wel te handhaven, dan kent de energiebelasting een negatieve opbrengst van naar verwachting circa € 4 miljard in 2023.

Tabel: Uitsplitsing budgettaire derving per verbruiksschijf voor aardgas en elektriciteit van het verlagen van de integrale EB- en ODE-tarieven tot aan het Europese minimumniveau in 2023
 

Opbrengst EB aardgas 2023 (basispad)1

Opbrengst EB aardgas 2023 (minimum tarief ETD)

Budgettaire derving EB aardgas 2023

Opbrengst EB elektriciteit 2023 (basispad)

Opbrengst EB elektriciteit 2023 (minimum tarief ETD)

Budgettaire derving EB elektriciteit 2023

1e schijf

€ 5.655 mln

€ 113 mln

€ 5.542 mln

€ 3.015 mln

€ 24 mln

€ 2.991 mln

2e schijf

€ 100 mln

€ 13 mln

€ 87 mln

€ 655 mln

€ 7 mln

€ 648 mln

3e schijf

€ 92 mln

€ 17 mln

€ 75 mln

€ 1.194 mln

€ 30 mln

€ 1.164 mln

4e schijf

€ 129 mln

€ 31 mln

€ 98 mln

€ 27 mln

€ 24 mln

€ 3 mln

Totaal

   

€ 5.802 mln

   

€ 4.806 mln

X Noot
1

Met het basispad wordt gedoeld op een scenario waarin alleen de in het pakket Belastingplan 2023 aangekondigde verlaging van de energiebelasting van circa € 5,4 miljard per 2023 wordt teruggedraaid. En wordt ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke prijsplafond. Aldus door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening». Verder is in het basispad rekening gehouden met alle overige in het pakket Belastingplan 2023 aangekondigde maatregelen op het terrein van de energiebelasting.

Vraag 76

Met hoeveel gaan de btw-inkomsten omhoog ten opzichte van eerdere ramingen? Uit welke componenten bestaat deze stijging?

Antwoord op vraag 76

Zie het antwoord op vraag 44 en 45.

Vraag 77

Hoeveel kost het om de btw op energie te verlagen naar 0, 5 en negen procent?

Antwoord op vraag 77

Het verlagen van het tarief van 9% naar 5% is voor de Belastingdienst op korte termijn niet uitvoerbaar. Dit zou namelijk betekenen dat een tariefcategorie binnen de btw moet worden toegevoegd (naast de bestaande 0, 9 en 21%). Dit is IT-technisch niet eerder mogelijk dan 2026. Op basis van de Europese btw-richtlijn is een verlaging naar 0% niet toegestaan. De budgettaire derving van verlenging in 2023 van de verlaging van het btw-tarief naar 9% is 3,6 mld. euro. Hierbij is rekening gehouden met het terugdraaien van het EB pakket, maar nog niet met eventuele doorwerkingen van het prijsplafond.

Vraag 78

Wat betekent de toename van het wettelijk minimumloon met tien procent voor netto-inkomens? Kan het kabinet een uitsplitsing geven per bruto-inkomen in stappen van 1.000 euro, in varianten met en zonder de verschillende toeslagen en voor een- en tweeverdieners?

Antwoord op vraag 78

Een uitsplitsing voor de gevraagde varianten per 1.000 euro bruto inkomen is op dit moment niet voorhanden. De toename van het wettelijk minimumloon (wml) heeft een direct effect op werkenden met inkomen op wml-niveau. Naar verwachting heeft de minimumloonstijging ook een opstuwend effect voor inkomens boven het minimumloon. De grootte van dit effect is afhankelijk van afspraken die worden gemaakt tussen werknemers en werkgevers, daarom kan het precieze effect voor inkomens boven het wettelijk minimumloon op dit moment nog niet worden beschreven.

In onderstaande tabel staat voor verschillende type minimumloonverdieners in de marktsector het effect van de wml-stijging op het netto-inkomen en het besteedbaar inkomen14. Gezinnen met kinderen hebben in deze voorbeelden één kind van zes jaar en één kind van elf jaar. De laatste kolom toont hoeveel huishoudens van de bruto wml-stijging verliezen vanwege belastingen of doorwerking in toeslagen. Dat ligt tussen de 5% (alleenstaande ouder) en 39% (alleenverdiener). De rest van de stijging komt wel bij het huishouden terecht.

De inkomensgrenzen in de toeslagen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon, daarom zijn de gevolgen voor toeslagen zeer beperkt. Het grootste deel van de marginale belastingdruk wordt veroorzaakt door de extra inkomstenbelasting die werkenden betalen over het gestegen inkomen. Een alleenstaande ouder met inkomen op minimumloonniveau is hierop een uitzondering. Deze betaalt in dit voorbeeld geen inkomstenbelasting, omdat de heffingskortingen hoger zijn dan de te betalen inkomstenbelasting. Hierdoor ligt voor dit huishouden de belastingdruk aanzienlijk lager.

 

Zonder wml-stijging

Met wml-stijging

Marginale druk op wml-stijging

 

Bruto inkomen

Netto inkomen

Besteedbaar inkomen

Bruto inkomen

Netto inkomen

Besteedbaar inkomen

Alleenstaande

23.414

21.884

24.596

25.295

23.083

25.785

37%

Alleenstaande ouder

23.414

22.514

36.276

25.295

24.296

38.056

5%

Alleenverdiener

23.414

21.884

31.068

25.295

23.083

32.222

39%

Alleenverdiener met kinderen

23.414

21.884

36.793

25.295

23.083

37.947

39%

Paar met kinderen (voltijds minimumloon + drie werkdagen minimumloon)

37.462

35.535

38.982

40.472

37.810

41.075

30%

Vraag 79

Hoe groot is, gelet op het feit dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het Nederlandse bruto nationaal inkomen met circa tien miljard naar beneden heeft bijgesteld, de meevaller op de EU-afdrachten als gevolg hiervan? Zijn er nog andere mee- en/of tegenvallers op de EU-afdrachten?

Antwoord op vraag 79

Het is op dit moment nog onbekend wat het effect hiervan is op Nederlandse afdrachten aan de Europese begroting in 2023. Het precieze effect is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de bijstelling van het bruto nationaal inkomen (bni) van andere EU-lidstaten en de bijstelling van de (omzetbelasting) btw van Nederland en andere EU-lidstaten.

De jaarlijkse afdrachten van de lidstaten aan de Europese begroting zijn enerzijds gebaseerd op de uitgaven van de Europese Unie (EU) en anderzijds op de invoerrechten, de btw-grondslag, de plastic-grondslag en de bni-grondslag van een lidstaat. Met terugwerkende kracht worden verschillen tussen de ramingen en de realisaties van deze grondslagen verrekend tussen de lidstaten. Het gaat daarbij om een herverdeling van afdrachten tussen de lidstaten, niet om extra EU-uitgaven. Dit proces is de jaarlijkse nacalculatie. Voor het proces van de komende nacalculatie zijn de btw-grondslag, de bni-grondslag en de plastic-grondslag relevant.

Ieder jaar publiceert de Europese Commissie eind januari de resultaten van de nacalculatie. Na publicatie wordt u zoals gebruikelijk hier nader over geïnformeerd middels een kamerbrief. Het budgettaire effect wordt verwerkt bij eerste suppletoire begroting 2023 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Indien er sprake is van andere mee- en/of tegenvallers op de EU-afdrachten wordt u hierover geïnformeerd middels een kamerbrief.

Vraag 80

Wat betekent, gelet op het feit dat het CBS het Nederlandse bruto nationaal inkomen met circa tien miljard naar beneden heeft bijgesteld, dit voor de ODA (Official Development Assistance)-prestatie als percentage van het bruto nationaal inkomen voor de afgelopen jaren? Wat betekent deze bijstelling voor het ODA-budget?

Antwoord op vraag 80

Het ODA-budget wordt bij Voorjaarsnota (CEP) en Miljoenennota (MEV) aangepast aan de BNI-ramingen van het Centraal Planbureau. Of en in welke mate de bijstelling effect heeft zal komend voorjaar blijken.

Vraag 81

Wat verandert er per 1 januari 2023 aan de energierekening met betrekking tot de energiebelasting, btw en opslag duurzame energie (ODE) en kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?

Antwoord op vraag 81

Voor de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van een huishouden met een gemiddeld en gelijkblijvend gas- en elektriciteitsverbruik van 1.154 m3 gas en 2.151 kWh elektriciteit15 in 2022 en 2023.

In onderstaande tabel zijn de wijzigingen in de energierekening met betrekking tot de verschuldigde fiscale energielasten (incl. btw) opgenomen. In de tabel is ervan uitgegaan dat de tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 geen doorgang vindt. En dat de middelen die hierdoor zouden vrijkomen van circa € 5,4 miljard per 2023 worden ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke prijsplafond. Aldus door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening».

Tabel: Mutatie belastingdeel energierekening huishouden met gemiddeld energieverbruik 2022 op 2023 bij een gemiddeld en gelijkblijvend energieverbruik (incl. btw)
 

20221

2023

Mutatie 2022–2023

A) Energiebelasting (incl. ODE) – aardgas

€ 519

€ 565

€ 46

B) Energiebelasting (incl. ODE) – elektriciteit

€ 145

€ 271

€ 126

C) Belastingvermindering

– € 682

– € 493

€ 188

D) BTW (over A+B+C)

– € 3

€ 72

€ 75

Totaal belastingdeel energierekening

– € 21

€ 415

€ 436

X Noot
1

Voor 2022 is in verband met de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op energie van 1 juli 2022 t/m 31 december 2022 gerekend met een gemiddeld btw-tarief van 15%. In 2023 is gerekend met het reguliere btwtarief van 21%.

Zoals af te lezen is uit de tabel stijgen de fiscale energielasten voor een huishouden met een gemiddeld en gelijkblijvend energieverbruik van 2022 op 2023 met circa € 436 (incl. btw). Dit heeft met name te maken met het per 2023 terugdraaien van het incidentele EB-compensatiepakket voor de energierekening in 2022, waarin tijdelijk onder meer een verlaging van het EB-tarief 1e schijf elektriciteit en een verhoging van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting zat opgesloten.

Verder gaat het btw-tarief op energie per 1 januari 2023 weer terug naar het reguliere tarief van 21%, nadat het in de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 tijdelijk naar 9% was verlaagd.

Vraag 82

Waarop is de aanname gebaseerd dat het Centraal Planbureau (CPB) uitgaat van een inflatie van 2,6 procent in 2023?

Antwoord op vraag 82

Zie antwoord op vraag 23 van de Macro Economische Verkenning.

Vraag 83

Hoeveel geld zou het kosten om de drie grootste energiebedrijven van Nederland te nationaliseren? Is dit meer of minder dan de 15 miljard euro die het prijsplafond gaat kosten? Klopt het dat de nationalisatie (voor 78 procent) van Uniper circa acht miljard euro kost? Klopt het dat in een overheidsbedrijf de overheid zelf invloed kan uitoefenen op de tarieven en de winstmarge?

Antwoord op vraag 83

Het is moeilijk om in te schatten wat het zou kosten om de drie grootste energiebedrijven van Nederland te nationaliseren. De nationalisatie van Uniper heeft naar ik begrijp uit berichten in de media in totaal € 29 miljard gekost. De € 8 miljard waaraan wordt gerefereerd heeft alleen betrekking op het laatste deel van de steunmaatregelen en de overname door de Duitse overheid.

Met een energieleverancier in overheidshanden ontstaan in beginsel aanvullende mogelijkheden om in de energiemarkt te interveniëren. Dat hebben we in andere lidstaten ook gezien. Er ontstaat gedetailleerd beeld van de kostenstructuur van energielevering, er is directere ruimte om in de productaanbod te sturen en in beginsel meer juridische ruimte om in de prijzen in te grijpen. Hier gelden overigens wel beperkingen aan vanuit de mededinging. Met het nationaliseren van energiebedrijven zou de overheid echter naar verwachting maar beperkt direct effect hebben op de tarieven en de winstmarge van energiebedrijven. De energietarieven worden grotendeels bepaald door de onderliggende kosten en de kosten van de inkoop van energie op de groothandelsmarkt. Deze kosten veranderen niet door de energiebedrijven te nationaliseren. Als de overheid de prijzen zou verlagen betekent dit dat de bedrijven het risico lopen op verliezen, deze verliezen zouden vervolgens door de overheid gecompenseerd moeten worden. Het nationaliseren van deze energiebedrijven is daarmee naar verwachting geen effectieve maatregel om de energietarieven te beperken.

Vraag 84

In hoeverre is het mogelijk om in het prijsplafond te differentiëren, bijvoorbeeld op basis van energielabel of het aantal extreem koude dagen in de komende winter? Wie beschikt er over de energielabels? Hebben de energiebedrijven deze informatie?

Antwoord op vraag 84

Er is in het voortraject reeds verkend wat de mogelijkheden zijn voor differentiatie van huishoudens op basis van bijvoorbeeld inkomen, huur- en zorgtoeslag, woningwaarde en energielabels. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat dit juridisch en uitvoeringstechnisch op korte termijn niet haalbaar was zowel bij de uitvoerdersorganisaties als bij de energieleveranciers.

Vraag 85

Is het begrotingstekort voor 2023 nu 2,5 procent of drie procent? Hoe kan het verschil tussen kabinet en CPB verklaard worden?

Antwoord op vraag 85

Het officiële begrotingstekort voor het afgeronde jaar wordt bij jaarafsluiting vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor het lopende en toekomstige jaren zijn er slechts ramingen van het begrotingstekort. Zowel het kabinet als het CPB maken een raming van het EMU-saldo. Het kabinet raamt voor 2023 een tekort van 3%.

Het CPB maakt zelf ook een EMU-saldo raming. Het verschil in 2023 wordt vooral verklaard door de door het CPB verwachte onderuitputting. Het CPB verwacht dat niet alle gereserveerde coalitieakkoord middelen worden uitgegeven in 2023. Dit effect is in 2023 ook in de schuldramingen terug te zien.

Vraag 86

Wat is de verwachte inkomstenderving vanwege de uitspraak van de Hoge Raad over box 3 in de komende jaren? Op welke aannames is deze raming gebaseerd? Op basis van welk jaar en welke rentevoet is deze raming gemaakt? Welk effect heeft het om de invoering van de heffing op werkelijk rendement een jaar uit te stellen?

Antwoord op vraag 86

Vanwege de uitspraak van de Hoge Raad wordt in box 3 tijdelijk een nieuw stelsel ingevoerd gedurende de jaren 2023, 2024 en 2025. Dat kost elk van deze drie jaar 385 miljoen euro. Het stelsel op basis van werkelijk rendement wordt budgetneutraal ingevoerd in 2026 ten opzichte van het oude stelsel zoals dat gold vanaf 2017. Uitstel van werkelijk rendement kost daarom ook 385 miljoen euro per jaar uitstel. Toelichting op de raming van de overbruggingswetgeving in box 3 is te vinden in de ramingstoelichtingen van het Belastingplan 2023. De ramingstoelichtingen worden op donderdag 29 september met de Tweede Kamer gedeeld.

Vraag 87

Wat wordt de effectieve belastingdruk van de meest vermogende één procent van Nederland in 2023? En van de één procent mensen met het hoogste inkomen?

Antwoord op vraag 87

Er is geen doorrekening beschikbaar van de effectieve belastingdruk van de meest vermogende één procent van Nederland in 2023, noch van de één procent mensen met het hoogste inkomen. De belastingdruk hangt, met name ook bij deze groepen, sterk af van de specifieke situatie. De verwachting is wel dat door de voorgenomen maatregelen in het Belastingplan 2023 de belastingdruk voor de genoemde groepen zal toenemen.

Vraag 88

Welke wet moet aangepast worden om een leegstandsheffing gebaseerd op de WOZ-waarde in te voeren? Hoeveel zou een dergelijke leegstandbelasting opleveren bij een tarief van één procent van de WOZ-waarde? En bij drie procent? En bij vijf procent?

Antwoord op vraag 88

De vraag naar de mogelijkheid van een leegstandsheffing roept voorhands de vraag op naar de noodzaak, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van een dergelijke regeling. Recent hebben gemeenten reeds meer mogelijkheden gekregen voor het aanpakken van leegstand op basis van de Crisis- en herstelwet. Gemeenten kunnen eigenaren hierdoor (sneller) verplichten te verhuren en de huurprijs bepalen, zoals bijvoorbeeld al gebeurt in Amsterdam. Een leegstandsheffing leidt daarnaast naar verwachting tot ontgaansconstructies zoals onwenselijke of fictieve verhuur. De budgettaire opbrengst is derhalve afhankelijk van de exacte vormgeving van een dergelijke heffing, de ontwijkingsmogelijkheden die deze biedt en de interactie met de bestaande mogelijkheden binnen de leegstandswet. Hierdoor is het niet mogelijk om op voorhand een budgettaire inschatting van de opbrengsten te geven.

Vraag 89

Uit welke componenten bestaat de 5,8 miljard euro die is bestemd voor de toeslagenaffaire?

Antwoord op vraag 89

Graag verwijs ik voor mijn antwoord naar de bijlagen bij de Miljoenennota 2023.16 Tabel 21.1 op pagina 313–314 bevat een uitsplitsing van de beschikbare middelen per regeling.

Vraag 90

Klopt het dat het afschaffen van het btw-compensatiefonds en terugsluizen ervan in het gemeente- en provinciefonds zou leiden tot een prikkel om minder uit te besteden? Wat zouden de gevolgen daarvan zijn?

Antwoord op vraag 90

In de beleidsdoorlichting van het BCF in 2021 (Kamerstuk 31 935, nr. 74) is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de invoering van BCF heeft geleid tot meer uitbestedingen. Het is daarom ook aannemelijk dat eventuele afschaffing tot minder uitbesteding leidt. In welke mate is echter op dit moment niet in te schatten, en afhankelijk van keuzes van individuele gemeenten en provincies.

Vraag 91

Wat zijn de verwachte uitvoeringskosten van het rechtsherstel en de compensatie voor de vermogensrendementsheffing in box 3, zowel in 2022 als in de komende jaren?

Antwoord op vraag 91

Bij de Voorjaarsnota 2022 is 200 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post voor de periode 2022–2024 voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst van het rechtsherstel en de doorwerking op regelingen aan de uitgavenkant zoals de WMO, toeslagen en aanvullende studiebeurs. Met de vierde incidentele begroting zijn voor 2022 en de eerste maanden van 2023 middelen van de Aanvullende Post hiervoor beschikbaar gesteld aan de begroting van Financiën (€ 18,0 mln. voor 2022 en € 10,0 mln. voor 2023). Daarnaast heeft de Belastingdienst vanuit eigen middelen € 10,1 mln. bijgedragen aan het rechtsherstel. In de ontwerpbegroting is nog € 11,4 mln. voor 2023 en € 8,9 mln. voor 2024 naar de begroting van Financiën overgeheveld om het rechtsherstel te kunnen uitvoeren.

Eveneens is bij Ontwerpbegroting 2023 € 12 mln. overgeheveld van de Aanvullende Post naar de begrotingen van OCW, SZW en VWS gelijkelijk verdeeld over de jaren 2022 tot en met 2024. Dit in verband met de invloed van het rechtsherstel van box 3 op inkomensafhankelijke regelingen. De huidige verwachting is dat de reservering geheel tot besteding zal komen. Via de reguliere begrotingsstukken wordt uw Kamer van de ontwikkelingen hoogte gehouden.

Vraag 92

Klopt het dat de opbrengst uit box 3 door de uitspraak van de Hoge Raad en de overbruggingswet naar verwachting de komende jaren lager is dan zoals begroot was voor 2022, ondanks de tariefsverhoging? Hoeveel lager is dat?

Antwoord op vraag 92

Vanwege de uitspraak van de Hoge Raad wordt in box 3 tijdelijk een nieuw stelsel ingevoerd gedurende de jaren 2023, 2024 en 2025. Dat kost elk van deze drie jaar 385 miljoen euro. Het verhogen van het tarief en het heffingvrij vermogen levert per saldo geld op. Daarnaast wordt de leegwaarderatio aangepast, ook dat levert geld op. De volgende tabel laat zien dat de geraamde opbrengst in box 3 in 2023 inderdaad aanvankelijk lager is dan oorspronkelijk begroot, maar daarna groter.

Tabel: De budgettaire gevolgen van de maatregelen in box 3, in prijzen 2023 en in miljoenen euro’s (+ = budgettaire opbrengst / saldoverbeterend)
 

2023

2024

2025

Overbruggingswetgeving box 3

– 385

– 385

– 385

Verhogen tarief en heffingvrij vermogen

84

217

350

Actualiseren leegwaarderatio box 3

194

194

194

Totaal box 3

– 107

26

159

Vraag 93

Welk deel van de inflatie in 2022 komt voort uit gestegen bedrijfswinsten?

Antwoord op vraag 93

De verschillende componenten van het inflatiecijfer wordt in beginsel gemeten op basis van de prijsstijgingen in verschillende bestedingscategorieën, waaronder door het CBS.

In een economische analyse kan een inschatting worden gemaakt over welk deel van de inflatie wordt verklaard door prijsstijgingen in invoer, lonen en winsten. In onderstaande grafiek17 blijkt dat een groot deel van de huidige inflatie wordt verklaard door invoerprijzen. Winsten («beloning kapitaalverschaffers») hebben een relatief kleiner aandeel in de inflatie.

Grafiek: opbouw van inflatie in finale bestedingen jaar 2000 t/m 2de kwartaal 2022

Grafiek: opbouw van inflatie in finale bestedingen jaar 2000 t/m 2de kwartaal 2022

Vraag 94

Welk deel van de verlaging van het eerste schijftarief komt voort uit de meevaller in de Zorgverzekeringswet?

Antwoord op vraag 94

Er is geen sprake van een verlaging van het eerste schijftarief als gevolg van meevallers in de zorgverzekeringswet. De uitgavenmeevaller in de Zorgverzekeringswet (Zvw) in augustus, leidt tot lagere zorgpremies. De uitgavenmeevaller is ingezet aan de uitgavenkant, waardoor dus compenserende lastenverzwaring nodig was om een saldo-effect te voorkomen. De lastenverzwaring is deels gedekt door een verhoging van het tarief eerste schijf en deels door verhoging van de Aof premie. Het tarief eerste schijf stijgt als gevolg hiervan met 0,06%-punt. Daarnaast is in de besluitvorming besloten het tarief wel te verlagen, gedekt uit andere maatregelen. Per saldo is het effect daardoor een verlaging met 0,11%-punt.

Vraag 95

Kan het kabinet de budgettaire reeks voor de verhoging van het wettelijke minimumloon verder onderbouwen? Waar zijn de bedragen in 2022 voor? Waaruit bestaat het verschil tussen het bedrag in 2023 en het structurele bedrag?

Antwoord op vraag 95

Het kabinet heeft besloten om, bovenop de reguliere indexatie, het wettelijk minimumloon (Wml) beleidsmatig te verhogen met 8,05 procent per 1 januari 2023 met koppeling van alle uitkeringen. De totale uitgaven aan sociale zekerheid vallen hierdoor in de periode 2023–2027 circa 4,7 miljard euro per jaar hoger uit. Zie voor het overzicht onderstaande de tabel.

In de Voorjaarsnota was uitgegaan van een verhoging van het minimumloon in drie stappen oplopend tot 7,5% in 2025. In tabel 2.2.1 in de Miljoenennota is alleen de mutatie weergegeven ten opzichte van de Voorjaarsnota. Dit betreft dus alleen de meerkosten van het versnellen van de verhoging van het minimumloon (van 2025 naar 2023) en de aanvullende beleidsmatige verhoging van 0,55% per 1 januari 2023.

Op de SZW-begroting en op de BZK-begroting leidt de verhoging van het minimumloon tot hogere uitgaven in 2022, omdat de uitbetaling van het kindgebonden budget (WKB) en de huurtoeslag voor januari 2023 plaatsvindt in december 2022.

In tabel 2.2.1 in de Miljoenennota komt het bedrag in 2023 hoger uit dan het structurele bedrag. Dit komt allereerst door het vervroegen van de verhoging van 7,5% van 2025 naar 2023 (de structurele uitgaven waren al verwerkt). Er is wel een mutatie van de structurele uitgaven doordat het minimumloon in 2023 aanvullend op de Voorjaarsnota wordt verhoogd met structureel 0,55%. De incidentele uitgaven in 2025–2027 zijn hoger dan de structurele uitgaven doordat de uitkeringen aan het zittend bestand in loongerelateerde regelingen (WIA, WAO, WW, ZW) ook meestijgen. Dit leidt niet tot extra structurele uitgaven aangezien het zittend bestand uiteindelijk uitstroomt. Daarnaast verschilt het bedrag in 2023 van het structurele bedrag door de oploop in de onderliggende regelingen. Zo groeit de AOW door de toenemende vergrijzing. Daarmee groeien ook de kosten voor het mee laten stijgen van de AOW met de beleidsmatige verhoging van het minimumloon.

De verhoging van het WML heeft indirect ook een effect op de huurtoeslag. Als het WML hoger wordt, stijgt ook het inkomen vanaf waar de inkomensafhankelijke eigen bijdrage van de huurtoeslag toeneemt. Zodoende ontvangen huishoudens, die door de WML-stijging erop vooruitgaan, niet minder huurtoeslag. Echter, huishoudens die de verhoging van het WML niet (direct) merken, bijvoorbeeld omdat hun CAO nog opnieuw moet worden vastgesteld, kunnen hierdoor iets meer huurtoeslag ontvangen. Dit leidt tot hogere uitgaven binnen de huurtoeslag.

x € 1 mln. (prijspeil 2022)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

WML-verhoging 2023 via AMvB

23

4.685

4.802

4.658

4.689

4.729

   w.v. Sociale minimumuitkeringen

0

780

827

856

874

894

      w.v. Macrobudget

0

432

453

467

480

493

   w.v. Loongerelateerde uitkeringen

0

1.285

1.145

1.085

1.037

995

   w.v. Werkgeversregelingen

0

0

179

0

0

0

   w.v. AOW

0

2.340

2.369

2.436

2.495

2.556

   w.v. Toeslagen

23

280

281

281

282

284

Vraag 96

Wat wordt het afbouwpad van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) nu en wat was het afbouwpad voorzien in het coalitieakkoord? Hoeveel gaat de IACK jaarlijks kosten tot en met 2037 en in hoeverre wijkt die raming af van het coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 96

Het afbouwpad van de IACK is hetzelfde als afgesproken in het coalitieakkoord: alleen kinderen geboren voor 1 januari 2025 tellen nog mee voor toepassing van de IACK. De raming is ook niet wezenlijk gewijzigd. Deze is alleen herijkt na publicatie van de nieuwe macro-ramingen van het CPB en gepresenteerd in een ander prijsniveau. De reeks staat hieronder nogmaals weergegeven in prijsniveau van het jaar van invoering (2025).

Tabel: Budgettaire effecten maatregelen («+» = saldoverbeterend, prijsniveau 2025 in miljoenen euro’s)

Jaar

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

2034

2035

2036

2037

struc

struc in

Uitfaseren IACK

62

171

288

409

523

640

766

913

1.065

1.234

1.434

1.661

1.772

1.772

2.037

Vraag 97

Hoe wordt de berekening van de zorgtoeslag (met de verhoging van 412 euro) precies gewijzigd? Hoeveel ontvangen huishoudens waarvan het inkomen net boven de oude maximum inkomensgrens lag?

Antwoord op vraag 97

Het Kabinet heeft besloten tot een incidentele verhoging van de zorgtoeslag 2023 voor alleenstaanden (412 euro) en meerpersoonshuishoudens (440 euro). Deze verhoging van de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages van het drempelinkomen die de hoogte van de normpremie voor eenpersoonshuishoudens en daarmee van de zorgtoeslag bepalen in het berekeningsjaar 2023 neerwaarts aan te passen (met 1,726 procentpunt bij alleenstaanden en met 1,848 procentpunt bij meerpersoonshuishoudens). Per saldo stijgt het aantal rechthebbenden met recht op zorgtoeslag met circa 350.000.

De zorgtoeslag zal voor vrijwel alle alleenstaanden met recht op zorgtoeslag in 2023 op jaarbasis 412 euro hoger uitvallen dan zonder het onderhavige besluit het geval zou zijn geweest. Voor vrijwel alle meerpersoonshuishoudens komt de zorgtoeslag 440 euro hoger uit door dit voorstel. De marginale druk verandert voor de meeste huishoudens niet door dit voorstel. Huishoudens die net boven de oude maximumgrens vallen ontvangen circa 800 euro extra.

Vraag 98

Kan het kabinet voor elk jaar sinds het begin van dit decennium in kaart brengen wat de beleidsmatige lastenontwikkeling, waaronder voor burgers en bedrijven, was?

Antwoord op vraag 98

Zie het antwoord op vraag 65.

Vraag 99

Kan het kabinet een update geven van de financiële tabel betreffende klimaatbeleid uit het coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 99

De reeksen uit de budgettaire tabel van het coalitieakkoord zijn opgenomen in het integrale overzicht van de uitgaven ten behoeve van het klimaatbeleid in bijlage 19 van de Miljoenennota 2023.

Vraag 100

Klopt het dat er in de Verenigde Staten in 1973 onder president Nixon speciale prijscommissies en burgerpanels bestonden die de inflatie monitorden en ongeoorloofde prijsverhogingen konden tegenhouden? Kan iets vergelijkbaars ook in Nederland worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 100

Het klopt dat in het begin van de jaren zeventig in de VS wettelijke beperkingen golden voor lonen en prijzen. Tussen 1971 en 1974 werden, in verschillende fases en in verschillende mate, prijs- en loonstijgingen beperkt in het kader van de zogenaamde New Economic Policy. Dit gebeurde tegen de achtergrond van het loslaten van de goudkoppeling van de Amerikaanse dollar, en daarmee het uiteenvallen van het Bretton-Woods-stelsel, en had als doel om inflatieverwachtingen te temperen. Enkele overzichten en beschouwingen zijn die van het Congressional Budget Office (1977)18 en die van Hugh Rockoff (1984)19.

Het is niet direct te beoordelen of een dergelijke loon- en prijspolitiek in de huidige omstandigheden uitvoerbaar is. Een dergelijk systeem zou vergaand ingrijpen betekenen in verschillende markten. Als er prijsplafonds worden ingesteld zou de overheid de kosten boven het plafond moeten dekken om aanbod te garanderen. Dit zou aanzienlijke budgettaire kosten met zich meebrengen en mogelijk de overheidsfinanciën in gevaar brengen. Indien de overheid deze last niet zou dragen, bestaat een serieus risico op aanbodtekorten.

Vraag 101

Wanneer is het inkomstenkader gesloten?

Antwoord vraag 101

Het inkomstenkader is in het voorjaar van 2022 vastgesteld en in de Voorjaarsnota «gesloten». Het «sluiten» houdt in dat binnen de kabinetsperiode het inkomstenkader op 0 uitkomt. In de augustusbesluitvorming 2022 is het inkomstenkader niet gesloten. Hierdoor is de huidige stand van het inkomstenkader als volgt:

Inkomstenkader in euro miljoenen

2022

2023

2024

2025

Struc.

Stand

– 31

– 7.440

1.366

1.895

1.210

Vraag 102

Klopt het dat er in Nederland in de periode 1945–1960 een geleide prijs- en loonpolitiek bestond? Waar bestond deze precies uit? Kan zoiets opnieuw in Nederland worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 102

Het klopt dat er in Nederland in de naoorlogse jaren een geleide loonpolitiek werd gevoerd. De overheid stelde, via het zogeheten College van Rijksbemiddelaars, vast welke maximale loonstijging ieder jaar was toegestaan. Dit college en de geleide loonpolitiek waren overigens een erfenis van de bezettingsjaren. Van 1945 tot 1953 was deze maximale loonstijging gelijk aan de stijging van de kosten van levensonderhoud; tussen 1954 en 1959 was de toegestane nominale loonstijging enigszins hoger, waardoor ook reële lonen konden stijgen. Het maximum verschilde niet tussen sectoren.20 Grootschalige directe prijsbeperkingen waren alleen tussen 1945 en 1949 van kracht in het kader van de naoorlogse geldzuivering.21

Het is niet direct te beoordelen of dit in de huidige omstandigheden uitvoerbaar is. Een systeem van verdere prijsbeperkingen zou vergaand ingrijpen betekenen in verschillende markten. Als er prijsplafonds worden ingesteld zou de overheid de kosten boven het plafond moeten dekken om aanbod te garanderen. Dit zou aanzienlijke budgettaire kosten met zich meebrengen en mogelijk de overheidsfinanciën in gevaar brengen. Indien de overheid deze last niet zou dragen, bestaat een serieus risico op aanbodtekorten. Lonen worden op dit moment gezamenlijk vormgegeven door sociale partners; geleide loonpolitiek zou een bijzonder grote systeemwijziging impliceren.

Vraag 103

Kunt u aangeven waarom de bedragen op de Aanvullende Post voor «kansengelijkheid» nog niet zijn toegekend aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Antwoord op vraag 103

Met het Regeerakkoord is € 1 mld. bestemd voor kansengelijkheid in het onderwijs. Op hoofdlijnen zijn over de besteding afspraken gemaakt in het Regeerakkoord, het gaat dan om het:

  • Investeren in de kansen van kinderen (met een andere startpositie) in het po en vo;

  • Investeren in een rijke schooldag;

  • Versterken doorstroom een differentiatie;

  • En het voortzetten van de verbeteraanpak passend onderwijs.

Deze voornemens zijn grotendeels nader uitgewerkt. De betreffende middelen zijn overgeheveld naar de OCW begroting. Zo is er voor het programma School en omgeving – dat zich richt op een rijke schooldag – jaarlijks € 56,7 mln. beschikbaar waarvoor een subsidieregeling is opengesteld. Om dit programma zo goed mogelijk vorm te geven, is gekozen voor een lerende aanpak met meerdere fases. Deze lerende aanpak maakt het mogelijk om op basis van de monitoring en evaluatie beleidskeuzes te maken voor het vervolg. Met de ervaringen van de eerste fase wordt een nadere bestedingsvoorstel uitgewerkt om het programma School en Omgeving breder uit te rollen. Bij Voorjaarsbesluitvorming wordt hierover besloten.

Vraag 104

Kan het kabinet voor 2023, 2024, 2025 en structureel aangeven wat de verhouding incidenteel/ structureel is voor het koopkrachtpakket?

Antwoord op vraag 104

In tabel 2.2.1 op pagina 44 van de Miljoenennota zijn alle maatregelen weergegeven uit het koopkrachtpakket waartoe is besloten. In het jaar 2023 zijn zowel incidentele als structurele maatregelen genomen. De incidentele maatregelen bedragen in 2023 € 10,2 miljard. De incidentele maatregelen in 2024 en 2025 zijn respectievelijk € 227 miljoen en € 37 miljoen.

De maatregelen gerelateerd aan koopkracht die structureel doorlopen zijn in 2023 4,8 miljard, in 2024 € 4,1 miljard, in 2025 € 2,7 miljard en op structurele basis € 2,6 miljard. De structurele maatregelen in het koopkrachtpakket zijn de verhoging van het WML inclusief het verlagen van de IOAOW, de verhoging van de huurtoeslag, het verhogen van het kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag naar 96%, en het verhogen van de arbeidskorting en de verlaging van tarief eerste schijf in de inkomstenbelasting.

Voor Caribisch Nederland is nog een apart koopkrachtpakket opgesteld met een reeks die is weergegeven in tabel 2.2.1.

De cijfers zoals gepresenteerd in de Miljoenennota bevatten nog geen ramingen over de kosten van het prijsplafond voor de energierekening. Deze maatregel wordt incidenteel ingezet van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024. Dekking wordt onder andere gevonden in het loslaten van de verlaging in energiebelasting in 2023 in het koopkrachtpakket zoals beschreven in de Miljoenennota (met het bedrag van € 5,4 miljard).

Vraag 105

Wat zijn de «zorgen van vandaag» en de «zorgen van morgen» die hier in het voorwoord worden bedoeld?

Antwoord op vraag 105

De zorgen van mensen kunnen uiteraard per situatie en per huishouden verschillen, maar in het voorwoord gaat het bij de «zorgen van vandaag» om de zorgen die huishoudens voornamelijk hebben over de koopkracht. De «zorgen van morgen» zien op de uitdagingen op de lange termijn. Dit gaat over de investeringsagenda van het kabinet zoals uiteengezet in het coalitieakkoord. Dit betreft de thema’s zoals investeren in veiligheid, aanpakken van klimaat- en stikstofproblematiek, onderwijs, infrastructuur en woningbouw en het betaalbaar houden van de zorg.

Vraag 106

Wat is gelet op het feit dat de overheidsschuld als percentage van het bruto binnenlands product verder daalt in 2023, de extra daling bij een inflatie stijging (bovenop de verwachte 2,6 procent) van één extra procent?

Antwoord op vraag 106

Het effect van één procent hogere inflatiestijging op de overheidsschuld is niet eenvoudig om precies te geven. In de eerste plaats leidt een hogere inflatie via het zogeheten noemereffect tot een hoger (nominaal) bbp; wat – al het andere constant – dan leidt tot een verbetering van de schuldquote. In tabel 7.3 van bijlage 7 EMU-schuld bij de Miljoenennota is zichtbaar dat de hogere bbp via het noemereffect bijdraagt aan een substantiële daling van de schuld als percentage bbp. Hier staat tegenover dat de absolute schuld in euro’s wel toeneemt vanwege het begrotingstekort van het Rijk.

Vraag 107

Hoe worden de studenten die getroffen zijn door het leenstelsel precies gecompenseerd? Hoe groot is de tegemoetkoming en hoe weegt dit op tegen de vaak hoge studieschulden die kunnen oplopen tot een ton?

Antwoord op vraag 107

Ter tegemoetkoming van studenten die te maken hebben met het leenstelsel wordt eenmalig 1 miljard euro beschikbaar gesteld. Om in aanmerking te komen moet de student minstens 12 maanden onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Daarnaast dient er een diploma binnen de diplomatermijn van 10 jaar te zijn gehaald. De student ontvangt een tegemoetkoming voor hetzelfde aantal jaren als de nominale duur van zijn studie. Het per jaar beschikbare bedrag voor een student is 359 euro (prijspeil 2022). Dat is voor een vierjarige studie 1.436 euro (prijspeil 2022). Studenten die in 2022/2023 starten met studeren en het hele jaar studeren, komen dus in aanmerking voor één jaar tegemoetkoming. Daarnaast ontvangen zij vanaf 2023/2024 een basisbeurs. Tevens is er in plaats van een studievoorschotvoucher een tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het leenstelsel ter waarde van 1.802 euro (prijspeil 2022).

Vraag 108

Wil het kabinet nog steeds snijden in het Klimaatfonds, Stikstoffonds en het Nationaal Groeifonds? Zo ja, om welke bedragen gaat het hier en kan het kabinet dit per fonds aangeven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 108

De korting op de drie fondsen van in totaal 2,2 miljard euro die bij Voorjaarsnota 2022 is verwerkt, was het gevolg van geopolitieke, macro-economische ontwikkelingen en budgettaire tegenvallers. Het betreft 880 miljoen euro voor het Klimaatfonds, 660 miljoen euro voor het transitiefonds en 660 miljoen euro voor het Nationaal Groeifonds (NGF). In de Miljoenennota zijn geen verdere kortingen op de fondsen toegepast. Op het terrein van klimaat en stikstof zijn aanvullend normerende afspraken gemaakt, zodat het doelbereik verbetert. De doelen waar het kabinet deze fondsen voor heeft opgericht, blijven in stand.

Bij de Algemene politieke beschouwingen zijn door uw Kamer twee moties aangenomen met budgettaire gevolgen waarbij de voorgestelde dekking uit het NGF komt. Het gaat om de motie van de leden Hermans en Heerma om de Werkkostenregeling in 2023 eenmalig uit te breiden en de motie van de leden Van der Staaij c.s. om de Westerscheldetunnel uiterlijk per 2025 tolvrij te maken voor personenauto’s en motoren. U wordt hierover per brief geïnformeerd voorafgaande aan de Algemene financiële beschouwingen.

Vraag 109

Kan het kabinet in een tabel de onderliggende maatregelen tonen die samen optellen tot de «17 miljard» aan koopkrachtmaatregelen die op pagina 13 worden genoemd? Hoe verschillen die maatregelen van de maatregelen genoemd in tabel 2.2.1?

Antwoord op vraag 109

In onderstaande tabel zijn de maatregelen opgenomen die optellen tot ruim 17 miljard aan koopkrachtmaatregelen. Dit betreft de koopkracht-gerelateerde maatregelen uit tabel 2.2.1, aangevuld met het pakket lastenverlichting voor middeninkomens dat dit voorjaar is ingevuld. Het belangrijkste onderdeel van dit pakket is een verhoging van de arbeidskorting. Daarnaast bevat het pakket voor 2023 een snellere afbouw van de arbeidskorting, een verkorting van de eerste schijf en een verhoging van het tarief eerste schijf.

Tabel: Maatregelen koopkrachtpakket 2023 (in miljoenen euro’s)

Incidenteel pakket

9.948

Verlaging Energiebelasting

5.422

Reservering fonds betalingsachterstanden

50

Uitstel schuif energiebelasting naar 2024

– 246

Energietoeslag (1.300 euro)

1.400

Eenmalig verhogen zorgtoeslag met 412 euro

2.117

Verhogen beurs uitwonende studenten

12

Maatregel brandstofaccijns

1.193

 

Structureel pakket

4.831

Verhoging WML

3.208

IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025

– 496

Verhoging huurtoeslag met 203 euro

187

Kindgebonden budget

732

Arbeidskorting

500

Verlaging tarief eerste schijf IB

700

   

Pakket lastenverlichting middeninkomens (startnota en voorjaarsnota)

2.400

Totaal

17.179

Vraag 110

Hoeveel kuub gas zit er nog in het Groningenveld en hoeveel is dit waard?

Antwoord op vraag 110

Toen in 2018 het besluit werd genomen om de gaswinning zo snel als mogelijk te beëindigen was het de verwachting dat er na beëindiging van de winning 450 bcm in het veld zou achterblijven. Hoeveel er uiteindelijk in het veld achterblijft is pas definitief vast te stellen om het moment dat de winning daadwerkelijk is beëindigd. De dan aan dat gas toe te kennen waarde hangt af van toekomstige gasprijzen.

Vraag 111

Hoeveel kuub gas kan het komend jaar technisch worden gewonnen in Groningen?

Antwoord op vraag 111

Volgens NAM kan met de huidige 11 productielocaties in theorie 30 miljard Nm3 per jaar worden gewonnen. Echter is er geen grond om meer te winnen dan door het kabinet vastgestelde waakvlamniveau van 2,8 miljard Nm3. De wet schrijft voor dat omwille van de veiligheid van de Groningers niet meer mag gewonnen worden dan nodig. Dit betekent dat voor komend gasjaar de winning op waakvlamniveau is vastgesteld.

Het kabinet heeft de gaswinning voor het gasjaar 2022–2023 vastgesteld op het waakvlamniveau van 2,8 miljard Nm3. GTS concludeert in het advies dat op 19 september jl. naar uw Kamer is gestuurd dat het vastgestelde winningsniveau, onder een aantal randvoorwaarden, voldoende is om de leveringszekerheid te borgen ondanks de vertraagde oplevering van de stikstofinstallatie in Zuidbroek.

Vraag 112

Hoeveel Nederlands gas wordt verkocht in 2022 en 2023 aan het buitenland, tegen welke prijs en aan welke afnemers? Hoeveel gas wordt in 2022 en 2023 uit het buitenland geïmporteerd en tegen welke prijs?

Antwoord op vraag 112

Naast eigen winning importeert Nederland veel gas, bijvoorbeeld in de vorm van LNG via de GATE-terminal en de nieuwe terminal in de Eemshaven. Ook importeren we gas om het geschikt te maken voor gebruik in bijvoorbeeld Duitsland. Dat gas wordt dus weer geëxporteerd. Hoeveel van het in Nederland gewonnen gas daadwerkelijk wordt geëxporteerd is dan ook niet aan te geven. De gasmoleculen uit binnenlandse winning worden in het gassysteem gemengd met gasmoleculen uit tal van andere landen alvorens er export plaatsvindt.

Vraag 113

Welke maatregelen die marginale druk verhogen zijn incidenteel en welke zijn structureel?

Antwoord op vraag 113

Er is één incidentele maatregel die de marginale druk beïnvloedt: de verhoging van de maximale zorgtoeslag. Deze maatregel verhoogt de marginale druk, doordat huishoudens recht krijgen op zorgtoeslag en daardoor ook te maken krijgen met de inkomensafhankelijke afbouw ervan.

De overige maatregelen die de marginale druk beïnvloeden zijn structureel. De verhoging van de huurtoeslag, kindgebonden budget (deze verhoging is slechts deels structureel), de verhoging van de arbeidskorting bij het derde knikpunt, de licht steilere (+0,11%-punt) afbouw van de arbeidskorting en de verhoging van het minimumloon verhogen de marginale druk. Voor huurtoeslag en kindgebonden budget geldt net als voor zorgtoeslag dat de marginale druk niet hoger wordt door een steilere afbouw, maar doordat huishoudens recht krijgen op de toeslag. De verhoging van het kindgebonden budget wordt in de komende jaren wel afgebouwd, tot een intensivering van 100 miljoen euro in 2028 resteert.

De hogere arbeidskorting bij het derde knikpunt (+523 euro) werkt zowel druk verlagend als verhogend. Het verlaagt de marginale druk voor arbeidsinkomens tussen het tweede en derde knikpunt (respectievelijk ca 23.200 en 36.700 euro), en verhoogt de marginale druk voor arbeidsinkomens vanaf ca 110 dzd., die door de verhoging recht krijgen op arbeidskorting en daardoor te maken krijgen met de afbouw ervan. De licht hogere afbouw verhoogt de marginale druk met 0,11%-punt voor arbeidsinkomens vanaf 36.700 euro tot ruim 115 dzd euro. Deze inkomens hebben ook allemaal voordeel van de verhoging van de arbeidskorting bij het derde knikpunt.

De verhoging van het wml werkt door in hogere inkomensgrenzen voor de toeslagen, behalve in die van de kinderopvangtoeslag. De hogere inkomensgrenzen verlagen de marginale druk voor huishoudens die door de verhoging net onder de inkomensgrens vallen en verhogen de marginale druk voor huishoudens die door het later afbouwen van de toslagen recht krijgen op de toeslagen.

De structurele aanpassing van tarief eerste schijf en de verhoging van de arbeidskorting bij het eerste en tweede knikpunt werken marginale druk verlagend. Ook de aanpassing van de kinderopvangtoeslag in 2025 is structureel en werkt marginale druk verlagend. Deze maatregel heeft echter nog geen effect op de marginale druk in 2023.

Vraag 114

Kan het kabinet een uitsplitsing geven van de factoren die tot een lagere Economische en Monetaire Unie-schuld (EMU-schuld) leiden en de omvang van deze factoren?

Antwoord op vraag 114

Ten opzichte van de schuld eind 2022 neemt de schuld dit jaar in euro’s toe, maar daalt de schuld als percentage van het bbp. In onderstaande tabel 7.4 is een uitsplitsing te vinden van de elementen die de schuld in 2023 beïnvloeden. Te zien is dat het noemereffect en het EMU-saldo in dit jaar tegen elkaar wegvallen. Oftewel, vooral de inflatie leidt ertoe dat het negatieve EMU-saldo niet één op één doorwerkt op de procentuele schuld ultimo 2023. De absolute schuld in euro’s neemt echter wel toe.

Ten opzichte van de laatste raming uit de Voorjaarsnota 2022 valt de EMU-schuld als percentage van het bbp in deze Miljoenennota 2023 lager uit. Onderstaande tabel 7.5 toont de elementen die dit veroorzaken.

Vraag 115

Wat is de ontwikkeling van de rentelasten tussen 2021 en 2027 die nu in de begrotingsstaat Nationale Schuld staat en wanneer deze drie miljard euro hoger uitvallen?

Antwoord op vraag 115

De rentelasten bestaan uit de rente vaste schuld (langer dan een jaar) en de rente vlottende schuld (korter dan een jaar). De totale rentelasten zullen naar verwachting t/m 2027 stijgen van 4,5 miljard euro in 2021 naar 4,7 miljard euro in 2027. Deze rentelasten zijn grotendeels het gevolg van de bestaande schuldportefeuille. In de rentelasten wordt ook het effect van toekomstige schulduitgiftes meegenomen die afhankelijk zijn van het verwachte kassaldo van het Rijk en de verwachte rentepercentages van het CPB voor korte en lange schuld.

Het CPB raamt bij de Macro-Economische Verkenningen (MEV) alleen de rentetarieven voor het lopende en volgende begrotingsjaar. Voor de latere jaren worden de rentetarieven alleen bij het Centraal Economisch Plan (CEP) bijgesteld. Voor de rentelasten is in de ontwerpbegroting 2023 met bovenstaande rentetarieven gerekend. De huidige verwachtingen voor 2023 zijn gebaseerd op de rentetarieven die door het CPB bij MEV zijn gepubliceerd. Bij CEP 2023 zullen ook de rentetarieven voor de periode 2024 t/m 2027 worden bijgesteld. Als deze rentetarieven gelijk zullen zijn aan de huidige rente voor 2023 zoals geraamd door het CPB, zal er vanaf 2024 sprake zijn van een aanvullende tegenvaller op de rentelasten oplopend tot drie miljard euro per jaar.

Vraag 116

Hoe hoog is de precieze schuld in Griekenland, Spanje, Portugal en in Italië (in euro)?

Antwoord op vraag 116

Zie in tabel 1 de publieke schulden in Griekenland, Spanje, Portugal en Italië in het percentage van het bruto binnenlands product (bbp) en in tabel 2 de publieke schuld van deze landen in miljarden euro.

Tabel 1: Publieke schuld in percentage van het bbp
 

2023

2022

2021

Griekenland

180,4

185,7

193,3

Spanje

113,7

115,1

118,4

Italië

146,8

147,9

150,8

Portugal

115,3

119,9

127,4

Bron: AMECO database, Europese Commissie

Tabel 2: Publieke schuld in miljarden euro
 

2023

2022

2021

Griekenland

376,1

367,9

353,4

Spanje

1.563,7

1.496,4

1.427,2

Italië

2.870,1

2.771,9

2.677,9

Portugal

280,5

275,8

269,2

Bron: AMECO database, Europese Commissie

Vraag 117

Hoeveel huishoudens leven er in armoede in 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 117

Zie het antwoord op vraag 50.

Vraag 118

Hoeveel huishoudens kampen in 2022 met problematische schulden?

Antwoord op vraag 118

Het is nog onbekend hoeveel huishoudens in 2022 kampen met problematische schulden: de beschikbare data loopt tot aan oktober 2021. In die data is te zien dat het aandeel particuliere huishoudens in Nederland dat te maken heeft met geregistreerde problematische schulden in de periode tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2021 afgenomen is van 8,3% (650.700 huishoudens) naar 7,4% (599.160 huishoudens). Ook tijdens de periode 1 januari 2020–1 januari 2021, die grotendeels samenviel met de eerste periode van de coronacrisis, is een lichte daling te zien in het aandeel huishoudens met problematische schulden (van 7,9% naar 7,4%).

Tussen 1 januari 2021 en 1 oktober 2021 is voor het eerst weer een lichte toename te zien van het aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Deze toename is toe te wijzen aan de toename van het aantal personen met een openstaande schuld bij de Belastingdienst. Op 1 oktober 2021 was het aandeel huishoudens met problematische schulden 7,6%.

Vraag 119

Hoeveel extra opbrengsten uit de vennootschapsbelasting zijn er in 2022 ten opzichte van wat er door het Ministerie van Financiën is geraamd?

Antwoord op vraag 119

De totale opbrengsten van de vennootschapsbelasting bedragen in 2022 naar verwachting 38,3 mld. euro. Dat is 2,4 mld. hoger dan de raming bij de Voorjaarsnota en 7,2 mld. hoger dan de raming bij de Miljoenennota van vorig jaar.

Vraag 120

Wat zijn de geraamde gasbaten in de Miljoenennota in 2022 en 2023? Wanneer worden deze bijgesteld aan de hand van de actuele gasprijzen?

Antwoord op vraag 120

De totale gasbaten bestaan uit ontvangsten Mijnbouwwet, dividenden EBN en Gasterra. Voor 2022 en 2023 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet geraamd op 3,7 miljard euro en 5,4 miljard euro, dit is inclusief de tijdelijke verhoging van de cijns en de ontvangsten die samenhangen met het Norg Akkoord (hiervoor betaalt de Staat een bruto vergoeding, waarvan een deel via de werking van het gasgebouw weer terugvloeit naar de Staatskas). De dividenden van EBN voor 2022 en 2023 zijn geraamd op 2,6 miljard euro en 5,1 miljard euro, wederom inclusief de ontvangsten die samenhangen met het Norg Akkoord. GasTerra keert een vast dividend uit van 3,6 miljoen euro per jaar. Dit leidt in totaal tot de ontvangsten van 6,3 en 10,5 miljard euro zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 43. Bij een eerstvolgende bijstelling van de raming, verwacht bij Voorjaarsnota 2023, worden de nieuwste inzichten van dat moment verwerkt.

 

2022

(mln euro)

2023

(mln euro)

Mijnbouwwet

3.725

5.396

Dividend EBN

2.586

5.075

Dividend Gasterra

4

4

Totaal

6.315

10.475

Vraag 121

Kan het kabinet een update geven van tabel 2.2.1, specifiek de uitgaven rondom energiebelasting en het prijsplafond?

Antwoord op vraag 121

Deze update volgt nadat het prijsplafond nader is geraamd. U ontvangt dinsdag een brief vanuit het Ministerie van EZK met een nadere uitwerking van de plannen.

Vraag 122

Kan het kabinet toelichten waarop de schatting van 50 miljoen is gebaseerd voor de Reservering fonds betalingsachterstanden en waarom deze geboekt staat voor 2023 in plaats voor 2022?

Antwoord op vraag 122

In aanvulling op het koopkrachtpakket uit de Miljoenennota doet het kabinet voorstellen om de negatieve effecten van de hoge energieprijs verder te dempen. Onderdeel daarvan is een beoogd noodfonds. Op basis van een schatting heeft het kabinet hiervoor 50 mln. gereserveerd.

Ten tijde van de augustusbesluitvorming is besloten de middelen in 2023 te reserveren gezien de tijd die nodig werd geacht voor de uitwerking van de maatregel. Het kabinet spant zich momenteel maximaal in om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over de vormgeving. De komende periode wordt uitgewerkt hoe dit noodfonds vormgegeven kan worden, of dit inderdaad het juiste middel is om deze huishoudens te helpen, en wordt onderzocht of het fonds tijdig uitvoerbaar kan zijn.

Vraag 123

Kan het kabinet toelichten hoe de intensivering Nationaal Isolatieprogramma (NIP) van 300 miljoen euro zich (financieel) verhoudt tot de plannen die reeds in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd rondom het NIP en hoe de plannen uit het Coalitieakkoord zijn verwerkt in de begroting van 2023?

Antwoord op vraag 123

De intensivering van het Nationaal Isolatieprogramma is bedoeld om energiebesparing en verduurzaming te versnellen d.m.v. structurele isolatiemaatregelen en sluit daarmee aan op de plannen die reeds zijn aangekondigd voor het Nationaal Isolatieprogramma. De (in totaal) 300 mln. euro in 2023 en 2024 wordt toegevoegd aan het reeds beschikbare budget voor het Nationaal Isolatieprogramma op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De verdeling van de middelen over de verschillende actielijnen binnen het Nationaal Isolatieprogramma vindt op een later moment plaats. In 2023 is nu in totaal 464,5 mln. euro beschikbaar voor het Nationaal Isolatieprogramma, in 2024 in totaal 440 mln. euro.

Vraag 124

Wat zijn de budgettaire kosten voor de verhoging van de werkkostenregeling (WKR) van 1,4 procent naar 1,9 procent?

Antwoord op vraag 124

Op dit moment mogen werkgevers 1,7% (niet 1,4%) over de eerste € 400.000 brutoloonsom onbelast besteden aan vergoedingen en verstrekkingen. Het kabinet is voornemens om dit percentage te verhogen naar 1,92%. Dit wordt aangekondigd in de eerste nota van wijziging van het Belastingplan 2023. De budgettaire kosten voor de verhoging van de werkkostenregeling van 1,7% naar 1,9% bedragen structureel € 49 miljoen.

Vraag 125

Tot welk bedrag aan spaargeld levert de verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 meer op dan de tariefsverhoging kost?

Antwoord op vraag 125

Dit is gepresenteerd in onderstaande tabel. In 2023 is het tarief 32%, in 2024 33% en in 2025 is het 34%. Daarom neemt het break-even point af met de jaren. Tot aan dit break-even point gaan spaarders er door deze twee maatregelen op vooruit.

Tabel: Het vermogen aan spaargeld tot waar de verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 meer oplevert dan dat de tariefsverhoging kost (break-even point).

Jaar

Break-even point

2023

€ 154.929

2024

€ 105.965

2025

€ 89.643

Vraag 126

Kan het kabinet toelichten hoe de 5.422 miljoen euro onder «Verlaging Energiebelasting» in tabel 2.2.1 is opgebouwd? Gaat dit om het doortrekken van de drie koopkrachtmaatregelen rondom de Energiebelasting, namelijk de btw-verlaging voor energie naar negen procent, de verlaging van de energiebelasting elektriciteit, de verhoging van de energiebelastingvermindering, en het voornemen van het kabinet om het energiebelastingtarief voor gas te verlagen in 2023? Zo ja, is het kabinet voornemens deze maatregelen stuk voor stuk terug te draaien in ruil voor het prijsplafond? En indien dat het geval is, wat worden dan de energiebelastingtarieven voor gas en elektriciteit in 2023 en wat wordt de energiebelastingvermindering? Kan het kabinet toelichten waarom er op de volgende pagina gesproken wordt over 4,5 miljard euro in plaats van 5,4 miljard euro?

Antwoord op vraag 126

Het kabinet was oorspronkelijk voornemens om in 2023 de energiebelasting tijdelijk te verlagen via een verlaging van het tarief 1e schijf elektriciteit en gas en een verhoging van de belastingvermindering. De budgettaire derving bedroeg 4760 mln. euro. Daarnaast had het kabinet 662 mln. gereserveerd voor de uitwerking van een gerichte compensatie op de energierekening in de vorm van een sociaal tarief. De totale budgettaire derving is 5.422 mln. Zie ook tabel 126-1. Naast de tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 heeft het kabinet er ook voor gekozen om de in het coalitieakkoord afgesproken tariefschuif in de eerste schijf (+2 cent gas en –2 cent elektriciteit in 2023) met een jaar uit te stellen naar 2024. Dit geeft een budgettaire opbrengst van 246 mln. Per saldo was er sprake van een verlaging van de energiebelasting in 2023 met 4,5 mld. euro ten opzichte van het basispad.

Het aangekondigde prijsplafond komt in de plaats van de voorgenomen tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023. In tabel 126–2 worden de nieuwe tarieven van de energiebelasting weergegeven, zonder de tijdelijke verlaging in 2023 die het kabinet oorspronkelijk in het BP2023 had beoogd.

Tabel 126-1 – budgettair overzicht tijdelijke compensatie energiebelasting in 2023

Maatregelen in € mln. (+ = saldo verbeterend/lastenverzwarend)

2022

2023

2024

2025

Structureel

Opbouw 5422 mln. euro

         

Verlaging energiebelasting (tarief 1e schijf gas en elektriciteit + verhoging belastingvermindering)

0

– 4760

0

0

0

Reservering sociaal tarief

0

– 662

0

0

0

Totaal

0

- 5422

0

0

0

Netto voorgenomen verlaging energiebelasting ten opzichte van het basispad (4,5 mld.)

Verlaging energiebelasting (tarief 1e schijf gas en elektriciteit + verhoging belastingvermindering)

0

– 4760

0

0

0

Uitstellen schuif energiebelasting op elektriciteit naar gas naar 2024

0

246

0

0

0

Totaal

0

– 4514

0

0

0

Tabel 126-2: Overzicht EB-tarieven in 2022 (met tijdelijke verlaging) en 2023 (zonder tijdelijke verlaging)

Tarieven excl. btw

2022

2023

Aardgas in eurocenten per m3

   

Schijf 1: 0–170.000 m3

44,97

48,98

Schijf 2: 170.000–1 mln m3

9,02

9,62

Schijf 3: 1 mln–10 mln m3

4,78

5,11

Schijf 4: > 10 mln m3

3,66

3,92

     

Elektriciteit in eurocenten per kWh

   

Schijf 1: 0–10.000 kWh

6,73

12,60

Schijf 2: 10.000–50.000 kWh

8,54

10,05

Schijf 3: 50.000–10 mln kwh

3,48

3,94

Schijf 4: > 10 mln kWh

0,11

0,11

     

Belastingvermindering (in €)

681,63

493,27

Vraag 127

Wat is de onderbouwing van de «eenmalige Rijksbijdrage» voor GF/PF van 1,1?

Vraag 143

Kan het kabinet aangeven wat het doel is van de 1,1 miljard euro extra in 2026 voor medeoverheden? Waaraan zal dit door de medeoverheden worden besteed?

Antwoord op vraag 127 en 143

In het Coalitieakkoord staat dat voor de periode na 2025 een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden wordt uitgewerkt. Het kabinet beoogt met een nieuwe financieringssystematiek een stabielere financiering voor medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli jl. beschrijft de stappen en een aantal vertrekpunten om daartoe te komen.

Het kabinet stelt in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies. Het extra bedrag maakt onderdeel uit van het totaalpakket waar het kabinet op basis van integrale besluitvorming op uit is gekomen. Daarvan wordt een bedrag van € 96 miljoen toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds en komt € 1.004 miljoen beschikbaar via de algemene uitkering van het gemeente- en provinciefonds.

Het kabinet blijft over de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek komend jaar in gesprek met gemeenten en provincies.

Vraag 128

Kan het kabinet aangeven hoeveel van de gerechtigden aanspraak hebben gemaakt op de energietoeslag in 2022?

Antwoord op vraag 128

Het Rijk beschikt niet over een overzicht van het aantal mensen per gemeente dat tot de doelgroep hoort van de energietoeslag en deze daadwerkelijk heeft ontvangen. Omdat de middelen via de categoriale bijzondere bijstand in de Algemene Uitkering worden verstrekt, hoeven gemeenten hier niet over te rapporteren. Recent heeft Divosa een peiling uitgevoerd waaraan 138 gemeenten hebben deelgenomen.22 Bijna alle gemeenten gaven aan een inkomensgrens van 120 procent van het sociaal minimum of hoger te hanteren. Uit de peiling blijkt ook dat gemeenten – op het moment van de peiling in juni jl. – circa 75 procent van de doelgroep hebben bereikt. Omdat deze peiling tot juli 2022 liep, is naar verwachting het bereik inmiddels hoger.

Vraag 129

Verwacht het kabinet dat er in 2023 net zoveel mensen aanspraak zullen maken op de energietoeslag in 2023, gelet op de maatregelen die minima meer te besteden geven?

Antwoord op vraag 129

Dit is nog onzeker. Op 1 januari 2023 wordt een aantal maatregelen genomen dat de inkomenspositie van minima versterkt. Zo worden de zorg- en huurtoeslag verhoogd, de bijzondere bijstand versterkt, en het kindgebonden budget verhoogd. Daarnaast wordt het minimumloon verhoogd met ruim 10 procent inclusief koppeling van uitkeringen zoals de bijstand. Om deze doelgroep verder tegemoet te komen kunnen huishoudens met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum ook in 2023 een energietoeslag aanvragen. Omdat het sociaal minimum meestijgt met de ontwikkeling van het minimumloon is op dit moment niet bekend of de doelgroep voor de energietoeslag groter of kleiner wordt ten opzichte van 2022. Gemeenten doen hun uiterste best om iedereen binnen deze doelgroep te bereiken.

Vraag 130

Hoeveel terugvorderingen op de zorgtoeslag vinden er jaarlijks plaats?

Antwoord op vraag 130

In 2029 en 2020 waren er gemiddeld 850.000 terugvorderingen per jaar.

Vraag 131

Hoeveel onderuitputting wordt door het CPB geraamd in de Macro-economische verkenning (MEV) voor 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 131

Het CPB heeft in de MEV een onderuitputting geraamd van 4,1 miljard euro in 2022 en 7,4 miljard euro in 2023.23

Vraag 132

Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) zal zijn voor huishoudens op het niveau van het wettelijke minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal en twee keer modaal?

Antwoord op vraag 132

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 133

Wat zijn de criteria om aanspraak te kunnen maken op het NIP?

Antwoord op vraag 133

Het budget van het Nationaal Isolatieprogramma is indicatief verdeeld over verschillende actielijnen (zie de bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 791). Elke actielijn focust op een bepaalde doelgroep:

Actielijn 1: Lokale aanpak isoleren 750.000 koopwoningen samen met gemeenten

De regeling voor de lokale aanpak is bedoeld voor verduurzaming van koopwoningen via gemeenten. Om aanspraak te maken op de specifieke uitkering moeten gemeenten een aanvraag indienen. De criteria zullen binnenkort bekend worden gemaakt als de regeling in consultatie gaat. De hoogte van de uitkering per gemeente is gebaseerd op een verdeelsleutel die betrekking heeft op het aantal slecht geïsoleerde woningen in combinatie met inkomens met een risico op energiearmoede.24

Actielijn 2: Isoleren van 1 miljoen huurwoningen door verhuurders

Voor deze actielijn worden geen middelen uit het Coalitieakkoord Rutte IV ingezet. Er is bij deze actielijn dus geen sprake van criteria. Wel wordt de investeringsruimte ingezet die ontstaat door de afschaffing van de verhuurderheffing. Aedes en de het Rijk hebben prestatieafspraken gemaakt over het toekomst klaar isoleren van 675.000 huurwoningen waarbij de isolatiestandaard het referentiepunt is. Deze landelijke prestatieafspraken worden doorvertaald naar lokale afspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties.

Actielijn 3: Versneld isoleren van 750.000 koopwoningen op eigen initiatief

De Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) voor isolatie is bestemd voor eigenaar-bewoners. De Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) is bestemd voor verenigingen (voornamelijk Verenigingen van Eigenaars). Om deze subsidieregelingen toegankelijker te maken, is het vanaf 1 januari 2023 ook mogelijk om subsidie voor enkelvoudige isolatiemaatregelen aan te vragen, voor gemiddeld 15% subsidie. Bij de ISDE kan dit ook voor maatregelen die vanaf 2 april 2022 zijn uitgevoerd. Voor de isolatiemaatregelen in de ISDE en de SEEH gelden criteria met betrekking tot het minimale oppervlak dat wordt geïsoleerd en de minimale isolatiewaarde van de maatregelen die worden gerealiseerd.

Actielijn 4: Samen energie besparen met laagdrempelige maatregelen

Door energiebesparing wordt de energierekening verlaagd en vermindert het risico op energiearmoede bij mensen met een hoge energierekening en/of mensen die een koop- of huurwoning met een slechte energieprestatie hebben. Kwetsbare mensen worden op deze manier ook weerbaarder tegen hoge energieprijzen. Partijen die hieraan bijdragen hebben zich verenigd in de energiebespaarcoalitie. De subsidieaanvragen die hiervoor zijn ingediend, zijn onder meer beoordeeld op inhoudelijke diversiteit, snelle uitvoerbaarheid en de versnelling van de energiebesparing van woningen. Een overzicht van de projecten en activiteiten van de binnen deze actielijn in 2022 staat op: Energiebespaarcoalitie – projecten en activiteiten 2022 | Publicatie | Home | Volkshuisvesting Nederland

Vraag 134

Kan het Kabinet aangeven op welke wijze de accijnsverlaging in de tweede helft van 2023 precies wordt afgebouwd?

Antwoord op vraag 134

De verlaging wordt afgebouwd van 22,46 eurocent per liter naar 8,65 bij benzine, van 15,48 eurocent per liter naar 5,55 bij diesel en van 5,31 eurocent per liter naar 2,04 eurocent per liter bij LPG. Door de in de wet vastgelegde automatische indexatie en een eerder genomen maatregel uit het Klimaatakkoord nemen de nominale tarieven in het basispad toe in 2023. Om de tarieven van 2023 gelijk te houden aan de verlaagde tarieven in 2022 is daardoor een grotere verlaging nodig per 1 januari 2023 dan per 1 april 2022.

In onderstaande tabel zijn de tarieven opgenomen:

Brandstof

Tarieven per 1-1-2022

Tarieven per 1-4-2022

Tarieven per 1-1-2023

Tarieven per 1-7-2023

Benzine

82,4

65,1

(incl. verlaging van 17,3)

65,1

(incl. verlaging van 22,46)

78,911

(incl. verlaging van 8,65)

Diesel

52,8

41,7

(incl. verlaging van 11,1)

41,7

(incl. verlaging van 15,48)

51,631

(incl. verlaging van 5,55)

LPG

19,43

15,35

(incl. verlaging van 4,1)

15,35

(incl verlaging van 5,31)

18,621

(incl. verlaging van 2,04)

X Noot
1

Tarief is inclusief indexatie en voor wat betreft de accijns op diesel inclusief verhoging van 1 cent per liter conform Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord.

Vraag 135

Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect is van de voorgenomen 96 procent financiering van de kinderopvang op huishoudens met verschillende inkomensniveaus (wettelijk minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal en twee keer modaal)?

Antwoord op vraag 135

In onderstaande tabel vindt u het inkomenseffect van de verhoging van de kinderopvangtoeslag van 95 procent uit het coalitieakkoord naar 96 procent voor alle toeslaggerechtigden. Deze maatregel gaat in per 2025.

Inkomensgroep

Alleen effect

1e (<=110% WML)

0,2%

2e (110–173% WML)

0,2%

3e (173–265% WML)

0,1%

4e (265–388% WML)

0,1%

5e (>388% WML)

0,1%

   

Inkomensbron

 

Werkenden

0,1%

Uitkeringsgerechtigden

0,2%

Gepensioneerden

   

Huishoudtype

 

Tweeverdieners

0,1%

Alleenstaanden

0,2%

Alleenverdieners

   

Kinderen

 

Huishoudens met kinderen

0,1%

Huishoudens zonder kinderen

   

Alle huishoudens

0,1%

Vraag 136

Kan het kabinet, gelet op het feit dat het kabinet aangeeft de lasten voor ondernemers in het MKB te verlagen, ook een overzicht aanleveren van het effect op de maatregelen voor het MKB net zoals het kabinet dat heeft gemaakt voor de koopkracht van consumenten op pagina 5? Of kan er anderszins een overzicht worden geproduceerd met de nettoresultaten voor verschillende categorieën van omvang om de claim dat lasten verlaagd worden te staven?

Antwoord vraag 136

We hebben geen microdata beschikbaar op basis waarvan we het effect van beleidswijzigingen kunnen splitsen tussen het MKB en het grootbedrijf. Voor het totaal aan bedrijven laat tabel 2.4.2. in de MN2023 het beleidsmatige effect op de lasten zien. Zie ook onderstaand.

BLO in miljarden euro's, standen ten opzichte van 2021

2022

2023

2024

2025

BLO totaal

– 0,1

1,9

11,3

14,8

w.v. burgers

– 2,8

– 4,8

1,7

4,0

w.v. bedrijven

2,7

6,6

9,4

10,7

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

Vraag 137

Hoeveel wordt er in totaal door het kabinet uitgetrokken voor de arbeidskorting, inclusief de verhoging uit het Coalitieakkoord? Hoeveel gaat een werknemer met een modaal en twee keer modaal inkomen er maandelijks op vooruit als gevolg hiervan (in euro’s)?

Antwoord op vraag 137

Onderstaande tabel toont hoeveel geld er wordt uitgetrokken voor het verhogen van de arbeidskorting, inclusief de verhoging uit het coalitieakkoord.

Tabel: De budgettaire gevolgen van het verhogen van de arbeidskorting in miljoenen euro’s en in prijzen 2023 (+ = saldoverbeterend).

Jaar

2023

2024

2025

structureel

Verhogen arbeidskorting (totaal)

– 3.299

– 3.299

– 3.299

– 3.490

Iemand met een modaal inkomen van € 38.000 uit arbeid gaat er door deze verhoging € 521 per jaar op vooruit. Per maand is dat € 43. Iemand die twee keer modaal (€ 76.000) verdient, gaat er € 274 per jaar op vooruit, dat is € 23 per maand.

Vraag 138

Kan het kabinet toelichten welke verschillende varianten van de mijnbouwheffing momenteel op tafel liggen?

Antwoord op vraag 138

Het kabinet verhoogt de cijns in de mijnbouwheffingen tijdelijk voor de jaren 2023 en 2024 naar aanleiding van de uitzonderlijk hoge gasprijzen.25 Daarnaast betalen mijnbouwbedrijven reeds winstaandeel, oppervlakterecht en vennootschapsbelasting.26 Het kabinet beziet op dit moment de invulling van de door de Europese Commissie voorgestelde solidariteitsheffing.

Vraag 139

Waarom wordt de giftenaftrek afgetopt in plaats van een uitsluitingsgrond op te nemen voor gelieerde Algemeen Nut Beogende Instellingen ANBI’s?

Vraag 140

Geldt de maximum aftrek van 250.000 euro per jaar of per gift verdeeld over de duur van de periodieke schenking? Is het een totaal of kunnen er verschillende giften aan verschillende ANBI’s worden gegeven met aftrekmogelijkheid?

Vraag 141

Wat gebeurt er met bestaande periodieke schenkingen boven de 250.000 euro die nog doorlopen na 2023?

Vraag 142

Heeft het kabinet de impact van het aftoppen van de giftenaftrek op het maatschappelijk middenveld (ANBI’s) in kaart gebracht? Zo ja, wat is deze verwachte impact?

Antwoord 139, 140, 141 en 142

De periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt per 2023 afgetopt op € 250.000 per huishouden. De exacte uitwerking van deze aftopping wordt opgenomen in een nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023 die op zeer korte termijn aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. In de toelichting bij deze nota van wijziging wordt antwoord gegeven op de gestelde vragen.

Vraag 143

Kan het kabinet aangeven wat het doel is van de 1,1 miljard euro extra in 2026 voor medeoverheden? Waaraan zal dit door de medeoverheden worden besteed?

Antwoord op vraag 143

Zie antwoord op vraag 127.

Vraag 144

Op welk moment is besloten de meevaller in de Zorgverzekeringswet in te zetten voor extra uitgaven in plaats van deze als lastenverlichting terug te geven?

Antwoord Vraag 144

Deze kabinetsperiode is er een nieuwe systematiek in de Startnota vastgelegd waarbij er wordt gekeken naar een eventuele mee- of tegenvaller van de Zvw-uitgaven. Een Zvw-meevaller leidt tot ruimte onder het uitgavenplafond. Ook leiden lagere Zvw-uitgaven automatisch tot lagere zorgpremies. De zorgpremies vallen onder het inkomstenkader. Het kabinet kan besluiten om de ruimte onder het uitgavenplafond in te zetten aan de uitgavenkant of niet. Als de ruimte niet wordt ingezet voor aanvullende uitgaven vindt er de facto een lastenverlichting plaats, aangezien de zorgpremies zijn gedaald. Indien er wordt gekozen om een eventuele meevaller in te zetten aan de uitgavenkant, dient er een compenserende lastenverzwaring in het inkomstenkader tegenover te staan om een saldo-effect te voorkomen. Dan wordt het bij start van de kabinetsperiode beoogde pad van uitgaven- en lastenontwikkeling gevolgd.

In de augustusbesluitvorming was sprake van een meevaller in de Zvw-uitgaven. In de vierhoek en het coalitieoverleg heeft de keuze voorgelegen deze meevaller in te zetten aan de uitgavenkant of deze in te zetten voor een lastenverlichting. Na integrale weging is besloten de meevaller in te zetten voor aanvullende uitgaven gegeven de uitdagingen die daar spelen zoals stijgende rentekosten. De inzet voor aanvullende uitgaven heeft geleid tot een compenserende lastenverzwaring door verhoging van het tarief eerste schijf en de Aof premie. Naast dit besluit over de Zvw-uitgaven heeft het kabinet besloten tot een lastenverlichting door verlaging van het tarief eerste schijf en de Aof-premie voor kleine werkgevers, gedekt uit andere maatregelen. Deze besluiten zijn vastgesteld in de ministerraad op 31 augustus.

Vraag 145

Kan het kabinet het meerjarige financiële beeld weergeven van de meevaller van de Nederlandse afdrachten?

Antwoord op vraag 145

De tabel op pagina 44 en 45 van de Miljoenennota heeft betrekking op de mutaties die zijn geboekt sinds de Voorjaarsnota. Voor de EU-afdrachten is sprake van een meerjarige meevaller. Dit is met name het gevolg van de verwerking van de vierde aanvullende Europese begroting (Draft Amending Budget 4; DAB4). In deze aanvullende begroting verwerkt de Commissie de meest recente ramingen van de grondslagen voor de invoerrechten en plastic-, btw- en bni-afdrachten, voortkomend uit de Lenteraming van de Commissie en ramingen van de nationale statistiekbureaus. Als gevolg hiervan daalt de raming van de Nederlandse EU-afdrachten. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat er op EU-niveau een stijging van de invoerrechten waarneembaar is en de raming van de btw-opdracht naar boven is bijgesteld. Dit leidt ertoe dat minder bni-afdracht opgehaald hoeft te worden, aangezien de bni-afdracht het sluitstuk is van de Europese begroting.

Het bedrag is lager in 2022 omdat in dit jaar ook een incidentele nabetaling voor de invoerrechten is geboekt en is ook de eerder per brief aan uw Kamer gemelde technische aanpassing van het MFK verwerkt. Deze technische aanpassing werkt ook door in 2023. Daarnaast is voor 2023 de verwachte bijdrage van het VK aan de EU-begroting naar boven bijgesteld, wat voor Nederland een neerwaarts effect heeft op de EU-afdrachten.

Tot slot is naar aanleiding van de macro-economische verkenning de raming van de invoerrechten geactualiseerd. Als gevolg hiervan stijgen de invoerrechten en daarmee ook de perceptiekostenvergoeding die Nederland hiervoor ontvangt. Het precieze effect van deze mutaties is weergegeven in de tabel hieronder (mln. euro).

In mln. (+ is saldoverslechterend, – is saldoverbeterend)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

– 40

– 211

– 133

– 128

– 138

– 163

Vraag 146

Hoe groot is de nu nog uitstaande belastingschuld als gevolg van corona-uitstel?

Antwoord op vraag 146

De nog uitstaande (corona)belastingschuld bedraagt op 27 september 2022 ca. € 20,3 miljard.

Dit bestaat uit:

Openstaande belastingschuld (LH, BTW, IH, VPB)1

€ 19.687 m

Uitstel van betaling overige belastingen (benadering)2

ca. € 611 m

Openstaande belastingschuld vanwege corona-uitstel

ca.€ 20.298 m

X Noot
1

LH = loonheffingen, BTW = omzetbelasting, IH = inkomensheffing en premies Zorgverzekeringswet, VPB = vennootschapsbelasting.

X Noot
2

O.a. Accijnzen, belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), kansspelbelasting en energiebelasting.

Vraag 147

In welke mate is de handhaving rondom schijnzelfstandigheid opgeschaald in 2022?

Antwoord op vraag 147

Voor de handhaving door de Belastingdienst op schijnzelfstandigheid, d.w.z. op een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie, is in 2022 als uitvoering van de motie van het lid Gijs van Dijk c.s. evenveel extra budget ter beschikking gesteld als in 2021.27 In de kabinetsreactie28 op de rapporten van ARK en ADR over deze handhaving is aangegeven dat toegewerkt wordt naar een volledige inzet van de gereserveerde capaciteit (80 fte) nu door het afschaffen van de beperkende coronamaatregelen het buitentoezicht in de eerste helft van dit jaar weer is opgepakt, en er dit jaar medewerkers die eerder geworven zijn van de interne opleiding komen die inzetbaar zullen worden in het toezicht.

In het najaar sturen de Ministers van SZW en EZK en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een gezamenlijke brief over «werken als zelfstandige» naar de Tweede Kamer waarin onder andere wordt aangekondigd per wanneer het kabinet de ambitie heeft het handhavingsmoratorium op te heffen, op welke wijze dat zal gaan en de afwegingen die daarbij een rol spelen, waaronder de maatschappelijke gevolgen, uitvoerbaarheid en begroting.

Vraag 148

Wat zijn de kosten, gelet op het feit dat de kostendelersnorm vanaf 2023 pas vanaf 27 jaar toegepast, en laste van welk budget wordt dit betaald?

Antwoord op vraag 148

Bij het Coalitieakkoord is besloten om de leeftijdsgrens van de kostendelersnorm vanaf 2023 te verhogen van 21 naar 27 jaar. Dit kost structureel ruim 66 miljoen euro. Dit bestaat uit hogere uitgaven aan de bijstand (55 miljoen euro), Anw (5 miljoen euro), AIO (2 miljoen euro), de Toeslagenwet (ruim 1 miljoen euro) en de IOAW, IOAZ en Bbz (samen 2,7 miljoen euro). Deze hogere uitgaven zijn gedekt binnen het budgettaire kader van het Coalitieakkoord.

Vraag 149

Waar in de Miljoenennota zijn, gelet op het feit dat het kabinet de ambitie heeft om de toeslagen af te schaffen, de kosten zichtbaar van deze operatie of is hiervoor nog geen team opgetuigd? Wanneer kan de Kamer de berekende effecten hiervan verwachten op het gebied van uitvoeringskosten bij de overheid? Kan het kabinet als deze al inzichtelijk zijn, deze aan de Kamer toesturen?

Antwoord op vraag 149

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen te streven naar afschaffing van het toeslagenstelsel en in deze periode daarvoor een aantal stappen te zetten. Zo investeert het kabinet ruim 2 miljard euro extra om een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor alle werkende ouders mogelijk te maken, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. Ook werkt het kabinet aan een wetsvoorstel om de huurtoeslag te hervormen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal uw Kamer daarover op korte termijn informeren. Daarnaast is door de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane toegezegd, mede in reactie op de motie van Dijk en Maatoug, om de varianten voor een nieuw stelsel in de tweede helft van de kabinetsperiode te actualiseren (deze varianten zijn december 2020 aan de Kamer toegestuurd29). In de tussentijd werken we onverminderd door aan verbeteringen binnen het huidige stelsel en de uitwerking van het coalitieakkoord.

Vraag 150

Kan het kabinet aangeven hoeveel de gerechtigde op de Inkomensondersteuning voor AOW'ers (IOAOW) er financieel op achteruit gaan bij het afschaffen van de IOAOW?

Antwoord op vraag 150

Het stapsgewijs afschaffen van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) moet niet los worden gezien van het bredere pakket aan koopkrachtondersteunende maatregelen waar het kabinet toe heeft besloten. De IOAOW is een extra bedrag dat alle AOW-gerechtigden ontvangen boven op hun AOW-uitkering ter ondersteuning van hun bestedingsmogelijkheden. De hoogte van de IOAOW is voor alle AOW-gerechtigden met een volledig AOW-opbouw gelijk en bedraagt in 2022 op jaarbasis 316,56 euro bruto. Onderdeel van het koopkrachtpakket is ook dat de AOW meestijgt met de bijzondere verhoging van het minimumloon van 10,15%. De hogere AOW-uitkering door het meestijgen met de minimumloonsverhoging compenseert het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW meer dan volledig. Volgens de huidige inzichten neemt de AOW-uitkering voor een alleenstaande – door het meestijgen met de minimumloonsverhoging – in 2023 met circa 880 euro bruto toe ten opzichte van het coalitieakkoord. Hier staat tegenover dat het IOAOW-bedrag in 2023 wordt verlaagd naar 5 euro bruto per maand. Dit komt op jaarbasis neer op een verlaging van circa 280 euro. Ook stijgt de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet met circa 30 euro. Per saldo stijgt het netto-inkomen van een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen ten opzichte van het coalitieakkoord dus met circa 570 euro in 2023.

Vraag 151

Kan het kabinet toelichten via welke aanvullende normerende afspraken het kabinet het doelbereik van het klimaatbeleid verbetert en op basis van welke berekeningen is beslist dat dit optelt tot 880 miljoen euro waarmee het klimaatfonds is verlaagd. Kan het kabinet een tabel maken die duidelijk maakt welke plannen uit het coalitieakkoord vervangen gaan worden door deze normerende afspraken en de budgettaire gevolgen daarvan?

Vraag 152

Welke normerende afspraken voor het klimaatfonds leiden tot de verlaging van 8.880 miljoen euro en hoe is dat verdeeld per afspraak waardoor tot dit bedrag is gekomen?

Antwoord op vraag 151 en 152

Het kabinet heeft tijdens de Voorjaarsbesluitvorming van dit jaar besloten om een beperkt deel van de middelen voor uit het Klimaatfonds te benutten voor het oplossen van het tekort op de algehele Rijksbegroting. Het kabinet heeft de keuze gemaakt deze korting door te voeren op de middelen die gereserveerd waren voor «vroege-fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers».

Uitgangspunt is dat bij de uitwerking van maatregelen uit het Klimaatfonds door deze korting rekening wordt gehouden met inzet van additionele normerende maatregelen om hetzelfde doelbereik te realiseren. De klimaatambities van het kabinet blijven onveranderd, waarbij het kabinet zich onder meer richt op 60% reductie in 2030 t.o.v. 1990, waarbij een reductie van tenminste 55% in de Klimaatwet is vastgelegd. Onder meer om deze reden heeft het kabinet bij de Miljoenennota 2023 een nieuw IBO klimaat aangekondigd, die voor het voorjaar 2023 met voornamelijk normerende en beprijzende beleidsopties moet komen om de klimaatdoelen te halen. Bij de voorjaarsbesluitvorming 2023 zal dan besloten worden over aanvullende normerende en beprijzende maatregelen als ook over eventuele toekenning van de middelen uit het Klimaatfonds.

Vraag 153

Kunt u de kwantitatieve inkomenseffecten van het afschaffen van de IACK weergeven voor de standaard inkomenskwintielen?

Antwoord op vraag 153

Inkomenseffecten worden, net als koopkracht, alleen voor de statische situatie berekend. De IACK maatregel heeft echter geen effect op de statische situatie, omdat de IACK alleen wordt afgeschaft voor ouders die geen kinderen tot 12 jaar hebben die geboren zijn voor 1 januari 2025. De minstverdiener of alleenstaande die na deze datum het eerste kind krijgt, krijgt dus geen recht op IACK, maar heeft dat ook nooit gehad. Voor minstverdieners/alleenstaanden met kinderen geboren voor deze datum blijft het recht op IACK bestaan tot het jongste kind geboren voor 1 januari 2025 12 jaar is.

Het inkomenseffect wat wel inzichtelijk gemaakt kan worden, is het verschil dat ontstaat tussen twee identieke huishoudens waarvoor alleen de geboortedatum van het kind waarvoor men IACK ontvangt voor of juist na 1 januari 2025 valt. Dit is dus niet een inkomenseffect wat een huishouden ervaart, maar een verschil in inkomen dat tussen verder identieke huishoudens ontstaat vanwege alleen een andere geboortedatum van het kind, waardoor het ene huishouden wel en het andere huishouden geen IACK ontvangt.

De tabel hieronder laat voor huishoudens met IACK in 2023 zien hoe het inkomen zou wijzigen zonder IACK. Het aandeel huishoudens met IACK verschilt sterk per kwintiel. In de twee laagste kwintielen heeft in 2023 3% van de huishoudens recht op IACK en dat loopt op tot 20% in het hoogste kwintiel. Het effect is het grootst bij het 2e kwintiel, maar dit betreft wel een relatief klein aantal huishoudens ten opzichte van de hogere inkomenskwintielen.

Verschil in inkomen dat tussen huishoudens ontstaat door voor huishoudens met IACK in 2023 de IACK te laten vervallen, 2023

Inkomenskwintiel

 

1e (<=111% WML)

– 2,20%

2e (111–176% WML)

– 6,20%

3e (176–267% WML)

– 1,50%

4e (267–392% WML)

– 3,10%

5e (>392% WML)

– 2,70%

Vraag 154

Klopt het dat loon- en prijsontwikkeling (LPO) is inbegrepen in het accres?

Antwoord op vraag 154

Ja, dat klopt. In de startnota van het kabinet Rutte IV heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 nader te bezien of het wenselijk is het accres stabieler te maken. Op 8 maart 2022 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen om «bij de Voorjaarsnota met een voorstel te komen op welke manier gemeenten meerjarige duidelijkheid hebben over de reële stijging van het accres, bijvoorbeeld door het vastklikken van de standen bij de Voorjaarsnota». Naar aanleiding hiervan is een vaste volume-afspraak uitgewerkt voor de jaren 2022–2025. Dit voorstel is voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), waarna de VNG besloten heeft om in te stemmen met dit voorstel. Het IPO heeft laten weten niet met dit voorstel in te stemmen. Voor de jaren 2022–2025 geldt daarom voor provincies de normeringssystematiek. Na 2025 wijzigt het financiële beeld. In het Coalitieakkoord is het accres vanaf 2026 vastgezet op een plus van € 1 miljard ten opzichte van de stand Miljoenennota 2022. Het accres wordt vanaf 2026 enkel nog aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling; conform eenzelfde systematiek als de overige rijksuitgaven. Daarnaast stelt het kabinet in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies.

Onder de normeringssystematiek zoals deze bij provincies wordt toegepast geldt dat het accres meegroeit met de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Impliciet zit hier dus een volume-component en een lpo-component in. Voor gemeenten zijn deze twee nu gesplitst, waarbij de volumecomponent vastgezet is bij Voorjaarsnota 2022 en de lpo-tranche van het lopend jaar definitief vastgezet wordt op basis van de lpo-index uit het CEP van het lopend jaar en de uitgaven in het fonds in het jaar t-1 zoals opgenomen in het Financieel Jaarverslag Rijk (voor zover deze middelen onder de huidige grondslag van het accres vallen).

Vraag 155

Is op alle posten rekening gehouden met LPO? Zo ja, wat is de voor LPO «geschoonde» reeks voor GF/PF en hoe zien de figuren 2.3.2 en 2.3.3 er dan uit?

Antwoord op vraag 155

Alle reeksen zijn gecorrigeerd voor de Loon- en prijsontwikkeling (LPO) en nominale ontwikkeling, zodat de uitgaven in prijspeil 2022 zijn. Dit geldt niet voor de begrotingsstanden Gemeentefonds (GF), Provinciefonds (PF), Internationale samenwerking en huurtoeslag. Deze begrotingsstanden zijn in lopende prijzen.

Voor het GF en PF geldt dat de reeksen geïndexeerd worden via het accres, dit bestaat zowel uit een prijs- als volume-deel. In de begroting tot en met 2025 van het provinciefonds wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze twee componenten, waardoor het niet mogelijk is om de reeks op te schonen voor de prijsontwikkeling. Voor 2026 en 2027 is het volume-deel van het accres vastgezet en is het geraamde LPO-accres in 2027 in totaal 185 miljoen. Dit is een onderschatting van het aandeel LPO in de horizontale ontwikkeling omdat in de jaren tot en met 2025 via de normeringssystematiek impliciet ook een LPO-component zit. Dit wordt alleen niet op die manier bijgehouden.

Voor het gemeentefonds is het volume-deel van het accres vastgezet voor alle jaren waardoor de uitsplitsing tussen het prijs- en volume-deel voor alle jaren mogelijk is. In totaal is er in 2027 5,8 miljard gereserveerd voor de prijsbijstelling van het gemeentefonds.

Indien de reeks voor het GF/PF in figuur 2.3.2. gecorrigeerd wordt voor deze 5,8 miljard en 185 miljoen euro is er sprake van een daling van het budget van 2,6 miljard in 2027 ten opzichte van 2022. In figuur 2.3.3 zou dat een daling van 6,22% betekenen.

Vraag 156

Wat zijn ten aanzien van de door het kabinet aangegeven passage «Om de zorg ook op de lange termijn houdbaar en betaalbaar te houden neemt het kabinet maatregelen om de groei van de zorguitgaven na de kabinetsperiode af te remmen.» de gehanteerde definities van «houdbaar» en «betaalbaar»?

Antwoord op vraag 156

Voor definities van houdbaarheid en betaalbaarheid van de zorg verwijs ik naar het rapport «Kiezen voor houdbare zorg. Mensen, middelen en maatschappelijk draagvlak» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De WRR onderscheidt drie dimensies van houdbare zorg. Personele houdbaarheid is de beschikbaarheid van voldoende zorgprofessionals en mantelzorgers om de zorg te organiseren. Financiële houdbaarheid is de ruimte om de zorguitgaven te financieren binnen schaarse collectieve en private middelen. Deze dimensie van houdbaarheid kan ook worden gelezen als betaalbaarheid. Maatschappelijke houdbaarheid is het draagvlak voor de zorg, bijvoorbeeld voor een gegeven verhouding tussen toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid.

De WRR concludeert dat de huidige ontwikkeling van de zorg op termijn onhoudbaar is in deze drie dimensies. Specifiek voor de financiële houdbaarheid of betaalbaarheid constateert de WRR onder meer dat de stijgende zorguitgaven leiden tot (impliciete) verdringing van ander beleid en tot het beperken van het besteedbaar inkomen. Dit kan schade toebrengen aan andere beleidsdoelen en daarmee ook negatieve gevolgen hebben voor de volksgezondheid. Het kabinet neemt om deze redenen maatregelen om de groei van de zorguitgaven af te remmen. De toenemende behandelmogelijkheden en zorgvraag, betekenen dat toekomstige kabinetten opnieuw lastige keuzes zullen moeten maken om de zorg houdbaar te houden.

Vraag 157

Kan het kabinet ten aanzien van de door het kabinet aangegeven passage «Om de zorg ook op de lange termijn houdbaar en betaalbaar te houden neemt het kabinet maatregelen om de groei van de zorguitgaven na de kabinetsperiode af te remmen.» een vooruitblik geven naar de ontwikkeling van de overheidsschuld als percentage van het bruto binnenlands product en in welk jaar we dan de Europese grens voor overheidsschulden zouden bereiken wanneer we deze groei niet zouden afremmen?

Antwoord op vraag 157 (aan CPB)

In de schuld 2060-projectie van het CPB is de voorgenomen beperking van de groei van de zorguitgaven niet meegerekend. Een projectie van het CPB waarin dit wel is gedaan, is niet voorhanden. In het coalitieakkoord gaat het kabinet uit van een jaarlijkse besparing met een structureel effect (vanaf 2052) van 4,5 miljard euro.

Vraag 158

Wat wordt bedoeld met «de toekomstige oudere zal zich moeten beraden op een bestaan in een samenleving waarin collectief georganiseerde ouderenzorg niet vanzelfsprekend is»?

Antwoord op vraag 158

Voor ouderen met de meest complexe zorgvragen blijft waar nodig een plek in een verpleeghuis beschikbaar30, maar het is denkbaar dat in 2040 het niet langer voor iedereen mogelijk is om passende formele zorg te vinden en te organiseren31. De norm wordt: zelf als het kan; thuis als het kan; digitaal als het kan32. Het aantal ouderen neemt de komende twee decennia namelijk toe, waarmee ook de zorgvraag stijgt. Naar verwachting verdubbelen de netto collectieve uitgaven aan ouderenzorg en de personeelsvraag in de komende 20 jaar, terwijl het arbeidsmarktpotentieel en het mantelzorgpotentieel relatief afnemen33.

Vraag 159

Kan het kabinet de geplande uitgaven aan het Klimaatfonds, Nationaal Groeifonds, Deltafonds, Defensiematerieel-begrotingsfonds en Mobiliteitsfonds in de periode 2022–2027 opsommen en per fonds en bijbehorend bedrag uitsplitsen?

Antwoord op vraag 159

Hieronder worden voor de genoemde fondsen de geplande uitgaven (inclusief loon-en prijsbijstelling) onder het investeringsplafond voor de periode 2022–2027 weergegeven. Deze uitgaven zijn inclusief de resterende gereserveerde coalitieakkoord-middelen op de Aanvullende post.

Bedragen x € 1.000

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Defensiematerieel begrotingsfonds

5.300.716

6.631.608

10.405.154

10.530.995

9.380.983

9.072.040

Deltafonds

1.400.507

1.850.340

1.815.285

1.733.371

1.570.075

1.629.013

Klimaatfonds

0

40.001

1.362.138

2.105.971

4.277.945

5.148.195

Mobiliteitsfonds

7.687.026

8.392.215

9.223.916

9.372.269

9.678.853

9.201.526

Nationaal Groeifonds

217.313

2.655.234

3.263.107

3.000.902

2.828.749

2.635.427

Transitiefonds

235.242

469.497

1.209.876

1.311.321

3.123.387

3.140.000

Vraag 160

Hoe verklaart het kabinet het verschil waarover op pagina 47 het kabinet spreekt over een lastenverlaging voor de ondernemers maar op pagina 77 een oplopende lastenverzwaring voor ondernemers zichtbaar is gedurende de kabinetsperiode naar ruim 10 procent?

Antwoord Vraag 160

De beleidsmatige lastenverlaging voor ondernemers op pagina 47 is onderdeel van het besluitvormingspakket van augustus 2022. Naast de genoemde lastenverlichting is in dit pakket ook gekozen voor een verhoging van het lage vpb-tarief naar 19% en andere maatregelen die effect hebben op de lasten van bedrijven. De optelling van de verschillende maatregelen van augustus 2022 leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven. Zie onderstaande tabel.

BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021

– is saldoverslechterend

2022

2023

2024

2025

BLO Augustusbesluitvorming 2022

0,3

– 5,5

1,4

1,6

   w.v. burgers

0,2

– 6,2

– 0,4

– 0,7

   w.v. bedrijven

0,1

0,7

1,8

2,2

   w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

Tabel 2.4.2. op pagina 77 van MN2023 geeft daarnaast niet enkel de blo weer van de augustusbesluitvorming 2022 maar de blo op basis van het totaal aan beleidsmaatregelen van het huidige kabinet (inclusief Coalitieakkoord 2021 en Voorjaarsnota 2022) en voorgaande kabinetten.

Vraag 161

Hoe komt het dat de lasten voor burgers in 2024 en 2025 weer toenemen? Waardoor wordt dit veroorzaakt?

Antwoord Vraag 161

De beleidsmatige lastenontwikkeling als gevolg van de augustusbesluitvorming laat een lastenverlichting voor burgers zien voor de jaren 2023, 2024 en 2025. Zie onderstaande tabel de cijfers van BLO augustusbesluitvorming 2022.

Tabel 2.4.2. in de MN2023 geeft de blo weer van zowel de augustusbesluitvorming 2022 als voorgaande besluitvormingsmomenten van dit kabinet en voorgaande kabinetten (het basispad). De optelling van maatregelen uit augustus 2022 en eerder genomen maatregelen uit het basispad leidt tot een lastenverzwaring voor burgers in 2024 en 2025. Zie onderstaande tabel.

BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021

– is saldoverslechterend

2022

2023

2024

2025

BLO Augustusbesluitvorming 2022

0,3

– 5,5

1,4

1,6

   w.v. burgers

0,2

– 6,2

– 0,4

– 0,7

   w.v. bedrijven

0,1

0,7

1,8

2,2

   w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

BLO Basispad (incl. Voorjaarsnota 2022, Coalitieakkoord 2021 en voorgaande kabinetten)

– 0,4

7,5

10,0

13,3

   w.v. burgers

– 3,0

1,4

2,1

4,6

   w.v. bedrijven

2,6

5,9

7,6

8,4

   w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

BLO totaal

– 0,1

1,9

11,3

14,8

   w.v. burgers

– 2,8

– 4,8

1,7

4,0

   w.v. bedrijven

2,7

6,6

9,4

10,7

   w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

Vraag 162

Hoeveel nemen de lasten van burgers, bedrijven en buitenland per jaar toe/af ten opzichte van het basispad en kan het kabinet dit per jaar en groep uitsplitsen?

Antwoord Vraag 162

Zie onderstaand de gevraagde uitsplitsing van de beleidsmaatregelen uit de augustusbesluitvorming ten opzichte van het basispad. Het basispad is daarbij gedefinieerd als het totaal aan beleidsmaatregelen uit de Voorjaarsbesluitvorming 2022, het coalitieakkoord 2021 en de beleidsmaatregelen uit voorgaande kabinetten met effect in de huidige kabinetsperiode. De optelling van de augustusbesluitvorming 2022 en het basispad levert de totale blo op.

BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021

– is saldoverslechterend

2022

2023

2024

2025

BLO Augustusbesluitvorming 2022

0,3

– 5,5

1,4

1,6

   w.v. burgers

0,2

– 6,2

– 0,4

– 0,7

   w.v. bedrijven

0,1

0,7

1,8

2,2

   w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

BLO Basispad (incl. Voorjaarsnota 2022, Coalitieakkoord 2021 en voorgaande kabinetten)

– 0,4

7,5

10,0

13,3

   w.v. burgers

-3,0

1,4

2,1

4,6

   w.v. bedrijven

2,6

5,9

7,6

8,4

   w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

BLO totaal

– 0,1

1,9

11,3

14,8

   w.v. burgers

– 2,8

– 4,8

1,7

4,0

   w.v. bedrijven

2,7

6,6

9,4

10,7

   w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

Vraag 163

Kan het kabinet een uitsplitsing geven van de maatregelen in de beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) voor burgers en voor bedrijven over de jaren 2022–2025?

Antwoord Vraag 163

In tabel 2.4.2. is het effect op de lasten in de periode 2022–2025 van alle beleidsmaatregelen met een lasteneffect van het huidige kabinet en voorgaande kabinetten opgenomen. Deze beleidsmaatregelen met een lasteneffect zijn in de MN2023 en voorgaande Miljoenennota’s en Voorjaarsnota’s te vinden onder het kopje Inkomstenkader (in de MN2023 is het inkomstenkader en de onderliggende maatregelen opgenomen in Bijlage 3).

Maatregelen met een groot effect op de blo voor bedrijven voor de periode 2022–2025 zijn bijvoorbeeld wijzigingen in de vennootschapsbelasting zoals verhoging van het lage vpb-tarief en het verlagen van de schijfgrens. Een significante lastenverlichting voor bedrijven is het afschaffen van de verhuurderheffing.

Maatregelen met een groot effect op de blo voor burgers voor de periode 2022–2025 zijn bijvoorbeeld lastenverlichtingen door verlaging van het tarief eerste schijf, verhoging van de arbeidskorting en koopkrachtmaatregelen om de energiekosten voor burgers te beperken.

Vraag 164

Welke projecties van de staatsschuld op lange termijn zijn hier precies weergegeven?

Antwoord op vraag 164

Zoals aangegeven in de Miljoenennota 2023 zijn dit lange termijn schuldprojecties naar aanleiding van de motie van het lid Van Houwelingen (Kamerstuk 35 925, nr. 161). Daarbij is het van belang om op te merken dat bij deze analyse niet is gekeken naar de oorzaak van de rentestijging en dat niet elke rente even waarschijnlijk is. Zo verwacht het CPB ook de komende jaren (tot en met 2040) een structureel lage rente. Deze rentescenario’s zijn daarnaast partieel van aard: er is niet gekeken naar de totale doorwerking van een hogere rente op de economie, pensioenen en de overheidsfinanciën.

Vraag 165

Waarom is de CPB-variant met een staatsschuld van 75 procent in 2060 niet weergegeven?

Antwoord op vraag 165

De variant die uitkomt op een staatsschuld van 75% in 2060 staat beschreven in de alinea erboven, maar is niet opgenomen in de tabel van het CPB. Deze variant maakt immers geen onderdeel uit van hun basispad, waarin het CPB aanneemt dat de extra overheidsuitgaven structureel zijn, tenzij de onderliggende maatregelen naar de aard incidenteel zijn.

Vraag 166

Wat is het effect in deze projecties van het permanent maken van incidentele uitgaven van het coalitieakkoord, waaronder het klimaatfonds, en het niet-doorgaan van uitgavenbeperkingen in de zorg?

Antwoord op vraag 166

De CPB projecties zijn gedaan in de veronderstelling dat de klimaatuitgaven structureel zijn, en de zorguitgavenbeperkingen nog niet zijn doorgevoerd. De projecties zijn dan zoals getoond in de Miljoenennota 2023.

Vraag 167

Waarom staat er voor 2024 nog vijf miljoen euro op de Aanvullende Post voor het schrappen van de oploop van de opschalingskorting?

Antwoord op vraag 167

Bij het verwerken van het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in deze kabinetsperiode is een afrondingsverschil ontstaan. Hierdoor resteert 5 miljoen op de Aanvullende Post na overboeking van de middelen bij Voorjaarsnota. Er wordt nog bezien hoe hiermee om te gaan.


X Noot
1

Zie ook het rapport IBO Vermogensverdeling, hoofdstuk 4, over hoe belastingdruk op vermogen in beeld gebracht kan worden.

X Noot
2

Omwille van eenvoud en vergelijkbaarheid is ook geen rekening gehouden met pensioenpremie. Het kwalitatieve beeld verandert niet hierdoor.

X Noot
3

Zie het rapport IBO Vermogensverdeling, pagina 91, voor een illustratie van het effect van belastinguitstel op de belastingdruk. Bij twintig jaar uitstel kan de belastingdruk dalen met zes tot zeven procentpunt, onder gegeven veronderstellingen.

X Noot
4

Zie ook het rapport IBO Vermogensverdeling voor een bespreking van deze constructie.

X Noot
5

Merk op dat de belastingdruk in het derde voorbeeld hoger is dan in het tweede voorbeeld doordat de voorbeelden niet helemaal vergelijkbaar zijn in het rendement op het geïnvesteerde vermogen. In het tweede voorbeeld wordt een deel gefinancierd door de bank; in het derde en in het vierde voorbeeld volledig door de belegger. De belastingdruk wordt weergeven als percentage van het rendement, niet als percentage van het geïnvesteerde vermogen.

X Noot
6

De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Ze zijn echter niet representatief voor de gehele bevolking. Het antwoord op vraag 1 geeft de koopkrachttabel op basis van een representatieve steekproef van alle huishoudens.

X Noot
7

Netto-inkomen van een huishouden inclusief toeslagen en verminderd met de zorgpremie en eigen risico.

X Noot
8

Wildeboer en Hoff. (2022). Kennisnotitie armoede ramingen september 2022 (link).

X Noot
9

Er is hier uitgegaan van twee kinderen die drie dagen naar de BSO gaan (870 uur per kind). Voor 2022 is de maximale uurprijs 7,31 euro en is uitgegaan van een gemiddelde uurprijs van 7,92 euro. In 2023 is de maximale uurprijs 7,72 euro en is uitgegaan van een gemiddelde uurprijs van 8,36 euro. De gemiddelde uurprijs in 2022 is o.b.v. de laatste beschikbare gegevens. Voor de gemiddelde uurprijs in 2023 is aangenomen dat deze stijgt met hetzelfde percentage als de maximale uurprijs.

X Noot
13

M. Badir en M. van Kempen (2020). Herdefiniëring beleidsmatige lastenontwikkeling, CPB Achtergronddocument.

X Noot
14

Netto-inkomen van een huishouden inclusief toeslagen en verminderd met de zorgpremie en eigen risico. Bij de huurtoeslag is uitgegaan van de gemiddelde huurhoogte voor huishoudens.

X Noot
15

Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de nog te publiceren Klimaat- en Energie Verkenning (KEV) 2022 het gemiddelde aardgasverbruik per huishouden voor 2023 op 1.154 m3en de gemiddelde elektriciteitslevering op 2.151 kWh. Doordat er een onzekerheid is over de toekomstige ontwikkelingen is er ook onzekerheid in de raming van deze gemiddelden. Deze bandbreedte is opgenomen in de KEV 2022.

X Noot
16

Kamerstuk 36 200, nr. 2.

X Noot
17

Suyker, W. «Winsten en lonen stuwen inflatie nog niet op», ESB, 28 september 2022. Winsten en lonen stuwen inflatie nog niet op (esb.nu).

X Noot
19

Drastic measures: A history of wage and price controls in the United States, Cambridge, V.K.: Cambridge University Press, in het bijzonder hoofdstuk 7.

X Noot
20

zie De Jong, 1999, De Nederlandse industrie 1913–1965: Een vergelijkende analyse op basis van de productiestatistieken, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, p. 317.

X Noot
21

Zie ook Van Zanden (1988) (https://docserver.uvt.nl/me/3622474/2211.pdf).

X Noot
24

De aantallen zijn berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en gepubliceerd op de website van het CBS.

X Noot
25

Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2.

X Noot
26

Kamerstuk 32 140, nr. 134.

X Noot
27

Kamerstuk 29 544, nr. 1077.

X Noot
28

Kamerstuk 29 544, nr. 1094.

X Noot
29

Kamerstukken II 2020–2021, 31 066, nr. 760.

X Noot
30

Kamerstuk 29 389 nr. 111.

X Noot
31

Kamerstuk 36 200, nr. 1, p. 71.

X Noot
32

Kamerstuk 29 389, nr, 111.

X Noot
33

Kamerstuk 36 200, nr. 1, p. 71/72.

Naar boven