Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2019
Tijdens het debat over de belastingdruk van eenverdieners in de Tweede Kamer (Handelingen
II 2017/18, nr. 85, item 7) is in mei 2018 een motie aangenomen die oproept om opties te schetsen voor de langere
termijn om de pijnpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, weg
te nemen.1 Achtergrond van de motie is het verschil in belastingdruk tussen één- en tweeverdieners
en of dit gerechtvaardigd is. Door middel van bijgevoegd onderzoek2 wordt invulling gegeven aan deze motie.
Naar aanleiding van deze motie hebben de ministeries van Financiën en Sociale Zaken
en Werkgelegenheid onderzoek gedaan naar welke huishoudens na invoering van de maatregelen
van Rutte III nog te maken hebben met een (plotselinge) hoge marginale druk. Dit onderzoek
is een vervolg op een eerder onderzoek naar marginale druk wat in 2017 naar uw Kamer
is verstuurd.3
Om de marginale druk te verlagen zijn er geen makkelijke opties en het onderzoek concludeert
dat het systeem reeds op de grens van de mogelijkheden zit. Marginale druk staat namelijk
niet op zichzelf. Nederland kent een relatief hoog bestaansminimum. Dit is een belangrijk
goed, maar om dit betaalbaar te houden bouwt de inkomensondersteuning af. Door het
afbouwen van inkomensondersteuning stijgt de marginale druk. De marginale druk kan
niet worden verlaagd zonder dat meer geld beschikbaar wordt gesteld of zonder dat
het leidt tot negatieve inkomenseffecten aan de onderkant van het inkomensgebouw.
Binnen deze afweging kan er sprake zijn van het herverdelen van de marginale druk,
waarbij de extreme marginale druk voor een groep wordt verminderd, maar de marginale
druk voor een andere groep in het inkomensgebouw toeneemt. Dat er geen makkelijke
keuzes zijn om de marginale druk te verlagen, wordt in het onderzoek geïllustreerd
met de uitwerking van zeven varianten. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden
tussen overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees