36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 181 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 mei 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 22 februari 2023 over over verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 178).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 maart 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 28 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Schukkink

VVD 1

In het algemeen vragen deze leden of het kabinet kennisgenomen heeft van het onderzoek van Deloitte, NIBUD en de Universiteit Leiden waaruit blijkt dat 60 procent van de Nederlandse huishoudens financieel kwetsbaar of ongezond was in 2022. Daarbij vragen deze leden tevens hoe het feit dat een dergelijke grote groep huishoudens wordt geraakt wordt door de hoge inflatie meegenomen in het gerichter maken van het koopkrachtbeleid.

Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het onderzoek. De resultaten van het onderzoek laten zien dat 30% van de onderzochte huishoudens in 2022 financieel kwetsbaar was, terwijl dit in 2021 nog 25% was. Ook laat het onderzoek zien dat 30% van de onderzochte huishoudens in 2022 financieel ongezond was, terwijl dit in 2021 nog 24% van de huishoudens was. In het onderzoek wordt de financiële gezondheid benaderd vanuit een samenspel tussen inkomen, uitgaven, lenen, sparen en planning. De financiële kwetsbaarheid van huishoudens gaat bijvoorbeeld ook over of huishoudens aangeven zich zeker voelen over de toekomst, voldoende financiële kennis hebben en voldoende buffers hebben.

De uitkomsten van het onderzoek bevestigen dat de inflatie en gestegen energieprijzen huishoudens flink hebben geraakt. In 2022 heeft het kabinet maatregelen ingevoerd zoals de verlaging van de belastingen op energie en de energietoeslag van € 1.800. In 2023 ondersteunt het kabinet huishoudens met een koopkrachtpakket van circa € 12 miljard, inclusief een verhoging van het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10%. Daarnaast heeft het kabinet een prijsplafond voor energie ingevoerd, waarmee huishoudens meer zekerheid hebben gekregen over hun energierekening. Als kabinet kunnen we niet vooruit lopen op de besluitvorming. In augustus neemt het kabinet een definitief besluit over de koopkrachtmaatregelen, die op Prinsjesdag aan uw Kamer worden gepresenteerd.

VVD 2

Kan het kabinet nader specificeren (1) welke opties het kabinet niet uitvoerbaar acht per 1 januari 2024 en (2) welke opties volgens het kabinet op juridische bezwaren stuiten?

Een aantal maatregelen zijn niet per 1 januari 2024 uitvoerbaar omdat het traject van het verzamelen van de juiste informatie voor besluitvorming en implementatie (waaronder in sommige gevallen een wetswijziging) niet binnen enkele maanden kan worden afgerond. Dit geldt voor:

  • Een gerichtere vorm van het prijsplafond op energie, bijv. o.b.v. inkomen (sociaal tarief), historisch verbruik of energetische kwaliteit woning;

  • Het oprichten of aanwijzen van een noodleverancier die kwetsbare huishoudens gericht tegemoet kan komen;

  • Een gerichtere belastingvermindering in de energiebelasting, bijv. door beperking reikwijdte tot huishoudens of o.b.v. inkomen;

  • Het invoeren van een Energietoeslag via toeslagensystematiek zonder koppeling aan energielabel/ verbruik;

  • Het invoeren van een Energietoeslag via toeslagensystematiek met koppeling aan energielabel/ verbruik;

  • Overnemen energierekening door corporaties bij label E-, F- en G.

Voor alle maatregelen gelden juridische randvoorwaarden. Het beeld is dat voortzetting van het Tijdelijk Noodfonds Energiekosten zonder technische en juridische aanpassingen vooralsnog niet mogelijk is. Voor het generieke prijsplafond moet uitsluitsel komen over of de verruiming van de Europese staatssteunkaders wordt voortgezet. De Europese Commissie heeft hier recent een voorstel voor gedaan.1 Ook vergen alle varianten van een prijsplafond in 2024 dat er wordt gekeken naar blokaansluitingen. De huidige regeling kent diverse uitvoeringsrisico’s en beperkingen in de uitvoering.

VVD 3

Kan het kabinet in de uitwerking van de maatregelen steeds expliciet het effect op middeninkomens met hoge energiekosten van de verschillende mogelijke routes uitwerken?

Het kabinet neemt bij de uitwerking van de maatregelen het effect op alle inkomens mee. Zo wordt standaard de uitsplitsing in de koopkrachtcijfers gemaakt tussen de verschillende inkomenskwintielen. Het is echter niet altijd goed mogelijk de spreiding in energiekosten voor verschillende inkomensgroepen te kwantificeren. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit effect kwalitatief gewogen.

VVD 4

De leden van de VVD-fractie merken hierbij op dat er een groot verschil zit in de energieprijzen in het basisscenario van het Centraal Planbureau (CPB) en de energieprijzen in het scenario van een vroeg invallende koude winter. Dit laatste leidt tot aanzienlijk hogere energieprijzen eind 2023 en in 2024. Hoe houdt het kabinet bij de uitwerking van opties voor instrumenten rekening met dit risico?

VVD 5

Welke maatregelen neemt het kabinet op dit moment, zowel zelfstandig als in samenwerking met andere Europese landen, om te zorgen dat de gasvoorraad ook na deze winter op peil blijft en een scenario van gastekorten wordt voorkomen?

Zowel op nationaal als op EU-niveau worden maatregelen getroffen om het scenario van gastekorten en zeer hoge gasprijzen te voorkomen. Deze maatregelen zien op het beperken van de vraag naar gas, op het diversifiëren van het aanbod van gas en de (infrastructurele) mogelijkheden om dit gas naar de EU te halen, en op maatregelen die zien op het functioneren van de gasmarkt.

Wat betreft het beperken van de vraag naar gas: zowel nationaal als op EU-niveau wordt ingezet op energiebesparing. In augustus 2022 heeft de EU de noodverordening 2022/1369 aangenomen, welke toeziet op de reductie van de gasvraag. Alle Europese landen dienen namelijk 15% gas te besparen ten opzichte van het gemiddelde van de afgelopen vijf jaar. De meetverplichting van deze verordening loopt van augustus 2022 tot en met maart 2023. De energieraad van 28 maart 2023 buigt zich over de verlenging van deze verordening. Nationaal wordt er ingezet op bewustwording doormiddel van een publiekscampagne voor huishoudens en bedrijven. Ook wordt er extra ingezet op het nationaal isolatieprogramma, zodat er ook op de lange termijn bespaard wordt.

Als het gaat om de aanbodzijde is het van belang om te vermelden dat het Groningergasveld sluit in 2023, of uiterlijk 2024. De Staatssecretaris EZK heeft in juli 2022 een versnellingsplan voor de gaswinning op de Noordzee gepresenteerd om de daling van de gasproductie uit de Noordzee af te remmen (Kamerstuk 33 529 nr. 1058). Daarnaast werkt het kabinet aan de uitbreiding van de LNG-importcapaciteit in Nederland. Ook komt het kabinet in april met een energiediplomatiestrategie en wordt op EU-niveau gewerkt aan de gezamenlijke inkoop van gas via een inkoopplatform.

Tot slot, het kabinet heeft in de Kamerbrief van 9 december 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 384) uiteengezet wat het kabinet voornemens is te doen om te zorgen dat gasopslagen ook bij aanvang van de winter gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn.

In april ontvangt u een nieuwe Kamerbrief met een update over gasleveringszekerheid. Daarin worden de hier genoemde maatregelen verder toegelicht.

Het kabinet is zich bewust van de huidige situatie op de energiemarkt en de onzekerheid die nog steeds speelt. Risico’s op aanbodverstoringen of een plots hoger verbruik door een koude winter kunnen ervoor zorgen dat abrupte krapte weer resulteert in hoge marktprijzen, zoals ook gezien tijdens de piek in de zomer van 2022. Het kabinet heeft in de tussentijd echter verschillende maatregelen getroffen om deze onzekerheid te mitigeren, zoals het aanleggen van extra LNG-terminals en inzetten op gecoördineerde Europese inkoop van gas. Ook is het inmiddels weer mogelijk om vaste contracten af te sluiten bij energieleveranciers, hetgeen de zekerheid biedt van een vaste prijs die niet fluctueert met de marktomstandigheden. Desondanks neemt het kabinet bij het uitwerken van opties voor instrumenten ook het scenario op hogere en volatiele energieprijzen mee en wordt er ook specifiek gekeken naar instrumenten die de onzekerheid rondom deze hogere prijzen adresseren.

VVD 6

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat het kabinet aangeeft dat eerder voorgenomen of aangenomen beleid mogelijk wordt uitgesteld als gevolg van nieuwe maatregelen. Deze leden vragen het kabinet om nader toe te lichten op welk voorgenomen beleid deze waarschuwing slaat.

Veel van de verkende maatregelen vergen capaciteit van uitvoeringsorganisaties. Afhankelijk van de uitvoeringsorganisatie en het type maatregel kan dit leiden tot verdringingsvraagstukken. Verdringing speelt vooral bij de Belastingdienst en Toeslagen. Het voorbereiden van een mogelijke verlaging van de nieuwe eerste schijven in de energiebelasting per 1 januari 2024 vergt capaciteit die ten koste gaat van het oplossen van een knelpunt in de bestaande teruggaveprocessen in de milieubelasting. Omdat het kabinet huishoudens gerichter tegemoet wil kunnen komen heeft het kabinet gekozen om deze voorbereidingen te starten.

Bij het bouwen van een nieuwe energietoeslag zouden bij Toeslagen de hersteloperatie en de hervorming van de kinderopvangtoeslag in het gedrang kunnen komen en bij de Belastingdienst zou een nieuwe energietoeslag betekenen dat wijzigingen moeten plaatsvinden op oude systemen wat complex en risicovol is. Daarbovenop zou bij een energietoeslag rekening moeten worden gehouden met diverse werkzaamheden bij andere procesketens zoals gegevens en interactie binnen de Belastingdienst waarvoor mogelijke verdringing in beeld komt als er nadere uitwerking volgt. Het kabinet kiest er daarom voor om niet te starten met voorbereidingen voor het bouwen een nieuwe energietoeslag.

VVD 7

Hoe helpt een minimumtarief voor gas in het ondersteunen van huishoudens die kwetsbaar zijn voor de gevolgen van hoge energieprijzen? Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat een hoog minimumtarief voor gas averechts kan werken en kan leiden tot een hogere energierekening voor huishoudens?

Een minimumtarief heeft tot doel de investeringszekerheid te vergroten van investeringen in maatregelen die erop zijn gericht het gasverbruik te verlagen. Dit kan meer zekerheid bieden aan huishoudens en bedrijven dat gasprijzen niet meer onder een bepaald niveau zullen zakken. Verduurzamingsinvesteringen krijgen daardoor een kortere, zekerdere terugverdientijd wat huishoudens zekerheid geeft over de investering en de inkomens/vermogenspositie doordat de energierekening minder volatiel wordt. Het effect op de energierekening is sterk afhankelijk van de gekozen minimumprijs, het flankerend beleid en de fluctuerende energieprijzen. In een situatie waarbij de gasprijs zakt onder de minimumprijs, en er tegelijk onvoldoende verduurzamingsmaatregelen zijn uitgevoerd die gasbesparing opleveren, kan dit inderdaad leiden tot een hogere energierekening voor huishoudens.

VVD 8

Hoe wordt de capaciteit bij aannemers meegewogen in de opties om verduurzaming van woningen te versnellen? Hoe wordt bij ingrepen in de energiemarkt meegenomen dat deze ingrepen niet op langere termijn de positie van consumenten of de beschikbaarheid van voldoende energie schaden?

De afgelopen jaren is er sprake van een toenemende krapte aan technisch personeel, die voor een groot deel structureel is als gevolg van een vergrijzende beroepsbevolking en deels tijdelijk door de aantrekkende economie en de grote maatschappelijke opgaven die het kabinet zich heeft gesteld. Volgens het laatste EIB rapport «Trends op de bouwarbeidsmarkt» zijn er echter eerste signalen zichtbaar dat deze spanning zal afnemen. Zo trekken technische opleidingen weer meer mensen aan. Om vertraging van de energietransitie te voorkomen ondersteunt het kabinet de relevante sectoren door onder andere stimulering van (proces)innovatie, digitalisering, industrialisatie, verbetering van ketensamenwerking, (zij-)instroom, en cultuurverandering. Voorbeelden hiervan zijn de recent aangekondigde 100 miljoen euro steun vanuit het Nationaal Groeifonds voor het programma Toekomstbestendige Leefomgeving, het beschikbaar stellen van 210 miljoen euro om de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en werkgevers op te schalen om innovatiekracht en productiviteit van bedrijven te verhogen en de ontwikkeling van opschaalbare en voorspelbare renovatiestromen via het programma Verbouwstromen waarmee het benodigde tempo en volume gerealiseerd kan worden om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en richting 2050 te halen.

Bij ingrepen in de energiemarkt zijn maatregelen geïnventariseerd zoals de mogelijkheid om collectief gas in te kopen of om een noodleveranciers in te stellen voor huishoudens met lage inkomens of betalingsproblemen. Voor alle maatregelen wordt een integrale afweging gemaakt van de voor- en nadelen. De positie van consumenten en de beschikbaarheid van voldoende energie zijn belangrijke aspecten bij deze afweging, net zoals onder andere duurzaamheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Hierbij wordt zowel naar de effecten op korte als lange termijn gekeken. Een volledig overzicht van deze inventarisatie is gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023.

VVD 9

Deze leden vragen daarom welk tijdpad het kabinet voor de verschillende besluitvormingsmomenten voor ogen heeft voor de gerichte steun voor 2024.

In de augustusbesluitvorming, gelijktijdig met de besluitvorming over koopkracht en op basis van de meest recente cijfers van het CPB, zal worden besloten welke maatregelen definitief worden ingezet en in welke maatvoering. Voor een aantal maatregelen is besluitvorming in augustus te laat omdat het benodigde juridische en uitvoeringstechnische voorbereidingstraject langer duurt. Daarom wordt voor deze maatregelen in de voorjaarsbesluitvorming besloten of het wenselijk is om dit voorbereidingstraject te starten. Ook voor deze maatregelen geldt dat in de augustusbesluitvorming besloten kan worden dat de maatregelen toch niet worden ingezet.

VVD 10

Welke maatregelen en processtappen worden nu al getroffen om ervoor te zorgen dat de opties uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en dat (politieke) keuzes niet ertoe leiden dat andere beleidsprioriteiten in het gedrang komen?

De Belastingdienst, Toeslagen en de RVO maken onderdeel uit van de interdepartementale stuurgroep waarin de verschillende maatregelen zijn uitgewerkt. Daarmee zijn ze nauw betrokken bij het in kaart brengen van alle relevante informatie over de mogelijke maatregelen, waaronder uitvoeringsaspecten. Met de uitvoerbaarheid van de maatregelen wordt in de besluitvorming uitdrukkelijk rekening gehouden. Uiteindelijk worden wijzigingen die landen in wetgeving bij het betreffende wetsvoorstel, voorzien van een uitvoeringstoets voor het definitieve oordeel. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met dekking van de uitvoeringkosten.

VVD 11

Wel zijn deze leden benieuwd of er na de augustusbesluitvorming nog voldoende tijd resteert om de gerichte instrumentaria uit te voeren voor 2024. Kan het kabinet per maatregel een overzicht van «fatale deadlines» voor besluitvorming aan de Kamer doen toekomen?

Van alle maatregelen is in kaart gebracht welke fatale deadlines gelden zodat besluitvorming op deze deadlines kan worden afgestemd. Dit voorkomt dat maatregelen die potentieel wenselijk zijn, niet kunnen worden getroffen omdat er te laat over wordt besloten. Een volledig overzicht van deze inventarisatie is gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023.

D66 12

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet hoe onzeker het kabinet de geraamde daling van de energie-inflatie acht als de Russische oorlog in Oekraïne aanhoudt en/of er een strenge winter aanbreekt en in welke mate met verschillende scenario’s rekening wordt gehouden bij de voorbereiding van gerichte koopkrachtmaatregelen.

Macro-economische ramingen zijn altijd met veel onzekerheid omgeven. In deze tijd waarin verschillende crises elkaar opvolgen, zoals de coronacrisis en nu de Oekraïne oorlog, zijn economische ramingen bovendien met extra onzekerheid omgeven. Zo is er de onzekerheid dat de energieprijzen komende winter weer fors zullen toenemen. Het effect hiervan laat het Centraal Planbureau ook in het Centraal Economisch Plan2 zien door middel van een streng winterscenario.[1] In dat scenario bedraagt de inflatie (cpi) voor 2024 6,3% in plaats van de 3,1% uit het basisscenario en daalt de mediane koopkracht van alle huishoudens in 2024 met 0,8%. In het basisscenario is nog sprake van een stijging van de mediane koopkracht van +2%.

Het adresseren van deze onzekerheid neemt het kabinet mee in haar besluitvorming in het voorjaar en augustus. In de inventarisatie van mogelijke maatregelen komt dit bijvoorbeeld naar voren doordat er maatregelen zijn onderzocht die gericht zijn op het verminderen van deze onzekerheid, zoals het instellen van een (gericht) prijsplafond.

D66 13

Deze leden zien dat de mogelijkheid om een energietoeslag in te richten via het toeslagensysteem wordt verkend. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de ambitie om het toeslagenstelsel te versimpelen en zoveel mogelijk af te schaffen en zijn benieuwd hoe het kabinet dit ziet.

D66 14

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet naar de exitstrategie, ook wanneer er gekozen wordt voor specifieke maatregelen. Dit gegeven het feit dat de duur van de hoge inflatie zich lastig voorspellen.

Structureel herstel van de koopkracht moet volgen uit verduurzaming van de gebouwde omgeving en stijging van de lonen. Voor veel huishoudens zien we dit gelukkig ook gebeuren. Het CPB voorspelt in het CEP dat de koopkracht van huishoudens er in de mediaan 2,0% op vooruitgaat in 2024. Voor een groep kwetsbare huishoudens is dit naar verwachting niet voldoende. Het aflopen van het pakket aan maatregelen voor 2023 leidt ertoe dat het aantal huishoudens dat in armoede leeft naar verwachting zal toenemen in 2024 bij onveranderd beleid. Om deze groep te ondersteunen, inventariseert het kabinet mogelijke maatregelen om hen tijdelijk en gericht tegemoet te komen. Tijdens de koopkrachtbesluitvorming in augustus neemt het kabinet een definitief besluit over de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar.

Gezien het belang om de maatregelen op korte termijn in te voeren, zijn in deze brede inventarisatie in eerste instantie zo veel mogelijk maatregelen verkend. Hierbij is ook gekeken naar het inrichten van een energietoeslag. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de voorbereidingen voor het inrichten van een energietoeslag niet te starten. Daarbij speelt ook mee dat het kabinet de ambitie heeft om het Toeslagenstelsel af te schaffen.

D66 15

Hoe verhoudt de toenemende kerninflatie zich volgens het kabinet tot de verwachte cao-loonontwikkeling?

Het Centraal Planbureau meldt in het Centraal Economisch Plan dat de kerninflatie (inflatie exclusief voedsel en energie) in februari 2023 6,7% bedroeg. Dit is historisch hoog. Nadat eerder vooral de prijzen van energie en voedsel stegen, heeft de inflatie zich verbreed naar andere goederen en naar diensten. Tegelijkertijd hebben energieprijzen een drukkend effect op de inflatie waardoor de CPI uitkomt op 3%.

Cao’s die momenteel worden afgesloten bevatten substantiële loonstijgingen. Voor 2023 verwacht het CPB een cao-loonstijging van 5%. In cao’s die recent zijn afgesloten zijn hogere loonstijgingen afgesproken, van ruim 7% op jaarbasis3. Deze loonstijgingen zijn substantieel, maar volstaan nog niet voor alle werknemers om prijsstijgingen volledig te compenseren. Denk bijvoorbeeld aan werknemers voor wie al enige tijd geleden een cao is afgesproken. Voor hen is vooral relevant welke loonontwikkeling in de volgende cao zal worden overgekomen. In het CEP4 raamt het Centraal Planbureau dat de cao-loonontwikkeling van 2023 zich de komende jaren op macroniveau zal voortzetten. Het beeld is zodoende dat de inflatie uiteindelijk over de breedte van de economie zal doorwerken in hogere lonen.

Het kabinet is van mening dat een stijging van de lonen noodzakelijk is. Loonstijging draagt op structurele wijze bij aan het behoud en verdere groei van koopkracht van huishoudens. Dit standpunt is in lijn met het Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau.

Tegelijkertijd leiden loonstijgingen op hun beurt tot opwaartse druk op prijzen. Dat is op zichzelf niet problematisch. De economie moet een nieuw evenwicht vinden na de prijsschok van gestegen energieprijzen. Het is wel van belang dat loonstijgingen niet meerjarig hoger zijn dan de groei van de arbeidsproductiviteit (en prijsstijgingen) rechtvaardigen. Op dit moment ziet het kabinet dit niet als een risico. Dit beeld wordt gedeeld door DNB.

D66 16

Welke aanvullende sturingsmogelijkheden heeft het kabinet om ervoor te zorgen dat meer mensen een in de breedte toereikend inkomen kunnen genieten?

In de Kamerbrief Verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 5 is aangegeven dat voor 2024 en verder loonontwikkeling en kabinetsbeleid bij zullen dragen aan de benodigde aanpassing van een groot deel van de samenleving en economie aan de hogere prijzen. De loonontwikkeling is het gevolg van onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Structureel kunnen de inkomens alleen op peil blijven door voldoende loongroei. Het kabinet heeft daarom werkgevers- en werknemersorganisaties opgeroepen om de ruimte voor loonstijgingen, waar die aanwezig is, te benutten.

Kabinetsbeleid kan hierbij ook een bijdrage in leveren, zoals ook de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon (en gekoppelde uitkeringen zoals de bijstand) per 1 januari 2023 laat zien. Het kabinet beschikt over een breed koopkrachtinstrumentarium. Vanaf 1 januari 2023 heeft het kabinet structureel de huurtoeslag verhoogd met € 203 per jaar en de lasten op arbeid verlaagd door een verlaging van het tarief in de eerste schijf met 0,14%-punt naar 36,93% en een verhoging van de arbeidskorting tot maximaal € 5.052 in 2023. Daarnaast kijkt het kabinet naar gerichte manieren om huishoudens te ondersteunen voor hoge energieprijzen en onzekerheid rondom energieprijzen. Tijdens de koopkrachtbesluitvorming in augustus neemt het kabinet een definitief besluit over de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar. Het kabinet verwacht voor de start van de augustusbesluitvorming ook het rapport van de Commissie Sociaal Minimum te hebben ontvangen. De commissie doet onderzoek naar wat huishoudens minimaal nodig hebben om rond te komen. Het kabinet zal de uitkomsten betrekken bij de discussie over de koopkrachtmaatregelen in augustus.

PVV 17

Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie naar een compleet overzicht van alle koopkrachtmaatregelen die het kabinet in de periode 2021–2027 tot nu toe heeft genomen inclusief de bijbehorende bedragen (graag in een tabel weergeven en per jaar en maatregel uitsplitsen). Kan daarbij tevens onderscheid worden gemaakt tussen maatregelen die structureel en incidenteel van aard zijn?

Onderstaande tabel geeft de koopkrachtmaatregelen weer die het huidige en voorgaande kabinet hebben genomen maar die neerslaan met een effect in 2021–2027. Leidend hierin zijn de maatregelen met effect op de koopkracht. Als gevolg zijn maatregelen, zoals het noodfonds, niet meegenomen. Dat laat onverlet dat zulke maatregelen bepaalde groepen helpen.

Tabel 1: overzicht koopkrachmaatregelen die neerslaan in 2021–2027.

Maatregel

Bedrag

Periode

Incidenteel of structureel?

Maatregelen die het besteedbaar inkomen van huishoudens wijzigen

Beleidsmatige bevriezing van het aangrijpingspunt van het toptarief

Bevriezing op 68.507 euro. 2021 is laatste jaar van bevriezing. In 2022 en later is deze geïndexeerd.

2021

Incidenteel

Tarief eerste schijf IB

Verlaging van het tarief van de eerste schijf in de IB

2021: 37,10%

2022: 37,07%

2023: 36,93%

2021 en later

Structureel

Beleidsmatige verhoging algemene heffingskorting (AHK)

2021: maximale AHK 2.837 euro (beleidsmatige verhoging met 82 euro)

2022: maximale AHK 2.888 euro (beleidsmatige verhoging met 14 euro).

2021 en 2022

Structureel

Beleidsmatige verhoging ouderenkorting

De ouderenkorting wordt beleidsmatig met 55 euro verhoogd tot maximaal 1.703 euro inclusief indexatie

2021

Structureel

Beleidsmatige verlaging en afschaffing van de inkomensafhankelijke

combinatiekorting (IACK)

2021: beleidsmatige verlaging van 113 euro naar 2.815 euro.

2022: beleidsmatige verlaging naar 2.534 euro

2025: afschaffing IACK i.v.m. herziening kinderopvangtoeslag per 2025.

2021 en 2022,

2025 en verder.

Structureel

Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon

Verlaging van afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon.

Jan. 2021: 1,68125

Juli 2021: 1,6625

Jan 2022: 1,64375

Juli 2022: 1,6250

Jan 2023:1,6000

Juli 2023: 1,5750

Daarna volgt een verdere afbouw met 5%-punt per jaar volgens huidige wet- en regelgeving.

2012–2033

Structureel

Afbouw overdracht algemene heffingskorting

Verlaging van uitbetaling algemene heffingskorting aan de

minstverdienende partner.

2021: naar 13,3%

2022: naar 6,67%

2023 (en later): naar 0%

2009–2023

Structureel

Verlaging zelfstandigenaftrek

2021: 6.670 euro (verlaging met 360 euro tov 2020)

2022: 6.310 euro

2023: 5.030 euro

2024: 3.750 euro

2025: 2.470 euro

2026: 1.200 euro

2027: 900 euro (structureel)

2021 en later

Structureel

Verhoging en verlaging Inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet

2021: Verhoging van 6,7% naar 7,0% en verlaagd tarief van 5,45% naar 5,75%

2022: Verlaging van 7,0% naar 6,7% en verlaagd tarief van 5,75% naar 5,45%

2021 en 2022

Structureel

Verhoging zorgtoeslag

2021: verlaging van de zorgtoeslag, via verhoging van de normpercentages tot 1,885% (alleenstaanden) en 4,195% (paren).

2022: Verhoging van de zorgtoeslag via een verlaging van het normpercentage naar 1,848%.

2023: verhoging van 432 euro voor alleenstaanden en 463 euro voor paren (incidenteel)

2024 en verder: in het basispad staat een jaarlijkse verlaging van de zorgtoeslag doormiddel van verhoging van de normpercentages van 0,015%-punt.

2021 – 2027

Structureel

Verhoging kindgebonden budget (WKB)

2021: Bedrag vanaf derde kind van 617 euro naar 919 euro

2022: 1.106 euro tweede kind (verhoging met 70 euro) en 1.001 euro derde kind.

2023: +356 euro voor eerste kind (tot 1.653 euro), tweede kind (tot 1.532 euro) en alleenstaande ouders (tot 3.848 euro), +468 euro vanaf derde kind tot 1.532 euro

De verhoging uit 2023 neemt tot 2028 weer af, tot een verhoging resteert van € 1.336 voor het eerste kind en € 1.215 voor het tweede kind en verder en een alleenstaande ouderkop van € 3.531 (exclusief reguliere indexatie).

2021–2023

Structureel, maar verhoging bedrag uit 2023 neemt in de periode tussen 2023 en 2028 weer af.

Verhoging heffingvrij vermogen Box 3

2021: Naar 50 duizend euro (vanaf circa 31 duizend euro in 2020)

2022: 50.650 euro (door indexatie, dus niet beleidsmatig)

2023: 57 duizend euro

2021–2023

Structureel

Verhoging tarief box 3

2021: 31%

2022: 31% (dus geen beleidsmatige verhoging)

2023: 32%

2024: 33%

2025: 34%

2021–2025

Structureel

Afbouw tarief van de aftrekposten naar tarief eerste schijf

2021: naar 43% (van 46% in 2020)

2022: naar 40%

2023: naar tarief eerste schijf

2021–2023

Structureel

Arbeidskorting

2021: Verhoging van de maximale arbeidskorting tot 4.205 euro

2022: beleidsmatige verlaging afbouwpercentage van 6% (in 2021) naar 5,86%

2023: Maximale arbeidskorting naar 5.052 euro (van 4.260 euro in 2022); verhoging afbouwpercentage naar 6,51%

2022–2023

Structureel

Inkomensonafhankelijke bijdrage kinderopvang

Naar 96% van de maximum uurprijs ongeacht hoogte van het huishoudinkomen

2025

structureel

Verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) en doorwerking op AOW en uitkeringen

Verhoging WML met 10,15% (beleidsmatig 8,05%)

2023

structureel

Verlaging en afschaffing van de IOAOW

2023 en 2024: naar 60 euro

2025: afgeschaft

2023–2025

structureel

Invoering wettelijk minimumuurloon

Huidige WML op maandbasis te koppelen aan een 36-urige werkweek

2024

structureel

Verhoging huurtoeslag

+203 euro per jaar / 16,94 euro per maand

2023

Structureel

Vereenvoudiging huurtoeslag

Verlaging van de jongerenleeftijdsgrens in de huurtoeslag van 23 naar 21 jaar; afschaffen van de maximumhuurgrenzen als voorwaarde voor huurtoeslag; afschaffen van subsidiëring van servicekosten en verhoging maandelijkse eigen bijdrage met 4 euro

2024

Structureel

Energietoeslag

1.300 euro1

2022 en 2023

incidenteel

Maatregelen die de kosten voor huishoudens verlagen – via cpi in koopkracht

Verlaging van de energiebelasting

Verhoging belastingvermindering met 219 euro (excl. btw) en verlaging eerste schijf elektriciteit met 0,5.436 euro per kWh (excl. btw en voor indexatie)

2022

Incidenteel

Verlaging van de btw op de energierekening

Juli 2022: van 21% naar 9%

Tweede helft van 2022

Incidenteel

Prijsplafond voor de energierekening

Plafond van 1,45 euro per kubieke meter gas (grens: 1.200 kubieke meter) en 0,40 euro per kWh elektra (grens: 2.900 euro kWh)

2023

Incidenteel

Verlaging accijns op brandstof

22,46 cent per liter voor ongelode benzine, 15,48 cent per liter diesel en

5,31 per liter LPG; in tweede helft van 2023 wordt de verlaging afgebouwd

1 april 2022 t/m 31 december 2023

Incidenteel

X Noot
1

Gemeenten voeren deze regeling uit en hebben hierin beleidsvrijheid. 1.300 euro is het richtbedrag voor zowel 2022 als 2023 voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum. Gemeenten hebben de mogelijkheid om 500 euro te schuiven tussen 2022 en 2023 (dus 1.800 euro in 2022 en 800 euro in 2023).

PVV 18

De leden van de PVV-fractie verzoeken het kabinet om de tabellen uit de inventarisatie van mogelijke koopkrachtmaatregelen (Inventarisatie mogelijke maatregelen koopkracht, bijlage bij Kamerstuk 36 120, nr. 36) bij te werken, aan te vullen en uit te breiden met maatregelen.

Vorige zomer heeft het kabinet gekeken welke maatregelen op zeer korte termijn uitvoerbaar waren om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Een groot deel van deze maatregelen wordt ook in dit traject opnieuw meegenomen. Aan deze verkenning zijn maatregelen toegevoegd die vorig jaar niet op korte termijn realiseerbaar bleken, maar waarvoor nu, met meer tijd voor de uitvoering van deze maatregelen, is gekeken of deze voor 2024 wel uitvoerbaar zijn. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn gedeeld als bijlage bij de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023.

PVV 19

De leden van de PVV-fractie verzoeken tevens om de samenstelling van de gemiddelde energieprijs (gas en elektra) voor consumenten weer te geven in absolute en relatieve zin (groothandelsprijs, energiebelasting, btw, netwerkkosten en marge leverancier).

Onderstaande toelichting is gebaseerd op prijsinformatie uit de maand februari 2023 en geldt voor huishoudens gebruik makend van gas en/of elektriciteit (excl. warmte). Hierbij wordt aangesloten bij aannames en definities die het CBS gebruikt in zijn publicatie6 van 14 maart 2023. De bedragen verschillen namelijk per regio en soms zelfs per contracttype.

De energierekening bestaat uit een aantal vaste bedragen per jaar. Alle genoemde bedragen zijn inclusief BTW:

  • 1. transporttarief gas: 217,70 euro

  • 2. vast leveringstarief gas: 73,36 euro

  • 3. transporttarief elektriciteit: 342,17 euro

  • 4. vast leveringstarief elektriciteit: 72,69 euro

  • 5. vermindering energiebelasting: -596,86 euro

Daarnaast zijn er twee elementen op de energierekening die gekoppeld zijn aan het verbruik, te weten: het variabele leveringstarief (contractprijs) en de energiebelasting. In onderstaande toelichting gaan we uit van het gemiddelde leveringstarief van nieuwe variabele contracten aangeboden in februari 2023 (publicatie CBS). Als we namelijk een vergelijking willen trekken tussen de groothandelsprijs en de contractprijs voor consumenten dienen we te kijken naar het volwaardige tarief dat zij doorrekenen aan de consument.

In februari 2023 is het gemiddelde energietarief van nieuw aangeboden variabele contracten in deze maand: 1,87 euro per m3 en 0,54 euro per kWh, inclusief BTW. De energiebelasting is deze maand 0,59 euro per m3 en 0,15 euro per kWh, inclusief BTW. Dit brengt het totaalbedrag per verbruikte eenheid op: 2,46 euro per m3 en 0,69 euro per kWh, inclusief BTW. In 2023 geldt het prijsplafond op energie. Dat betekent dat ondanks deze marktprijs, huishoudens over hun eerste 1.200 m3 gas maximaal een prijs betalen van 1,45 per m3 en over hun eerste 2900 kWh maximaal een prijs betalen van 0,40 euro per kWh.

Op 1 februari 2023 lag de groothandelsprijs (TTF markt) 60,45 euro/MWh, waarbij het goed is om direct op te merken dat er geen directe relatie gelegd kan worden tussen de inkoopprijs op de groothandelsmarkt en de retailprijs van gas en elektriciteit in dezelfde periode. Energieleveranciers kopen namelijk langer van te voren energie in en iedere leverancier volgt hierin een eigen inkoopstrategie. Concreet betekent het dat de energie die in februari geleverd wordt aan consumenten minstens een maand tot een jaar van te voren (dus tegen verschillende tarieven) ingekocht kan zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoek7, recent uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), bij de grootste drie energie energiemaatschappijen. De ACM constateert dat deze bedrijven geen onredelijke tarieven hanteren. De winstmarges van de onderzochte energiemaatschappijen liggen tussen de 0% en 5%.

PVV 20

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet werkgevers- en werknemersorganisaties oproept om de ruimte voor loonstijgingen te benutten. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre het kabinet hierbij rekening houdt met de gevolgen van een loon-prijsspiraal.

Bij het beoordelen in hoeverre sprake is van ruimte voor loonstijgingen houdt het kabinet ook rekening met het risico op een loon-prijsspiraal. Om dit risico te voorkomen is het van belang dat loonstijgingen de juiste maatvoering kennen. Van belang is dat loonstijgingen niet meerjarig hoger zijn dan de groei van de arbeidsproductiviteit (en prijsstijgingen) rechtvaardigen. Op dit moment ziet het kabinet dit niet als een actueel risico. Dit beeld wordt gedeeld door het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank.

PVV 21

Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten wat het kabinet verstaat onder «kwetsbare huishoudens». Valt de middenklasse hier ook onder?

PVV 22

Zo nee, is het kabinet bereid ook maatregelen te verkennen voor de middenklasse, mede gelet op het gegeven dat uit onderzoek van Deloitte, NIBUD en Universiteit Leiden blijkt dat zes op de tien huishoudens financieel kwetsbaar of ongezond is?

Er is geen eenduidige definitie van kwetsbare huishoudens. Zo kijken het CPB en DNB naar huishoudens die als gevolg van de hoge energieprijzen in financiële problemen komen. Het gaat daarbij niet enkel om de laagste inkomens maar ook om middeninkomens. Het kabinet hanteert een brede definitie van kwetsbare huishoudens voor hoge energieprijzen en kijkt daarbij naar meer dan enkel het inkomensniveau. Het kabinet verkent daarom reeds ook maatregelen waarbij niet enkel de laagste inkomens maar ook middeninkomens worden ondersteund.

Om huishoudens met een middeninkomen te ondersteunen heeft het kabinet daarnaast per 1 januari 2023 de lasten op arbeid verlaagd door de verlaging van het tarief in de eerste schijf met 0,14%-punt naar 36,93% en de verhoging van de arbeidskorting tot maximaal € 5.052 in 2023. Ook het prijsplafond, het verhoogde kindgebonden budget (€ 356 voor het eerste kind, tweede kind en alleenstaande ouders, en € 468 vanaf derde kind) en de incidentele verhoging van de zorgtoeslag van € 432 voor alleenstaanden en € 463 voor paren tot respectievelijk € 1.850 en € 3.165 ondersteunen de middeninkomens.

PVV 23

De leden van de PVV-fractie willen weten waarom het kabinet geen aanvullend instrumentarium wil verkennen voor huishoudens die kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de hoge prijzen van voedingsmiddelen en kleding, gelet op het gegeven dat de huidige hoge inflatie voornamelijk hierdoor wordt veroorzaakt. Is het kabinet bereid om dit alsnog mee te nemen in de verkenning? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet heeft ervoor gekozen maatregelen te verkennen specifiek gericht op energieprijzen gelet op de grootte en het verschillend effect hiervan op huishoudens. Dat betekent niet dat het kabinet geen oog heeft voor de gevolgen van de hoge prijzen van voedingsmiddelen en kleding, welke ook deels het gevolg is van hoge energieprijzen. De effecten hiervan zijn echter homogener dan bij energieprijzen het geval is. Omdat de gestegen inflatie zich ook uitte in hogere prijzen voor voedingsmiddelen en kleding heeft het kabinet in 2023 een breed pakket van € 12 miljard aan koopkrachtmaatregelen getroffen. In algemene zin wordt rekening gehouden met hogere prijzen door in de koopkracht de toename van het besteedbaar inkomen te corrigeren voor inflatie. Ook in de koopkrachtbesluitvorming voor volgend jaar neemt het kabinet op deze manier de gevolgen van hoge prijzen van voedingsmiddelen en kleding voor de koopkracht mee.

CDA 24

Ook vinden deze leden het goed om te lezen dat het kabinet richting volgende winter wil bezien hoe de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen kan versnellen en kwetsbare huishoudens kan ondersteunen met verduurzamen. Deze leden vragen het kabinet of daarmee niet meer vaart gemaakt zou moeten worden, zodat dit tijdig in gang gezet kan worden.

Het kabinet deelt de mening van de leden van de CDA-fractie dat er vaart moet worden gemaakt met het versnellen van verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen, in het bijzonder van kwetsbare huishoudens. Er wordt al gewerkt aan een breed pakket aan maatregelen uit het Programma Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, (PVGO). In het kader van verdere versnelling van de aanpak energiearmoede heeft het kabinet vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming additioneel 300 miljoen euro door het kabinet beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten voor kwetsbare huishoudens in koopwoningen (100 miljoen) en voor de opschaling van energiefixers en energiefixteams (200 miljoen). Met de middelen voor de lokale isolatieaanpak kunnen gemeenten in 2023 aanvragen doen voor het extra isoleren van bijna 70.000 koopwoningen, bovenop voor de 142.000 woningen waarvoor ze dit jaar al konden aanvragen. Met de middelen voor de opschaling van energiefixers en energiefixteams kan, uitgaande van zo’n 500 euro per woning, bij 400.000 woningen worden geholpen met energiebesparing. In de Kamerbrief «Versnelling aanpak energiearmoede gebouwde omgeving» wordt verder ingegaan op versnelling van de lokale isolatieaanpak en de opschaling van energiefixers en energiefixteams.

Deze middelen zijn bovenop de 368 miljoen euro die in 2022 beschikbaar werd gesteld aan gemeenten om huishoudens in energiearmoede te helpen energiearmoede te bestrijden. Met deze middelen kunnen bewoners hun huizen verduurzamen door het aanbrengen van grote (dak-, spouw-, vloerisolatie, warmtepomp) en kleine energiebesparende maatregelen (tochtstrips, radiatorfolie, led lampen en optimaliseren CV). In 2019 en 2020 waren er soortgelijke regelingen; de RRE (budget 98,2 miljoen) en RREW (budget 107 miljoen) waarbij in ongeveer 2 miljoen woningen kleine energiebesparende maatregelen zijn genomen.

CDA 25

De leden van de CDA-fractie lezen dat nog een dekkingsopgave geldt van 5,7 miljard euro voor de maatregelen in 2022 en 2023, maar dat die op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023 geactualiseerd dient te worden. Deze leden vragen of met het verschijnen van het CEP afgelopen week een dergelijke actualisatie reeds beschikbaar is. Ook vragen deze leden om een actualisatie van de inschatting van de kosten van het prijsplafond voor het jaar 2023 op basis van de huidige marktomstandigheden.

Een actualisatie van de ramingen van de verschillende maatregelen in het energiepakket, waaronder het tijdelijk prijsplafond, is in de Voorjaarsnota gepubliceerd. Het CEP 2023 zal bij deze actualisatie worden meegenomen.

CDA 26

Deze leden vinden het goed om te lezen dat het kabinet met een strategie komt voor de komende jaren om huishoudens te helpen met de afbouw van maatregelen. Deze leden vragen op hoeveel jaren na 2023 deze strategie zal worden gericht. Ook vragen deze leden hoe breed de strategie wordt opgezet: bevat die bijvoorbeeld aflopende compensatie van de gestegen prijzen en maatregelen tot besparing, verduurzaming en begeleiding daarbij, of ook nog andere maatregelen? Wanneer wordt de strategie naar de Kamer gestuurd?

In de analyse voor het opstellen van de strategie is vastgesteld dat de uitdaging voor de koopkracht van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen drieledig is: i. de hoge energieprijzen werken door in de prijzen van andere producten, dit tast de bestaanszekerheid in den brede aan, ii. het afgelopen jaar is gebleken dat hoge energieprijzen voor een deel van de samenleving tot betaalbaarheidsproblemen hebben geleid en niet kunnen worden opgevangen met het reguliere koopkracht instrumentarium het is de verwachting dat deze hoge prijzen nog enige jaren aanhouden en iii. de fluctuatie in de energieprijzen zorgt voor veel onzekerheid.

De eerste uitdaging van bestaanszekerheid in den brede zal worden geadresseerd in de koopkrachtbesluitvorming in augustus. Voor de tweede uitdaging van de meerjarig hoge energieprijzen zijn maatregelen uitgewerkt binnen deze strategie. Dit geldt ook voor de derde uitdaging van onzekerheid van plotse stijgingen in energieprijzen voor huishoudens.

Parallel aan deze strategie worden maatregelen voor verduurzaming van de gebouwde omgeving uitgewerkt. Zo is er vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming 300 miljoen euro additioneel door het kabinet beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten in de kwetsbare koop (100 miljoen) en voor de opschaling van energiefixers en energiefixteams (200 miljoen). Zie verder antwoord op vraag 24. Daarnaast wordt in de voorjaarsbesluitvorming besloten over een klimaatpakket.

Op hoeveel jaren na 2023 deze strategie zal worden gericht hangt onder andere af van de ontwikkeling van de energieprijs, de ontwikkeling van de lonen en de voortgang van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. In de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200) zal worden aangekondigd welke maatregelen worden genomen en wat de maatvoering zal zijn.

CDA 27

Ook vragen deze leden of tijdlijnen kunnen worden gemaakt van mogelijk in te voeren pakketten van maatregelen, zodat inzichtelijk is welke combinaties van maatregelen in de tijd genomen moeten worden om effect te sorteren en wat het budgettair beslag daarvan is.

In de augustusbesluitvorming, gelijktijdig met de besluitvorming over koopkracht en op basis van de meest recente cijfers van het CPB, zal worden besloten welke maatregelen definitief worden ingezet en in welke maatvoering. Voor een aantal maatregelen is besluitvorming in augustus te laat omdat het benodigde juridische en uitvoeringstechnische voorbereidingstraject langer duurt. Daarom wordt voor deze maatregelen in de voorjaarsbesluitvorming besloten of het wenselijk is om dit voorbereidingstraject te starten. Ook voor de maatregelen waarvoor de voorbereiding al wordt gestart geldt dat in de augustusbesluitvorming besloten kan worden dat de maatregelen toch niet worden ingezet.

Het is op dit moment nog te vroeg in het proces om potentiële pakketten van maatregelen samen te stellen en het budgettaire beslag hiervan inzichtelijk te maken. Dat zal tijdens de augustusbesluitvorming gebeuren, gelijktijdig met de besluitvorming over koopkracht en op basis van de meest recente cijfers van het CPB.

CDA 28

Deze leden zouden daarbij ook graag inzichtelijk hebben hoe de groep kwetsbare huishoudens er grosso modo uitziet en welke huishoudens met de maatregelen geholpen worden en welke huishoudens daar buiten vallen. Zo is maatregel 6 gericht op de lasten van huurders, maar deze leden vragen welk deel van de groep kwetsbare huishoudens niet in die categorie valt.

De Nederlandsche Bank heeft in de analyse «isoleren en compenseren» de groep huishoudens die financieel kwetsbaar is voor energieprijsstijgingen in kaart gebracht.8 Huishoudens zijn daarbij kwetsbaar indien zij een inkomen tot onder 120% van de armoedegrens, een vermogen lager dan € 12.450 en een energiequote hoger dan 8% hebben. Het gaat daarbij om ongeveer 1 miljoen huishoudens, berekend met de prijzen uit 2022. Mensen zonder baan, lager opgeleiden, mensen met een migratieachtergrond en huurders zijn oververtegenwoordigd. DNB merkt op dat bij de gestegen energieprijzen in 2022 het grootste deel van de kwetsbare huishoudens uit huurders (89%) bestaat. Dit vormt een scherpe tegenstelling met het aantal huurders op alle huishoudens (kwetsbaar en niet-kwetsbaar). 40% van hen is huurder. Huurders zijn dus relatief vaak kwetsbaar voor hoge energieprijzen. Het is daarom wenselijk om maatregelen te nemen die zich richten op huurders, ondanks dat niet alle kwetsbare huishoudens huurders zijn. Het is onwaarschijnlijk dat een enkele maatregel alle kwetsbare huishoudens gaat helpen. Waarschijnlijk ligt daarom een combinatie van maatregelen voor de hand.

CDA 29

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of het kabinet ook kijkt naar gerichte maatregelen die in andere EU-lidstaten zijn genomen. Kan het kabinet in het bijzonder maatregelen in Denemarken, Oostenrijk en Duitsland belichten als landen relatief vergelijkbaar met Nederland?

Bij het in het kaart brengen van opties voor compensatie voor kwetsbare huishoudens kijkt het kabinet ook naar gerichte maatregelen die in andere EU-lidstaten zijn genomen. Zo is het prijsplafond aan de hand van historisch verbruik meegenomen in de verkenning, zoals eind februari gecommuniceerd aan de Kamer in de Kamerbrief Verkenning instrumenten gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 9. Deze variant lijkt op hetgeen op dit moment in Duitsland uitgevoerd. Ook is er een prijsplafond aan de hand van inkomen meegenomen in de verkenning, die lijkt op het Belgische sociaal tarief voor energie.

CDA 30

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat bepaalde opties die afgelopen jaren niet mogelijk werden geacht, bijvoorbeeld door onuitvoerbaarheid of privacyoverwegingen, nu wel in het te onderzoeken lijstje staan en wat dat betekent voor de haalbaarheid van zulke opties.

Vorige zomer heeft het kabinet gekeken welke maatregelen op zeer korte termijn mogelijk waren om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Een aantal van deze maatregelen bleken toen niet op (zeer) korte termijn uitvoerbaar. Doordat nu gekeken wordt naar maatregelen voor 2024 en eventueel daarna is er meer mogelijk voor de uitvoering. Het kabinet kiest daarom voor een brede inventarisatie van mogelijke maatregelen. De juridische en uitvoeringsconsequenties van deze maatregelen zijn in kaart gebracht, waarbij zo veel mogelijk is gekeken naar wat er wél mogelijk is. Bepaalde maatregelen zijn hierbij onuitvoerbaar gebleken.

CDA 31

De leden van de CDA-fractie lezen dat allereerst wordt gekeken naar het bestaande instrumentarium, zoals aanpassingen in de fiscaliteit en toeslagen. Deze leden vragen het kabinet daarbij wel rekening te houden met de gewenste herziening van het fiscale stelsel en dat niet nog jaren nadruk ligt op instrumenten waar eigenlijk aanpassing gewenst is. Zo zijn volgens deze leden de grenzen van de arbeidskorting bereikt en zorgt verhoging van de zorgtoeslag voor verder rondpompen van overheidsgeld. Ook vragen deze leden het kabinet of deze maatregelen niet te generiek zijn en daarmee een te grote druk leggen op de overheidsfinanciën als men deze maatregelen echt effectief wil laten zijn. Deze leden hebben dezelfde vragen bij optie 3 om een nieuwe energietoeslag in te voeren, gekoppeld aan het energielabel van een woning of energieverbruik. Deze leden vragen hoe hier dan zou worden omgegaan met de valkuilen van toeslagen, namelijk terugvorderingen en complexiteit in de uitvoering. Ook speelt het aspect van gegevensuitwisseling en privacy een rol. Hoe weegt het kabinet dat mee bij de verschillende opties?

Beoordeling van de wenselijkheid van maatregelen zal in augustus plaatsvinden als besloten wordt of en in welke mate maatregelen worden genomen. In de beoordeling van de wenselijkheid van maatregelen worden criteria zoals de gerichtheid, of de maatregelen in lijn zijn met kabinetsbeleid zoals de gewenste herziening van het fiscale stelsel en de complexiteit voor de uitvoering meegenomen. Voor maatregelen op het gebied van toeslagen zijn nadelen zoals het terugvorderen en de mogelijke toename van vragen bij de Belastingtelefoon onderdeel van de afweging. Als de gegevensuitwisseling een rol speel bij een maatregel wordt rekening gehouden met de wettelijke kaders.

CDA 32

De leden van de CDA-fractie constateren dat bij het introduceren van een nieuwe schijf in de energiebelasting voor gas en elektriciteit de mogelijkheid ontstaat een bepaald verbruik uit te zonderen van energiebelasting. Zij vragen of dat niet precies is wat de belastingvermindering energiebelasting ook al doet. Heeft de introductie van een nieuwe schijf voor gas en elektriciteit niet het nadeel dat huishoudens met alleen een elektriciteitsaansluiting of een warmteaansluiting daar veel minder van profiteren dan huishoudens met zowel een gas- en elektriciteitsaansluiting (dit probleem is er ook bij het prijsplafond)?

In het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) is bij amendementen10 geregeld dat de eerste schijven energiebelasting voor gas en elektriciteit per 1 januari 2024 worden opgesplitst in twee schijven. De nieuwe eerste schijf voor gas is 0–1.200 m3 en voor elektriciteit 0–2.900 kWh. De resterende delen van de oude eerste schijven worden de nieuwe tweede schijven (1.201–170.000 m3 respectievelijk 2.901–10.000 kWh). Vooralsnog zijn de tarieven voor de nieuwe eerste en tweede schijven gelijk. Als wordt besloten om de tarieven in de eerste schijven te verlagen, kan dat ten hoogste tot de door de EU-Richtlijn Energiebelastingen voorgeschreven minimumtarieven (dat betekent in 2024 van 54,96 ct/m3 naar 0,95 ct/m3 en van 10,26 ct/kWh naar 0,10 ct/kWh). Het is vanwege de minimumtarieven niet mogelijk om het verbruik in de eerste schijven vrij te stellen.

De belastingvermindering in de energiebelasting is geïntroduceerd omdat een deel van het energieverbruik als basisbehoefte wordt gezien. Daarom is dit een vast bedrag per elektriciteitsaansluiting met een verblijfsfunctie (in 2023 € 493,27). De belastingvermindering is dus in tegenstelling tot een verlaging van tarieven niet gekoppeld aan het verbruik. Met beide instrumenten kan hetzelfde doel worden bereikt, namelijk de lastendruk op een deel van het verbruik laag houden.

Het voordeel van een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven en het voordeel van een verhoging van de belastingvermindering verschilt per huishoudtype. In het algemeen kan inderdaad worden gesteld dat huishoudens met alleen een elektriciteitsaansluiting of warmteaansluiting minder profiteren van een verlaging van de tarieven voor gas en elektriciteit vergeleken met huishoudens met een gas- en elektriciteitsaansluiting. Verder kan in het algemeen worden geconstateerd dat huishoudens met lagere inkomens relatief meer baat hebben bij een verhoging van de door de leden van de CDA-fractie genoemde belastingvermindering dan bij een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven.

Bovendien werken de maatregelen verschillend door op huishoudens met een blokaansluiting. De groep huishoudens waarvoor het niet zeker is of het financieel voordeel hen bereikt is substantieel groter bij een verlaging van het tarief in de nieuwe eerste schijf, naar schatting ten hoogste ca. 600.000 huishoudens, dan bij de belastingvermindering, naar schatting ca. 10.000–20.000 huishoudens. Dit komt omdat veel huishoudens met blokverwarming wel een individuele elektriciteitsaansluiting hebben en de belastingvermindering is gekoppeld aan de elektriciteitsaansluiting.

Tot slot kan in het algemeen worden opgemerkt dat een groter deel van het voordeel bij bedrijven terechtkomt bij een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven dan bij een verhoging van de belastingvermindering. Alle bedrijven doorlopen de eerste schijven, terwijl niet alle bedrijven aanspraak kunnen maken op de belastingvermindering. Van het budgettaire beslag voor een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven zou 87% bij huishoudens neerslaan. Bij een verhoging van de belastingvermindering slaat 93% van het budgettaire beslag neer bij huishoudens.

CDA 33

Ten aanzien van een nieuwe tariefschijf voor huishoudens vragen de leden van de CDA-fractie of huishoudens met een kleine woning met een hoog verbruik vanwege een slecht energielabel daarmee ook geholpen zouden zijn en of huishoudens met een grotere energiezuinige woning hier dan ook ondersteund worden vanwege een laag verbruik. Deze vraag hebben deze leden ook bij de optie het prijsplafond gerichter vorm te geven met betrekking tot lage volumegrenzen.

Het voordeel van een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven verschilt per huishoudtype. In het algemeen kan worden gesteld dat huishoudens met een hoger verbruik meer voordeel hebben van een verlaging van tarieven dan huishoudens met een lager verbruik, omdat de verlaging geldt per verbruikseenheid (m3 of kWh). Dit voordeel is gemaximeerd door de grenzen van de nieuwe eerste schijven zoals deze zijn opgenomen in de amendementen Grinwis c.s. (tot 1.200 m3 en 2.900 kWh). Huishoudens met een energiezuinige woning hebben naar verhouding juist minder voordeel van een verlaging van tarieven. Naast energiezuinigheid van de woning zijn aspecten zoals de grootte van de woning en het stookgedrag factoren die het verbruik bepalen en daarmee het financieel voordeel dat wordt behaald met een maatregel. Zo kan een huishouden in een woning met een laag energielabel meer baat hebben bij een verhoging van de belastingvermindering als de bewoners alleen de woonkamer verwarmen op bijvoorbeeld 19 graden en de rest van het huis onverwarmd laten.

Een prijsplafond met lagere volumegrenzen houdt in dat huishoudens sneller de marktprijzen van energiecontracten betalen dan onder de volumegrenzen van het huidige prijsplafond. Hierdoor kunnen huishoudens extra worden gestimuleerd om energie te besparen. Voor huishoudens die in een slecht geïsoleerd huis wonen en daardoor een hoger energieverbruik hebben, betekent het dat ze voor een minder groot deel van hun verbruik onder het prijsplafond zullen vallen. Huishoudens die in energiezuinige woningen wonen en minder energieverbruik kennen, zullen afhankelijk van de volumegrenzen alsnog volledig onder het prijsplafond vallen of gedeeltelijk niet meer.

CDA 34

Deze leden vragen of het differentiëren op basis van historisch verbruik niet erg onrechtvaardig kan uitwerken. Worden spaarzame huishoudens hier niet onterecht door benadeeld?

Een prijsplafond op basis van historisch verbruik zou inhouden dat een vooraf vastgesteld percentage van het verbruik van individuele huishoudens van vorig jaar onder het prijsplafond valt. Dit betekent dat als huishoudens minder energie verbruikt hebben afgelopen jaar, zij ook minder energie onder het prijsplafond mogen verbruiken voor het jaar erna. Spaarzame huishoudens worden in dat opzicht inderdaad benadeeld. Aan de andere kant houdt een prijsplafond op basis van historisch verbruik rekening met het hogere energieverbruik van sommige gezinnen omdat ze uit een groter huishouden bestaan of een slecht geïsoleerd huis hebben. Ook zorgt het voor een blijvende energiebesparingsprikkel bij alle huishoudens.

CDA 35

De leden van de CDA-fractie vragen of de introductie van een sociaal tarief, zoals in België, nog een optie is die wordt overwogen door het kabinet.

Een sociaal tarief, een gericht prijsplafond op basis van inkomen of toeslaggerechtigheid van huishoudens, is onderdeel geweest van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens vanwege de hoge energieprijzen. Het kabinet treft geen voorbereidingen om een sociaal tarief in te stellen. Gegeven dat de gasprijs afgelopen maanden stabieler is geworden, vindt het kabinet de inzet die het vergt van uitvoeringsorganisaties en energieleveranciers op dit moment zwaarder wegen dan de eventuele toekomstige noodzaak van een gerichter inkomensafhankelijk prijsplafond.

CDA 36

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet ook kijkt naar de differentiatie van de belastingvermindering energiebelasting, zoals door sommige energiebedrijven voorgesteld?

In het kader van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen is onder andere onderzocht wat (1) de effecten zijn van een verhoging van de belastingvermindering, (2) of de reikwijdte van de belastingvermindering zoveel mogelijk kan worden beperkt tot huishoudens en (3) of de belastingvermindering inkomensafhankelijk kan worden gemaakt.

CDA 37

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het niet het overwegen waard is om het prijsplafond te behouden, maar dan met een verhoging van het plafond zodat alleen in extreme gevallen het plafond zijn werk doet, in combinatie met het voortzetten en professionaliseren van het Noodfonds Energie voor de echt schrijnende situaties.

Het voortzetten van het prijsplafond met mogelijk een lagere volumegrens en/of een hoger prijsplafond is een van de maatregelen waarvan de wenselijkheid en uitvoeringsmogelijkheid is onderzocht. Tijdens de augustusbesluitvorming zal over de invoering van volgend jaar worden besloten. De suggestie die de leden van deze fractie doen, is te zorgen voor een vangnet voor die mensen die ondanks steunmaatregelen in de knel komen met hun energierekening. In relatie tot het Tijdelijk Noodfonds Energie, attendeert het kabinet erop dat het een privaat initiatief is en het fonds tijdelijk van aard is. Het fonds kan, bijvoorbeeld op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie, eigenstandig besluiten of en onder welke voorwaarde het Noodfonds actief blijft; dit geldt ook voor het doen van een nieuwe subsidieaanvraag.

CDA 38

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er is nagedacht door het kabinet over het voorstel gedaan door Marco Haan en Maarten Pieter Schinkel in ESB van 29 november 2022, «Alternatief energieplafond verenigt prijszekerheid met marktwerking»

Het voorstel van Marco Haan en Maarten Pieter Schinkel in het genoemde ESB-artikel, te weten een vast bedrag per kuub gas of kWh elektra geïndexeerd op basis van de gemiddelde marktprijs, is ook onderzocht op basis van wenselijkheid en uitvoering. Deze maatregel wordt niet verder verkend door het kabinet omdat het de onzekerheid omtrent de energierekening voor huishoudens minder verlaagt dan andere varianten van het prijsplafond evenals dat er een groter risico is op over- en ondercompensatie.

CDA 39

De leden van de CDA-fractie zijn tot slot benieuwd naar de maatregelen die mogelijk zijn op de energiemarkt die gericht huishoudensproblematiek zouden kunnen oplossen. Deze leden vragen of hierbij ook gedragseffecten worden meegenomen, zoals niet betalen als je weet dat je niet wordt afgesloten en of het kabinet wel altijd probeert de koppeling te maken naar verduurzaming voor de kwetsbaarste huishoudens.

Het kabinet verkent breed welke maatregelen er mogelijk zijn om kwetsbare huishoudens gericht te steunen en zekerheid te bieden voor hoge energieprijzen, zoals aangegeven in de brief van 22 februari jl.11 In deze brief zijn verschillende maatregelen genoemd die verkend worden en relateren aan de energiemarkt, zoals een (gerichte) voortzetting van het prijsplafond, de instelling van een noodleverancier voor huishoudens met lage inkomens en een aanpassing in de energiebelasting. Voor alle potentiële maatregelen geldt dat het kabinet de effecten breed in kaart brengt. Gedragseffecten en verduurzamingsprikkels vallen hier ook onder. Zo wil het kabinet drempels om deel te nemen aan een regeling zo laag mogelijk maken, bijvoorbeeld door te kiezen voor maatregelen die een doelgroep automatisch bereiken. Ook bij het afsluitbeleid is hier rekening mee gehouden: zo moet de leverancier aantonen dat deze er alles aan gedaan heeft om contact te zoeken met de consument en ligt de bewijslast hiervan bij de leverancier en niet bij de consument. Tegelijkertijd blijft afsluiting in het uiterste geval mogelijk, om te voorkomen dat het risico op een oplopende schuldenlast zonder oplossing voor de onderliggende betalingsproblemen ontstaat. Daarnaast wordt hiermee het veelvuldig weigeren van een betalingsregeling of aantoonbaar misbruik niet gestimuleerd.

Verduurzaming is belangrijk, juist ook voor de kwetsbare huishoudens, omdat het leidt tot een structurele lagere energierekening. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt dat kwetsbare huishoudens vaak bij corporaties huren en daarom mogelijk niet zelf over de verduurzaming van hun woonruimte gaan. Het kabinet heeft daarom vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming 300 miljoen euro beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten in de kwetsbare koop en voor de opschaling van energiefixers en energiefixteams.12 Energiefixers helpen kwetsbare huishoudens in huur- en koopwoningen op korte termijn hun energieverbruik te verlagen door middel van energieadvies en kleine tot middelgrote energiebesparende maatregelen.

SP 40

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of het kabinet heeft kennisgenomen van het Centraal Economisch Plan van het CPB en van het feit dat de armoede in 2024 fors gaat oplopen, als de koopkrachtmaatregelen die niet structureel van aard zijn, komen te vervallen. Zo zal 7,1 procent van de kinderen in Nederland volgend jaar onder de armoedegrens opgroeien. De leden vragen het kabinet hierop te reflecteren en of het kabinetsvoornemen om de armoede gedurende deze kabinetsperiode te halveren, nog staat. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de armoede, zeker onder kinderen, niet zal oplopen?

Het kabinet vindt het belangrijk om vast te blijven houden aan de ambities uit het coalitieakkoord en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het koopkrachtpakket dat per 1 januari 2023 in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal mensen en ook kinderen in armoede dit jaar. Het kabinet neemt in augustus een definitief besluit over de koopkrachtmaatregelen, waarbij we oog houden voor de ambitie om het aantal mensen en kinderen in armoede te halveren. Deze maatregelen zitten uiteraard nog niet in de raming van het CPB.

SP 41

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe de elf miljard euro meerinkomsten aan vennootschapsbelasting worden aangewend. Kan het kabinet hierover uitleg geven?

Het kabinet hanteert een trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat de inkomsten van de overheid meebewegen met de conjunctuur van de economie. In een recessie zou het onwenselijk zijn als de belastingen omhoog moeten om te compenseren voor bijvoorbeeld lagere btw-ontvangsten. De begrotingsregels schrijven daarom voor dat er geen lastenverzwaringen nodig zijn bij lagere opbrengsten dan geraamd. Spiegelbeeldig kan er daarom ook geen sprake zijn van lastenverlichting of extra uitgaven als de ontvangsten hoger zijn dan geraamd.

GroenLinks 42

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een reflectie op het recent uitgekomen CEP van het CPB. Deze leden vragen welke nieuwe inzichten het kabinet heeft opgedaan. Voorts vragen deze leden hoe het kabinet zich verder laat informeren over de koopkrachteffecten voor verschillende groepen. Deze leden zijn van mening dat de Kamer tijdig geïnformeerd moet worden over de koopkrachtramingen voor verschillende groepen om de verkenning van maatregelen en uiteindelijk de keuze voor maatregelen goed te kunnen duiden en te onderbouwen. Deze leden vragen of het kabinet voor de voorjaarsbesluitvorming een uitsplitsing van de koopkrachteffecten voor verschillende groepen in het basisscenario en in het scenario van de strenge winter kan sturen.

De verwachte koopkrachtontwikkeling van huishoudens in 2024 is in doorsneepositief (+2,0%). Het positieve koopkrachtbeeld wordt gedreven door de positieve loonontwikkeling. Als kabinet zijn we blij dat veel werkgevers gehoor geven aan onze oproep om de lonen te verhogen. Voor de meeste huishoudens is de grootste klap dus achter de rug. Tegelijkertijd laat de boxplot in figuur 1 zien dat het koopkrachtbeeld veel spreiding bevat. De koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen varieert van -3,1% voor uitkeringsgerechtigden tot +2,3% voor huishoudens in het derde en vierde inkomenskwintiel. Een belangrijke verklaring voor de spreiding en de negatieve koopkrachtontwikkeling van de laagste inkomens en uitkeringsgerechtigden is, bij het uitblijven van nieuw beleid, het vervallen van de incidentele maatregelen na 2023 (de energietoeslag van € 800, de verhoogde zorgtoeslag van € 432 voor alleenstaanden en € 463 voor paren en een deel van de verhoging van het kindgebonden budget). Als kabinet vinden we dit zorgelijk en zijn ons ervan bewust dat de incidentele maatregelen aflopen. Dit staat op ons netvlies en we nemen dit beeld mee in de koopkrachtbesluitvorming voor volgend jaar.

Het CPB laat voor het «strenge winter» scenario geen uitsplitsing van de koopkrachteffecten zien voor verschillende groepen. Het CPB laat wel zien dan in het «strenge winter» scenario de koopkracht in 2024 in doorsnee daalt met 0,8%. Dit scenario raakt de huishoudens met lage inkomens sterker dan de mediane koopkrachtcijfers laten zien, omdat energie een groter deel van hun bestedingen vormt.

Het kabinet berekent op basis van de modellen van het CPB de koopkrachteffecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens. Omdat deze nodig zijn om de koopkrachteffecten van potentiële maatregelen te berekenen voor verschillende groepen, worden deze meegenomen in de besluitvorming. De koopkrachtmaatregelen en de verwachte effecten voor (voorbeeld)huishoudens voor volgend jaar worden op Prinsjesdag aan Uw Kamer gepresenteerd. De voorbeeldhuishoudens worden niet gepubliceerd door het CPB.

Figuur 1: koopkrachtontwikkeling in 2023 en 2024 (boxplot).

Figuur 1: koopkrachtontwikkeling in 2023 en 2024 (boxplot).

Bron: CPB CEP-raming 2023

GroenLinks 43

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er bij de voorjaarsbesluitvorming een dekkingsopgave van 5,7 miljard euro van de koopkrachtondersteuning resteert. Deze leden vragen wat de actualisatie van dit bedrag is op basis van het CEP.

In de Voorjaarsnota zijn de (ramingen van de) uitgaven in de begroting bijgesteld op basis van informatie uit het CEP. Dit geldt ook voor de uitgaven aan de koopkrachtondersteuning en de bijbehorende resterende dekkingsopgave.

GroenLinks 44

De leden van de GroenLinks-fractie maken uit de brief op dat het kabinet vindt dat op de lange termijn loonstijgingen een grotere rol moeten gaan spelen bij het opvangen van koopkrachtachteruitgang. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het goede voorbeeld gaat geven voor sectoren waarin hij zelf werkgever is of medebepalend is voor de loonruimte in het geval hij subsidieverstrekker is, indachtig de oproepen van verschillende kabinetsleden om hogere lonen. Hoe kijkt het kabinet bijvoorbeeld naar hogere lonen in de zorg en het streekvervoer? Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat hogere lonen in tekortsectoren tevens zouden kunnen bijdragen aan het aantrekken van schaarse arbeidskrachten? Deze leden vragen voorts of het kabinet de lonen verder gaat sturen door middel van een verdere verhoging van het minimumloon en zo ja, welk niveau van het wettelijk minimumloon het kabinet adequaat vindt.

De rijksoverheid hanteert de referentiesystematiek voor het ramen van loonruimte in publieke sectoren. Hierbij worden contractloonstijgingen in de markt gevolgd. Dit heeft tot gevolg dat de overheid zelf geen actieve rol neemt in het introduceren van loonstijgingen. Lonen in publieke sectoren sluiten door deze systematiek dus uiteindelijk aan bij contractloonstijgingen in de markt. De referentiesystematiek is in 2017 grondig geëvalueerd13. Het kabinet ziet vooralsnog geen noodzaak om deze systematiek te veranderen.

Per 1 januari is het minimumloon verhoogd met ruim 10 procent. Dit is (grotendeels) aanvullend op de gebruikelijke verhogingen van het minimumloon. Er zijn moment geen plannen voor een verdere verhoging van het minimumloon.

GroenLinks 45

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat er ruimte is om lonen te laten stijgen, omdat de gedaalde arbeidsinkomensquote en toegenomen winstquote hierop wijzen. Deze leden lezen ook dat er sectorale verschillen zijn. Deze leden vragen om een nadere cijfermatige onderbouwing van de sectorale verschillen.

De sectorale verschillen kwamen in de brief14 aan bod bij de verwijzing naar uitspraken van het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank (DNB). Zij gaven aan dat er, op macroniveau, ruimte is voor loonstijging en dat er sectorale verschillen zijn. Het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank wezen beiden op verschillen tussen bedrijven in de mate waarin (en het moment waarop) zij kostenstijgingen kunnen doorberekenen aan afnemers. De Nederlandsche Bank wees daarnaast op verschillen tussen sectoren als het gaat om de arbeidsinkomensquote, de winstquote en de schuldpositie en solvabiliteit van bedrijven. De nadere cijfermatige onderbouwing is te vinden in het DNB rapport15 (zie figuur 2). In de industrie, bouw, handel, vervoer & opslag en overige dienstverlening lag de AIQ onder het langjarige gemiddelde. In de cultuur & recreatie lag daarentegen de AIQ in 2021 zelfs 32%-punt boven het langjarige gemiddelde. Door de coronacrisis nam de productie en winstgevendheid in deze sector sterk af, terwijl de beloning voor arbeid door de NOW-regeling in mindere mate daalde. De sectorale uitsplitsing van de AIQ laat ook zien dat in een aantal grote sectoren, zoals de zakelijke dienstverlening, AIQ ook boven het langjarig gemiddelde ligt. In andere sectoren, zoals vervoer & opslag, ligt deze juist fors lager dan het langjarig gemiddelde.

Figuur 2: AIQ naar sector

Figuur 2: AIQ naar sector

Bron: DNB

GroenLinks 46

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de beslisnota’s dat de «fatale deadlines» voor sommige maatregelen al gepasseerd zijn. Deze leden vragen voor welke maatregelen dit geldt en om welke invoeringstermijn het gaat. Zijn er maatregelen die het kabinet als verstandig ziet, maar nu niet meer kan nemen omdat de fatale deadlines gepasseerd zijn? Welke maatregelen zijn dit en wat zijn de redenen waarom niet op tijd voor deze maatregelen gekozen is?

Van alle maatregelen is in kaart gebracht welke fatale deadlines gelden zodat besluitvorming op deze deadlines kan worden afgestemd. Hiermee wordt voorkomen dat maatregelen die potentieel wenselijk zijn, niet kunnen worden getroffen omdat er te laat over wordt besloten. Hieruit is gebleken dat voor een aantal maatregelen besluitvorming in augustus niet tijdig genoeg is, over deze maatregelen is in de voorjaarsbesluitvorming besloten of de voorbereiding alvast moet worden gestart.

Voor een aantal andere, gerichte, maateregelen geldt dat invoering per 1 januari 2024 niet haalbaar is omdat het veel tijd vergt van uitvoeringsorganisaties waardoor het niet mogelijk is om deze maatregel in minder dan een jaar uit te werken, besluitvorming te laten plaatsvinden en te implementeren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het invoeren van een nieuwe energietoeslag via het toeslagensysteem, de maatregelen waarin het prijsplafond op een gerichte wijze wordt vormgegeven, een gerichtere belastingvermindering in de energiebelasting en het oprichten of aanwijzen van een noodleverancier. Voor bovengenoemde maatregelen is het nog niet duidelijk of uitvoering per 1 januari 2025 wel mogelijk is.

GroenLinks 47

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een nadere beschouwing van het probleem en de daarbij horende oplossingsrichtingen. Deze leden vragen specifiek of het kabinet de opvatting deelt dat de inkomensproblematiek structureel van aard is, omdat er ook voor de Russische inval in Oekraïne en ook al voor de coronapandemie sprake was van armoede, zowel onder mensen met een uitkering als onder mensen met betaald werk. Deze leden zijn van mening dat het bestaansminimum niet toereikend is en dat dit ten tijde van prijsstijgingen nog sterker tot uiting komt. Deze leden zijn voorts van mening dat het niet volstaat om pleisters te plakken, maar dat het bestaansminimum verder verhoogd moet worden. Is het kabinet dit met hen eens? Deelt het kabinet de opvatting dat het bestaansminimum voldoende hoog zou moeten zijn om niet in armoede te leven en volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij én dat het wenselijk zou zijn als niet bij elke economische schok aanvullend beleid nodig zou zijn? Hoe hoog denkt het kabinet dat het bestaansminimum hiervoor zou moeten zijn? En waarom is dit nu nog niet het geval?

Het kabinet deelt de opvatting dat de huidige problematiek een component bevat die raakt aan de bredere bestaanszekerheid. Dit wordt toegelicht in de meegezonden Kamerbief. Structureel hogere energieprijzen en een structureel hoger prijspeil door verbreding van de inflatie zullen gevolgen hebben voor de structurele bestaanszekerheid van mensen. Daarom heeft het kabinet voor 2023 het minimumloon verhoogd met ruim 10%, de arbeidskorting verhoogd en het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting verlaagd. Daarnaast heeft het kabinet de ambitie uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden om de armoede onder personen in 2030 en de armoede onder kinderen in 2025 te halveren (t.o.v. 2015). Dit perspectief zal worden meegewogen in de besluitvorming in het voorjaar en augustus.

De Commissie Sociaal Minimum is ingesteld om te onderzoeken wat verschillende huishoudtypen nodig hebben om rond te kunnen komen en om mee te kunnen doen in de maatschappij. Het kabinet wil niet op deze uitkomsten voorruit lopen. De Commissie Sociaal Minimum publiceert naar verwachting eind juni de resultaten die het kabinet kan meenemen in de besluitvorming.

GroenLinks 48

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat er wordt gesproken van verbreding van de inflatie naar voedselprijzen, maar dat de oplossingsrichtingen zich nog steeds richten op energie. Deze leden vragen het kabinet om nader toe te lichten wat de verwachting is van de verbreding van de inflatie en op welke terreinen dit gaat/blijft spelen. Is het kabinet het met deze leden eens dat het logischer is om te kijken naar algemeen inkomensbeleid, wanneer de energieprijzen niet eenduidig als oorzaak aan te wijzen zijn? Is het kabinet het ermee eens dat dat bij voorkeur structureel inkomensbeleid dient te zijn, in de eerste plaats om de grote onzekerheid onder mensen weg te nemen en ook om te voorkomen dat elk jaar opnieuw kostbare menskracht gestoken moet worden in het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe ad-hoc-oplossingen?

Volgens het CPB dalen de energieprijzen en is de inflatie over de piek heen. Het CPB verwacht in de CEP-raming16 dat de inflatie in 2024 uitkomt op 3,2% ten opzichte van 6,5% in 202317. Het kabinet deelt de mening van de GroenLinks-fractie dat structureel inkomensbeleid zorgt voor meer (bestaans)zekerheid voor huishoudens, dat inkomensbeleid bij voorkeur structureel is en dat algemeen inkomensbeleid effectiever werkt wanneer energieprijzen niet de eenduidige oorzaak zijn van de inflatie. Structureel kunnen de inkomens alleen op peil blijven door voldoende loongroei. Het kabinet heeft daarom werkgevers- en werknemersorganisaties opgeroepen om de ruimte voor loonstijgingen, waar die aanwezig is, te benutten. Het CPB laat zien dat veel werkgevers hier gehoor aan geven en dat de lonen (komende jaren) stijgen. Daarnaast draagt kabinetsbeleid hier ook aan bij. Het historisch grote pakket van € 12 miljard aan koopkrachtmaatregelen dat in 2023 in werking is gesteld bevat ook structurele maatregelen die niet specifiek zijn gericht op de energierekening. Het kabinet heeft onder andere structureel het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% verhoogd, de lasten op arbeid verlaagd, de huurtoeslag verhoogd en het kindgebonden budget verhoogd. Het kabinet verkent naast maatregelen voor de energierekening ook koopkrachtmaatregelen voor 2024. Het kabinet heeft de Commissie Sociaal Minimum ingesteld, die onderzoekt wat huishoudens op het sociaal minimum nodig hebben om rond te kunnen komen. De Commissie rapporteert naar verwachting de uitkomsten eind juni.

GroenLinks 49

De leden van de GroenLinks-fractie merken in dit kader op dat het bizar is dat in Nederland meer dan een miljoen mensen in armoede leven of in armoede dreigen te vervallen, terwijl Nederland een van de rijkste landen ter wereld is en terwijl zowel het aantal miljonairs in Nederland als hun gemiddelde vermogen al jaren toeneemt. Deelt het kabinet deze opvatting? Is het kabinet het ermee eens dat dit betekent dat de Nederlandse welvaart veel sterker herverdeeld moet worden om deze problematiek aan te pakken?

Vermogens zijn relatief scheef verdeeld in Nederland. Het IBO Vermogensverdeling dat op 8 juli (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 38) naar uw Kamer is gestuurd heeft laten zien dat dit ten dele verklaarbaar is uit het feit dat vermogen gedurende de levensloop wordt opgebouwd: 40% van de scheefheid kan hiermee verklaard worden. Ook laat het rapport zien dat een scheve vermogensverdeling de negatieve effecten op kansenongelijkheid in onze samenleving kan versterken. Tegelijkertijd biedt scheefheid een prikkel; het is een stimulans om te werken, talenten te benutten en te investeren in je eigen ontwikkeling. Het kabinet wil deze problematiek adresseren, maar ook de prikkels om talenten te benutten in stand houden.

Het kabinet treft maatregelen om ongelijkheid in inkomens en vermogens tegen te gaan zoals door de ophoging van het wettelijk minimumloon met ruim 10% en het aanpakken van belastingconstructies. Tevens wil het kabinet de bestaanszekerheid van lage en middeninkomens versterken en het aantal kinderen, dat in armoede opgroeit, halveren.

GroenLinks 50

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook met veel interesse het IBO Scherpe doelen, scherpe keuzes: Aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050 gelezen. In dit onderzoeksrapport worden veel stevige maatregelen voorgesteld om de klimaatcrisis te stoppen. Een deel van de maatregelen zal leiden tot hogere kosten van levensonderhoud, ook voor mensen die nu al niet of bijna niet rondkomen. Is het kabinet het ermee eens dat dit type klimaatmaatregelen daarom gepaard moet gaan met stevige herverdelingsmaatregelen? Is het kabinet van plan de besluitvorming rondom klimaatmaatregelen en rondom koopkrachtmaatregelen met elkaar te verbinden? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet vindt het belangrijk bij besluitvorming rondom klimaatmaatregelen voldoende oog te hebben voor de inkomenseffecten van klimaatbeleid. Om deze effecten beter in kaart te brengen zijn bij de formatie ook extra middelen vrijgemaakt voor het CPB voor additioneel klimaatonderzoek. Het zwaartepunt van de aanvullende analyses zal liggen bij de lastenontwikkeling voor huishoudens als gevolg van afzonderlijke klimaatmaatregelen op het gebied van woningen en energie. Het CPB is onder andere bezig met een project om te kijken of ze huisgebonden en autogebonden energiekosten en -lasten kunnen modeleren voor het koopkrachtmodel Mimosi.

GroenLinks 51

De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder nog enkele vragen over de specifieke maatregelen in de brief en de bijbehorende beslisnota’s. Deze leden vragen het kabinet of het klopt dat meerdere maatregelen in de tabel «Overzicht verkende maatregelen» in de nota van 10 februari 2023 niet uitvoerbaar zijn per 1 januari 2024, zoals het invoeren van een nieuwe eerste schijf in de inkomstenbelasting. Kan het kabinet een overzicht sturen met alle verkende maatregelen (conform de tabel) die nog wél uitvoerbaar zijn per 2024? Is het kabinet het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat het zeer onwenselijk is om in het kader van gerichte steunmaatregelen te nemen waarvan voor een groot deel welvarende huishoudens profiteren? Is het kabinet het met deze leden eens dat dit bijvoorbeeld geldt voor het verlagen van de brandstofaccijns? Is het kabinet het tevens met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het zeer onwenselijk is om opnieuw maatregelen te nemen die het gebruik van fossiele brandstoffen direct stimuleren? Is het kabinet het met deze leden eens dat dit bijvoorbeeld geldt voor het verlagen de brandstofaccijns?

Het kabinet heeft een brede inventarisatie gedaan van maatregelen waarvoor de uitvoerbaarheid per 1 januari 2024 is onderzocht. In de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 is een samenvatting gegeven van de conclusies van deze inventarisatie. Als bijlage is aan deze brief een tabel toegevoegd met de uitkomsten van de inventarisatie per maatregel. De wenselijkheid van maatregelen zal in augustus, bij de koopkrachtbesluitvorming, worden bezien. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met het effect op ander kabinetsbeleid (zoals klimaatdoelen) en de gerichtheid van maatregelen.

GroenLinks 52

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met het feit dat er veel verstandige maatregelen in de aangeleverde tabel staan, zoals het verhogen van het minimumloon naar 14 euro per uur, en het bieden van huurkorting aan huurders die in een woning met een slecht energielabel wonen. Kan het kabinet toelichten of het mogelijk is deze laatste maatregel ook voor huurders met een particuliere verhuurder te nemen, in plaats van alleen voor huurders in corporatiewoningen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de mogelijkheden van het toepassen van huurkortingen voor sociale huurwoningen die geen eigendom zijn van woningcorporaties. Zoals ook aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel Huurverlaging 2023 huurders met een lager inkomen is het niet mogelijk om de huren te verlagen voor sociale huurwoningen die in bezit zijn van anderen dan woningcorporaties. Het verplicht stellen van een huurverlaging door particuliere verhuurders zou een inbreuk op het eigendomsrecht van de verhuurders zijn, wat een financiële tegemoetkoming vereist. Het Rijk heeft geen (betalings)relatie met deze particuliere verhuurders (circa 13.000), wat betekent dat uitbetaling van een eventuele financiële tegemoetkoming een nieuwe uitvoeringstaak zou zijn waarvoor nu niet in een uitvoeringsorganisatie is voorzien. Daarnaast is niet bekend welke verhuurders huurwoningen met een gereguleerd contract verhuren en hoeveel woningen zij met een gereguleerd contract verhuren. Een verplichte huurverlaging voor huurders van particuliere verhuurders is daarom niet haalbaar en niet uitvoerbaar.

GroenLinks 53

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de koopkrachteffecten en het budgettaire beslag zijn bij maatregel 1.12 uit de beslisnota (het verleggen van het afbouwpunt in de algemene heffingskorting (AHK) naar het wettelijk minimumloon (WML)). De leden vragen daarnaast wat het budgettaire beslag is van maatregelen 1.9 (terugdraaien halvering jonggehandicaptenkorting) en 1.17 (herintroduceren dubbele AHK in de bijstand).

Onderstaande tabel toont het budgettair effect van de gevraagde maatregelen als deze per 1 januari 2024 zouden zijn doorgevoerd. Ook is weergegeven wat het structurele budgettaire effect zou zijn (in prijzen 2023).

Nummer

Maatregel

Budgettair effect (2024)

Budgettair effect (structureel)

1.12

Verleggen afbouwpunt in de AHK naar WML

€ 1,0 miljard

€ 1,0 miljard

1.9

Terugdraaien halvering jonggehandicaptenkorting

€ 0,1 miljard

€ 0,1 miljard

1.17

Herintroduceren dubbele AHK in bijstand

€ 0,9 miljard

€ 1,8 miljard

Onderstaande tabel toont het mediane inkomenseffect in 2024 indien de AHK vanaf 1 januari 2024 zou afbouwen vanaf het wettelijk minimumloon. Hierbij is voor de hoogte van het wettelijk minimumloon aangesloten bij de inkomensgrens zoals deze geldt in de zorgtoeslag en voor alleenstaanden in het kindgebonden budget.

Inkomensgroep

Inkomenseffect

1e (<=111% WML)

0,5%

2e (111–176% WML)

0,3%

3e (176–268% WML)

0,2%

4e (268–394% WML)

0,1%

5e (>394% WML)

0,1%

   

Inkomensbron

 

Werkenden

0,1%

Uitkeringsgerechtigden

0,3%

Gepensioneerden

0,5%

   

Huishoudtype

 

Tweeverdieners

0,2%

Alleenstaanden

0,3%

Alleenverdieners

0,1%

   

Kinderen

 

Huishoudens met kinderen

0,1%

Huishoudens zonder kinderen

0,2%

   

Alle huishoudens

0,2%

GroenLinks 54

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot of de beslisnota’s van de andere betrokken departementen bij het opstellen van de brief en de bespreking in de vierhoek gedeeld kunnen worden met de Kamer.

De beslisnota’s van de andere departementen die de Kamerbrief18 hebben ondertekend vindt u in de bijlage bij de beantwoording van dit SO.

ChristenUnie 55

Allereerst vragen deze leden het kabinet of het kabinet met deze leden van mening is dat het beter zou zijn om maatregelen zo goed als mogelijk te richten op mensen met de laagste inkomens en hoogste kosten, dit laatste bijvoorbeeld omdat men woonachtig is in een slecht geïsoleerd (huur)huis. Deze leden zijn van mening dat gerichte steun het beste zou werken met een maatregel die selecteert en interacteert op inkomenspositie, woonsituatie en huishoudensgrootte. Deze leden vragen of en in hoeverre dit mogelijk is bij de genoemde richtingen (1–6).

Het kabinet deelt het standpunt dat maatregelen gericht moeten zijn op kwetsbare huishoudens voor hogere energieprijzen. Maatregelen moeten echter ook uitvoerbaar en juridisch houdbaar zijn en de gewenste combinatie tussen de benoemde elementen is daarom vaak niet mogelijk. Het kabinet verkent op dit moment verschillende maatregelen om huishoudens gericht te ondersteunen. Het kabinet zal in de voorjaarsnota beslissen op welke maatregelen wordt ingezet om het beleid tijdig te kunnen ontwikkelen voor invoering in 2024. Wij zullen hierover in gesprek gaan met Uw Kamer. Daarnaast moet er met het verbreden van de inflatie meer gekeken worden naar het generieke koopkrachtinstrumentarium. De maatvoering van de maatregelen zal in augustus, gelijktijdig met besluitvorming over de koopkracht, definitief worden vastgelegd.

Christenunie 56a

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de grondslag die met de amendementen Grinwis is gecreëerd voor nieuwe eerste schijven voor elektriciteit en gas in de energiebelasting. Welke rol speelt dit nieuwe instrument in de afweging die het kabinet momenteel maakt?

Met de amendementen van het lid Grinwis c.s.19 is in het Belastingplan 2023 geregeld dat de eerste schijven in de energiebelasting voor gas en elektriciteit per 1 januari 2024 worden opgesplitst in twee schijven. De amendementen hebben de tarieven onveranderd gelaten. Op dit moment zijn de tarieven voor de nieuwe eerste en tweede schijven dus nog gelijk per 1 januari 2024.

In de quickscan op het amendement inzake gas heeft de Belastingdienst bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2024 aangegeven: «Nu het zgn. blokverwarmingstarief gelijk is aan het tarief van de nieuwe 1e en 2e verbruiksschijf, is dit amendement uitvoerbaar per 1 januari 2024. Een eventuele verlaging van het tarief in de nieuwe 1e schijf ten opzichte van het blokverwarmingstarief zal getoetst moeten worden op uitvoerbaarheid.»20 De uitvoeringstoetsen op de amendementen zijn onlangs vastgesteld. Uw Kamer ontvangt deze op korte termijn.

De verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven maakt onderdeel uit van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen. Hierbij wordt ook gekeken naar alternatieven, zoals verlagingen van de tarieven in de oude schijven, verhoging van de belastingvermindering en een verlaging van het btw-tarief op energie naar 9% die minder complex en uitvoerbaar per 1 januari 2024 zijn.

ChristenUnie 56b

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet kan aangeven welke deadlines er gehaald moeten worden om dit instrument in te kunnen zetten per 1 januari 2024, en of men hiervoor op schema ligt.

In verband met de planning van het IV-portfolio en de inzet van capaciteit bij de Belastingdienst moest uiterlijk 27 maart jl. worden besloten tot de start van de voorbereidingen zodat niet alleen de opsplitsing op 1 januari 2024 kan worden doorgevoerd maar óók de mogelijkheid wordt geboden om een tariefverlaging in de eerste schijven op die datum te kunnen doorvoeren. Dat besluit is genomen vooruitlopend op politieke besluitvorming in augustus. De Belastingdienst is reeds gestart met de voorbereidingen. Teneinde op tijd te kunnen beginnen, zijn de werkzaamheden voor de eerste schijven geprioriteerd ten koste van het oplossen van een knelpunt in de bestaande teruggaveprocessen in de milieubelasting.

Uit de uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst op de amendementen blijkt dat een verlaging van de tarieven in de nieuwe eerste schijven niet alleen noopt tot aanpassing van systemen, processen en formulieren, maar ook tot nadere wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Als de tarieven in de eerste schijven worden verlaagd, kan dit jaarlijks tot 600.000 teruggaveverzoeken leiden bij de Belastingdienst. Om een verlaging van de tarieven uitvoerbaar te laten zijn, moet zeker worden gesteld dat de kring van verzoekers is beperkt tot zogenoemde contracthouders. In dat geval bedraagt het aantal teruggaveverzoeken naar verwachting 40.000. Dit moet worden geregeld in het wetsvoorstel Belastingplan 2024. De voorbereidingen daarvoor zijn gestart, vooruitlopend op politieke besluitvorming. Daarnaast moet de beslistermijn voor de teruggaveverzoeken voor – kort gezegd – blokaansluitingen tijdelijk worden opgerekt van acht naar ten minste twintig weken. De Belastingdienst kan de maatregel namelijk per 1 januari 2024 doorvoeren, maar is dan nog niet gereed om de teruggaveverzoeken voor het eerste kwartaal van 2024 te kunnen afhandelen. Het tijdelijk oprekken van de beslistermijn moet in de wet worden geregeld. Daarom wordt ook hiervoor een wijziging voorbereid die onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel Belastingplan 2024, vooruitlopend op politieke besluitvorming. Als tot verlaging van de tarieven in de eerste schijven wordt besloten, moet tijdig voor 1 januari 2024 worden bezien hoe de doelgroep wordt geïnformeerd over de tijdelijk opgerekte beslistermijn.

Onzeker is of het voordeel van lagere tarieven in de nieuwe eerste schijven daadwerkelijk terechtkomt bij verbruikers met blokaansluitingen (ten hoogste ca. 600.000). Als tot verlaging van de tarieven in de eerste schijven wordt besloten, moet tijdig voor 1 januari 2024 worden bezien of dit risico kan worden gemitigeerd.

Uit de uitvoeringstoetsen blijkt dat het risico op procesverstoringen groot is. Dat komt doordat naar verwachting jaarlijks 40.000 teruggaveverzoeken zullen worden ingediend (bij inperking van de kring verzoekers). Op dit moment gaat het om enkele tientallen verzoeken per jaar. De huidige teruggaveprocessen zijn niet geautomatiseerd. Onzeker is of de noodzakelijke automatisering op tijd gereed is, zelfs nu de werkzaamheden voor de eerste schijven zijn geprioriteerd boven andere werkzaamheden. Eventuele vertraging van het implementeren van de regeling tijdelijke teruggaaf blokaansluitingen (TTB) werkt negatief door naar het implementatietijdpad voor de maatregel betreffende de eerste schijven.

De tarieven die per 1 januari 2024 moeten gelden, moeten worden vastgelegd in het wetsvoorstel Belastingplan 2024. De Belastingdienst kan uiterlijk in november van dit jaar (bij de stemming in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Belastingplan 2024) nog tarieven aanpassen die per 1 januari 2024 moeten gelden.

Niet alleen de Belastingdienst moet systemen en processen aanpassen als de tarieven in de nieuwe eerste schijven worden verlaagd. Hetzelfde geldt voor de energieleveranciers. Zij moeten ook de facturen voor klanten op tijd aanpassen aan de opsplitsing van de eerste schijven gas en elektriciteit en een eventueel verschillend tarief voor de nieuwe eerste en tweede schijven. Het Ministerie van Financiën heeft contact met Energie Nederland over onder meer implementatietermijnen.

SGP 57

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet tegenover een tariefsverlaging in de eerste schijf van box 1 staat. Is het kabinet voornemens deze maatregel op te nemen in het Belastingplan 2024?

SGP 58

Hoe zorgt het kabinet ervoor dat de maatregelen niet leiden tot een nog complexer systeem aan belastingen, toeslagen en inkomensregelingen? Deze leden wijzen erop dat diverse maatregelen die het kabinet in zijn brief noemt bijdragen aan deze complexiteit. Denk aan het verhogen van de arbeidskorting en het verhogen van toeslagen. Waarom zet het kabinet niet allereerst in op maatregelen die bijdragen aan het eenvoudiger maken van het systeem van belastingen, toeslagen en inkomensregelingen?

SGP 59

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de inkomensondersteuning niet alleen gericht moet zijn op de situatie van hoge gasprijzen. Ook andere oorzaken kunnen leiden tot inkomens- en koopkrachtverlies. Bij het nadenken over gerichte compensatiemaatregelen moet daarom breder bezien worden hoe de koopkracht en inkomens gericht ondersteund kunnen worden in tijden van crises. Deelt het kabinet deze mening? Hoe komt dat terug in de inventarisatie van het kabinet?

Het kabinet zal (in augustus) kijken naar een gewogen pakket aan maatregelen. Hierbij zal worden gekeken naar maatregelen die gericht zijn op de energierekening en naar maatregelen die gericht zijn op de bredere inflatie. In deze inventarisatie ligt de nadruk op maatregelen die gericht zijn op de energierekening omdat die buiten het gebruikelijke koopkrachtinstrumentarium vallen. Voor een aantal van deze maatregelen geldt dat ze niet uitvoerbaar zijn bij besluitvorming in augustus. Het reguliere instrumentarium zal bij besluitvorming in augustus betrokken worden. Daarbij zal het kabinet ook kijken naar het verlagen van de inkomstenbelasting voor lage- en middeninkomens. In deze afweging zal de complexiteit van het stelsel ook een rol spelen. Maatregelen die het stelsel versimpelen hebben daarbij een voorkeur boven maatregelen die het stelsel juist complexer maken. Hier staat tegenover dat deze maatregelen vaak minder gericht zijn.

SGP 60

De afgelopen periode zijn er veel generieke compensatiemaatregelen genomen, terwijl de meer gerichte maatregelen vaak bij de laagste inkomens terechtkwamen, zo concluderen de leden van de SGP-fractie. Deze leden zijn van mening dat bijvoorbeeld de scherpe afbouwgrens in de energietoeslag tekortdoet aan de positie van huishoudens net boven deze grens. Daarnaast wijzen deze leden erop dat middeninkomens vaak niet gericht gesteund worden, terwijl ze wel te maken hebben met fors hogere lasten. Is het kabinet bereid de positie van middeninkomens meer mee te wegen in de inventarisatie van koopkrachtondersteuning? Hoe gaat het kabinet ook deze groep gericht steunen, zonder direct terug te vallen op generieke maatregelen?

Het kabinet weegt de positie van middeninkomens mee in haar afwegingen en neemt deze ook mee in de lopende verkenning. Zo wordt standaard de uitsplitsing in de koopkrachtcijfers gemaakt tussen de verschillende inkomenskwintielen. Het gericht instrumentarium kent echter haar beperkingen, waarbij de koppeling tussen inkomen en energiekosten complex is. Dergelijke voor- en nadelen maken deel uit van de uitwerking.

SGP 61

Daarnaast wijzen de leden van de SGP-fractie op de gevolgen van bijvoorbeeld hoge energieprijzen op de grote(re) gezinnen. Deze leden wijzen erop dat bijvoorbeeld het energieplafond slechts in beperkte mate recht deed aan hun situatie, doordat zij al snel een hoog energieverbruik hebben. Hoe neemt het kabinet hun positie beter mee bij mogelijk nieuwe maatregelen? Is hier specifiek aandacht voor?

Grotere gezinnen hebben een andere financiële situatie. De maatregelen in het kindgebonden budget bieden grotere gezinnen ondersteuning. Bij de uitwerking van het prijsplafond was het niet mogelijk om verschillende huishoudkenmerken mee te nemen. Hierbij speelde de afruil tussen gerichtheid en eenvoud/uitvoerbaarheid. Voor toekomstige maatregelen kijkt het kabinet welke groepen kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen en hoe we deze huishoudens effectief kunnen bereiken. Het kabinet verkent daarbij varianten op basis van verbruik of bepaalde kwetsbare doelgroepen met slecht geïsoleerde woningen of lage inkomens. Ook hier speelt de afruil en moeten maatregelen passen binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid. In de verkenning van energiemaatregelen wordt gezinssamenstelling niet expliciet bekeken, al wordt dit wel indirect meegenomen in maatregelen naar verbruik.

SGP 62

De leden van de SGP-fractie constateren dat er voor gerichte compensatie van de stijgende prijzen stevig ingezet wordt op verduurzaming. Deze leden onderschrijven de noodzaak van verduurzaming, wat ook leidt tot lagere energiekosten. Tegelijk wijzen deze leden erop dat huishoudens die hierbij baat hebben, vaak niet in de (financiële) positie zijn om hun huis te verduurzamen. Op welke wijze worden deze huishoudens gericht ondersteund? Hoe wordt voorkomen budgetten voor verduurzaming voornamelijk terechtkomen bij hoge inkomens, die ook zonder financiële ondersteuning kiezen voor verduurzaming?

Het is belangrijk dat iedereen mee kan doen in de energietransitie, ook de huishoudens met een kleine portemonnee. Veruit de meeste lage inkomens wonen in een huurwoning. Het kabinet zorgt op verschillende manieren dat verhuurders worden gestimuleerd om huurwoningen te verduurzamen. Dat gebeurt enerzijds met financiële ondersteuning, zoals de afschaffing van de verhuurderheffing en de Nationale Prestatie Afspraken, de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH) en de Subsidie aardgasvrije huurwoningen (SAH). Anderzijds met regelgeving, zoals het woningwaarderingsstelsel en een wettelijke verplichting tot verduurzaming. Daarnaast zorgt het kabinet dat woningeigenaren met een laag inkomen of zonder leenruimte makkelijker van financiering en subsidie gebruik kunnen maken. In het Warmtefonds is sinds november 2022 financiering beschikbaar voor woningeigenaren met een laag inkomen met 0% rente. Voor mensen zonder leenruimte is ook verantwoorde financiering beschikbaar met 0% rente. Zie voor meer informatie de Kamerbrief van 7 november 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1114) over voortzetting van het Nationaal Warmtefonds. Verder worden de procedures vereenvoudigd. De cijfers van het Warmtefonds laten zien dat lage inkomens en mensen zonder leenruimte de regeling steeds meer gebruiken.

Ook de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) is laagdrempeliger gemaakt door subsidie beschikbaar te stellen voor woningeigenaren die 1 isolatiemaatregel nemen. Daarnaast kan extra ondersteuning van lage inkomens en energiearmoede via gemeenten en energiefixers plaatsvinden. Voor gemeenten is dit jaar de SPUK lokale aanpak gestart als onderdeel van het Nationaal Isolatieprogramma. Gemeenten hebben daarin de mogelijkheid gekregen om woningeigenaren met een laag inkomen of in de schuldhulpverlening extra te ondersteunen.

SGP 63

De leden van de SGP-fractie vragen of bij de inventarisatie van maatregelen ook gekeken wordt naar de dekking van deze maatregelen. Aan welke dekkingsopties wordt gedacht? Is het kabinet bereid deze dekkingsopties te inventariseren?

Indien besloten wordt tot maatregelen om kwetsbare huishoudens te ondersteunen, dienen deze maatregelen gedekt te worden. Hierbij geldt conform de begrotingsregels de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Indien gekozen wordt voor een lastenverlichting voor deze groep, is elders een compenserende lastenverzwaring nodig. In het geval van extra uitgaven, dient aan de uitgavenkant van de begroting dekking gevonden te worden. De keuze voor de specifieke dekking hangt samen met het type maatregelen dat getroffen wordt en de omvang daarvan. Uiteindelijk is integrale weging nodig om te bepalen welke dekking het meest gepast is.

SGP 64

Ten slotte wijzen de leden van de SGP-fractie op het feit dat de diversiteit aan inkomensregelingen (inclusief toeslagen en belastingen), maar ook de diversiteit aan uitvoerders, een zeer vertroebeld beeld geven van de koopkrachtsituatie van huishoudens. Ook zaken als zorgkosten en woonlasten beïnvloeden de financiële positie van huishoudens. Hoe houdt het kabinet een integraal overzicht over al deze regelingen, inclusief de interactie en hoe weegt het kabinet dit mee in de geplande inventarisatie van maatregelen?

Het kabinet behoudt een overzicht van alle inkomensregelingen vanuit het Rijk en de gevolgen hiervan voor de koopkracht van huishoudens. De koopkrachtcijfers maken dit inzichtelijk, en geven zodoende ook een goed inzicht van het effect van overheidsbeleid op de financiële positie van huishoudens. Daarbij geldt uiteraard dat er verschillen zijn tussen de financiële positie van huishoudens en waaraan zij hun besteedbaar inkomen uitgeven. Met de koopkrachtcijfers geeft het kabinet een beeld van de doorsnee-ontwikkeling in Nederland onder allerlei aannames en beperkingen. Met deze cijfers zijn we niet in staat om voor elk huishouden de financiële positie en kwetsbaarheden weer te geven. Inflatie-ongelijkheid speelt hier ook een rol in. De stijging van de energierekening slaat bijvoorbeeld harder neer bij de huishoudens met lagere inkomens. Om die reden kijkt het kabinet niet alleen naar de koopkracht, maar ook naar armoedecijfers en in het verleden naar de stresstest voor het aantal huishoudens met risico op betalingsproblemen.

Lid Omtzigt 65

Het lid Omtzigt dankt het kabinet voor de Kamerbrief over de mogelijkheden om huishoudens te compenseren voor de hoge energielasten de komende jaren. Het is goed dat het kabinet het proces beter inricht dan vorig jaar door tijdig te beginnen en de Kamer mee te nemen in het proces. Het lid Omtzigt merkt op dat maar liefst acht bewindspersonen de brief ondertekend hebben. In deze trits van bewindspersonen had het lid Omtzigt dan eigenlijk ook de Minister van VWS verwacht. Vaak genoeg heeft dit lid gewezen op de inkomenspositie van (chronisch) zieke mensen die afhankelijk zijn van energie slurpende apparaten. Kan worden uitgelegd waarom deze Minister in het rijtje ontbreekt en kan het kabinet in ieder geval bevestigen dat deze groep niet vergeten gaat worden?

In de brief21 van 2 maart (Kamerstuk 36 252, nr. 35) heeft de Minister van VWS de Kamer al geïnformeerd over een passende vergoeding voor stroomkosten voor het gebruik van zuurstofapparatuur in de thuissituatie. In de Regeling zorgverzekering is bepaald dat zorgverzekeraars de stroomkosten van deze apparatuur dienen te vergoeden. Er is hierover contact geweest met Zorgverzekeraars Nederland. En de zorgverzekeraars zijn verzocht om de hoogte van hun vergoeding aan te passen aan de prijsontwikkelingen op de stroommarkt. In afwachting van een aanpassing van dit vergoedingenbeleid is er gestart met het treffen van voorbereidingen om de Regeling zorgverzekeringen zodanig te wijzigen dat er dwingend wordt voorgeschreven hoe de zorgverzekeraars de hoogte van de vergoeding moeten berekenen. Mocht de aanpassing van het beleid niet leiden tot een passende hoogte van de vergoeding dan zal de Regeling zorgverzekering worden gewijzigd. De Minister van VWS heeft aangegeven de Kamer in het voorjaar verder te informeren over de stand van zaken.

Lid Omtzigt 66

Nu het kabinet maatregelen wil inrichten om energiearmoede langjarig te bestrijden, mist het lid Omtzigt een belangrijk punt en dat is een aanvalsplan om de meest onzuinige woningen zo spoedig mogelijk te isoleren. In Italië (iets meer dan drie keer zo groot als Nederland) is de afgelopen drie jaar meer dan 100 miljard euro aan belastingsubsidies uitgedeeld voor isolatie en het aardbevingsbestendig maken van woningen. In Nederland was het kabinet bereid om ook 20 miljard euro per jaar aan het prijsplafond te betalen. Bij deze bedragen verbleken de inspanningen in het nationaal isolatieprogramma. Waarom zet het kabinet niet veel harder in op isolatie van woningen als een langetermijnoplossing? Het zal jaren vergen, maar als de ambitie is om alle woningen rond 2050 klimaatneutraal te hebben, dan moet er sowieso hard gewerkt worden en veel, veel harder dan nu het geval is, merkt het lid Omtzigt op. Dat betekent dat er 25 jaar de tijd is om zeker 250.000 bestaande woningen per jaar energieneutraal te maken. Kort gezegd: het lid Omtzigt merkt op dat de regeringspartijen graag CO2-neutraal willen zijn in 2050. Dat vergt een enorme inspanning bij bestaande woningen. Hoe gaat het kabinet dit bereiken? Wat is de marsroute en is het kabinet bereid zo’n plan te maken en aan te geven welke technieken gebruikt zullen worden?

De komende jaren moet de verduurzaming in de gebouwde omgeving aanzienlijk versnellen. Hoe we dat gaan doen staat beschreven in het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving22. De prioriteit ligt daarbij op energie besparen. Hiertoe is het Nationaal Isolatieprogramma opgezet. Daarnaast gaan we actief bevorderen dat natuurlijke momenten voor verduurzaming, zoals vervanging van de cv-ketel, groot onderhoud en aankoop van een nieuwe woning, optimaal benut gaan worden en dat naast isolatie ook wordt ingezet op een duurzaam en efficiënt alternatief voor de CV ketel. Gelijktijdig zullen, onder regie van de gemeenten, wijken (collectief) worden verduurzaamd. Dit geheel is georganiseerd in vijf programmalijnen en twee doorkruisende programma’s (Nationaal Isolatieprogramma en programma hybride warmtepompen). De kern daarvan is dat we door een mix van normering, beprijzing, financiering, subsidiering en ondersteuning een duurzame woning voor iedereen binnen bereik gaan brengen.

Met het Nationaal Isolatieprogramma zet het kabinet in op het isoleren van 2,5 miljoen woningen tot en met 2030. De nadruk ligt hierbij op de 1,5 miljoen slechtst geïsoleerde woningen (energielabel E, F en G). Zo zetten we in om op korte termijn zo groot mogelijke stappen te zetten bij de woningen waar dat het hardste nodig is.

Voor het Nationaal Isolatieprogramma is ongeveer 4 miljard euro beschikbaar. Dit betreffen grotendeels middelen die in de lokale aanpak isolatie worden ingezet voor koopwoningeigenaren die extra ondersteuning nodig hebben bij verduurzaming, inclusief middelen voor de ISDE en de SVVE die in de lokale aanpak gestapeld kunnen worden met de middelen uit de lokale aanpak. In de ISDE en de SVVE zit verder budget voor woningeigenaren en VvE’s die op eigen initiatief hun woningen kunnen verduurzamen. Het kabinet zet zich in om voldoende budgetten de komende jaren te hebben voor alle aanvragen van deze woningeigenaren. Het bedrag dat woningeigenaren of VvE’s nog nodig hebben naast de genoemde subsidies en extra ondersteuning, kan het Warmtefonds tegen aantrekkelijke rente financieren. Voor woningeigenaren met lage inkomens zelfs tegen 0% rente.

Bovenop de 4 miljard euro en de additionele middelen in de ISDE, de SVVE en het Warmtefonds, is met de afschaffing van de verhuurderheffing extra investeringsruimte voor corporaties vrijgemaakt om slechte labels uit te faseren en huurwoningen vergaand te isoleren. Met woningcorporaties is in de Nationale prestatieafspraken overeengekomen dat zij in 2023 450.000 woningen aardgasvrij hebben gemaakt, 675.000 woningen toekomstklaar zijn geïsoleerd, er in 2028 geen sociale huurwoningen zijn met een slecht energielabel (E, F of G) en huren niet worden verhoogd na isolatie. Dit vraagt forse investeringen van corporaties, die zij mede door het afschaffen van de verhuurderheffing per 2023 kunnen opbrengen. Ook voor particuliere huurwoningen is er nog de SVOH met ruim 150 miljoen euro voor verduurzaming.

Naast het terugdringen van de energievraag is het ook nodig dat er duurzame energiedragers zijn om in de resterende energievraag te voorzien. Hiervoor zijn verschillende oplossingen beschikbaar. Daar waar de woningdichtheid groot is en/of er goede warmtebronnen beschikbaar zijn, kan een warmtenet de beste oplossing zijn. Voor de ontwikkeling hiervan zijn er ook verschillende ondersteunende financiële instrumenten, waaronder de SDE++ (warmtebronnen), de WIS (infrastructuur) en de SAH (aansluiten van de woningen). Voor woningen die goed geïsoleerd zijn of worden en die niet in een wijk liggen waar een warmtenet de beste oplossing is, is all-electric de meest logische oplossing. Hiervoor is ook ISDE beschikbaar. Wanneer de woningen lastig zodanig te isoleren zijn dat een all-electricoplossing mogelijk is en geen warmtenet voorzien is op korte termijn, wordt ingezet op een duurzaam gas in combinatie met hybride warmtepomp. De regie voor de keuze van de aardgasvrije oplossing ligt bij de gemeente. Zij leggen hun plannen en «de marsroute» richting 2050 vast in de transitievisies warmte. Hierbij worden zij ondersteund door de startanalyse en het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).

Ook wanneer nog niet wordt overgestapt op een aardgasvrij alternatief is het sowieso verstandig om de energievraag terug te dringen door isolatie en inzet van een hybride warmtepomp. Hierdoor wordt direct energie bespaard. De woning kan vervolgens stapsgewijs verder worden geïsoleerd, en kan later alsnog overgaan op bijvoorbeeld all-electric of een warmtenet. In sommige gevallen zal hybride in combinatie met groen gas een eindoplossing zijn.

Lid Omtzigt 67

Het gebruik van de arbeidskorting is zeer problematisch. Dit instrument is enorm opgeblazen de afgelopen jaren. Mensen die geen recht hebben op de arbeidskorting (arbeidsongeschikten, gepensioneerden) hebben op dit moment al een fors probleem en dat wordt alleen maar groter. Daarnaast hebben tweeverdieners relatief veel baat bij de verhoging van de arbeidskorting. Dit lid verzoekt hier rekening mee te houden.

Huishoudens hebben niet alleen last van hoge energieprijzen, maar ook van breder wordende inflatie. Daarom zal het kabinet bij de koopkrachtbesluitvorming niet alleen kijken naar maatregelen die werken op de energierekening, maar ook naar bijvoorbeeld lastenverlichting. Hierbij zullen voor- en nadelen van de verschillende maatregelen worden gewogen. Het kabinet herkent de aandachtspunten die het lid Omtzigt noemt en neemt deze mee in de integrale afweging die bij de koopkrachtbesluitvorming gemaakt zal worden.

Lid Omtzigt 68

Het lid Omtzigt is van mening dat een aanpassing van de energiebelasting een belangrijke sleutel is van deze koopkrachtreparatie. Nederlandse huishoudens betalen nu de hoogste prijs ter wereld voor gas. Bovendien is de energiebelasting in Nederland de afgelopen jaren heel snel gestegen. Het lid Omtzigt constateert dat deze belasting in 1996 nog maar 4 eurocent per kuub gas was, in 2017 bedroeg deze belasting alweer 25 eurocent, in 2022 36 eurocent, en in 2023 49 eurocent. Erkennen de bewindspersonen deze ontwikkeling en delen zij de mening van het lid Omtzigt dat een aanpassing van de energiebelasting dus goed te verdedigen is?

Voor een volledig beeld van de belastingdruk van de energiebelasting moet niet alleen naar de tarieven voor het verbruik van gas en elektriciteit worden gekeken. Daarbij moet ook de belastingvermindering worden betrokken. Dit instrument dempt de belastingdruk van de energiebelasting.

Tabel 2 bevat de betaalde energiebelasting voor een huishouden met een verbruik van 1.200 m3 en 2.400 kWh. De tabel laat zien dat de energiebelasting in de periode 2017–2023 is opgelopen van € 407 naar € 480 doordat enerzijds tarieven zijn gestegen en anderzijds de belastingvermindering is verhoogd. In 2022 zijn ter compensatie voor de stijgende energieprijzen de tarieven in de energiebelasting verlaagd en de belastingvermindering verhoogd. Bovendien gold van 1 juli t/m 31 december 2022 een btw-tarief van 9%.

Tabel 2: Betaalde energiebelasting inclusief btw
 

1996

2017

2021

2022

2023

Tarief energiebelasting gas (incl. ODE)

0,04

0,32

0,52

0,52

0,59

Tarief energiebelasting elektriciteit (incl. ODE)

0,01

0,13

0,15

0,08

0,15

Betaalde energiebelasting gas

17

390

630

621

711

Betaalde energiebelasting elektriciteit

21

316

361

186

366

Belastingvermindering

n.v.t.1

373

559

784

597

Totaal energiebelasting

39

332

432

22

480

In prijzen ’23

70

407

488

23

480

X Noot
1

In 1996 gold een zogenoemde belastingvrije voet van 800 m3 en 800 kWh.

In het coalitieakkoord is afgesproken de tarieven in de energiebelasting te wijzigen teneinde een prikkel te geven om minder gas te verbruiken en elektrificatie te bevorderen. In de eerste schijf van de energiebelasting werd elektriciteit tot 2023 in termen van energie-inhoud (euro/GJ) meer dan twee keer hoger belast dan gas. Vanaf 2023 wordt het tarief voor elektriciteit in de eerste schijf stapsgewijs verlaagd en het tarief voor gas in de eerste schijf verhoogd. Hierdoor wordt het gebruik van gas ontmoedigd en worden verduurzamingsopties zoals isolatie aantrekkelijker. De tariefschuif brengt de belastingdruk op elektriciteit en gas, gemeten naar energie-inhoud, in de laagste verbruiksschijven meer in balans. Hiermee worden elektrificatie en besparing van aardgas fiscaal gestimuleerd en wordt de overstap naar duurzamere energiebronnen financieel rendabeler voor huishoudens. Per saldo leidt de tariefschuif daarnaast tot een structurele lastenverlichting voor huishoudens van circa € 731 miljoen in 2030. De tariefschuif leidt bovendien naar verwachting tot een additionele CO2-reductie van circa 1 Mton in 2030.

Of verlaging van de tarieven in de eerste schijven energiebelasting voor gas en elektriciteit of verhoging van de belastingvermindering per 1 januari 2024 wenselijk is, wordt bezien in het kader van de verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens. Hierbij gaat het voorts niet alleen om instrumenten die de hoogte van de energierekening beïnvloeden, maar ook om maatregelen die raken aan het besteedbare inkomen.

Lid Omtzigt 69

In het verlengde vraagt het lid Omtzigt of de het kabinet voor alle 27 EU-landen en het Verenigd Koninkrijk de volgende informatie kan geven:

  • de gemiddelde betaalde prijs voor een kuub gas in 2022 voor een normaal huishouden;

  • de energiebelasting en/of accijnzen pet kuub gas op dit moment voor een normaal huishouden;

  • het btw-percentage op gas;

  • de gemiddeld betaalde prijs voor een kWh elektriciteit in 2022 voor een normaal huishouden;

  • accijnzen, energiebelasting en andere overheidsheffingen op een kWh elektriciteit (bij normaal gebruik van een huishouden); en

  • het btw-percentage op elektriciteit.

Het merendeel van de gevraagde informatie is te vinden in de Taxes in Europe database en Eurostat. Op basis van deze gegevens zijn in tabel 3 de volgende gegevens opgenomen voor de 27 EU lidstaten en het Verenigd Koninkrijk:

  • De gemiddelde prijs die huishoudens betaalden voor een kuub gas in het eerste half jaar van 2022 in euro’s per kuub inclusief belastingen23.

  • De geldende energiebelasting per kuub gas in euro’s per kuub zoals opgenomen in de Taxes in Europe database. Hierbij moet worden opgemerkt dat de opgegeven waarden niet allemaal gelijksoortig waren in termen van eenheid en afronding. Waar nodig zijn de waarden omgerekend en afgerond op 3 decimalen24.

  • Het geldende BTW percentage op gas.

  • De geldende energiebelasting per kwh elektriciteit in euro’s per kwh zoals opgenomen in de Taxes in Europe database. Waar nodig zijn de waarden omgerekend en afgerond op 3 decimalen25.

  • Het geldende BTW percentage op elektriciteit.

Bij interpretatie van de cijfers moet worden opgemerkt dat ieder land naast de tarieven haar eigen regels heeft omtrent mogelijkheden tot vrijstellingen en kortingen op de energiebelasting. Deze regels kunnen de effectieve belastingdruk sterk verlagen. Daarmee is een vergelijking lastig te maken.

Tabel 3

Land

Gasprijs in € per m3

Energiebelasting in € per m3

btw op gas

Elektriciteitsprijs in € per kwh

Energiebelasting in € per kwh

btw

België

0,960

0,012

21%

0,338

0,0029

21%

Bulgaria

0,781

Geen gegevens

20%

0,109

Geen gegevens

20%

Cyprus

Geen gegevens

0,091

19%

0,261

0,0050

19%

Denemarken

1,635

0,3511

25%

0,456

0,0011

25%

Duitsland

0,824

0,054

19%

0,328

0,0205

19%

Estland

1,130

0,040

20%

0,206

0,0010

20%

Finland

Geen gegevens

0,206

25%

0,195

0,0225

25%

Frankrijk

0,869

0,086

20%

0,209

0,0321

20%

Griekenland

0,908

0,0112

6%

0,231

0,0022

6%

Hongarije

0,297

Geen gegevens

27%

0,095

Geen gegevens

27%

Ierland

0,0723

9%

0,274

0,0010

9%

Italië

1,008

0–120 m3 0,042

10%

0,312

0,0227

10%

120–480 m3 0,166

480–1.560 m3 0,161

22%

>1.560 m3 0,177

Kroatië

0,421

0,038

25%

0,135

0,0010

25%

Letland

0,472

0,016

21%

0,131

0,0010

21%

Litouwen

0,600

0,011

21%

0,150

0,0010

21%

Luxemburg

0,875

0,0704

7%

0,202

0,0010

7%

Malta

Geen gegevens

0,030

18%

0,129

0,0015

5%

Nederland

1,321

0,969

21%

0,045

0,1260

21%

Oostenrijk

0,784

0,0125

20%

0,225

0,0010

20%

Polen

0,561

0,010

23%

0,146

0,0010

23%

Portugal

0,855

0,058

23%

0,220

0,0010

23%

Roemenië

0,624

0,014

19%

0,236

0,0012

19%

Slovenië

0,706

0,026

22%

0,139

0,0023

22%

Slowakije

0,499

0,013

20%

0,180

0,0013

20%

Spanje

0,917

0,0236

21%

0,307

0,0013

21%

Tsjechië

1,032

0,012

21%

0,306

0,0012

21%

Verenigd koninkrijk7

0,740

n.v.t.8

5%

0,281

n.v.t.

5%

Zweden9

2,265

0,319

25%

0,253

0,0360

25%

X Noot
1

Energiebelasting (86%) + CO2-belasting (14%).

X Noot
2

Tot een verbruik van 1.000 m3 gas.

X Noot
3

Alleen CO2-component.

X Noot
4

Voor consumptie <4.100 mWh.

X Noot
5

Van 1 mei 2022 t/m 30 juni 2023.

X Noot
6

Ad valorem belasting als onderdeel van de btw. Het bedrag is bepaald op basis van de eerste helft van 2022.

X Noot
7

Energietarieven van: https://www.gov.uk/government/statistical-data-sets/annual-domestic-energy-price-statistics. Uitgaande van een wisselkoers van 1,14.

X Noot
8

Vrijgesteld van energiebelasting alleen btw is van toepassing.

X Noot
9

Voor gas energiebelasting + CO2-belasting, voor elektriciteit: geldende tarieven in het zuiden van Zweden.

Lid Omtzigt 70

Het lid Omtzigt constateert dat in de brief van 22 februari inkomensafhankelijke belastingverminderingen in de energiebelasting worden gesuggereerd. Dit lid vraagt het kabinet dat niet te doen. De energiebelasting is niet de plek om inkomensbeleid te voeren. Daarvoor moet men in de ogen van dit lid in de inkomstenbelasting zijn.

In augustus bij de besluitvorming in voorbereiding op Prinsjesdag zal het kabinet bezien welke maatregelen genomen zullen worden. Hierbij wordt gekeken naar de inkomenseffecten van maatregelen, de budgettaire gevolgen en beleidsmatige overwegingen. De overweging die het lid noemt dat inkomensbeleid bij voorkeur via de inkomstenbelasting wordt vormgegeven wordt hierin ook meegenomen. Hierbij is het overigens voor 2024 niet uitvoerbaar om de vermindering in de energiebelasting inkomensafhankelijk te maken. De mogelijkheid om dit voor latere jaren wel te doen wordt verder verkend, maar ook op langere termijn zal een inkomenskoppeling zeer complex zijn.

Lid Omtzigt 71

Het lid Omtzigt constateert dat de belastingdruk binnen de energiebelasting niet evenwichtig verdeeld is. Zo is de energiebelasting alleen hoog voor kleinverbruikers, geldt een speciaal verlaagd tarief voor laadpalen en geldt een speciaal tarief voor schepen die aanleggen en oplaadkabels naar de wal leggen. Deelt het kabinet de mening van het lid Omtzigt dat deze drukverdeling eens goed tegen het licht gehouden dient te worden?

Zoals bij de beantwoording van vraag 68 is opgemerkt moet voor een volledig beeld van de belastingdruk van de energiebelasting niet alleen worden gekeken naar de tarieven voor het verbruik van gas en elektriciteit. Daarbij moet ook de belastingvermindering worden betrokken. Bij een volledige analyse is inderdaad te zien dat de tarieven voor het verbruik de afgelopen jaren zijn opgelopen, maar ook dat de belastingvermindering is verhoogd.

Het kabinet werkt aan het terugdringen van het aantal bijzondere regelingen en vrijstellingen binnen de energiebelasting. Zo wordt de inputvrijstelling WKK ingeperkt en worden het verlaagd tarief glastuinbouw en de mineralogische en metallurgische vrijstelling afgeschaft.

De verschillende tarieven in de energiebelasting komen in een breder verband aan de orde in het lopende onderzoek van het Ministerie van Financiën naar toekomstbestendige wetgeving en uitvoering voor de energiebelasting.

Lid Omtzigt 72

Het lid Omtzigt vraagt indien het kabinet de energiebelasting wil gebruiken voor tegemoetkoming, of het kabinet dan ook bereid is om ervoor te zorgen dat vakantiehuizen en andere tweede huizen niet in aanmerking komen voor extreme tegemoetkomingen.

In het kader van voornoemde verkenning van instrumenten voor gerichte compensatie van huishoudens wordt ten aanzien van de belastingvermindering energiebelasting onder meer onderzocht of deze zoveel mogelijk kan worden beperkt tot huishoudens. Daarbij wordt ook onderzocht of vakantiehuizen kunnen worden uitgesloten van de belastingvermindering.

Lid Omtzigt 73

Ten slotte vraagt het lid Omtzigt op dit punt het kabinet om de mogelijkheid van een verlaagd btw-tarief op energie goed te onderzoeken. Per slot van rekening kan energie als een eerste levensbehoefte gekenschetst worden.

Van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023 gold een verlaagd btw-tarief op energie. Het kabinet onderzoekt in brede zin maatregelen die na 2023 kwetsbare huishoudens voor hoge energieprijzen kunnen compenseren. Hierbij wordt ook de mogelijkheid van een verlaagd btw-tarief op energie betrokken. Overigens blijkt uit de monitoring van die tijdelijke btw-verlaging op energie, dat het moeilijk en beperkt mogelijk is om vast te stellen of de energieleveranciers in 2022 de verlaging hebben doorberekend in de consumentenprijzen en of de verlaging dus effectief is geweest. Alléén voor huishoudens die hun energietarieven vóór maart 2022 (de aankondiging van de btw-verlaging) hadden vastgezet voor de rest van dat kalenderjaar, bleek vast te stellen dat de btw-verlaging is doorberekend. Voor de overige huishoudens is niet met zekerheid te zeggen of en in hoeverre de btw is doorberekend.

Lid Omtzigt 74

Het lid Omtzigt merkt op dat dit kabinet als doel heeft toeslagen af te schaffen en dat de huidige toeslagen geen eenduidige huishoudsdefinitie kennen. Hij verzoekt het kabinet hier aandacht aan te schenken bij de uitwerking. Kan het kabinet dat toezeggen.

Het huidige toeslagenstelsel is gestoeld op huishoudkenmerken waarbij de hoogte van alle toeslag afhankelijk is van het huishoudinkomen (in tegenstelling tot de inkomstenbelasting die op individueel niveau wordt geheven) en de samenstelling van het huishouden. Dit leidt tot complexiteit in het stelsel voor zowel de burger als de uitvoering. Bij de uitwerking van het opties ter afschaffing van het toeslagenstelsel wordt uiteraard gekeken naar het aanpakken van (de oorzaken van) de complexiteit. Naast het traject gericht op het afschaffen van de toeslagen zet het kabinet ook in op verbeteringen binnen het huidig stelsel. In dat verband is een aanpassing van het partnerbegrip – en daarmee van de huishouddefinitie – als prioritaire maatregel genoemd, mochten er middelen beschikbaar zijn (zie onder meer Kamerstuk 31 066, nr. 1053).

Lid Omtzigt 75

Het lid Omtzigt heeft grote moeite met een privaatrechtelijk prijsplafond. Indien het kabinet het prijsplafond wil voortzetten, is het kabinet dan bereid om in ieder geval te bestuderen hoe het publiekrechtelijk (met een relatie tussen de overheid en de huishoudens) uitgevoerd kan worden? Kan het kabinet vakantiehuizen uitzonderen? Het lid Omtzigt zou ingrijpen op de energiemarkt en het gebruiken van de eigen voorraden voor leveringszekerheid zeer toejuichen.

Het kabinet is het met de heer Omtzigt eens dat overheidsbeleid idealiter door publieke organisaties wordt uitgevoerd. Er is in het geval van het tijdelijke prijsplafond voor 2023 voor gekozen om dit via private partijen te doen aangezien de publieke organisaties deze niet konden uitvoeren. Daarbij wordt de tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen eenmalig uitgevoerd door de Belastingdienst. In de verkenning die het kabinet heeft gedaan, is gekeken naar verschillende maatregelen. Zo wordt gekeken of de eventueel benodigde steun specifieker vormgegeven kan worden zodat het alleen terecht komt bij die groepen die het nodig hebben. Een afbakening van de steun op het type woning maakt ook onderdeel uit van deze verkenning. Bij de koopkrachtbesluitvorming, in augustus, zullen voor- en nadelen van verschillende maatregelen zoals het type uitvoerder (publiek of privaat), worden gewogen.

Lid Omtzigt 76

Indien het kabinet compenseert via de huurders, rekent het lid Omtzigt erop dat huurders die niet bij een woningbouwcorporatie huren, niet vergeten worden. Indien dat wel het geval is, dan is deze weg in zijn ogen zinloos.

Het lid Omtzigt vraagt naar de mogelijkheden van het toepassen van huurkortingen voor sociale huurwoningen die geen eigendom zijn van woningcorporaties. Zoals ook aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel Huurverlaging 2023 huurders met een lager inkomen is het niet mogelijk om de huren te verlagen voor sociale huurwoningen die in bezit zijn van anderen dan woningcorporaties. Het verplicht stellen van een huurverlaging door particuliere verhuurders zou een inbreuk op het eigendomsrecht van de verhuurders zijn, wat een financiële tegemoetkoming vereist. Het Rijk heeft geen (betalings)relatie met deze particuliere verhuurders (circa 13.000), wat betekent dat uitbetaling van een eventuele financiële tegemoetkoming een nieuwe uitvoeringstaak zou zijn waarvoor nu niet in een uitvoeringsorganisatie is voorzien. Daarnaast is niet bekend welke verhuurders huurwoningen met een gereguleerd contract verhuren en hoeveel woningen zij met een gereguleerd contract verhuren. Een verplichte huurverlaging voor huurders van particuliere verhuurders is daarom niet haalbaar en niet uitvoerbaar.

Lid Omtzigt 77

In zijn algemeenheid heeft het lid Omtzigt nog een opmerking over meerdere oplossingsrichtingen: voor een aantal huishoudens is de marginale druk nu al enorm hoog. Een nieuwe regeling die inkomensafhankelijk wordt, kan in zijn ogen echt bizar uitpakken voor bijvoorbeeld eenverdieners. Het lid Omtzigt verzoekt het kabinet daar rekening mee te houden.

Het kabinet zal (in augustus) kijken naar een gewogen pakket aan maatregelen. Hierbij zal het kabinet integraal de voor- en nadelen van verschillende maatregelen wegen. Het effect op de marginale druk speelt hierbij een rol, net als bijvoorbeeld de mate gerichtheid, het effect op het streven naar het afschaffen van toeslagen en het effect op de verduurzaming van de gebouwde omgeving.

Lid Omtzigt 78

Tot slot verzoekt het lid Omtzigt het kabinet begin juni een update te geven van de studie. Immers, op Prinsjesdag zullen maatregelen moeten vaststaan. Is het kabinet daartoe bereid?

In de Kamerbrief Uitkomsten verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023 geeft het kabinet een update van de uitkomsten van de inventarisatie. Waar nodig heeft het kabinet stappen gezet om besluitvorming over invoering van maatregelen in 2024 mogelijk te maken. De uitkomsten van de besluitvorming over het reguliere koopkrachtinstrumentarium en de maatregelen voor kwetsbare huishoudens en hoge energieprijzen zullen in de Miljoenennota worden beschreven.


X Noot
3

Bron: SZW

X Noot
5

Kamerstuk 36 200, nr. 178

X Noot
9

Kamerstuk 36 200, nr. 178

X Noot
10

Kamerstuk 36 202, nrs. 41 en 42.

X Noot
12

Kamerstukken 32 847 en 32 813, nr. 1014

X Noot
14

In de brief wordt verwezen naar het rapport «Inflatiescenario’s» van het CPB op 30 juni 2022.

X Noot
15

DNB Wisselwerking lonen en prijzen: een negatieve spiraal (2022) (dnb.nl).

X Noot
17

Volgens de alternatieve meetmethode van het CBS die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten. Het CPB gebruikt in de koopkracht- en armoedecijfers deze alternatieve inflatiemethode.

X Noot
18

Kamerstuk 36 200, nr. 178

X Noot
19

Kamerstuk 36 202, nrs. 41 en 42.

X Noot
20

Quickscans amendementen pakket Belastingplan 2023, 10 november 2022, p. 8–9.

X Noot
21

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 203

X Noot
22

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Juni 2022. Beleidsprogramma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving (Kamerstukken 32 847 en 32 813, nr. 911)

Naar boven