36 194 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan

E VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2023

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid1, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning3 hebben in hun gezamenlijke vergadering van 17 januari 2023 een nabeschouwing gewijd aan het verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 januari 20234 om wetsvoorstel 36194 – Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan (hierna: eerste tranche wijziging Wpg) met spoed te behandelen. Naar aanleiding daarvan hebben zij besloten een aantal vragen aan de Minister voor te leggen met betrekking tot de gang van zaken rond dit spoedverzoek.

Naar aanleiding hiervan is op 27 januari 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister heeft op 24 februari 2023 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, EN VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 27 januari 2023

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning hebben in hun gezamenlijke vergadering van 17 januari 2023 een nabeschouwing gewijd aan uw verzoek van 5 januari 20235 om wetsvoorstel 36194 – Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan (hierna: eerste tranche wijziging Wpg) met spoed te behandelen. Naar aanleiding daarvan hebben zij besloten vragen aan u voor te leggen met betrekking tot de gang van zaken rond dit spoedverzoek.

U heeft de spoedeisendheid beargumenteerd met de wens van de Europese lidstaten, bijeengekomen in de Crisisrespons van de Raad van de EU (IPCR) op 4 januari 2023, om tot een Europees gecoördineerde lijn te komen in het licht van de COVID-19-situatie in China. Uit voorzorg zou het dragen van een medisch mondmasker geadviseerd worden aan alle passagiers van inkomende vluchten uit China, alsmede de naleving van de basismaatregelen. Voorts werden de lidstaten sterk aangemoedigd om een testverplichting voor vertrek in te stellen voor alle reizigers die vanuit China naar de EU reizen.

Aangezien de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 niet langer in werking is, ontbreekt momenteel een nationale wettelijke grondslag om via een ministeriële regeling invulling te geven aan deze testverplichting, waartoe is opgeroepen in Europees verband.

U heeft gemeend – vanuit de wens aan deze Europese oproep tegemoet te komen – deze lacune te kunnen vullen door deze Kamer onder druk te zetten de eerste tranche wijziging Wpg met spoed te behandelen, terwijl u op 12 december 2022 tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer nog aangaf dat COVID-19 na aanvaarding van het wetsvoorstel de status A2 zou hebben:

«Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat bepaalde infectieziekten worden aangewezen als A1-infectieziekten. Voor deze groep geldt op dat moment dat er naast de maatregelen die voor de A2-ziekte kunnen worden genomen, aanvullende juridisch bindende collectieve maatregelen genomen kunnen worden. Een infectieziekte wordt als behorende tot groep A1 aangewezen indien de ziekte een pandemisch potentieel heeft en het belang van de volksgezondheid dit vordert. Voor A1-infectieziekten geldt dat maatregelen noodzakelijk kunnen zijn voor de bestrijding ervan. Die zijn niet gericht op een individu, maar op een grotere groep. In het wetsvoorstel zijn geen A1-infectieziekten aangewezen. Dat is al genoemd. Het wetsvoorstel is daarmee, als het zou worden aangenomen, slapend recht.»6

«Ik ga in op de huidige indeling in A1 of A2 en de vraag of de situatie rond corona inmiddels is afgeschaald, zodat er geen sprake meer is van een pandemie of een epidemie. Corona waart nog steeds in zekere mate rond, maar gelukkig zijn de aantallen besmettingen op dit moment laag ten opzichte van eerdere momenten dit jaar. We hebben recent nog weer een opleving gehad. Met de huidige immuunstatus en met de huidige omikronvariant is de mate van ziekmakendheid naar rato van het aantal besmettingen op dit moment beperkt. Voor nu is er dus geen acute dreiging van grote aantallen mensen die ernstig ziek worden. Ja, er waart een infectieziekte rond, zoals in het winterseizoen wel vaker gebeurt, zeker met luchtwegvirussen, maar deze is nu niet acuut dreigend en vraagt niet om publieke, brede maatregelen, los van wat iedereen individueel kan besluiten om wel of niet te doen. Is de epidemie daarmee helemaal over? Nee, we zitten nog niet in een volstrekt stabiele situatie. De najaarsgolf viel mee, maar de winter duurt nog even. Er kan nog weer een opleving komen. Ik zie het niet direct ernstige proporties aannemen, maar dat kan wel. Voor nu is het uitstekend geclassificeerd als A2. De verwachting is dat dat ook geruime tijd zo kan blijven.»7

Dit bracht de leden tot de vraag waarom u heeft gemeend dat spoedige behandeling van de eerste tranche wijziging Wpg, nota bene tijdens het kerstreces van de Kamer(s), soelaas zou kunnen bieden, gegeven de voorzienbare vervolgstap dat u de procedure in gang zou willen zetten om COVID-19 via een incorporatiewetsvoorstel de status A1 te geven, met een op voorhand twijfelachtige uitkomst. Dit laatste vanwege uw eerdere eigen appreciatie dat «[m]et de huidige immuunstatus en met de huidige omikronvariant […] de mate van ziekmakendheid naar rato van het aantal besmettingen op dit moment beperkt [is]».

Over uw keuze, bekend geworden na de afwijzende reactie op uw spoedverzoek, de weg te bewandelen van een aanwijzing van 9 januari 2023 aan de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland om een noodverordening af te kondigen teneinde een testverplichting op te leggen aan reizigers komend uit China, wensen de leden in een separate brief nog inhoudelijke vragen te stellen.

Wel vernemen de leden graag meer over de door u gemaakte afwegingen om tot het spoedverzoek te besluiten, de aan u voorgelegde handelingsopties en de in de media gerezen beeldvorming dat de Eerste Kamer bij herhaling tot spoed gemaand moest worden.

Waarom heeft u in uw publieke uitingen en in uw brief aan de Eerste Kamer vooraf geen melding gemaakt van de mogelijkheid tot gebruik van een noodverordening? Waarom heeft u het beeld geschapen dat u geen enkele ruimte tot handelen had zonder het door de Eerste Kamer op stel en sprong instemmen met de eerste tranche van de wijziging Wet publieke gezondheid?

Kunt u het tijdspad schetsen dat u voor ogen stond om tot de voorgenomen maatregelen te komen bij de twee oproepen die u op 30 december 2022 respectievelijk 5 januari 2023 heeft gedaan aan de Eerste Kamer?

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T. Klip-Martin

Voorzitter Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2023

Per brief van 27 januari jl. (kenmerk 170150.113.u) hebben de leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning vragen gesteld naar aanleiding van mijn verzoek aan uw Kamer van 5 januari jl. om op de kortst mogelijke termijn aan te vangen met de behandeling van de wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan (hierna: Eerste tranche). Graag ga ik hierbij in op de gestelde vragen. Daartoe schets ik eerst beknopt de achtergrond van mijn verzoek, waarna ik verder in zal gaan op de afwegingen die aan mijn verzoek ten grondslag lagen.

Achtergrond: Europese besluitvorming

Op 29 december jl. heeft een ad-hoc-bijeenkomst van de Europese Health Security Committee plaatsgevonden over de epidemiologische situatie van covid-19 in China en de mogelijke gevolgen hiervan.8 In dit overleg was de gedeelde opvatting dat er op dat moment geen noodzaak was om acute reisbeperkende maatregelen in te stellen.

Na 29 december 2022 hebben steeds meer Europese lidstaten individueel maatregelen ingesteld voor reizigers uit China. Dit was voor de Europese Commissie aanleiding om de Crisisrespons van de Raad van de EU (Integrated political crisis response, hierna: IPCR) op 4 januari 2023 bijeen te roepen om tot een Europees gecoördineerde lijn te komen. Uitkomst van deze bijeenkomst was onder meer dat lidstaten sterk worden aangemoedigd een testverplichting voor vertrek in te stellen voor alle reizigers die vanuit China naar de Europese Unie reizen.9 Op basis van een noodverordening heeft Nederland een testverplichting voor inkomende reizigers uit China per 10 januari 2023 ingevoerd. Op 16 februari hebben de Europese lidstaten besloten dat onder meer de testverplichting voor het eind van februari kan worden afgeschaald. Daarom heb ik de opdracht aan de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland ingetrokken. Parallel aan deze brief informeer ik uw Kamer en de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, over de uitkomsten van de IPCR van 16 februari en het intrekken van de opdracht aan de voorzitter.

Verzoek aan uw Kamer

In mijn brief van 5 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de epidemiologische situatie, de uitkomsten van de IPCR en verzocht om op korte termijn aan te vangen met de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Dit verzoek zag nadrukkelijk op het spoedig aanvangen van deze behandeling en niet op de wijze waarop uw Kamer het wetsvoorstel zou moeten behandelen. Dit is immers aan uw Kamer zelf.

Vrijdag 6 januari heb ik vervolgens de uitkomsten van besluitvorming naar aanleiding van de uitkomsten van de ICPR en mijn voornemen om een opdracht te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland aan u gecommuniceerd.10 In de volgende alinea’s schets ik de overwegingen die ten grondslag lagen aan mijn verzoek aan uw Kamer en de opdracht aan de veiligheidsregio Kennemerland.

Overwegingen

Tot op heden ontbreekt een specifieke wettelijke grondslag in de Wet publieke gezondheid om collectieve maatregelen te treffen, waardoor het niet mogelijk was om de testverplichting op basis van een dergelijke grondslag in te stellen. Er waren op dat moment een drietal mogelijkheden: 1) het niet opvolgen van de Europese aanbevelingen, 2) uw Kamer verzoeken om op korte termijn aan te vangen met de behandeling van de Eerste tranche en de testverplichting onverwijld na inwerkingtreding van de Eerste tranche invoeren, uiteraard met inachtneming van de in het wetsvoorstel opgenomen vereisten voor het treffen van maatregelen, of 3) het geven van een opdracht aan de voorzitter van de Veiligheidsregio Kennemerland om via een noodverordening maatregelen te kunnen treffen.

Gelet op het belang om de Europese aanbevelingen te volgen om een testplicht in te voeren voor inkomende reizigers uit China en het feit dat deze inreismaatregel op dat moment niet op basis van een bestaand wettelijk kader genomen kon worden, heb ik voor optie 3 gekozen en besloten opdracht te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland om reizigers uit China bij aankomst te controleren op een testverplichting. Dit is in lijn met het langetermijnbeleid van het kabinet, waarin is opgenomen dat eventuele maatregelen in het kader van covid-19, die het inreizen in de Unie beperken, gemeenschappelijk (EU-gecoördineerd) genomen moeten worden om deze effectief te laten zijn.11 Ook het OMT en MIT onderschrijven het belang van Europees gecoördineerde maatregelen, ook in dit concrete geval.12

Desalniettemin blijft overeind staan dat bij een dergelijk maatregel een specifieke grondslag, zoals de Eerste tranche, de voorkeur heeft gelet op de democratische legitimatie. Een noodverordening is een tijdelijke grondslag voor een maatregel, die zo spoedig mogelijk moet worden voorzien door een specifieke grondslag gelet op de mogelijke inperking van grondrechten. Daarom heb ik uw Kamer verzocht om op korte termijn aan te vangen met het in behandeling nemen van het wetsvoorstel. Dat verzoek sluit aan bij het signaal van uw Kamer, onder meer aangegeven in het debat over de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, om in contact te treden met uw Kamer om snel te kunnen handelen op het moment dat het nodig is.13 Tevens is dit verzoek in lijn met hetgeen ik uw Kamer heb aangeven op 5 juli 202214, namelijk dat ik, op het moment dat maatregelen nodig zijn, zal bezien of het wetstraject van de Eerste tranche versneld kan worden. Ik gaf daarbij tevens aan dat niet uitgesloten is dat de inzet van noodverordeningen nodig is, op het moment dat er geen specifieke wettelijke grondslag is om maatregelen te treffen.

Mogelijk tijdspad januari 2023

Uw Kamer heeft gevraagd om een tijdspad te schetsen dat begin januari 2023 gevolgd had kunnen worden om tot de voorgenomen maatregelen te komen. Het is aan uw Kamer om te bepalen op welke termijn en op welke wijze uw Kamer wetsvoorstellen wil behandelen. Ik kan daarom geen uitspraken doen over het tijdspad tot aan de stemming over de Eerste tranche. Ik kan u wel een tijdspad schetsen vanaf het moment dat het wetsvoorstel zou zijn aangenomen, bekrachtigd en inwerking zou zijn getreden. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, zouden de volgende stappen in 1,5 à 2 weken kunnen plaatsvinden.

Allereerst zou een adviesaanvraag zijn ingediend bij het RIVM over de noodzaak om covid-19 als A1-infectieziekte aan te wijzen.15 Op basis van het advies van het RIVM, zou ik besluiten over het al dan niet aanwijzen van covid-19 als A1-infectieziekte en het activeren van onder meer de bevoegdheidsgrondslag voor de inreismaatregelen uit artikel 58p Wpg. Vervolgens besluit het kabinet over het nemen van de betreffende maatregelen. Hierbij zouden de volgende stappen doorlopen moeten worden:

  • Het bij regeling aanwijzen van covid-19 als A1-infectieziekte, waarbij in de regeling de nodige Wpg-bepalingen worden geactiveerd, waaronder de bevoegdheidsgrondslag uit artikel 58p Wpg, conform artikel 20 Wpg, alsmede voorbereiding van een incorporatiewetsvoorstel;

  • Het voorhangen van de ontwerpregeling betreffende de vervaltermijn voor toepassing van de bevoegdheidsgrondslag uit artikel 58p, conform artikel 58cb, eerste lid, en van een ontwerp van de maatregelenregeling, conform artikel 58c;

  • De vaststelling, publicatie en inwerkingtreding van de regeling betreffende de vervaltermijn en maatregelenregeling na het aflopen van de voorhangtermijn (al dan niet gewijzigd n.a.v. de voorhang).

Tot slot betreur ik het beeld dat door mijn verzoek tot spoedig aanvangen van de behandeling het beeld is ontstaan dat ik uw Kamer onder druk heb willen zetten om spoedig in te stemmen met de Eerste tranche.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).

X Noot
2

Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Klip-Martin (VVD) (voorzitter), Vos (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Krijnen (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).

X Noot
3

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 36 194, C.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 36 194, C.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 36 194, nr. 40, p. 122–123.

X Noot
7

Kamerstukken II 2022/23, 36 194, nr. 40, p. 174.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 36 194, BH.

X Noot
9

Kamerstukken I 2022/23, 36 194, C.

X Noot
10

Kamerstukken I 2022/23, 25 295, BI.

X Noot
11

Kamerstukken I 2021/22, 25 295, AM.

X Noot
12

Zie Kamerstukken I 2022/23, 36 194, B en de bijlagen voor het advies van het OMT en MIT.

X Noot
13

Kamerstukken I 2021/22, 36 042, nr. 28, item 3.

X Noot
14

Kamerstukken I 2021/22, 25 295, nr. 36, item 14.

X Noot
15

Zie ook Kamerstukken I, 2022/23, 25 295, BN.

Naar boven