36 120 Voorjaarsnota 2022

Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 juni 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 20 mei 2022 inzake de Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Hoeveel krijgt Defensie er deze kabinetsperiode structureel jaarlijks bij?

Antwoord op vraag 1

Onderstaande tabel geeft de verhoging van de Defensieuitgaven weer bij deze kabinetsperiode. Met het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) zijn de Defensieuitgaven structureel verhoogd met 3 miljard euro voor het versterken van de krijgsmacht (en het inlopen en wegwerken van achterstanden. In 2024 en 2025 ontvangt Defensie bovendien nog incidentele middelen. In de Voorjaarsnota zijn de Defensieuitgaven structureel verhoogd met 2,2 miljard euro waarvan 0,2 miljard euro aan extra toerekeningen. De totale verhoging van de Defensieuitgaven komt hiermee op 5,2 miljard euro structureel.

Tabel 1: Verhoging Defensieuitgaven Rutte IV

(in mln.)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

CA middelen

500

1.900

4.100

4.200

3.000

3.000

w.v. intensivering

500

1.400

2.800

2.800

1.850

1.850

w.v. onderhoud

500

1.300

1.400

1.150

1.150

VJN

600

1.900

2.200

2.200

2.200

w.v. extra middelen

400

1.700

2.000

2.000

2.000

w.v. toerekening

200

200

200

200

200

totaal

500

2.500

6.000

6.400

5.200

5.200

Vraag 2

Kan een overzicht worden verstrekt van de 21,7 miljard euro die de beleidsdepartementen tot en met 2027 claimen? Of kunnen de uitwerkingsbrieven openbaar worden gemaakt?

Antwoord op vraag 2

Zoals uit de onderliggende geopenbaarde beslisnota’s bij de Voorjaarsnota naar voren komt, bleek uit een eerste inventarisatie een totaal van circa 21,4 miljard euro door beleidsdepartementen in de uitwerkingsbrieven bij het Ministerie van Financiën ingediend. Dit betreft een grove cumulatieve inschatting voor de jaren 2022 t/m 2027 en bestaat zowel uit uitvoeringstegenvallers als beleidsclaims. Onderstaande tabel laat het betreffende totaaloverzicht van deze eerste inventarisatie zien (daterend van maart jl.):

Tabel 2: Overzicht ingediende claims

In mln. euro, + = saldoverslechterend

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Algemene Zaken

0

0

0

0

0

0

Buitenlandse Zaken & BHOS (HGIS)

22

51

60

60

58

55

Justitie en Veiligheid

165

471

640

851

1.111

1.135

w.v. Asiel

– 49

51

126

189

301

293

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (incl. H2)

– 20

188

208

265

303

333

w.v. Huurtoeslag

– 81

43

143

192

240

271

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 109

– 19

– 260

328

– 250

– 218

Financiën

88

197

256

163

0

0

Defensie

     

PM

PM

PM

Infrastructuur en Waterstaat

185

4

4

4

4

4

Economische Zaken en Klimaat

1.679

786

905

799

340

16

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

– 29

76

84

87

45

49

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

168

349

427

381

413

360

w.v. AKW en uitvoeringsinformatie

146

206

280

240

260

209

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

3.033

2.662

2.338

3

– 1

0

Totaal

5.182

4.765

4.662

2.941

2.023

1.734

Vraag 3

Kan een overzicht worden verstrekt van alle maatregelen uit het Coalitieakkoord en kan hierbij per maatregel worden aangegeven of en waar deze zijn verwerkt of zal worden verwerkt?

Antwoord op vraag 3

In bijlage 3 van de Voorjaarsnota is in tabel 80 op maatregelniveau een overzicht opgenomen van de middelen uit het Coalitieakkoord die zijn overgeheveld naar departementale begrotingen. In tabel 81 van dezelfde bijlage zijn de nog resterende Coalitieakkoordmiddelen op de Aanvullende Post opgenomen.

Vraag 4

Wat betekent de bezuiniging op het Klimaatfonds voor huishoudens? Kunt u uitsluiten dat zij extra moeten bijdragen vanwege deze bezuiniging?

Vraag 55

Kunt u toelichten hoe het kabinet de klimaatdoelen uit het Coalitieakkoord beoogt te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar zijn in het Klimaatfonds? Welke aanvullende normerende afspraken worden daarvoor gemaakt?

Vraag 158

Wat wordt bedoeld met «op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullende normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert»?

Vraag 159

Wat is de relatie tussen meer normerende afspraken en minder subsidies?

Vraag 160

Wat betreft de passages: «Op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende afspraken een belangrijke bijdrage leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies nodig» en «De verlaging van het Klimaatfonds zal worden ingevuld door te korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.»; wat zijn deze aanvullend normerende afspraken en welke bedrijven worden hierdoor geraakt? Wat is het effect van het korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers en welke projecten en/of bedrijven worden hierdoor geraakt?

Antwoord op vraag 4, 55, 158, 159 en 160

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota in totaal 1,54 miljard euro uit het Klimaatfonds en het Transitiefonds onttrokken en daarbij aangegeven dat dit niet ten koste mag gaan van het doelbereik. Klimaat- en stikstofbeleid is in de regel een combinatie van normering, beprijzing en subsidies of publieke investeringen. Op het terrein van klimaat en stikstof is bij VJN besloten aanvullend normerende afspraken te maken zodat het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende afspraken een belangrijke bijdrage leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies nodig.

Het kabinet zal de vormgeving van deze aanvullende normerende maatregelen verder uitwerken in de context van de bredere klimaat- en stikstofplannen en zal de Kamer hier nader over informeren zodra de fondsen operationeel zijn en hier besluitvorming over heeft plaatsgevonden. Omdat deze besluitvorming nog moet plaatsvinden is op dit moment nog geen nadere toelichting mogelijk op de gevolgen voor huishoudens of bedrijven.

Vraag 5

Welk deel van de meevallende aardgasbaten worden veroorzaakt door hogere winning uit het Groningenveld?

Vraag 58

Kan van de meerjarige gasmeevaller in de Voorjaarsnota worden aangegeven welk deel het gevolg is van gestegen prijzen en welk deel het gevolg van hogere winning dan eerder geraamd?

Vraag 59

Welk deel van een hogere gaswinning dan geraamd, is daarbij afkomstig van extra gaswinning uit het Groningenveld?

Antwoord op vraag 5, vraag 58 en vraag 59

De gasbaten op de rijksbegroting bestaan in hoofdzaak uit opbrengsten uit dividend EBN en de Mijnbouwafdrachten. Met het wijzigingsbesluit op 1 april 2022 is de gaswinning uit het Groningengasveld verhoogd van 3,9 naar 4,5 miljard Nm3. De extra inkomsten die hier mee gemoeid zijn circa 0,3 miljard euro. Onder andere vanwege de volatiliteit van de gasprijzen zijn de extra baten van deze gaswinning uit het Groningenveld slechts bij benadering te ramen. Aangenomen wordt dat de helft van de hierboven genoemde extra 0,3 miljard in 2022 zal binnenkomen en de andere helft in 2023.

Het restant van de extra gasbaten die bij VJN verwerkt zijn vloeit grotendeels voort uit de opwaartse bijstelling door het prijseffect en de bedrijfsresultaten van EBN.

Vraag 6

Waarvoor wordt de 0,15 miljard euro meevallende aardgasbaten ingezet die nog niet is ingezet als dekking voor het koopkrachtpakket?

Vraag 74

Van de gasmeevaller van 2,4 miljard euro is 2,25 miljard euro ingezet als dekking voor het koopkrachtpakket; waarvoor is de resterende 0,15 miljard euro ingezet?

Antwoord op vraag 6 en vraag 74

In het voorjaar worden alle generale baten en tegenvallers integraal gewogen, hierbij is de resterende 0,15 miljard ingezet om tegenvallers te dekken. Het is echter niet een-op-een te achterhalen hoe deze additionele baten dit voorjaar zijn ingezet.

Vraag 7

Klopt het dat 1/8e deel van de totale kosten van de 30 procent-regeling opgaat aan inkomens boven de Balkenendenorm? Welk deel van de kosten wordt besteed aan inkomens tussen 1 ton en de Balkenendenorm? Welk deel van de kosten aan inkomens tussen de 40.000 euro en een ton?

Antwoord op vraag 7

Onderstaande tabel laat zien welk deel van de kosten van de 30%-regeling in 2020 werd besteed aan de verschillende inkomensklassen. In 2020 ging 31 procent van de totale kosten van de 30%-regeling op aan inkomens boven de Balkenendenorm (201.000 euro in 2020).

Tabel 3: 30%-regeling naar inkomensklasse

Inkomen

Percentage kosten van de 30%-regeling

<40.000

4%

40.000–100.000

40%

100.000–201.000

26%

>201.000

31%

Vraag 8

Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten van (inkomen uit) vermogen eruit komt te zien?

Vraag 92a

Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten op vermogen in 2023 en 2024 eruit komt te zien?

Antwoord op vraag 8 en vraag 92a

De voorlopige invulling van het belasten van de inkomsten uit vermogen in de jaren 2023 en 2024 is al geschetst in de Voorbereidingsbrief technische briefing box 3 van 15 april 2022 (Kamerstuk 35 927, nr. 125). In de brief van 28 april 2022 over Rechtsherstel en overbruggingswetgeving box 3 is aangegeven dat de overbruggingswetgeving wordt gebaseerd op de voor het rechtsherstel gekozen oplossingen, de forfaitaire spaarvariant (Kamerstuk 32 140, nr. 106). Daarmee is mijns inziens de invulling voor de overbruggingsperiode nu al duidelijk. Het wetsvoorstel Overbruggingswetgeving box 3 zal met Prinsjesdag bij uw Kamer worden ingediend.

Vraag 9

Klopt het dat u er naar neigt om ook niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden, aangezien ook hun grondrechten zijn geschonden en het beperken van de doelgroep voor rechtsherstel zal leiden tot nieuwe procedures en verzoeken om ambtshalve vermindering en dat het goed mogelijk is dat de rechter deze verzoeken zal honoreren?

Vraag 138

Worden mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag op box 3 gecompenseerd? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord op vraag 9 en vraag 138

Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei volgt geen juridische verplichting om rechtsherstel toe te passen bij niet-bezwaarmakers, van wie de aanslag op de dag van het kerstarrest al onherroepelijk vaststond. Tijdens de augustusbesluitvorming zal worden besloten of de niet-bezwaarwakers toch rechtsherstel wordt geboden en zo ja hoe dit rechtsherstel er dan zou moeten uitzien. Op dit moment worden verschillende scenario’s uitgewerkt. Over deze scenario’s ontvangt uw Kamer voor het zomerreces een brief. Uiterlijk op Prinsjesdag laat het kabinet weten of en op welke wijze ook rechtsherstel zal worden geboden aan de groep niet-bezwaarmakers.

Vraag 10

Zijn er AOW-gerechtigden die er per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering en de afschaffing van de inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) op achteruit gaan? Zo ja, om welke inkomensgroep(en) gaat het en hoe groot is de inkomensachteruitgang?

Vraag 94

Klopt het dat de meeste IOAOW-gerechtigden per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering van 7,5 procent er toch op vooruit gaan? Zijn er IOAOW-gerechtigden die er toch op achteruit gaan en zo ja in welke situatie?

Antwoord op vragen 10 en 94

AOW-gerechtigden met een volledige opbouw AOW hebben door de verhoging van de AOW-uitkering en de afschaffing van de IOAOW een positief inkomenseffect. Kort samengevat is het positieve effect van de verhoging van de AOW groter dan het negatieve effect van de afschaffing van de IOAOW. Beide effecten zijn in bruto termen en inkomensonafhankelijk.

Een verschil tussen de IOAOW en de AOW is dat de IOAOW buiten de middelentoets van de AIO valt. Daarom heeft de afschaffing van de IOAOW een negatief inkomenseffect voor gepensioneerden met onvolledige AOW-opbouw. Hiertegenover staat echter een stijging van de bijstandsnorm voor gepensioneerden waardoor per saldo een positief inkomenseffect resteert.

Per saldo resteert een positief inkomenseffect doordat het positief effect van de stijging van de bijstandsnorm voor gepensioneerden uit het coalitieakkoord groter is dan het negatief effect van de afschaffing van de IOAOW.

Onderstaande tabel geeft een indicatie voor verschillende AOW-opbouwpercentages. Daarin zijn onderstaande bedragen gebaseerd op de meest actuele raming van het CPB uit maart 2022. De exacte bedragen kunnen anders uitvallen, omdat de uiteindelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld de cao-lonen kan afwijken van de huidige raming.

Tabel 4: AOW-opbouw
 

25% AOW-opbouw

50% AOW-opbouw

75% AOW-opbouw

Pakket

CA1

VJN-CA2

VJN+CA3

VJN4

CA

VJN-CA

VJN+CA

VJN

CA

VJN-CA

VJN+CA

VJN

Bruto AOW (1)

0

223

223

4.813

0

446

446

9.626

0

669

669

14.439

Bruto IOAOW (2)

0

– 88

– 88

0

0

– 176

– 176

0

0

– 264

– 264

0

IAB Zvw5 (3)

0

8

8

288

0

16

16

576

0

24

24

863

Loonheffing (4)

0

43

43

923

0

86

86

1.845

0

128

128

2.768

Heffingskortingen (5)

384

– 384

0

4.084

384

– 384

0

4.084

384

– 384

0

4.084

Te betalen belasting (6=4–5)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

AIO-aanvulling (7)

513

– 202

311

10.284

513

– 411

102

5.758

513

– 621

– 108

1.233

Netto inkomen (8=1+2+7-3-6)

513

– 75

438

14.809

513

– 157

356

14.809

513

– 240

273

14.809

X Noot
1

Inkomenseffect in euro’s van maatregelen coalitieakkoord.

X Noot
2

Inkomenseffect in euro’s van maatregelen voorjaarsnota ten opzichte van coalitieakkoord.

X Noot
3

Saldo van inkomenseffecten coalitieakkoord en voorjaarsnota.

X Noot
4

Raming van de inkomensbestanddelen na maatregelen uit de voorjaarsnota.

X Noot
5

Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

Vraag 11

Hoe gaat u de motie van het lid Alkaya (Kamerstuk 35 925, nr. 85) over het zwaarder belasten van vermogens boven een miljoen uitvoeren? Wanneer geeft u hier duidelijk over?

Antwoord op vraag 11

In aanloop naar Prinsjesdag zal het kabinet kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling dat voor de zomer wordt afgerond. Het kabinet zal deze meenemen in de discussie over lasten op arbeid en vermogen. Uiterlijk op Prinsjesdag komt het kabinet hier bij uw Kamer op terug.

Vraag 12

Kunt u aangeven in hoeverre en hoe de drie miljard euro die in het Coalitieakkoord structureel werd beloofd voor lastenverlichting voor lage- en middeninkomens, werkenden en gezinnen wordt aangewend?

Vraag 33

Kunt u de concrete invulling van de koopkrachtmaatregelen uit de Startnota geven (graag uitsplitsen)?

Vraag 41

Kunt u aangeven hoe de 3 miljard euro koopkracht uit het Coalitieakkoord is vormgegeven?

Antwoord op vragen 12, 33 en 41

Het drie miljard pakket voor lastenverlichting voor lage- en middeninkomens is voorlopig ingevuld in de startnota (Kamerstuk 35 925, nr. 143). De definitieve invulling vindt plaats in augustus. De voorlopige invulling van dit pakket bestaat voornamelijk uit het verhogen van de arbeidskorting (AK). Dit betreft ongeveer 2,7 miljard. Deze wordt verhoogd met ongeveer 400 euro (384 euro bij de eerste twee knikpunten en 434 euro bij het laatste knikpunt). Om het voordeel vooral bij lage- en middeninkomens terecht te laten komen, is gekozen om de arbeidskorting vanaf het derde knikpunt sneller af te bouwen. Ook is de doorwerking van de verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) op de AK teruggedraaid.

Voor ouderen met middeninkomens is hier in de startnota een verhoging van de ouderenkorting tegenover gezet. Deze geplande verhoging van de ouderenkorting is in de voorjaarsnota teruggedraaid om de verhoging van de AOW, waarvan de AOW-gerechtigden met een laag inkomen vooral van profiteren, mogelijk te maken.

Om werken lonender te maken en een evenwichtig koopkrachtbeeld voor verschillende groepen te bereiken, is het voordeel van de WML-verhoging in de voorlopige invulling voor een aantal groepen vermindert. Zo wordt de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand versneld afgebouwd en de jonggehandicaptenkorting gehalveerd.

Omdat bovenstaande uitgaven uitkomen op meer dan drie miljard, is de eerste schijf in de inkomstenbelasting ingekort. Hiermee worden lage- en middeninkomens ontzien. Het drie miljard pakket wordt dus vooral ingezet voor een verhoging van de arbeidskorting voor werkenden met lage- en middeninkomens en het verhogen van de AOW.

Vraag 13

Hoeveel zou het kosten wanneer de energiebelasting op gas in de eerste schijf voor huishoudens gedurende een jaar op nul zou worden gezet? En hoeveel wanneer dit zowel voor huishoudens als bedrijven gebeurt?

Antwoord op vraag 13

In de Europese richtlijn energiebelastingen zijn minimumtarieven opgenomen. Het verlagen van het tarief in de energiebelasting naar nul is niet toegestaan. Wel is het cf. de richtlijn toegestaan om de energiebelasting op aardgas (tijdelijk) zeer substantieel te verlagen. In de tarieven van de energiebelasting wordt daarnaast geen onderscheid gemaakt tussen huishoudens en bedrijven. Het is daarom niet mogelijk om de energiebelasting alleen voor bedrijven of specifiek voor huishoudens te verlagen. Het energieverbruik van huishoudens zit volledig opgesloten in de eerste schijf. Een verlaging van de energiebelasting kan wel meer gericht worden op huishoudens, door alleen het tarief van de eerste schijf te verlagen. Deze tariefverlaging geldt dan ook voor het energieverbruik van bedrijven in de eerste schijf.

Zie ook onderstaande tabel X met een uitsplitsing van de aardgasopbrengsten over de verschillende verbruiksschijven. De opbrengsten voor aardgas zijn geschaald naar het realisatiecijfer voor de energiebelasting en ODE (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek). De budgettaire opbrengst van de eerste schijf aardgas in de energiebelasting bedraagt circa 5,2 miljard euro per jaar.

Tabel 5: Indicatieve uitsplitsing EB + ODE opbrengsten aardgas (2021)
 

Opbrengsten EB + ODE (aardgas)

Wv. bijdrage huishoudens

Wv. bijdrage bedrijven

1e schijf

€ 5,2 mld

€ 3,6 mld

€ 1,6 mld

2e schijf

€ 0,1 mld

 

€ 0,1 mld

3e schijf

€ 0,1 mld

 

€ 0,1 mld

4e schijf

€ 0,1 mld

 

€ 0,1 mld

Totaal

€ 5.4 mld

€ 3.6 mld

€ 1.8 mld

Het tijdelijk op nihil stellen van de belastingtarieven in de 1e schijf aardgas voor energiebelasting en ODE leidt tot een budgettaire derving van bijna 5,2 miljard euro. Het is tot slot praktisch onuitvoerbaar om deze maatregel geïsoleerd voor huishoudens toe te passen, aangezien de belastingplichtige energieleveranciers niet weten wie zich achter een gasaansluiting bevindt, een huishouden of een bedrijf.

Vraag 14

Hoeveel zou het een gemiddeld huishouden schelen wanneer de energiebelasting op gas (tijdelijk) wordt afgeschaft?

Antwoord op vraag 14

Zoals al in het antwoord op vraag 13 is aangegeven, is het volgens de Europese richtlijn energiebelastingen niet toegestaan om het tarief in de energiebelasting geheel naar nul te verlagen. Wel is het cf. de richtlijn toegestaan om de energiebelasting op aardgas (tijdelijk) zeer substantieel te verlagen.

Het kabinet heeft daarnaast alleen invloed op de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening. De ontwikkeling van de totale energierekening is ook afhankelijk van de leveringstarieven en de netwerktarieven die door energieleveranciers in rekening worden gebracht. Er kan daarom niet worden aangegeven hoe de energierekening van een gemiddeld huishouden zich in totaliteit zal ontwikkelen zodra de energiebelasting op aardgas (tijdelijk) wordt afgeschaft.

Wel kan voor een huishouden met een gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik1 de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening in beeld worden gebracht. Waarbij geldt dat er sprake is van een forse spreiding rondom dit gemiddelde verbruik. De daadwerkelijke omvang van het belastingdeel van de energierekening is dan ook afhankelijk van het specifieke gas- en elektriciteitsverbruik van een huishouden.

Zie in de onderstaande tabel hoe het belastingdeel van de energierekening van een gemiddeld huishouden per 2022 is opgebouwd. Waarbij het cf. de richtlijn is toegestaan om de lasten op gas (tijdelijk) zeer substantieel te verlagen. In de tabel is uitgegaan van een gemiddeld en constant energieverbruik in 2022 van 1.170 m3 gas en 2.384 kWh elektriciteit.

Tabel 6: Schets belastingdeel energierekening gemiddeld huishouden (2022)
 

2022 (basispad)

Energiebelasting – gas

€ 425

Energiebelasting – elektriciteit

€ 88

ODE – gas

€ 101

ODE – elektriciteit

€ 73

Belastingvermindering

– € 682

BTW

€ 1

Totaal (belastingdeel energierekening)

€ 6

Vraag 15

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 15 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Vraag 81

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Vraag 82

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 13 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Vraag 83

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 14 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Vraag 99

Wat zijn de kosten om het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro per uur bij een 36-urige werkweek volledig gekoppeld? Wat zijn deze kosten voor een verhoging naar 13 en 14 euro per uur?

Antwoord op vragen 15, 81, 82, 83 en 99

Rekening houdend met de meest recente CPB-raming (CEP) van de contractloonontwikkeling komt het minimumloon per uur, uitgaande van een 36-urige werkweek en zonder beleidsmatige verhoging, uit op 11,45 euro per uur per 1-1-2023. Onderstaande tabel geeft een grove indicatie van de kosten voor de overheid die samenhangen met een verhoging van het wettelijk minimumloon (Wml) naar bruto 12 euro, 13 euro, 14 euro en 15 euro per 1-1-2023. De hiermee samenhangende procentuele beleidsmatige verhogingen bedragen respectievelijk ca. 4,8 procent, 13,5 procent, 22,3 procent en 31 procent ten opzichte van de hoogte van 11,45 euro. Deze kosten treden op doordat is verondersteld dat alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen meestijgen. De doorwerking op de AOW is budgettair het grootst (bedraagt circa 50 procent van de kosten voor de overheid). Naast hogere kosten voor de overheid leidt een hoger minimumloon tot hogere werkgeverslasten.

Tabel 7: grove inschatting kosten verhoging minimumloon per 1-1-2023 (exclusief beleidsmatige verhoging uit de Voorjaarsnota)

In miljarden euro

2023

2024

2025

2026

2027

Wml naar € 12

3,0

3,0

2,9

2,9

2,9

Wml naar € 13

8,6

8,4

8,1

8,1

8,1

Wml naar € 14

14,1

13,8

13,3

13,3

13,4

Wml naar € 15

19,6

19,2

18,5

18,5

18,6

Bovenstaande tabel bevat de kosten die samenhangen met een verhoging met generieke doorwerking. Dit omdat een verhoging per 2023 enkel gerealiseerd kan worden via AMvB. De kosten bij een verhoging per AMvB zijn hoger dan de kosten bij verhoging via wetswijziging, omdat bij eerstgenoemde de verhoging een generieke doorwerking kent. De kosten in de tabel betreffen een grove inschatting in miljarden euro.

Zoals bovenstaand aangegeven betreffen dit de kosten ten opzichte van een situatie waarin het minimumloon niet beleidsmatig verhoogd wordt (dus voor de voorgestelde verhoging van 2,5 procent uit de Voorjaarsnota). De kosten van het verhogen van het Wml met 2,5 procent in 2023 zijn per jaar ca. 1,5–1,6 miljard euro. Deze worden in de Voorjaarsnota gedekt.

Vraag 16

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren dit jaar worden bevroren (geen huurverhoging per 1 juli a.s.)? En hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 16

Als er in 2022 een huurbevriezing zou gelden voor de gereguleerde huursector in plaats van de huidige maximering op 2,3 procent, dan kost dit corporaties naar schatting op jaarbasis circa 350 miljoen euro en overige verhuurders circa 75 miljoen euro. Geldt de huurbevriezing ook voor de vrije sector, dan stijgt het effect voor corporaties beperkt, afgerond nog steeds circa 350 miljoen euro. Voor de overige verhuurders wordt het effect op jaarbasis circa 200 miljoen euro. Wet- en uitvoeringstechnisch is het echter niet meer mogelijk om de huren in het lopende jaar 2022 te bevriezen.

Vraag 17

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren volgend jaar worden bevroren (geen huurverhoging per 1 juli 2023)? En hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 17

Het effect van huurbevriezing in 2023 is nog onzeker omdat de relevante stijging van de consumentenprijsindex pas in december 2022 bekend is. Als de maand-op-maand inflatie vanaf april 2022 ongewijzigd blijft, dan is het relevante percentage 7,8 procent. Bij een stijging van de relevante consumentenprijsindex van 7,8 procent dan kost huurbevriezing corporaties op jaarbasis circa 1.150 miljoen euro en overige verhuurders circa 250 miljoen euro. Geldt de huurbevriezing ook voor de vrije sector, dan stijgt het effect voor corporaties naar circa 1.200 miljoen euro. Voor de overige verhuurders wordt het effect op jaarbasis circa 750 miljoen euro.

Vraag 18

Kunt u aangeven welke mogelijkheden de Europese regels bieden om btw-tarieven aan te passen en om producten onder te brengen in een andere tariefgroep? Tot hoe ver mag het algemene tarief van 21 procent worden verlaagd? Tot hoe ver mag het verlaagde tarief van 9 procent worden verlaagd?

Vraag 20

In hoeverre staat het lidstaten vrij om – tijdelijk – geen btw te heffen op voedingsmiddelen? Hoeveel kost dit?

Antwoord 18 en 20

Het kabinet heeft op 3 juni jl. de Fiscale Beleids- en uitvoeringsagenda2 naar de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een bijlage3 waarin uitgebreid wordt toelicht wat de mogelijkheden zijn die de Btw-(tarieven)richtlijn biedt wat betreft btw-tarieven. Daarin wordt ook ingegaan op voedingsmiddelen.

Op basis van de Btw-richtlijn moet het algemene tarief minimaal 15 procent bedragen. Het verlaagde tarief moet minimaal 5 procent bedragen. Daarnaast zijn er een aantal productcategorieën4 waarop een super-verlaagd (tussen 0 procent en 5 procent) of nultarief (0 procent) mag worden toegepast.

Vraag 19

Hoeveel kost het om de btw op voedingsmiddelen zo ver mogelijk te verlagen? Hoeveel kost het wanneer ook de btw op water wordt verlaagd? En hoeveel wanneer ook de btw op geneesmiddelen en hulpmiddelen wordt verlaagd?

Antwoord op vraag 19

Momenteel is op voedingsmiddelen (inclusief water) en op geneesmiddelen en hulpmiddelen reeds het verlaagde tarief van 9 procent van toepassing. Deze tarieven verlagen naar 0 procent leidt tot een budgettaire derving van in totaal 6,5 miljard euro; 5,4 miljard euro voor voedingsmiddelen inclusief water (5,3 miljard euro exclusief water) en 1,1 miljard euro voor geneesmiddelen en hulpmiddelen.

Vraag 20

In hoeverre staat het lidstaten vrij om – tijdelijk – geen btw te heffen op voedingsmiddelen? Hoeveel kost dit?

Antwoord op vraag 20

Zie vraag 18

Vraag 21

Hoe is de inflatie opgebouwd? Welke rol speelt het ECB-beleid hierin? En welke rol spelen de winsten van bedrijven hierin?

Antwoord op vraag 21

Voor de Russische invasie van Oekraïne was er mondiaal al sprake van oplopende inflatie, gedreven door hogere energieprijzen en knelpunten in internationale waardeketens. Sinds de invasie zijn de prijzen nog verder gestegen, met name voor energie, voedsel en grondstoffen. Hierdoor is de inflatie opgelopen tot historische niveaus. De inflatie in mei was in Nederland, volgens het CBS 10,2 procent op basis van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Het grootste deel van de inflatie wordt verklaard door een stijging van energieprijzen. In mindere mate stijgen ook de prijzen van voedingsmiddelen, industriële goederen en diensten.5

De ECB streeft naar een inflatieniveau van 2 procent op middellange termijn. De inflatie in het eurogebied lag de afgelopen jaren op een laag niveau, maar vanwege bovengenoemde factoren is deze nu gestegen tot ver boven de 2 procent. Bij de huidige inflatie vind ik het dan ook niet vreemd dat er gekeken wordt naar de ECB. We mogen verwachten dat de ECB op de huidige inflatieniveaus zal reageren zodat de hoge inflatie zich niet in de economie nestelt. In reactie op de hoge inflatie heeft de ECB de bestaande aankoopprogramma’s van onder andere staatsobligaties (kwantitatieve verruiming) de afgelopen periode afgebouwd. Naar verwachting eindigen de (netto) aankopen van schuldpapier aan het begin van het derde kwartaal. De ECB heeft aangekondigd dat een eerste renteverhoging daarna zal plaatsvinden. De depositorente, de rente die banken ontvangen als ze geld stallen bij de ECB, bedraagt momenteel –0,5 procent.

De forse stijging van huishoudbesparingen en een uitzonderlijk sterke mondiale vraag naar goederen en grondstoffen hebben ertoe geleid dat het prijszettingsvermogen van bedrijven is toegenomen. De beslissing van bedrijven om in reactie op de toegenomen vraag al dan niet hogere prijzen voor goederen en diensten te vragen, bepalen daarmee een deel van de inflatie. Wanneer tegenover de hogere prijzen die bedrijven vragen en ontvangen geen hogere kosten staan, zoals grondstofkosten, energiekosten of loonkosten, zal de winst van bedrijven toenemen. Afhankelijk van de marges zullen stijgingen van ondernemingskosten worden doorberekend aan de consument. Ook dit is een component van de huidige inflatie.

Vraag 22

Hoeveel levert het op wanneer de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb) wordt verhoogd naar 36 procent?

Vraag 23

Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36 procent – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van 750.000 euro of meer belast met 50 procent? En 60 procent? En 70 procent? En 80 procent? En 90 procent?

Vraag 24

Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36 procent – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van 1 miljoen euro of meer belast met 50 procent? En 60 procent? En 70 procent? En 80 procent? En 90 procent?

Antwoord op vraag 22, 23, en 24

Het verhogen van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting jaar 36 procent heeft een budgettair effect van ongeveer 8 miljard euro. In onderstaande tabel worden de budgettaire effecten van een derde schijf, waarbij ook de opbrengst van verhoogde tarief naar 36 procent in is meegeteld.

Tabel 8: Schijven vennootschapsbelasting

x mrd (€)

Tarief derde schijf

Derde schijfgrens bij

50%

60%

70%

80%

90%

€ 750.000

15

22

30

37

44

€ 1.000.000

15

22

29

36

42

De cijfers die hier worden weergeven zijn de budgettaire gevolgen met de reguliere gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Bij deze gedragseffecten en bedragen moet echter een voorbehoud gemaakt worden. Zo zal met deze tariefstructuur Nederland internationaal zeer uit de pas gaan lopen en kan een verplaatsing van winst naar het buitenland verwacht worden. Daarnaast wordt de prikkel om bedrijven op te splitsen en zo vaker gebruik te maken van het lage tarief verder versterkt. Ook heeft dit een negatief effect op het investeringsklimaat. Doordat de voorgestelde tariefsaanpassingen zeer groot zijn, zullen de gedragseffecten waarschijnlijk aanmerkelijk groter zijn dan de reguliere gedragseffecten. Dit zal leiden tot een aanmerkelijk lagere opbrengst.

Vraag 25

Hoeveel inkomstenbelasting levert het op wanneer de pensioenen worden geïndexeerd per 2023?

Antwoord op vraag 25

Volgens de ramingen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan 2022 is de mate van indexering van de pensioenen in 2023 als volgt:

Tabel 9: indexering pensioenen

Mate van indexering pensioenen overheid

29,7%

Mate van indexering pensioenen zorg

16,0%

Mate van indexering pensioenen overig

54,9%

Indien de pensioenen in de sectoren overheid, zorg en overig in plaats daarvan met 100 procent zouden worden geïndexeerd in 2023, levert dat in dat jaar circa 580 miljoen euro aan loon- en inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen op.

Vraag 26

Hoeveel levert het netto op wanneer de dividendbelasting wordt verdubbeld?

Antwoord op vraag 26

De netto-opbrengst van de dividendbelasting wordt behaald bij portfoliodividenden die door buitenlandse aandeelhouders worden ontvangen. In bijna alle belastingverdragen is een maximaal tarief van 15 procent over portfoliodividenden afgesproken, conform het OESO-modelverdrag. Een verhoging van het tarief boven de huidige 15 procent zal dus vooral leiden tot meer verrekening in binnenlandse situaties en meer teruggaaf op grond van het toepasselijke verdrag in buitenlandse situaties. Een eventuele opbrengst zal daarom naar verwachting gering zijn. Daarnaast zou deze maatregel een aanmerkelijke uitvoeringslast opleveren voor de Belastingdienst, aangezien die veel meer teruggaafverzoeken zal moeten behandelen.

Vraag 27

Hoeveel kost het om de algemene heffingskorting met 1.000 euro te verhogen, wanneer de afbouw zo plaats vindt dat het maximale bedrag waarop nog algemene heffingskorting van toepassing is, blijft staan op 69.398 euro (en het afbouwpercentage dus omhoog gaat)?

Vraag 28

Hoeveel kost het om de algemene heffingskorting met 500 euro te verhogen, wanneer de afbouw zo plaats vindt dat het maximale bedrag waarop nog algemene heffingskorting van toepassing is, blijft staan op 69.398 euro (en het afbouwpercentage dus omhoog gaat)?

Antwoord op vragen 27 en 28

De kosten zijn weergegeven in Tabel 9. De maatregelen kosten minder vanaf 2025, omdat het kabinet voornemens is per 2025 de algemene heffingskorting af te bouwen met het verzamelinkomen.

Tabel 10: Kostenverhoging algemene heffingskorting (+ = budgettaire opbrengst, in miljoenen euro in prijzen 2023).

Maatregel

2023

2024

2025

structureel

Verhogen algemene heffingskorting met 1.000 euro

– 8.008

– 8.008

– 7.954

– 7.954

Verhogen algemene heffingskorting met 500 euro

– 4.161

– 4.161

– 4.122

– 4.122

Overigens blijft bij een verhoging van de algemene heffingskorting het maximale inkomen waarbij de algemene heffingskorting nog van toepassing is onveranderd. Dat maximale inkomen is de grens van de tweede schijf. Het afbouwpercentage neemt dus automatisch toe.

Vraag 29

Kan een overzicht worden verstrekt van alle – al dan niet fiscale – subsidies, tegemoetkomingen en andere overdrachten aan bedrijven?

Antwoord op vraag 29

Een overzicht van de regelingen die ten behoeve van het bedrijfsleven komen, vindt u op Beleidsinstrumenten | Bedrijvenbeleid in beeld

Vraag 30

Klopt het dat Duitsland heeft besloten het openbaar vervoer voor een belangrijk deel erg goedkoop te maken vanwege de gestegen brandstofprijzen? Hoeveel zou het kosten wanneer Nederland ertoe zou besluiten om alle stads- en streekvervoer en de treinverbindingen in de zomermaanden voor 9 euro per maand vrij toegankelijk te maken?

Antwoord op vraag 30

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 31

Is het mogelijk de sleuteltabel in toekomstige jaren uit te breiden zodat het parlement gemakkelijker de budgettaire effecten van belastingverhogingen of -verlagingen kan nagaan?

Antwoord op vraag 31

Er wordt elk jaar kritisch gekeken of, en hoe, de sleuteltabel uitgebreid kan worden om de bruikbaarheid zo groot mogelijk te maken. Dit jaar is bijvoorbeeld een tariefsaanpassing in box 2 van de inkomstenbelasting (structurele effect) toegevoegd aan de sleuteltabel. Het is de intentie om ook in toekomstige jaren te blijven kijken of de sleuteltabel uitgebreid dient te worden.

Vraag 32

Kunt u een overzicht geven van alle beloften («cadeautjes») uit het Coalitieakkoord die met de Voorjaarsnota zijn teruggedraaid, inclusief de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 32

De Voorjaarsnota bevat maatregelen voor het VPB, Box 3, AOW, defensie en het verhogen van het wettelijk minimumloon (WML). In hoofdstuk 4 van de Voorjaarsnota staat in tabel 7 op p. 13 toegelicht welke keuzes het kabinet heeft gemaakt bij het dekken van de maatregelen. Bijvoorbeeld het niet doorvoeren van de in coalitieakkoord opgenomen stijging van het heffingsvrij vermogen in box 3 en de verlaging van het budget voor het Klimaat- en transitiefonds en het Nationaal Groeifonds. In de plaats daarvan worden op het terrein van klimaat en stikstof aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert.

Vraag 33

Kunt u de concrete invulling van de koopkrachtmaatregelen uit de Startnota geven (graag uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 33

Zie vraag 12

Vraag 34

Hoeveel snijdt het kabinet in het Klimaat-, Stikstof- en het Nationaal Groeifond (graag uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 34

In totaal buigt het kabinet 2,2 miljard euro om op het Klimaatfonds, het Transitiefonds en het Nationaal Groeifonds. In onderstaande tabel is de verdeling per fonds en per jaar opgenomen.

Tabel 11: Ombuigingen fondsen

(in mln., + is saldobelastend)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

Nationaal Groeifonds

– 660

         

– 660

Klimaatfonds

   

– 50

– 300

– 300

– 230

– 880

Transitiefonds

   

– 100

– 200

– 200

– 160

– 660

Saldo kosten -/- dekking

– 660

0

– 150

– 500

– 500

– 390

– 2.200

Vraag 35

Klopt het dat het kabinet te maken heeft met 10 tot 15 miljard euro aan tegenvallers? Komt daar nog 6 miljard euro bovenop doordat een deel van de bedrijven geen belasting meer kan betalen wegens faillissement? Kunt u een totaalbedrag aan tegenvallers noemen en dit per tegenvaller uitsplitsen? Kunt u tevens een overzicht geven van alle grote tegenvallers in 2022 en 2023 en aangeven hoe het kabinet dit gaat dekken (graag uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 35

De verwerkte mee- en tegenvallers zijn in de Voorjaarsnota toegelicht. In hoofdstuk 4 is een overzicht geschetst van de maatregelen op Box 3, AOW, defensie en het verhogen van de WML, en hoofdstuk 5 schetst het beeld van de uitgavenkant. Hier is onder andere speciale aandacht voor de Oekraïne-gerelateerde uitgaven en wordt de besluitvorming van de departementen beschreven. Hoofdstuk 6 geeft de maatregelen weer die relevant zijn voor het inkomstenkader. Daarin onder andere de budgettaire tegenvaller als gevolg van het Hoge Raad arrest box 3 en de dekking daarvan.

Vraag 36

Hoe hoog is de tegenvaller als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan door Rusland?

Antwoord op vraag 36

Er zijn geen directe gevolgen voor de overheidsuitgaven. GasTerra heeft tijdig elders de benodigde 2 bcm weten in te kopen. De voorwaarden van dit contract zijn niet openbaar.

Vraag 37

Kunt u aangeven welke begrotingsregels deze Voorjaarsnota zijn overschreden?

Antwoord op vraag 37

Ter beantwoording van de vraag zijn de begrotingsregels verdeeld naar Nationaal en Europese Begrotingsregels.

Nationale Begrotingsregels:

De scheiding van inkomsten en uitgaven is een van de basisprincipes van het trendmatig begroten. Dit voorjaar is hiervan afgeweken doordat de koopkrachtmaatregelen werden gedekt door meevallers aan de uitgavenkant (gestegen gasbaten door de hoge energieprijs). Echter was deze ontwikkeling in het voorjaar een uitzonderlijke situatie. Voor dit kabinet was het belangrijk dat de koopmaatregelen gedekt werden, om te voorkomen dat de rekening voor tegemoetkoming terecht zou komen bij toekomstige generaties. Het maatschappelijk belang woog in dit uitzonderlijke geval naar mening van het kabinet zwaarder dan de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Bij het aanvullende pakket in de Voorjaarsnota rondom Defensie, AOW en Box 3 is eenzelfde redeneerlijn gevolgd. Hierbij was het de eerste prioriteit dat deze kosten structureel gedekt zouden worden en de lasten niet doorgeschoven zouden worden naar toekomstige generaties. De per saldo hogere uitgaven van dit aanvullende pakket in de jaren 2022 tot en met 2024 worden deels binnen de jaren gedekt, maar ook voor een deel uit de structureel hogere lastenverzwaring vanaf 2025.

Europese Begrotingsregels:

Het kabinet voldoet in deze Voorjaarnota niet aan de vereisten van de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact. De ontsnappingsclausule, die verlengd wordt tot en met 2023, biedt hier nu ook ruimte voor. Het feitelijke EMU-saldo komt in 2022 boven de 3 procent uit, maar blijft hier in de ramingen de komende jaren onder of net op.

Vraag 38

Bij verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) per algemene maatregel van bestuur (AmvB) wordt eerst de reguliere indexatie toegepast en daarbovenop de beleidsmatige verhoging; waarom is dit niet het geval bij een WML-verhoging zoals voorzien in het regeerakkoord per wetswijziging?

Antwoord op vraag 38

Artikel 14, vijftiende lid van het Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag schrijft voor hoe de indexatie van het wettelijk minimumloon dient te verlopen. Daarom wordt in de AMvB eerst de bijzondere verhoging en daarna de reguliere indexatie toegepast. Wanneer de bijzondere verhoging en de reguliere indexatie achtereenvolgend zijn, maakt de specifieke volgorde voor het uiteindelijke niveau van het wettelijk minimumloon niet uit. Bij een wetswijziging wordt de wet aangepast en daarom is er geen voorgeschreven volgorde qua beleidsmatige verhoging en indexatie. Bij de voorziene wetswijziging worden beide verhogingen tegelijkertijd toegepast op het Wml-bedrag.

Vraag 39

Kunt u toelichten waarom voor dekking van de AOW-verhoging niet gekozen is voor fiscalisering van de AOW?

Vraag 88

Kunt u aangeven waarom is gekozen om de dekking van de koppeling van de AOW met de stijging van het WML te dekken uit het terugdraaien van de ouderenkorting en het afschaffen van de IOAOW en de fiscale oudedagsreserve (FOR)? Waarom is niet gekozen voor de (gedeeltelijke) fiscalisering van de AOW?

Vraag 137

Kunt u een uitsplitsing geven van hoe de 2,4 miljard euro wordt gedekt m.b.t. de koppeling AOW aan stapsgewijze verhoging van het WML?

Antwoord op vragen 39, 88 en 137

In de Eerste Kamer is een aantal aangenomen moties aangenomen die het kabinet verzoeken om de AOW mee te koppelen met de stijging van het wettelijk minimumloon. Daarom is het kabinet op zoek gegaan naar een manier om de AOW te koppelen aan de wml-verhoging, waarbij met name ouderen met de laagste inkomens extra inkomensondersteuning ontvangen. Ter dekking van de AOW-verhoging is een breed palet aan beleidsopties geïnventariseerd. Een van de voorgestelde opties was het deels fiscaliseren van de AOW.

Uiteindelijk heeft het kabinet gekozen voor de huidige dekking van het terugdraaien van de verhoging van de ouderenkorting uit het coalitieakkoord, het afschaffen van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) en de fiscale oudedagsreserve (FOR). Daarnaast is in de Voorjaarsnota een aantal maatregelen genomen aan de lastenkant, waaronder de lasten op vermogen. Deze zijn onder andere ingezet om de koppeling van de AOW te bekostigen. Hieronder vindt u een uitsplitsing van de dekking van de AOW-koppeling.

Tabel 12: maatregelen dekking AOW-koppeling

In mln. euro’s, + is saldobelastend

2023

2024

2025

2026

2027

Struc.

AOW-koppeling 7,5%

 

1.097

2.251

2.306

2.362

2.362

Afschaffen IOAOW

– 346

– 701

– 1.077

– 1.102

– 1.128

– 1.128

Terugdraaien voorgenomen verhoging ouderenkorting

– 159

– 390

– 618

– 618

– 618

– 618

Afschaffen FOR

– 56

– 53

– 120

– 86

– 86

– 86

Vraag 40

Kunt u zoals dat ook in het najaar is gedaan de inkomenseffecten van het energiearmoedepakket uit maart weergeven voor standaardhuishoudens?

Antwoord op vraag 40

In onderstaande figuur vindt u de inkomenseffecten van de maatregelen die zijn genomen als compensatie voor de gestegen energierekening in zowel het najaar van 2021 (verlaging energiebelasting) als het voorjaar van 2022 (verlaging btw op energie en energietoeslag). Deze inkomenseffecten zijn afgezet tegen de prijsstijging op energierekening van 1 januari 2022 tegenover 1 januari 2021.

Figuur 1: Inkomenseffecten maatregelen

Figuur 1: Inkomenseffecten maatregelen

Vraag 41

Kunt u aangeven hoe de 3 miljard euro koopkracht uit het Coalitieakkoord is vormgegeven?

Antwoord op vraag 41

Zie vraag 12

Vraag 42

Kunt u alle mutaties t.o.v. de Startnota inzichtelijk maken?

Vraag 43

Wanneer zijn de kaders voor de huidige periode vastgesteld?

Antwoord op vraag 42 en 43

De Voorjaarsnota geeft het overzicht van alle mutaties sinds de Startnota. Tabel 10 (Opbouw totaalplafond, pagina 21) geeft een overzicht van alle mutaties aan de uitgavenkant. Deze worden verder uitgesplitst naar deelplafond in Bijlage 2 (Definitieve vaststelling deelplafonds, pagina 141). De uitgaven per begroting worden ook nog toegelicht in Bijlage 1 (Verticale toelichtingen, pagina 45). De mutaties op het inkomstenkader worden in Tabel 12 (Inkomstenkader) op pagina 32 weergegeven. De kaders voor deze kabinetsperiode zijn hiermee vastgesteld bij Voorjaarsnota, zoals al aangekondigd in de Startnota.

Vraag 44

Kunt u een actueel koopkrachtbeeld 2022 geven voor de standaardhuishoudens?

Antwoord op vraag 44

Het meest actuele koopkrachtbeeld is gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 2022. Dit beeld is echter niet meer actueel, doordat het kabinet in maart nog voor 2,8 miljard euro aan aanvullende koopkrachtmaatregelen heeft aangekondigd voor 2022, en doordat de inflatie hoger uitvalt dan toen werd gedacht. Onderstaande cijfers zijn dus op dit moment achterhaald.

In augustus komt het CPB met nieuwe macro-economische cijfers, bij publicatie van de concept-Macro Economische Verkenning 2023. Dan is het mogelijk een nieuw beeld te construeren.

Tabel 13: Koopkrachtcijfers o.b.v. CEP

Koopkrachtcijfers o.b.v. CEP (maartraming 2022) (achterhaald)

2022

Actieven:

Alleenverdiener met kinderen

modaal

– 3,2%

2 x modaal

– 3,0%

Tweeverdieners

modaal + ½ x modaal met kinderen

– 2,6%

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

– 2,6%

2½ x modaal + modaal met kinderen

– 3,1%

modaal + modaal zonder kinderen

– 2,9%

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 2,8%

Alleenstaande

minimumloon

– 2,7%

modaal

– 2,9%

2 x modaal

– 2,8%

Alleenstaande ouder

minimumloon

– 2,2%

modaal

– 3,6%

Inactieven:

Sociale minima

paar met kinderen

– 2,8%

alleenstaande

– 3,2%

alleenstaande ouder

– 2,7%

AOW (alleenstaand)

(alleen) AOW

– 2,8%

AOW +10.000

– 3,0%

AOW (paar)

(alleen) AOW

– 2,8%

AOW +10.000

– 3,0%

AOW +30.000

– 3,3%

Vraag 45

Hoeveel kost het om de WIA-verzekering uit breiden van 35 procent naar 15 procent arbeidsongeschiktheidspercentage?

Antwoord op vraag 45

Bij een verlaging naar 15 procent nemen de WIA-uitkeringslasten naar verwachting toe met ongeveer 0,5 miljard euro structureel per jaar. Daarnaast is er door de maatregel sprake van een daling van de uitkeringslasten in de WW en bijstand en een stijging van de uitkeringslasten in de Ziektewet en Toeslagenwet. Ook de WIA-uitvoeringskosten nemen toe. Het saldo van dit alles komt neer op een stijging van de overheidsuitgaven van circa 0,5 miljard euro structureel per jaar.

Vraag 46

Kunt u aangeven hoeveel ouders in de laagste inkomenscategorie (die nu 96 procent kinderopvangtoeslag ontvangen) erop achteruitgaan door de afschaffing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)? Kunt u de inkomenseffecten van deze twee maatregelen weergeven?

Antwoord op vraag 46

Ouders die op dit moment recht hebben op IACK, behouden recht op IACK. Dat geldt ook voor toekomstige ouders met kinderen geboren op of voor 31 december 2024. Voor deze twee groepen ouders («bestaande gevallen») heeft de afschaffing van de IACK geen gevolgen.

Toekomstige ouders van kinderen die geboren worden op of na 1 januari 2025 («nieuwe gevallen») hebben in de toekomst ook geen recht op IACK. Voor deze groep is geen sprake van een inkomenseffect (zij hebben nu geen IACK en ontvangen dat in de toekomst ook niet), maar zij zijn wel slechter af dan wanneer zij in de toekomst wel recht zouden hebben gehad op IACK.

Het gezamenlijk effect van de hervorming van de kinderopvangtoeslag en de afschaffing van de IACK hangt ervan af of ouders vallen onder nieuwe of bestaande gevallen.

De huidige generatie ouders die nu 96 procent kinderopvangtoeslag ontvangen én recht hebben op IACK (bestaande gevallen) ontvangen gemiddeld 9.965 euro aan kinderopvangtoeslag en IACK per jaar. Door de hervorming van de kinderopvangtoeslag naar één vergoedingspercentage van 95 procent wordt dat naar verwachting gemiddeld 92 euro per jaar minder voor deze groep. Zij ontvangen straks naar verwachting gemiddeld 9.873 euro. Toekomstige ouders (nieuwe gevallen) hebben straks geen recht meer op IACK. De groep die volgens de huidige voorwaarden 96 procent kinderopvangtoeslag krijgt, ontvangt dan naar verwachting gemiddeld 9.058 euro aan kinderopvangtoeslag per jaar; daarmee zijn deze ouders gemiddeld 815 euro per jaar slechter af dan de huidige generatie ouders die wel recht zouden hebben gehad op IACK. Tegenover de afschaffing van de IACK staat dat het kabinet het minimumloon verhoogt en de lasten op arbeid verlaagt. Het kabinet houdt een vinger aan de pols waar het gaat om de koopkrachtontwikkeling. In augustus wordt besloten over het koopkrachtbeeld, waarbij het kabinet ook mogelijkheden onderzoekt om de marginale belastingdruk te verlagen zodat meer werken lonender wordt.

Vraag 47

Kunt u aangeven wat het kost om de kinderopvangtoeslag voor alle werkende ouders op 96 procent vergoeding te zetten?

Antwoord op vraag 47

In het Coalitieakkoord is besloten om voor de kinderopvangtoeslag per 2025 een inkomensonafhankelijke vergoeding van 95 procent voor alle werkende ouders in te voeren. Dit leidt tot structureel 2,2 miljard euro hogere uitgaven. Het verhogen van de kinderopvangtoeslag voor alle werkende ouders naar 96 procent leidt tot circa 0,1 miljard euro hogere uitgaven. Bij deze raming is rekening gehouden met twee effecten. Ten eerste zijn er meerkosten als gevolg van het hogere vergoedingspercentage. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat de vraag naar kinderopvang licht hoger uitkomt als de vergoeding naar 96 procent in plaats van 95 procent gaat.

Vraag 48

Kunt u toelichten waarom u besloten heeft de Voorjaarsnota dit jaar relatief vroeg te verzenden, met vrij veel tijd tussen de Voorjaarsnota zelf en de bijbehorende 1e suppletoire begrotingen, en hoe die besluitvorming tot stand is gekomen?

Antwoord op vraag 48

De Voorjaarsnota 2022 is op 20 mei 2022 aan de Kamer verzonden. Alle bijbehorende eerste suppletoire begrotingen zijn op 25 mei verzonden. De Voorjaarsnota en de eerste suppletoire begrotingen worden conform de Comptabiliteitswet 2016 uiterlijk 1 juni aan het parlement verzonden. Vaak geschiedt dat tegelijkertijd, maar dat is niet altijd het geval. Het kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om uw Kamer op hoofdlijnen zo spoedig mogelijk te informeren over de besluitvorming via de Voorjaarsnota, terwijl de technische verwerking in de onderliggende suppletoire begrotingen nog meer tijd vraagt.

Vraag 49

Bent u voornemens de ervaringen met de ambtelijke voorbereiding van de huidige Voorjaarsnota, en de parlementaire behandelingen ervan, mee te nemen in uw (her)overwegingen voor de voorkeursscenario’s van een meerjarige Voorjaarsnota, zoals beschreven in uw brief over het proces van de begrotingsbehandeling van 13 april 2022? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet

Antwoord op vraag 49

In de brief van 13 april over het begrotingsproces is aangegeven dat eind dit jaar de gekozen variant met onder meer de meerjarige Voorjaarsnota zal in het najaar in overleg met uw Kamer worden geëvalueerd (Kamerstuk 31 865, nr, 207). De ervaringen van de totstandkoming van de huidige Voorjaarsnota zullen hierin worden meegewogen.

Vraag 50

Kunt u aangeven welke coalitieakkoordmiddelen al door middel van een incidentele suppletoire begroting zijn verwerkt?

Antwoord op vraag 50

In 2022 zijn bij drie departementen coalitieakkoordmiddelen verwerkt door middel van een incidentele suppletoire begroting (ISB). In dit geval kon niet worden gewacht op het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment. Het betreft:

  • De 4e ISB van VWS en de 5e ISB van OCW (Kamerstuk 36 022 en Kamerstuk 36 024). In deze ISB’s is de overheveling van het programma Maatschappelijke diensttijd van VWS naar de begroting van OCW opgenomen. Het betreft € 94,7 miljoen structureel.

  • De 1e ISB van Defensie en het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het plaatsen van orders voor de levering van conventionele en kapitale munitie (Kamerstuk 36 091 en Kamerstuk 36 092).

  • De 6de ISB van VWS (Kamerstuk 35 815). De voorgestelde middelen uit het coalitieakkoord worden met deze ISB toegevoegd aan de begroting van VWS zodat de uitvoering kan aanvangen. Het betreft in 2022 228 miljoen euro.

Vraag 51

Kunt u aangeven welke coalitieakkoordmiddelen budgettair zullen worden verwerkt in de ontwerpbegroting 2023?

Antwoord op vraag 51

Met de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begrotingen worden veel middelen uit het coalitieakkoord overgeheveld van de Aanvullende Post naar de begrotingen voor 2022 (zie tabel 80 in bijlage 3). Voor de resterende middelen geldt dat de komende periode wordt gewerkt aan bestedingsvoorstellen. Deze zullen worden verwerkt in de ontwerpbegroting van 2023 en in een totaaloverzicht op Prinsjesdag worden gepresenteerd.

Vraag 52

Kunt u in algemene termen aangeven welke gevolgen de gedeeltelijke inzet van de indexatie van de middelen uit het Coalitieakkoord (tranche 2022), als dekking voor de budgettaire opgave, heeft voor de doelrealisatie van de verschillende aspecten van het Coalitieakkoord?

Vraag 53

Kunt u aangeven op welke wijze de inzet van de indexatie van de coalitieakkoordmiddelen als dekking voor de extra middelen voor Defensie gevolgen heeft voor de goede uitvoer van het Coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 52 en 53

De begroting voor het jaar t wordt opgesteld in het jaar t-1 in het dan geldende prijspeil. De begrotingen worden geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling om de uitgaven bij te stellen naar het prijspeil van het jaar waarin de uitgaven plaatsvinden.

Het gedeeltelijk inzetten van de indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord, voor onder andere de extra middelen van Defensie, heeft als gevolg dat de middelen voor verschillende aspecten van het Coalitieakkoord niet geïndexeerd zijn tot het geldende prijspeil.

Vraag 54

Welke maatregelen uit het Coalitieakkoord krijgen vanwege de inzet van de indexatie als dekking voor extra uitgaven aan Defensie een niet volledige indexatie?

Vraag 69

De indexatie van de kinderbijslag (AKW; structureel 100 miljoen euro), die was voorzien in het Coalitieakkoord, maar daar nog zonder dekking, wordt nu ingevuld vanuit de loon- en prijsindexatie van de middelen uit het Coalitieakkoord die op de Aanvullende Post staan. Dat gaat derhalve in beginsel ten koste van de overige voorziene intensiveringen uit het coalitieakkoord. Om welke intensiveringen gaat dit en om welke bedragen per onderdeel?

Vraag 162

Klopt het dat er via het niet indexeren van de coalitieakkoordmiddelen een bezuiniging op alle begrotingen zit?

Vraag 163

Kunt u per begroting meerjarig aangeven wat de opbrengsten zijn van de bezuiniging door het niet indexeren van de intensiveringen?

Antwoord op vraag 54, 69, 162 en 163

De indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord voor de tranche 2022 is gedeeltelijk ingezet als dekking voor de indexatie van de kinderbijslag (AKW) en de intensivering van de uitgaven aan Defensie. Voor de realisatie van de doelen uit het coalitieakkoord zijn de budgetten uit het coalitieakkoord beschikbaar.

De budgetten voor de voorstellen voor de vergoeding van de kinderopvang naar 95% voor werkende ouders en de vereenvoudiging van de huurtoeslag worden volledig geïndexeerd vanwege de inkomenscomponent van deze voorstellen. Ook het budget voor jeugd wordt volledig geïndexeerd gelet op de bestuurlijke afspraken over het advies van de Commissie van Wijzen. Voor Defensie geldt dat de indexatie is verdisconteerd in de intensivering waarmee het budget wordt verhoogd.

Voor alle overige budgetten uit het coalitieakkoord geldt dat deze worden geïndexeerd met een lager bedrag in de jaren 2022 tot en met 2026. Ten opzichte van de stand in de Startnota stijgen deze budgetten wel. Vanaf 2027 is geen indexatie toegekend en blijven de budgetten gelijk aan de Startnota. De verlaging van de indexatie is naar rato van de grondslag van het budget evenredig verdeeld over alle overige voorstellen uit het coalitieakkoord. De dekking die dit oplevert is weergegeven in tabel 7 (pag. 13) en tabel 8 (pag. 18) van de Voorjaarsnota. Volledigheidshalve zijn beide reeksen hieronder weergegeven.

Tabel 14: reeksen dekking
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Indexatie CA-middelen tranche 2022

– 136

– 374

– 586

– 649

– 668

– 698

Deel LPO tranche 2022 CA-middelen

– 46

– 106

– 127

– 130

– 130

– 100

In onderstaande tabel is het overzicht opgenomen van de voorgestelde indexering van de coalitieakkoordmiddelen. Deze indexatiegelden staan op de Aanvullende Post gereserveerd en worden gelijktijdig met de coalitieakkoordmiddelen overgeheveld van de Aanvullende Post naar de begrotingen op het moment dat de bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. Indien de middelen aan meerdere departementen beschikbaar worden gesteld is het coördinerende departement weergegeven in het overzicht.

Tabel 15: Voorgestelde indexering coalitieakkoordmiddelen

Coalitieakkoordmaatregel

 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

1

INFRA ONDERHOUD MOBILITEITFONDS

IenW

0,5

2,4

6,6

8,7

8,0

0,0

2

FIETSKNOOPPUNTEN OV EN FIETSENSTALLINGEN

IenW

0,0

0,2

0,2

0,0

0,0

0,0

3

INFRA ONDERHOUD DELTAFONDS

IenW

0,1

0,3

0,8

1,5

1,8

0,0

4

LELYLIJN

IenW

0,1

0,1

0,4

0,8

1,8

0,0

5

ONTSLUITING NIEUWE WONINGEN MF

IenW

0,0

6,1

7,6

7,5

5,7

0,0

6

HUIDIGE INFRAPROJECTEN NGF NAAR MF

IenW

1,9

4,7

6,1

6,0

1,8

0,0

7

WATERVEILIGHEID (AANPAK BEEKDALEN MAAS)

IenW

0,0

0,7

0,8

0,8

0,0

0,0

8

VEILIGHEID RIJKS N-WEGEN

IenW

0,0

0,3

0,4

0,4

0,4

0,0

9

KLIMAAT- EN TRANSITIEFONDS

EZK

0,0

5,4

15,0

25,0

41,0

0,0

10

STIKSTOFFONDS

LNV

0,0

4,7

9,9

11,3

23,4

0,0

11

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING (EXCL. OPVANG/MIGRATIE)

BZ

0,9

0,8

0,7

2,1

2,0

0,0

12

POSTENNETWERK EN MENSENRECHTENFONDS

BZ

0,1

0,2

0,3

0,4

0,4

0,0

13

TEGENGAAN ONDERMIJNING

JenV

0,0

0,3

0,6

0,8

0,7

0,0

14

VERSTERKEN POLITIEORGANISATIE

JenV

0,3

0,7

1,1

1,5

1,4

0,0

15

MODERNISERING WETBOEK VAN STRAFVORDERING

JenV

0,0

1,0

1,1

1,1

0,0

0,0

16

INLICHTINGENDIENSTEN

JenV

0,4

0,8

1,9

1,9

1,8

0,0

17

VERSTERKEN PREVENTIEAANPAK

JenV

0,3

0,7

1,1

1,1

1,1

0,0

18

SOCIALE ADVOCATUUR

JenV

0,0

0,2

0,5

0,7

0,6

0,0

19

VERSTERKEN JUSTITIELE KETEN (OM/ZM)

JenV

0,3

0,7

1,0

1,5

1,4

0,0

20

SAMEN TEGEN MENSENHANDEL

JenV

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

21

OM – ICT EN OPSPORING

JenV

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

22

ALGORITME WAAKHOND BIJ DE AP

JenV

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

23

VEILIGHEID OVERIG

JenV

0,1

0,1

0,3

0,3

0,3

0,0

24

VOLKSHUISVESTINGSFONDS

JenV

0,0

1,0

1,1

1,1

1,1

0,0

25

CARIBISCH NEDERLAND ENVELOP

BZK

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

0,0

26

REGIODEALS

BZK

0,3

1,7

2,3

2,3

0,0

0,0

27

WONINGBOUWIMPULS

BZK

0,0

0,7

0,8

0,8

0,7

0,0

28

TEGEMOETKOMING LEENSTELSEL

OCW

0,0

3,4

3,8

0,0

0,0

0,0

29

LERAREN/SCHOOLLEIDERS

OCW

5,0

5,4

6,1

6,0

5,7

0,0

30

FONDS ONDERZOEK EN WETENSCHAP

OCW

1,3

4,1

5,3

3,8

3,5

0,0

31

CULTUUR (INCLUSIEF MUSEA) EN MEDIA

OCW

0,9

1,4

1,5

1,5

1,4

0,0

32

KANSENGELIJKHEID

OCW

1,3

2,0

6,8

7,5

7,1

0,0

33

INVOERING STUDIEBEURS (AFSCHAFFEN LEENSTELSEL)

OCW

0,0

0,6

0,8

1,4

2,6

0,0

34

VERSTERKEN ONDERWIJSKWALITEIT

OCW

3,1

4,1

7,6

7,5

7,1

0,0

35

VERVOLGOPLEIDINGEN/ONDERZOEK

OCW

2,5

3,4

5,3

5,3

5,0

0,0

36

UITVOERINGSKOSTEN BELASTINGDIENST

FIN

0,3

0,5

0,6

0,6

0,0

0,0

37

VOORZIENING LAAGDREMPELIGE FISCALE RECHTSHULP

FIN

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

0,0

38

VERSTERKING OMGEVINGSDIENSTEN

IenW

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

39

VERSTERKING ILT

IenW

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

40

KLIMAAT UITGAVEN

EZK

0,0

0,1

0,6

0,7

1,0

0,0

41

UITVOERINGSKOSTEN KLIMAAT EN PLANBUREAUS

EZK

0,0

2,0

3,8

6,0

5,7

0,0

42

VERSTERKING NVWA

LNV

0,2

0,3

0,3

0,4

0,5

0,0

43

CARIBISCH NEDERLAND NATUUR

LNV

0,1

0,1

0,1

0,0

0,0

0,0

44

BESCHERMING ARBEIDSMIGRANTEN (CIE. ROEMER)

SZW

0,1

0,2

0,5

0,5

0,4

0,0

45

LEVEN LANG LEREN

SZW

0,0

0,8

0,9

0,9

0,9

0,0

46

VALPREVENTIE BIJ 65-PLUSSERS (WMO)

VWS

0,0

0,4

0,4

0,4

0,4

0,0

47

EIGEN BIJDRAGE HUISHOUDELIJKE HULP

VWS

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

48

ENVELOP PANDEMISCHE PARAATHEIID

VWS

1,1

1,6

2,3

2,3

2,1

0,0

49

PRENATALE SCREENING

VWS

0,0

0,3

0,3

0,3

0,3

0,0

50

EÉN TEGEN EENZAAMHEID

VWS

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

0,0

51

VOLKSZIEKTES

VWS

0,0

0,7

0,8

0,8

0,0

0,0

52

SPORTSTIMULERING

VWS

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,0

53

KANSRIJKE START

VWS

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

0,0

54

OPLEIDINGSAKKOORD

VWS

0,3

0,3

0,4

0,0

0,0

0,0

55

STIMULEREN VAN WOONCOMBINATIES JONGEREN EN OUDEREN

VWS

0,0

0,1

0,2

0,2

0,3

0,0

56

DAK- EN THUISLOZEN

VWS

0,4

0,4

0,5

0,5

0,5

0,0

57

SUÏCIDE PREVENTIE

VWS

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

58

VERBETEREN PALLIATIEVE ZORG

VWS

0,1

0,1

0,2

0,3

0,4

0,0

59

ONBEPERKT MEEDOEN

VWS

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

60

PREVENTIEAKKOORD

VWS

0,4

0,4

0,5

0,5

0,0

0,0

61

VERSTERKING ORGANISATIEGRAAD BASISZORG

VWS

0,0

0,3

0,3

0,3

0,1

0,0

62

SCHRAPPEN OPLOOP OPSCHALINGSKORTING

GF/PF

0,1

2,8

4,3

5,4

0,0

0,0

63

OVERIGE DOSSIERS MEDEOVERHEDEN

GF/PF

2,0

1,7

1,6

0,8

0,0

0,0

64

DIENSTVERLENING/WAU/ICT

SZW

1,3

4,1

4,6

4,5

4,3

0,0

65

ENVELOP ARBEIDSMARKT, ARMOEDE EN SCHULDEN

SZW

0,6

1,7

3,8

3,8

3,5

0,0

66

LOONDOORBETALING BIJ ZIEKTE

SZW

0,0

0,0

0,0

2,1

2,0

0,0

67

VALPREVENTIE BIJ 65-PLUSSERS (ZVW)

VWS

0,0

0,4

0,5

0,5

0,4

0,0

68

STANDAARDISATIE GEGEVENSUITWISSELING

VWS

0,0

1,4

3,0

1,5

1,4

0,0

69

MEER TIJD VOOR HUISARTSEN

VWS

0,0

0,0

0,1

0,1

0,3

0,0

70

PASSENDE ZORG ALS NORM IN ZVW

VWS

0,3

0,3

0,5

0,6

0,7

0,0

71

INTEGRAAL ZORGAKKOORD

VWS

0,5

1,4

1,6

1,6

1,5

0,0

72

RESPIJTZORG

VWS

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

73

WOON-ZORG COMBINATIES EN STIMULERING LANGER THUIS WONEN

VWS

0,2

0,5

0,7

0,8

0,0

0,0

74

JUISTE ZORG OP DE JUISTE PLEK

VWS

0,0

2,6

2,9

2,9

2,7

0,0

75

SCHEIDEN WONEN EN ZORG

VWS

1,3

1,4

1,5

1,5

1,4

0,0

76

VEREENVOUDIGEN HUURTOESLAG

BZK

0,0

10,7

10,7

10,7

10,7

10,7

77

KINDEROPVANG WERKENDEN

SZW

0,6

0,6

0,6

1,9

1,3

1,1

78

JEUGD CONFORM ADVIES CVW MET AANVULLENDE MAATREGELEN

GF/PF

0,0

0,0

45,2

27,1

13,1

10,7

79

KINDEROPVANG WERKENDEN

SZW

0,1

1,5

7,4

59,4

70,7

78,0

* Bedragen in miljoenen euro’s.

Vraag 55

Kunt u toelichten hoe het kabinet de klimaatdoelen uit het Coalitieakkoord beoogt te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar zijn in het Klimaatfonds? Welke aanvullende normerende afspraken worden daarvoor gemaakt?

Antwoord op vraag 55

Zie vraag 4

Vraag 56

Kunt u nader ingaan op de wijze waarop het kabinet de stikstofdoelstellingen uit het coalitieakkoord beoogt te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar zijn in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur? Welke aanvullende normerende afspraken worden daarvoor gemaakt?

Antwoord op vraag 56

Zie vraag 4

Vraag 57

Wat zijn de implicaties van het verlagen van de uitgaven uit het Nationaal Groeifonds met 660 miljoen euro voor de realisatie van de doelstellingen van dat fonds?

Antwoord op vraag 57

Het verlagen van de uitgaven uit het Nationaal Groeifonds met 660 miljoen leidt tot minder middelen om toe te kennen aan de nieuwe projecten. Deze vermindering hoeft niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen. De resterende middelen worden geïnvesteerd in projecten die zorgen voor economische groei voor de lange termijn.

Vraag 58

Kan van de meerjarige gasmeevaller in de Voorjaarsnota worden aangegeven welk deel het gevolg is van gestegen prijzen en welk deel het gevolg van hogere winning dan eerder geraamd?

Antwoord op vraag 58

Zie vraag 5

Vraag 59

Welk deel van een hogere gaswinning dan geraamd, is daarbij afkomstig van extra gaswinning uit het Groningenveld?

Antwoord op vraag 59

Zie vraag 5

Vraag 60

Hoe wordt met toekomstige mee- en tegenvallers als gevolg van sterk fluctuerende gasprijzen omgegaan binnen de plafonds? Leidt een mogelijk prijsvoordeel of prijsnadeel in de komende jaren mogelijk tot ruimte op de Rijksbegroting dan wel de noodzaak tot ombuigen, of blijven de gevolgen van dit type prijsmutaties buiten beschouwing bij de begrotingsbesluitvorming?

Antwoord op vraag 60

Mutaties in de gasbaten worden conform de begrotingsregels6 van Kabinet Rutte IV in beginsel generaal binnen het uitgavenplafond behandeld. Dat betekent dat mee- en tegenvallers binnen het uitgavenplafond ingepast moeten worden. Echter, vanwege de grote onzekerheid door de oorlog in Oekraïne zijn tijdelijk aanvullende afspraken gemaakt over de budgettaire verwerking van de gasbaten. De oorlog in Oekraïne werkt voor de overheid op twee manieren door in de kosten en opbrengsten van gas. Enerzijds worden vanwege de hoge gasprijzen veel hogere kosten gemaakt voor de leveringszekerheid van gas door de inzet van de gasberging in Norg dan eerder voorzien, en anderzijds zijn de geraamde gasbaten voor de overheid gestegen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat deze baten zeer onzeker zijn vanwege de fluctuaties op de gasmarkt. Om de extra kosten en opbrengsten gelijk te behandelen wordt het plafond gecorrigeerd voor mutaties van de gasbaten, en zijn de kosten voor de inzet van de gasopslag Norg voor de versnelde verlaging van de gaswinning uit het Groningenveld buiten het uitgavenplafond getild. Dit betekent dat deze effecten niet leiden tot budgettaire ruimte of problematiek.

Vraag 61

Met welke gasprijzen, gasvolumes en afdrachten is daarbij voor de jaren 2002, 2023 en 2024 gerekend?

Vraag 73

Met welke gasprijzen is gerekend in deze Voorjaarsnota voor de jaren 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 61 en vraag 73

Het jaar 2021 is geen onderdeel van de Voorjaarsnota. Ten aanzien van de jaren 2022, 2023 en 2024 geldt het volgende. De gasbaten reeks is gebaseerd op prijzen van circa 80, 50 en 20 eurocent/m3. Qua dividenden EBN wordt er rekening gehouden met circa 2,8 miljard euro (2022), 2,6 miljard euro (2023) en 1,2 miljard euro (2024) inclusief de verwerking van het Norg Akkoord. Ten aanzien van de ontvangsten onder de Mijnbouwwet wordt er rekening gehouden met circa 2,2 miljard euro (2022), 1,3 miljard euro (2023) en 0,3 miljard euro (2024) inclusief de verwerking van het Norg Akkoord. Wat betreft het volume circa 18,5 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2022, 15 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2023 + 14 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2024.

Vraag 62

Wat gebeurt er indien de gasprijzen in de winter van 2023 weer gedaald zouden zijn terwijl het gas in de Norg-berging nu voor een hoge prijs wordt ingekocht? Welke partijen lopen dan in welke mate een budgettair risico? Kan dat van invloed zijn op de budgettaire ruimte in de begroting 2023?

Antwoord op vraag 62

Het gas voor de Norg-berging wordt ingekocht door GasTerra namens de Maatschap Groningen. Gasterra handelt voor rekening en risico van de Maatschap Groningen, wat betekent dat eventuele winsten of verliezen via de geldende systematiek van het gasgebouw worden verwerkt. Verder is het zo dat bij het vullen van bergingen veelal gelijktijdig het gas voor de winterperiode wordt verkocht om het prijsrisico af te dekken. De Kamerbrief Uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld van 13 december 2021 geeft de werking van het gasgebouw weer. Het effect op de begroting is beschreven in het antwoord op vraag 60.

Vraag 63 en vraag 92b

(Identieke formulering van beide vragen, daarom samengevoegd.)

Kan uit de beslisnota’s worden afgeleid dat allerhande mogelijke invullingen voorliggen, mits deze maar een aangrijpingspunt hebben in de vermogenssfeer?

Antwoord op vraag 63 en vraag 92b

Uit de beslisnota’s is vooral te zien dat er grondig naar verschillende mogelijkheden voor de invulling van het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving is gekeken. Vanuit de begrotingsregels geldt het uitgangspunt dat een budgettaire derving binnen het eigen domein wordt gedekt. Bij de dekkingsopgave voor het Hoge Raad arrest box 3 lag het daarnaast voor de hand om voor de belastingheffing over inkomsten uit vermogen aan te sluiten bij de gegevens waarover de Belastingdienst al beschikt, respectievelijk waarvoor al renseigneringsstromen zijn ingericht. Via de al bestaande renseigneringsstromen verstrekken ketenpartners, zoals banken, verzekeringen en financiële instellingen, informatie over het vermogen van belastingplichtigen aan de Belastingdienst. Voor zowel het rechtsherstel als de overbruggingswetgeving wordt daarbij aangesloten.

Vraag 64

Indien de economie onverhoopt zou krimpen en het BBP dus afneemt, blijven de voorziene defensie-investeringen dan alsnog staan?

Antwoord op vraag 64

Het is belangrijk om te benoemen dat de inkomsten en uitgaven binnen het Rijk gescheiden zijn. Onderdeel van trendmatig begrotingsbeleid is het principe dat inkomstenmeevallers niet worden gebruikt voor extra uitgaven of andersom.

Beheersing van de overheidsfinanciën aan de uitgavenzijde van de begroting wordt bereikt door de uitgaven te maximeren (m.b.v. een uitgavenplafond). In deze Voorjaarnota is uitgesproken dat de defensie-uitgaven naar de 2 procent van het bbp gaan in 2024 en 2025. De hiervoor benodigde 2,2 miljard euro in 2025 wordt structureel doorgetrokken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat tenminste 0,2 miljard euro van de huidige uitgaven op de Rijksbegroting, aanvullend op de huidige toerekening, toe te rekenen zijn aan de criteria van de NAVO-norm. Er is geen directe link tussen de ontwikkeling van het bbp en de defensie-uitgaven, en hiermee bewegen de uitgaven niet automatisch mee met de bbp-ontwikkeling (krimp dan wel hogere groei).

Vraag 65

Welke bedragen zijn er voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en voor jeugdzorg gereserveerd en hoe is dit onderverdeeld?

Antwoord op vraag 65

Bij de VJN zijn naast de verwerking van de raming van het CPB geen grote budgettaire wijzigingen in de ggz doorgevoerd. Enkel voor de beheerskosten van de zorgkantoren voor de ggz in de Wlz is structureel 4 miljoen euro toegevoegd. Voor de curatieve ggz staat in de VJN 4,4 miljard euro geraamd in 2022. Voor de ggz in de Wlz staat in de VJN 2,3 miljard euro geraamd in 2022. Dit is verder niet onderverdeeld.

Voor de jeugdzorg staat op de VWS-begroting 140 miljoen euro in 2022. Dit is voornamelijk bedoeld voor diverse subsidieregelingen. Het budget voor de jeugdzorg is sinds 2019 onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds en valt daarmee onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Er is dus feitelijk geen sprake van «een budget voor jeugdzorg» als zodanig, en het is ook niet meer apart zichtbaar. Voor de jeugdzorg heeft het kabinet o.a. 1,4 miljard euro additionele financiering beschikbaar gesteld voor gemeenten in 2023 middels een toevoeging aan het gemeentefonds.

Om toch een beeld van de «budgetten voor jeugdzorg» vanuit het Rijk aan gemeenten is bij de beantwoording van de feitelijke Kamervragen voor de Voorjaarsnota 2021 een overzicht verstrekt (vraag 80). Onderstaand overzicht is een bijgewerkte en ingekorte versie daarvan. Het bedrag op regel 1 betreft het budget dat in 2019 is overgeheveld naar de algemene uitkering. Daarnaast is zo goed mogelijk inzichtelijk gemaakt welke extra incidentele middelen jeugdhulp sindsdien zijn toegevoegd. In de tabel ontbreken de verhoging van het accres als gevolg van de overheveling van middelen naar de algemene uitkering, de Loon- en prijsontwikkelingen van de Voogdij/18+ integratie-uitkering, en de coronamiddelen. Dit budget is verder niet onderverdeeld.

Tabel 16: Budgetten voor jeugdzorg vanuit het Rijk aan gemeenten

(bedragen in miljoenen euro’s)

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Gemeentefonds

               

Overgehevelde bedrag jeugd algemene uitkering

3.039

3.060

3.082

3.082

3.082

3.082

3.082

3.082

Aanvullende middelen Coalitieakkoord

       

1.445

1.265

758

367

Integratie uitkering Voogdij/18+ (vanaf 2023 overgeheveld naar Algemene Uitkering)

680

705

731

745

736

736

736

736

Aanvullende structurele middelen (o.a. zorgsalarissen en Jeugdhulp in AZC)

27

27

53

93

93

93

93

93

Aanvullende incidentele middelen

441

555

1.147

1.614

0

0

0

0

Vraag 66

Kunt u toelichten hoe de verhoging van de posten voor de loon- en prijsbijstelling tot stand is gekomen, en wel gedeelte daarbij voor rekening van het hogere inflatiecijfer komt en welke gedeelte door hogere lonen als gevolg van arbeidskrapte?

Vraag 67

Hoe schat u de kans in dat een verdere verhoging van de loon- en prijsbijstelling gedurende het jaar nodig zal zijn als gevolg van inflatie en krapte op de arbeidsmarkt?

Antwoord op vraag 66 en 67

De departementale begrotingen worden éénmaal per jaar aangepast voor loon- en prijsontwikkeling, waarmee de gehele begroting op het prijspeil van het lopende jaar wordt gebracht. Bij Voorjaarsnota is de tranche 2022 overgeheveld van Hoofdstuk 80 Prijsbijstelling en Hoofdstuk 81 Loonbijstelling naar de departementale begrotingen op basis van de CEP-raming van het Centraal Planbureau (CPB).

De loon- en prijsontwikkeling van de komende jaren wordt ook geraamd op basis van de laatste CPB-raming, hiervoor is de reservering op Hoofdstuk 80 en Hoofdstuk 81 bijgesteld. Deze reservering wordt geactualiseerd op basis van nieuwe CPB-cijfers: bij Miljoenennota op basis van de MEV-raming.

Volgens de systematiek van loon- en prijsbijstelling zullen er geen aanvullende middelen worden uitgekeerd aan de departementen voor uitgaven in 2022. Uitgaven in latere jaren zullen conform de systematiek bij Voorjaarsnota 2023 naar prijspeil 2023 worden bijgesteld. Door de reservering op Hoofdstuk 80 en Hoofdstuk 81 worden ook de loon- en prijsontwikkeling in latere jaren meegenomen in de totale rijksuitgaven.

In de Verticale Toelichting van Hoofdstuk 80 Prijsbijstelling is onder de reeks loon- en prijsontwikkeling de toevoeging gerelateerd aan de prijsontwikkeling opgenomen van de meeste begrotingsgefinancieerde uitgaven op basis van de nieuwste CPB-raming:

In de Verticale Toelichting van Hoofdstuk 81 Loonbijstelling is onder de reeks loon- en prijsontwikkeling de toevoeging gerelateerd aan de loonontwikkeling opgenomen van de meeste begrotingsgefinancieerde uitgaven op basis van de nieuwste CPB-raming:

Voor HGIS-middelen en de premiegefinancieerde uitgaven geldt een andere systematiek, net als voor de begrotingsgefinancierde open-einde regelingen van SZW. Voor HGIS is de prijsontwikkeling opgenomen in de Verticale Toelichting op pagina 138 van de Voorjaarsnota onder HGIS-bijstelling n.a.v. CEP-raming. Het ODA-budget wordt bijgesteld op basis van de verhoogde prijsontwikkeling van het BNI en het non-ODA-budget op basis van de verwachting van de prijsontwikkeling van het BBP. De premiegefinancieerde uitgaven van Hoofdstuk 40 Sociale Verzekeringen (pagina 108) en Hoofdstuk 41 Zorg (pagina 113) worden ook bijgesteld voor loon- en prijsontwikkeling, het onderscheid tussen loon en prijs is hierbij niet direct te herleiden. De begrotingsgefinancierde open-einde regelingen van SZW worden bijgesteld voor loon- en prijsontwikkelingen via Hoofdstuk 83 Koppeling Uitkeringen (pagina 133). Ook hierbij is het onderscheid tussen loon en prijs niet direct te herleiden.

Vraag 68

Vraag 68: Kunt u in grote lijnen aangeven bij welke departementen u de grootste obstakels voor doelrealisatie voorziet als gevolg van krapte op de arbeidsmarkt en schaarste van grondstoffen en basismaterialen voor productie?

Antwoord op vraag 68

Arbeidsmarktkrapte is op dit moment een breed economisch vraagstuk in vrijwel alle sectoren, zeker ook in de techniek en de ICT. Gegeven de stevige klimaatambities is het aanpakken van het tekort aan technische vakmensen ook essentieel voor het behalen van de klimaatdoelen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is naar aanleiding van de motie van de leden Paternotte en Pieter Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128) bezig om een aanpak voor arbeidsmarktkrapte uit te werken en uw Kamer hierover in de zomer te informeren. Om te voorkomen dat een tekort aan vakmensen de uitvoering van maatschappelijke transities in gevaar brengt heeft het kabinet in februari aangekondigd om, naast bovengenoemde generieke inzet, te komen met een Actieplan Groene Banen. Vanwege de nauwe samenhang van de energietransitie met de digitale transitie werken de Ministers voor Klimaat en Energie en de Minister van Economische Zaken en Klimaat samen aan één plan voor beide transities.

Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de leveringszekerheid van grondstoffen, bijvoorbeeld ten aanzien van klimaatbeleid, door zoals bij het coalitieakkoord afgesproken in te zetten op een meer circulaire economie. Hierin worden minder nieuwe grondstoffen gebruikt en worden meer producten en grondstoffen hergebruikt. Naast emissiereductie heeft de inzet op circulaire economie ook een positief effect op leveringszekerheid van grondstoffen, waaronder kritieke metalen voor de energietransitie. Zoals aangegeven in het beleidsprogramma Infrastructuur en Waterstaat, zal het kabinet het uitgewerkte pakket aan opties voor aanvullende maatregelen hiervoor opnemen in een hernieuwd programma circulaire economie dat in het najaar van 2022 naar de Kamer wordt verstuurd. Naast de input voor het klimaatdoel en de samenhang tussen circulariteit en het klimaatbeleid zal daarin eveneens worden aangegeven hoe circulaire economie bijdraagt aan leveringszekerheid van grondstoffen.

Vraag 69

De indexatie van de kinderbijslag (AKW; structureel 100 miljoen euro), die was voorzien in het Coalitieakkoord, maar daar nog zonder dekking, wordt nu ingevuld vanuit de loon- en prijsindexatie van de middelen uit het Coalitieakkoord die op de Aanvullende Post staan. Dat gaat derhalve in beginsel ten koste van de overige voorziene intensiveringen uit het coalitieakkoord. Om welke intensiveringen gaat dit en om welke bedragen per onderdeel?

Antwoord op vraag 69

Zie vraag 54

Vraag 70

Hoe kan het dat het saldo wel over de 3 procent gaat de komende kabinetsperiode, maar de schuld onder de 60 procent blijft?

Vraag 126

De staatsschuld blijft de komende jaren onder de 60 procent terwijl eerder de verwachting was dat we deze kabinetsperiode boven de 60 procent zouden uitkomen. Wat zijn de redenen dat we hier toch onder blijven?

Antwoord op vraag 70 en 126

De geraamde schuld in 2022 heeft zich sinds de Miljoenennota 2022 gunstig ontwikkeld. De EMU-schuld komt in 2022 naar verwachting uit op 52,9 procent van het bbp en naar verwachting 54,9 procent in 2025. Dit is respectievelijk 4,8 procentpunt en 0,5 procentpunt lager ten opzichte van de ramingen in de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2). Hiermee blijft de schuldquote ook onder de 60 procentnorm.

Het geraamde tekort heeft zich daarentegen sinds de Miljoenennota 2022 negatief ontwikkeld. Het EMU-saldo komt in 2022 naar verwachting op 3,4 procent van het bbp en 3 procent in 2025. Het EMU-saldo verslechtert in 2022 met 1,0 procent bbp naar 3,4 procent. In de jaren daarna verslechtert het saldo tussen de 1,3 procent en 2,3 procent bbp ten opzichte van de standen bij Miljoenennota 2022.

Het verwachte saldo in 2022 tot en met 2025 is echter niet de enige factor in het bepalen van de schuldontwikkeling. Er spelen meerdere factoren hierin een rol.

  • 1) De schuld wordt uitgedrukt in het percentage bbp. Het hoger geraamde bbp in deze Voorjaarsnota (door economische groei en inflatie) ten opzichte van eerdere ramingen werkt positief door in de schuld uitgedrukt in percentage bbp. Dit wordt ook wel het noemereffect van de BBP-ontwikkeling genoemd.

  • 2) Een tweede factor is de timing tussen de berekening van het saldo en de schuldquote. De schuld in 2022 is 4,9 procentpunt lager dan eerder werd geraamd. Dit komt met name doordat de schuld in 2021, zoals vastgesteld bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2021, gunstigere realisaties kende dan eerder geraamd bij de Miljoenennota.

  • 3) Mutatie EMU-saldo: Zoals ook aangegeven in de vraag klopt het dat het saldo omlaag is bijgesteld over de gehele regeerperiode. Dit heeft dus (op termijn) een negatief effect op de EMU-schuld.

  • 4) Tot slot spelen financiële transacties, kastransverschillen en overige mutaties ten opzichte van de Miljoenennota 2022 nog een kleine rol in de totstandkoming van de EMU-schuld.

Onderstaande tabel toont een verticale toelichting (decompositie) van de EMU-schuldontwikkeling in deze Voorjaarsnota.

Een uitgebreid overzicht van het verloop van de EMU-schuld en EMU-saldo ten opzichte van de Miljoenennota 2022 treft u ook in de Voorjaarnota Hoofdstuk 3 Overheidssaldo en Schuld: Verticale ontwikkeling overheidssaldo en schuld tussen Miljoenennota en Voorjaarsnota (pagina 9 en 10)

Vraag 71

Kunt u, nu de vervangingskosten van de schenkingen van Defensiematerieel niet in de Voorjaarsnotitie 2022 zijn opgenomen, aangeven wat de vervangingswaarde is van het Defensiematerieel dat Nederland aan Oekraïne heeft geschonken. En kunt u, indien van toepassing, aangeven welk deel daarvan u voornemens bent te vervangen en welk deel niet?

Antwoord op vraag 71

Om de impact van de levering van goederen aan Oekraïne op de eigen organisatie beperkt te houden, is initieel met name gekeken naar het leveren van af te stoten en overtollig materieel. Dit materieel hoeft niet te worden vervangen. Hetzelfde geldt voor goederen die met het oog op schenking commercieel zijn aangekocht. Voor zover de schenkingen materieel betreffen uit de inventaris van de Operationele commando’s of uit de eigen (operationele) voorraden, zal dit vervangen worden. Defensie brengt nog in kaart welk deel van het materieel vervangen moet worden, en welke kosten hiermee samenhangen.

Vraag 30

Klopt het dat Duitsland heeft besloten het openbaar vervoer voor een belangrijk deel erg goedkoop te maken vanwege de gestegen brandstofprijzen? Hoeveel zou het kosten wanneer Nederland ertoe zou besluiten om alle stads- en streekvervoer en de treinverbindingen in de zomermaanden voor 9 euro per maand vrij toegankelijk te maken?

Vraag 72

Wat zou het kosten om het stads,- en streekvervoer volledig gratis te maken?

Vraag 75

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer gratis te maken voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?

Vraag 76

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken buiten spitstijden?

Vraag 77

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken in de weekenden?

Vraag 80

Welke onderzoeken worden momenteel uitgevoerd naar de mogelijkheden om openbaar vervoer tegen vrij- of gereduceerd tarief aan te bieden?

Vraag 117

Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden voor doordeweekse dagen buiten spitstijden?

Vraag 118

Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden op weekend- en vakantiedagen?

Vraag 119

Wat zou het kosten om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?

Antwoord op vraag 30, 72, 75, 76, 77, 80, 117–119

De rijksoverheid heeft bij de marktordening van het OV veel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor de reizigersopbrengsten gedecentraliseerd. Een reëel antwoord op de gestelde vragen over gratis ov vereist een uitvoeriger uitvraag bij decentrale overheden en regionale vervoerders. Ook het geven van een indicatie van de kosten van gratis openbaar vervoer voor bepaalde doelgroepen is lastig omdat er veel aannames gedaan moeten worden over opbrengstenderving, groei van de reizigerskilometers, maar ook het effect op het OV aanbod.

Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid doet momenteel onderzoek naar effecten van prijsprikkels in het OV. De verwachting is dat het rapport dit najaar naar de Kamer wordt gezonden.

Om toch enig zicht te krijgen op de mogelijke kosten van gratis openbaar vervoer kan gekeken worden naar de kosten van de OV-studentenkaart. Die staat dit jaar voor meer dan 0,9 miljard euro op de begroting van OCW, maar die kaart geeft niet het recht om altijd gratis te mogen reizen en de doelgroep is beduidend kleiner. Volledig gratis openbaar vervoer is prijzig en kost naar schatting meerdere miljarden euro’s per jaar.

Naar aanleiding van de motie van het lid Moorlag c.s. over gratis OV voor kinderen tot 12 jaar (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 37) is onderzocht welke vormen van gratis of goedkoop OV beschikbaar zijn. Op dit moment is reizen per trein gratis voor kinderen tot 12 jaar indien ze eveneens gratis een Kids-vrij abonnement aanschaffen op hun persoonlijke OV-chipkaart. Veel regionale concessies hebben, afhankelijk van het sociaaleconomische en/of mobiliteitsbeleid dat de decentrale overheid voor deze doelgroepen voert, ook gratis reismogelijkheden of aanvullende kortingsproducten of er is besloten dat niet in te voeren. Dit past binnen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de decentrale overheden.

Vraag 73

Met welke gasprijzen is gerekend in deze Voorjaarsnota voor de jaren 2021, 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 73

Zie vraag 61

Vraag 74

Van de gasmeevaller van 2,4 miljard euro is 2,25 miljard euro ingezet als dekking voor het koopkrachtpakket; waarvoor is de resterende 0,15 miljard euro ingezet?

Antwoord op vraag 74

Zie vraag 6

Vraag 75

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer gratis te maken voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?

Antwoord op vraag 75

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 76

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken buiten spitstijden?

Antwoord op vraag 76

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 77

Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken in de weekenden?

Antwoord op vraag 77

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 78

Waarom is in de Voorjaarsnota (tabel 10) een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro gepresenteerd uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro is?

Vraag 107

Kunt u nader toelichten hoe u gekomen bent tot een bedrag van 7,3 miljard euro voor de kosten van het Norg-akkoord en waar de veronderstelling op gebaseerd is dat van dat bedrag 5,1 miljard euro terugvloeit naar de staat?

Vraag 108

Waarom rekent u met een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro in de Voorjaarsnota (tabel 10) uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro is?

Antwoord op vraag 78, vraag 107 en vraag 108

De vergoeding voor Norg wordt hoofdzakelijk bepaald door de inkoopkosten van het gas. Op basis van de hoeveelheid in te kopen gas en de verwachte toekomstige prijs is een inschatting gemaakt voor de totale kosten t/m 2024. De tegenvaller van circa 5 miljard is berekend op basis van de uitgaven minus de ontvangsten op basis van de Mijnbouw wet en dividenden. I.v.m. de scheiding tussen uitgaven en inkomsten zijn de belastinginkomsten van de Staat die voortvloeien uit het Norgakkoord niet in deze saldering meegenomen. Dat verklaart het verschil tussen de in de vraag genoemde bedragen. In bijlage 4 wordt het Norg Akkoord uitgebreid uitgelegd inclusief de verdeling tussen de geraamde uitgaven, ontvangsten en inkomsten.

Vraag 79

Hoeveel wordt er jaarlijks in totaal uitgegeven aan binnenlands treinvervoer?

Antwoord op vraag 79 en 90

De kosten die de bedrijven maken zijn niet openbaar. IenW verleent de concessie voor het hoofdrailnet en ontvangt hiervoor een concessiebijdrage van NS. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het regionale treinvervoer. De decentrale overheden betalen een exploitatiesubsidie om een deel van de kosten van het openbaarvervoerbedrijf te dekken. De kosten van het regionale treinvervoer worden verder gedekt door inkomsten uit het studentenkaartcontract en kaart- en abonnementverkoop aan reizigers. De bedoelde exploitatiesubsidies worden jaarlijks gepubliceerd in de Staat van het Regionale OV. De meest recente uitgave van KpVV-CROW (december 2021) informeert op pagina 13 over de subsidies in de periode 2018–2020. Van een aantal multimodale concessies is alleen de totale exploitatiesubsidie bekend.

Vraag 80

Welke onderzoeken worden momenteel uitgevoerd naar de mogelijkheden om openbaar vervoer tegen vrij- of gereduceerd tarief aan te bieden?

Antwoord op vraag 80

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 81

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Antwoord op vraag 81

Zie vraag 15

Vraag 82

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 13 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Antwoord op vraag 82

Zie vraag 15

Vraag 83

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 14 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Antwoord op vraag 83

Zie vraag 15

Vraag 84

Hoeveel geld wordt er bespaard op toeslagen wanneer het minimumloon per 1 januari 2023 zou worden verhoogd naar 15 euro per uur?

Antwoord op vraag 84

De inkomensgrenzen van de toeslagen zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon (wml). Het is niet mogelijk deze toeslagen te ontkoppelen voor 1 januari 2023. Dit betekent dat als het wettelijk minimumloon (wml) per 1 januari 2023 verhoogd zou worden naar 15 euro per uur, dit leidt tot een intensivering van ongeveer 1,3 miljard euro op de toeslagen. Deze raming is in lopende prijzen. Aangezien dit cijfer gebaseerd is op de CEP-raming van maart 2022 heeft het een indicatief karakter. Voorts is aangenomen dat deze verhoging plaatsvindt boven op het Voorjaarsnotabeeld voor 2023.

Vraag 85

Wat zijn de totale jaarlijkse uitgaven aan vervoersbedrijven die actief zijn in het openbaar vervoer en hoe zijn deze middelen verdeeld over de diverse modaliteiten?

Antwoord op vraag 85

De provincies en de vervoerregio’s Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en vervoerregio Amsterdam (VRA) zijn verantwoordelijk voor het stad- en streekvervoer. De provincies hebben ter bekostiging van het openbaar vervoer de algemene uitkering uit het Provinciefonds ter beschikking. De provincies bepalen zelf hoeveel middelen zij willen besteden aan het OV en wat het gewenste acceptabele niveau is. De besluitvorming daarover vindt plaats in de provinciale staten. De vervoerregio’s MRDH en VRA ontvangen jaarlijks een Brede Doeluitkering voor het uitvoeren van decentrale verkeer- en vervoerstaken waaronder de exploitatie van het OV waarvan zij concessieverlener zijn. De BDU is jaarlijks ruim € 900 miljoen, waarvan het grootste deel wordt besteed aan exploitatie van OV en aanleg en beheer en onderhoud van de railinfrastructuur die daarmee samenhangt.

Vraag 86

Welk deel van de meerjarige bedragen voor schade en versterking komt feitelijk voor rekening van de staat als ook rekening gehouden wordt met gederfde dividenden Energie Beheer Nederland (EBN) en verlaagde afdrachten van de NAM, die deze rekeningen moeten betalen ten laste van hun resultaat?

Antwoord op vraag 86

Als vuistregel mag uitgegaan worden dat circa 73 procent van de aan NAM doorbelaste kosten van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie voor rekening van de Staat komen. De Kamerbrief Uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld van 13 december 2021 geeft de werking van het gasgebouw weer.

Vraag 87

Zijn er aanwijzingen dat de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting naar 395.000 euro geleid heeft tot fiscale splitsingen van bedrijven?

Antwoord op vraag 87

In de media zijn meerdere berichten verschenen over de huidige tariefstructuur in de Vpb, in onder andere NL fiscaal7 en het FD8. Een onderzoek van RSM en Nyenrode9 stelt dat 20 procent van de familiebedrijven vanwege het lage Vpb-tarief de onderneming hebben opgeknipt. Ook geeft 18 procent van de familiebedrijven aan een nieuwe vennootschap niet in de fiscale eenheid te voegen.

Momenteel is het kabinet bezig met de motie van de leden Hammelburg en Grinwis10 over het monitoren van oneigenlijk gebruik van het lage winstbelastingtarief. Het onderzoek naar aanleiding hiervan wordt voor de zomer verwacht.

Vraag 88

Kunt u aangeven waarom is gekozen om de dekking van de koppeling van de AOW met de stijging van het WML te dekken uit het terugdraaien van de ouderenkorting en het afschaffen van de IOAOW en de fiscale oudedagsreserve (FOR)? Waarom is niet gekozen voor de (gedeeltelijke) fiscalisering van de AOW?

Antwoord op vraag 88

Zie vraag 39

Vraag 89

Kunt u aangeven wat u van plan bent wanneer de voorgenomen 200 miljoen euro niet aangemerkt kan worden als defensieuitgave? Volgt er dan een nieuwe intensivering binnen de kabinetsperiode om aan de NAVO-doelstelling te voldoen? Zo ja, waar komt de dekking dan vandaan?

Antwoord op vraag 89

Op dit moment wordt bekeken op welke wijze de voorgenomen 200 miljoen aanvullende toerekening Defensie-uitgaven vanuit andere begrotingen kan worden ingevuld. Er wordt in de begroting geen rekening gehouden met het scenario dat deze 200 miljoen niet kan worden aangemerkt als defensie-uitgaven.

Vraag 90

Wat zijn de jaarlijkse kosten voor treinvervoer op het hoofdrailnet en het regionale spoornet?

Antwoord op vraag 90

Zie antwoord bij vraag 79.

Vraag 91

Hoe worden de kosten voor de compensatie van box 3-houders verwerkt op de begroting? Klopt het dat dit als een inkomstenderving wordt gezien?

Antwoord op vraag 91

De kosten voor rechtsherstel bij bezwaarmakers zijn geraamd op 2,8 miljard euro in 2022. Dit bedrag is gedekt in het inkomstenkader en in de Voorjaarsnota verwerkt als negatieve ontvangst in de inkomstenbelasting. Hiervoor wordt geen nota van wijziging of andere aparte begrotingswet gemaakt; dit is vanuit rechtmatigheidsoogpunt o.b.v. de Comptabiliteitswet formeel niet benodigd.

Naast de hoofdsom voor rechtsherstel is ook sprake van uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en overige organisaties. Dit bedrag valt onder het uitgavenplafond.

Vraag 92

Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten op vermogen in 2023 en 2024 eruit komt te zien? Kan uit de beslisnota’s worden afgeleid dat allerhande mogelijke invullingen voorliggen, mits deze maar een aangrijpingspunt hebben in de vermogenssfeer?

Antwoord op vraag 92

Zie vraag 9 en 63

Vraag 93

Kunt u in de detailraming van belastingen en premies 2022 (Tabel 104) uitsplitsen waar de derving binnen de inkomstenbelasting vandaan komt?

Antwoord op vraag 93

De geraamde opbrengst van de inkomstenbelasting betreft de inkomsten over box 1, box 2, box 3 voor zover deze niet al via de voorheffing bij werkgevers (loonheffing) zijn geïnd. Daarnaast moet voor de opbrengst met betrekking tot box 1 gecorrigeerd worden voor de premies volksverzekeringen. Omdat de inkomstenbelasting om dergelijke heffingstechnische redenen tot volatiele uitkomsten kan leiden, wordt in de hoofdtekst van de Voorjaarsnota (paragraaf 6.2) enkel verwezen naar de opbrengst van de loon- en inkomensheffing gezamenlijk. Deze post kent namelijk wel een eenduidige economische grondslag.

Voor de inkomstenbelasting geldt dat er ten opzichte van de Miljoenennota 2022 sprake is van twee belangrijke mutaties. Ten eerste is het rechtsherstel box 3 in de Voorjaarsnota verwerkt als negatieve inkomstenbelasting in box 3. Dit leidt tot een derving van 2,8 miljard euro. Ten tweede speelt een oorzaak van technische aard. Aan het begin van ieder jaar worden voorlopige verdeelsleutels voor de inkomensheffing en de loonheffing vastgesteld. De geïntegreerde heffing van belasting en premies volksverzekeringen wordt op deze manier toebedeeld aan een belastingdeel en een premiedeel. In de praktijk kan de sleutel voor de inkomensheffing sterk fluctueren, omdat deze betrekking heeft over zowel box 1, box 2 en box 3. Dit effect leidt voor 2022 tot een negatieve mutatie in de inkomstenbelasting en een even grote positieve mutatie in de premies volksverzekeringen. Dit is dus EMU-saldo neutraal.

Vraag 94

Klopt het dat de meeste IOAOW-gerechtigden per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering van 7,5 procent er toch op vooruit gaan? Zijn er IOAOW-gerechtigden die er toch op achteruit gaan en zo ja in welke situatie?

Antwoord op vraag 94

Zie vraag 10

Vraag 95

Klopt het dat de IOAOW iets anders is dan de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)? Klopt het dat er met dit voorstel niets verandert aan de AIO?

Antwoord op vraag 95

De Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO), de aanvulling tot het sociaal minimum voor AOW-gerechtigden, stijgt mee met de verhoging van het minimumloon. Dit is geen wijziging ten opzichte van het coalitieakkoord. De AIO is een andere regeling dan de IOAOW. De IOAOW (Inkomensondersteuning AOW) is een bruto inkomensonafhankelijke kop boven op de AOW voor alle AOW-gerechtigden. In de Voorjaarsnota is opgenomen dat de IOAOW vanaf 2023 in drie stappen wordt afgeschaft.

Vraag 96

Welke kortingsabonnementen zijn in gebruik bij vervoerders op het hoofdrailnet en het regionale spoornet en hoeveel gebruik wordt hiervan gemaakt?

Antwoord op vraag 96

Op de website Treinabonnementen – 9292.nl staat een overzicht van de NS treinabonnementen die zowel op het hoofdrailnet als op regionaal spoor gebruikt worden. Ook het studentenreisproduct kan bij alle spoorvervoerders gebruikt worden. Een uitputtend overzicht van kortingsabonnementen per spoorvervoerder of regio is niet voorhanden. Informatie over het gebruik van de kortingsabonnementen is niet openbaar en bedrijfsvertrouwelijk.

Vraag 97

Wat betekent het niet-doorgaan van de verhoging van de ouderenkorting voor de koopkracht van betrokkenen? Zijn er omstandigheden waarin de verhoging van de AOW-bedragen met 7,5 procent onvoldoende zijn om deze niet-verhoging te compenseren?

Vraag 98

Kunt u aangeven hoe de maatregelen voor ouderen doorwerken in de koopkracht voor deze groep uitgesplitst naar kwintielen? Kunt u hier ook microvoorbeelden in meenemen voor alleenstaanden en koppels met enkel AOW, een klein aanvullend pensioen en een gemiddeld aanvullend pensioen?

Vraag 141

Kunt u de inkomenseffecten van de aanpassing van de AOW-koppeling en de dekkende maatregelen weergeven (in lijn met de inkomenseffecten zoals in de beslisnotities weergegeven)?

Vraag 155

Kunt u de koopkrachteffecten voor gepensioneerden weergeven (in percentages) die voortvloeien uit de maatregel om de verhoging van de AOW te koppelen aan de verhoging van het minimumloon, inclusief de dekking voor deze maatregel? Kunt u hierbij een onderscheid maken tussen de verschillende cohorten gepensioneerden, zodat duidelijk is welke groep(en) gepensioneerden er het meeste op vooruit gaan?

Antwoord op vragen 97, 98, 141, 155

Onderstaande tabel 13 geeft de cumulatieve inkomenseffecten voor gepensioneerden, uitgesplitst naar kwintielen, van de voorgenomen maatregelen in het coalitieakkoord en de voorjaarsnota. Tabel 14 geeft dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens. De stand na voorjaarsbesluitvorming wordt hierin afgezet tegen de stand zonder coalitieakkoord11. In het coalitieakkoord werd het WML in twee stappen met in totaal 7,5 procent verhoogd, zonder doorwerking op de AOW en werd de ouderenkorting verhoogd. In de voorjaarsnota is besloten de WML-verhoging en daarmee ook de AOW-verhoging een jaar naar voren te halen. Verder wordt de IOAOW in drie stappen afgeschaft. De voorgenomen verhoging van de ouderenkorting gaat niet door. De tabel geeft het cumulatieve inkomenseffect van de verhoging van het WML met 2,5 procent in 2023, 2,5 procent in 2024 en 2,32 procent met doorwerking op de AOW. Verder wordt de IOAOW in drie stappen afgeschaft.

Tabel 18: Cumulatief inkomenseffect gepensioneerden voor stand Voorjaarsnota t.o.v. stand zonder coalitieakkoord
 

2023

2024

2025

Aantal (x 1.000)

Inkomensgroepen

     

1e kwintiel

0,6%

1,2%

1,9%

395

2e kwintiel

0,6%

1,2%

1,8%

394

3e kwintiel

0,5%

1,0%

1,6%

394

4e kwintiel

0,3%

0,7%

1,0%

395

5e kwintiel

0,2%

0,4%

0,6%

394

     

Alle gepensioneerden huishoudens

0,5%

0,9%

1,5%

1.973

Tabel 19: Cumulatieve inkomenseffecten voorbeeldhuishoudens voor stand Voorjaarsnota t.o.v. stand zonder coalitieakkoord
 

2023

2024

2025

AOW (alleenstaand)

     

(alleen) AOW

0,9%

1,8%

2,8%

AOW +10.000

0,7%

1,4%

2,2%

     

AOW (paar)

     

(alleen) AOW

0,9%

1,8%

2,5%

AOW +10.000

0,6%

1,3%

1,9%

AOW +30.000

0,3%

0,6%

1,0%

De onderstaande tabel 15 geeft de cumulatieve mediane inkomenseffecten voor gepensioneerden, uitgesplitst naar kwintielen, van de Voorjaarsnota afgezet tegen het pakket in het coalitieakkoord. Tabel 16 geeft dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens. Een alleenstaande gepensioneerde met een aanvullend pensioen van 10.000 euro gaat er bijvoorbeeld in 2025 door de maatregelen in de Voorjaarsnota met 0,2 procent op achteruit ten opzichte van het pakket in het coalitieakkoord. Dat komt omdat het voordeel van de voorgenomen verhoging van de ouderenkorting hoger is dan de verhoging van de AOW minus de IOAOW. Wel gaat dit huishouden er in 2025 2,2 procent op vooruit ten opzichte van de situatie zonder coalitieakkoord en Voorjaarsnota.

Tabel 20 Cumulatief inkomenseffect gepensioneerden voor stand Voorjaarsnota t.o.v. stand zonder coalitieakkoord
 

2023

2024

2025

Aantal (x 1.000)

Inkomensgroepen

     

1e kwintiel

0,6%

1,2%

1,8%

395

2e kwintiel

0,3%

0,1%

0,1%

394

3e kwintiel

0,2%

0%

0,1%

394

4e kwintiel

0,1%

0,1%

0%

395

5e kwintiel

0,1%

0,1%

0,1%

394

       

Alle gepensioneerden huishoudens

0,2%

0,1%

0,1%

1.973

Tabel 21 Cumulatief inkomenseffect voorbeeldhuishoudens voor stand Voorjaarsnota t.o.v. stand zonder coalitieakkoord
 

2023

2024

2025

AOW (alleenstaand)

     

(alleen) AOW

0,9%

1,9%

3,0%

AOW +10.000

0,3%

0,0%

– 0,2%

       

AOW (paar)

     

(alleen) AOW

0,9%

1,4%

2,3%

AOW +10.000

0,3%

0,2%

0,1%

AOW +30.000

0,1%

0,0%

0,0%

Vraag 99

Wat zijn de kosten om het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro per uur bij een 36-urige werkweek volledig gekoppeld? Wat zijn deze kosten voor een verhoging naar 13 en 14 euro per uur?

Antwoord op vraag 99

Zie vraag 15.

Vraag 100

Hoe groot is de onderuitputting op de departementen van VWS en SZW? Wat zijn de voornaamste oorzaken voor deze onderuitputting en hoe wordt het geld nu ingezet?

Antwoord op vraag 100

In 2021 bedroeg de onderuitputting op de begroting van het Ministerie van VWS 46 miljoen euro op het deelplafond Rijksbegroting (zie ook het Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (Kamerstuk 36 100, nr. 1). Er waren bij het Ministerie van VWS hogere ontvangsten dan verwacht (52,4 miljoen euro). Verder deed de meeste onderuitputting zich voor op het apparaatsartikel (51,2 miljoen euro) en 27,1 miljoen euro bij de budgetten voor zelfstandige bestuursorganen (ZBO's). Er waren ook overschrijdingen, zoals 28,2 miljoen euro op de subsidiebudgetten en 53,5 miljoen euro op de opdrachtenbudgetten. Deze overschrijdingen waren verspreid over diverse beleidsartikelen.

In 2021 bedroeg de onderuitputting op de begroting van SZW 43 miljoen euro op deelplafond Sociale Zekerheid en 87 miljoen euro op deelplafond Rijksbegroting (zie ook het Financieel Jaarverslag Rijk 2021). Deze onderuitputting deed zich met name voor bij het re-integratiebudget UWV en apparaat, subsidies en opdrachten en wordt met name veroorzaakt door lager dan verwachte uitgaven onder andere door vertraging in de uitvoering en de effecten van corona.

De Ministeries van VWS en SZW mogen volgens de begrotingsregels 1 procent van de begroting via de eindejaarsmarge meenemen naar 2022. Deze middelen (63,4 miljoen euro) zijn voornamelijk ingezet voor overlopende facturen uit 2021. Overige onderuitputting die niet is meegenomen naar 2022 is ten bate gekomen aan het EMU-saldo 2021. Bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2022 informeer ik uw Kamer over de onderuitputting over begrotingsjaar 2022.

Vraag 101

Kunnen de effecten van de afschaffing van de FOR in kaart worden gebracht, in het bijzonder voor sectoren als de landbouw en groot- en detailhandel?

Antwoord op vraag 101

Jaarlijks wordt door gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag van gemiddeld 6.000 euro toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (FOR).12 Door de afschaffing van de FOR zal dit niet meer mogelijk zijn. Zij verliezen hierdoor het belastingvoordeel van het tariefsverschil en het belastinguitstel. Dit wordt geraamd op 109 miljoen euro, omgerekend per persoon gemiddeld circa 1.360 euro. Een uitsplitsing naar sector was binnen de termijn van beantwoording niet voorhanden.

Vraag 102

Kunt u aangeven waarom u ervan uitgaat dat tenminste 0,2 miljard euro van de huidige uitgaven op de rijksbegroting aanvullend zijn toe te rekenen aan de criteria

Antwoord op vraag 102

Op dit moment wordt bekeken op welke wijze de voorgenomen 200 miljoen aanvullende toerekening Defensie-uitgaven vanuit andere begrotingen kan worden ingevuld. Volgens NAVO-criteria kwalificeren ook defensie-gerelateerde uitgaven op andere begrotingen. Hierbij kan gedacht worden aan (delen van) uitgaven voor operaties, missies, als ook specifieke onderzoek- en ontwikkelingsuitgaven.

Vraag 103

Kunt u de –4.6 miljard euro belastingontvangsten uit Tabel 3 van de suppletoire begroting van het Ministerie van Financiën opsplitsen en per onderdeel toelichten?

Antwoord op vraag 103

Het gevraagde bedrag is nader uitgesplitst in tabel 9 in de 1e suppletoire begroting van het Ministerie van Financiën. De mutatie van in totaal –4,6 miljard euro bedraagt de mutatie op netto belastingontvangsten (artikel 1). Dit is een opsomming van de mutatie in de belastingontvangsten (-1,3 miljard euro) minus de afdrachten aan het Gemeentefonds (3,0 miljard euro), Provinciefonds (0,3 miljard euro), BES-fonds (0,0 miljard euro) en het BTW-compensatiefonds (0,0 miljard euro).

Vraag 104

Klopt het dat er in Roemenië, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Slowakije en Bulgarije op dit moment al een windfall tax ingesteld is? Kunt u de vormgeving hiervan toelichten?

Antwoord op vraag 104

Het kabinet is bekend met de berichtgeving dat in andere Europese landen een windfall tax is ingesteld of wordt overwogen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat het belastingsysteem in ieder land verschillend is en er daarnaast geen eenduidige definitie van een «windfall tax» voor energiebedrijven bestaat. In Roemenië is de windfall tax bijvoorbeeld gericht op de inkomsten van elektriciteitsbedrijven, terwijl in het Verenigd Koninkrijk voornamelijk wordt gekeken naar olie- en gasbedrijven. Ter beantwoording van de door het lid Dassen (Volt) gestelde vragen over de excessieve winsten van energiebedrijven (2022Z08867), brengt het kabinet momenteel in kaart of het wenselijk en mogelijk is een windfall tax in te stellen voor energiebedrijven.

Bij de keuze en vormgeving van een dergelijke maatregel gelden verschillende aandachtspunten. Zo moet een meetbaar criterium worden opgesteld om te bepalen of er sprake is van een excessieve winst. Het is geen gegeven dat Nederlandse energiebedrijven als gevolg van de huidige energiecrisis meer winst hebben gemaakt. Voor veel energiebedrijven zijn de kosten namelijk ook gestegen. Naast de aandachtspunten bij de vormgeving, zullen ook de gevolgen voor de energiemarkt en de leveringszekerheid in acht moeten worden genomen. Het kabinet komt hier in de beantwoording van de door het lid Dassen (Volt) gestelde Kamervragen nader op terug (2022Z08867).

Vraag 105

Welke data heeft u over toegenomen marges en winsten in de niet-financiële private sector van de afgelopen kwartalen? Klopt wat u betreft ECB-onderzoek (11 mei 2022) waaruit blijkt dat private winsten afgelopen maanden aanzienlijk gestegen zijn?

Antwoord op vraag 105

De meest recente aangifte-data die ik nu tot mijn beschikking heb gaat over belastingjaar 2019, daaruit kan ik dus geen conclusies trekken over winsten van de afgelopen maanden.

Vraag 106

Onderschrijft u de inhoudelijke analyse van de ECB (Schnabel, 11 mei 2022) dat de toegenomen bedrijfswinsten een substantiële drijfveer zijn van de hoge inflatie?

Antwoord vraag 106:

Schnabel beschrijft in haar speech terecht dat de forse stijging van huishoudbesparingen en een uitzonderlijk sterke mondiale vraag naar goederen en grondstoffen ertoe hebben geleid dat het prijszettingsvermogen van bedrijven is toegenomen. Dit heeft de onderliggende prijsdruk verhoogd

en in lijn hiermee zijn de bedrijfswinsten in bepaalde sectoren fors gestegen, zoals in de detailhandel. Schnabel merkt daarbij wel op dat er grote verschillen bestaan tussen bedrijven.

Vraag 107

Kunt u nader toelichten hoe u gekomen bent tot een bedrag van 7,3 miljard euro voor de kosten van het Norg-akkoord en waar de veronderstelling op gebaseerd is dat van dat bedrag 5,1 miljard euro terugvloeit naar de staat?

Antwoord op vraag 107

Zie vraag 78.

Vraag 108

Waarom rekent u met een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro in de Voorjaarsnota (tabel 10) uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro is?

Antwoord op vraag 108

Zie vraag 78

Vraag 109

Kunt u aangeven welke bredewelvaartsdoelstellingen centraal staan in de Voorjaarsnota, op basis van welke indicatoren u hierop gaat sturen, en in hoeverre het beleid vanuit de Voorjaarsnota een meetbare bijdrage gaat leveren aan deze indicatoren?

Antwoord op vraag 109

In de Kamerbrief brede welvaart in de begrotingscyclus van 23 mei jl.13 heeft het kabinet aangegeven welke stappen het zet op het gebied van brede welvaart. De verdere ontwikkeling van brede welvaart is gericht op de lange termijn, waarbij een denkkader bijdraagt aan consistentie over de tijd en de discussie over prioritering vergemakkelijkt. Daarom heeft het kabinet aan de planbureaus gevraagd om een denkkader voor brede welvaart te ontwikkelen. Het kabinet zal deze publicaties van de planbureaus betrekken in zijn begrotingsrapportage, zoals in de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag Rijk.

De voortgangsrapportage over de ontwikkeling van de kernset van bredewelvaartsindicatoren van de planbureaus wordt eind juni verwacht. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze plannen van het kabinet, onder andere op het aanpakken van belangrijke maatschappelijke uitdagingen. De Voorjaarnota gaat in op deze plannen. Omdat de ontwikkeling van dit denkkader op het gebied van brede welvaart enige tijd vergt, zal het kabinet in de komende Miljoenennota pas concreter ingaan op zijn prioriteiten ten aanzien van brede welvaart. Bij volgende begrotingscycli (vanaf volgend jaar) is wel de ambitie van de planbureaus om de voortgangsrapportage over de kernset voorafgaand aan de Voorjaarsbesluitvorming te publiceren, deze kan dan ook worden betrokken.

Vraag 110

Kunt u aangeven welk deel van hun inkomen mensen uitgeven aan wonen, welke plannen uit de Voorjaarsnota zich hierop richten en wat het effect daarop zal zijn van de plannen uit de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 110

In maart 2021 heeft de Commissie Draagkracht een rapport gepubliceerd over het draagkrachtbeginsel in het Nederlandse belastingsysteem. Hieruit blijkt onder andere dat de netto woonlasten afnemen van 20 procent bij een brutoinkomen van 20.000 euro tot 7 procent bij een brutoinkomen van 100.000 euro. De meeste huishoudens met een brutoinkomen van 20.000 euro huren. Voor deze huurders bestaan de netto woonlasten uit huurkosten minus huurtoeslag. De netto woonlasten van hoge inkomens, die veelal kopers zijn, bestaan uit de betaalde hypotheekrente, belasting over het eigenwoningforfait, onderhoudskosten, onroerendzaakbelasting en opstalverzekering minus het voordeel van de hypotheekrenteaftrek.

Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in een goed, duurzaam en betaalbaar huis kan wonen. Daarom zijn in het coalitieakkoord plannen aangekondigd voor het bouwen van betaalbare huur- en koopwoningen en een vorm van huurprijsbescherming van middenhuurwoningen. In mei jl. heeft de Minister voor Volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening in het programma «Betaalbaar wonen» maatregelen aangekondigd zodat de woonlasten omlaag gaan.

Tot slot heeft het kabinet dit voorjaar maatregelen genomen ter compensatie van de energierekening. Dit komt huishoudens, kwetsbare huishoudens in het bijzonder, tegemoet in hun woonlasten.

Vraag 111

Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland niet goed kunnen schrijven, lezen en rekenen, welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat het effect zal zijn van deze plannen daarop?

Antwoord op vraag 111

Volgens een schatting uit 2019 van de Algemene Rekenkamer gaat het om een groep van ruim 2,5 miljoen mensen, die moeite hebben met de Nederlandse taal, lage rekenvaardigheden of digitale vaardigheden hebben. Via de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) ontvangen gemeenten elk jaar budget voor de (regionale) aanpak van laaggeletterdheid. Dit budget is voor opleidingen om de Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden te verbeteren. Naast dit structurele budget bestaat er ook een impulsbudget vanuit de departementen OCW, SZW, VWS en BZK voor het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. In totaal ging dit in 2021 om ruim 92 miljoen euro.

Vraag 112

Kunt u aangeven hoeveel vertrouwen Nederlanders momenteel hebben in de rechtsstaat, welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor effect de plannen uit de Voorjaarsnota zullen hebben daarop?

Antwoord op vraag 112

In het Coalitieakkoord zijn diverse maatregelen opgenomen om de rechtsstaat te versterken.

Voorbeelden zijn maatregelingen ter versterking van de justitiële keten, met name het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Doel hiervan is deze organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking. Hoewel de Voorjaarsnota hiervoor te vroeg kwam, zal uw Kamer de exacte uitwerking hiervan naar verwachting vinden bij de ontwerpbegroting van 2023. Echter, als plannen eerder of later gereed zijn, kan het ook zijn dat de Kamer hierover separaat wordt geïnformeerd.

Vraag 113

Kunt u aangeven wat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn in Nederland, welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor effect de plannen uit de Voorjaarsnota zullen hebben hierop?

Antwoord op vraag 113

Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn onder andere zichtbaar in de (gezonde) levensverwachting voor mensen met verschillende opleidingsniveaus. Mensen met een lager opleidingsniveau leven gemiddeld ruim 4 jaar korter en krijgen ruim 14 jaar eerder te maken met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden.

Dit kabinet wil vermijdbare gezondheidsverschillen aanpakken. De oorzaken zijn complex, ook omdat deze verschillen worden veroorzaakt door de omstandigheden waarin mensen opgroeien, wonen, werken en leven. De complexe causaliteit maakt dat veel plannen potentieel kunnen raken aan gezondheidsverschillen en het niet mogelijk is dit effect vooraf exact te duiden. Wel is duidelijk dat de omstandigheden aan het begin van de levensloop belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid in latere levensjaren. Het kabinet zet mede daarom in ieder geval in op gezonde toekomstige generatie in 2040, door het stimuleren van sport, gezonde voeding en bewegen. De voortzetting van het Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is een middel om dit doel te bereiken. Bij deze Voorjaarsnota zijn hier al middelen in 2022 voor gereserveerd. Hiernaast heeft het kabinet de SER gevraagd uiterlijk eind 2022 een advies uit te brengen met concrete handvatten om de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen verder vorm te geven.

Vraag 114

Kunt u aangeven hoeveel kinderen in Nederland in armoede leven, welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor effect de plannen uit de Voorjaarsnota zullen hebben hierop?

Antwoord op vraag 114

In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen (6,9 procent) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 17 duizend minder dan in het jaar ervoor (7,4 procent). Komende december verschijnen de CBS-cijfers over 2021.

In deze Voorjaarsnota is er een aantal plannen opgenomen die armoede in het algemeen bestrijden, en daarmee bijdragen aan het verminderen van kinderarmoede. Zo is er 854 miljoen euro vrijgemaakt voor het bestrijden van energiearmoede middels de eenmalige energietoelage. Daarnaast wordt er geld vrijgemaakt voor armoedebestrijding in Caribisch Nederland. De maatregelen in het Coalitieakkoord om de bestaanszekerheid te verbeteren, zoals de verhoging van het wettelijk minimumloon, het inzetten op werk of meer uren werk en het herijken van het sociaal minimum, dragen hier ook aan bij. Aanvullend op deze maatregelen wordt momenteel de actieaanpak Preventie van geldzorgen, armoede en schulden uitgewerkt. Het streven is dat uw Kamer hierover voor de zomer wordt geïnformeerd.

Vraag 115

Kunt u aangeven of en welk beleid in de Voorjaarsnota helpt bij het uitbannen van discriminatie en institutioneel racisme?

Antwoord op vraag 115

De voorjaarsnota is een budgettaire nota en gaat daarom niet uitgebreid in op al het beleid van de rijksoverheid. Wel zijn er op verschillende begrotingen middelen gereserveerd om discriminatie en racisme tegen te gaan. Betrokken bewindspersonen informeren uw Kamer daar met regelmaat over. Recentelijk heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst u geïnformeerd over institutioneel racisme bij de Belastingdienst en de maatregelen die het kabinet daaromtrent neemt (Kamerstuk 31 066, nr. 1030).

Daarnaast heeft het kabinet in het coalitieakkoord extra middelen opgenomen voor onder andere het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en racisme (NCDR). BZK geeft momenteel uitvoering aan het coalitieakkoord en aan de reeds ingezette versterking van de bestrijding van discriminatie en racisme. Zo is de NCDR bezig om onder zijn coördinatie een Nationaal Programma op te stellen, waarin alle beleidsvoornemens voor de komende tijd samengebracht worden. Dit programma wordt rond de zomer verwacht.

Vraag 116

Kunt u aangeven wat de stand is van de loonkloof tussen mannen en vrouwen in Nederland en kunt u toelichten welke plannen uit de Voorjaarsnota zich op het verkleinen van de loonkloof richten?

Antwoord op vraag 116

Het gemiddelde brutouurloon van vrouwen was 13 procent lager dan het gemiddelde brutouurloon van mannen in 2021 volgens cijfers van het CBS. De loonkloof tussen mannen en vrouwen is in de loop van de tijd steeds kleiner geworden en ook gedurende de coronajaren afgenomen. Het lagere gemiddelde uurloon van vrouwen wordt vooral verklaard door de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de voltijdse, hoogbetaalde banen.

Als naar het jaarloon wordt gekeken, is de genderkloof in loon aanzienlijk groter. In 2021 verdienden vrouwen op jaarbasis gemiddeld 36 procent minder dan mannen. Een belangrijke verklaring hiervoor is dat vrouwen in werknemersdienst gemiddeld 8 uren per week minder werkten.

In de Voorjaarsnota versnelt het kabinet het verhogen van het wettelijk minimumloon (wml). Vrouwen hebben vaker een minimumloonbaan dan mannen. Een verhoging van het wml resulteert in een hoger loon voor vrouwen en kan het aantrekkelijk maken om meer uren te gaan werken. Daarnaast werkt het kabinet eraan om werken meer lonend te maken door middel van een lastenverlaging op arbeid. Dit komt aan bod bij de Augustusbesluitvorming.

In het coalitieakkoord staat de ambitie van het kabinet om de vergoeding van de kinderopvang te verhogen tot 95 procent voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. Het financieel toegankelijker maken van de kinderopvang kan vrouwen stimuleren voltijds te gaan werken.

Vraag 117

Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden voor doordeweekse dagen buiten spitstijden?

Antwoord op vraag 117

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 118

Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden op weekend- en vakantiedagen?

Antwoord op vraag 118

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 119

Wat zou het kosten om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief aan te bieden voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?

Antwoord op vraag 119

Zie het antwoord bij vraag 72.

Vraag 120 (a, b, c)

  • a) Kan aangegeven worden groot de negatieve koopkrachtontwikkeling in 2022 zal zijn bij een inflatieniveau van resp. 6 procent, 7 procent en 8 procent?

  • b) Kan dit in een tabel worden aangegeven met als andere variabele de CAO-loonstijging met 3 procent, 4 procent resp. 5 procent?

  • c) Klopt het dat de gemiddelde negatieve koopkrachtontwikkeling in 2022 ca. 2 tot 3 procent zal zijn?

Antwoord op vraag 120

De CEP-raming uit maart 2022 is de meest actuele koopkrachtraming, sindsdien zijn er veel ontwikkelingen geweest op macro-economisch gebied (o.a. in de lonen en prijzen). Het is daarom op dit moment niet mogelijk een actueel koopkrachtcijfer weer te geven en daarbij ramingen te maken aan de hand van macro-economische scenario’s. Het CPB actualiseert de macro-economisch verwachtingen bij de MEV-raming.

Vraag 121

Kan het kabinet al meer vertellen over te plannen die in augustus gepresenteerd worden om de lasten op arbeid te verlagen ten laste van de lasten op vermogen?

Antwoord op vraag 121

Het is belangrijk om goed te kijken naar een goede balans in het fiscale stelsel. Het verhogen van de lasten op vermogen en het verlagen van de lasten op arbeid is daar onderdeel van. Zoals eerder aangegeven, wacht het Kabinet op de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar de vermogensverdeling in Nederland. Dit onderzoek komt uit voor de zomer van 2022. De uitkomsten van het onderzoek lopen mee in de aankomende besluitvorming richting de Miljoenennota.

Vraag 122

Met welk rentepercentage is gerekend in de Voorjaarsnota, en hoe verschilt deze van de rente in de Miljoenennota 2022 en de Startnota?

Antwoord op vraag 122

Bij Voorjaarsnota is het rentepercentage uit de CEP-raming van het Centraal Planbureau (CPB) gebruikt:

Tabel 22: lange rente CPB CEP-raming
 

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Lange rente CEP-raming

– 0,04%

0,10%

0,18%

0,24%

0,29%

0,29%

Bij Startnota was er geen nieuwe CPB-raming beschikbaar. Het gehanteerde rentepercentage bij Startnota is daarom gelijk aan het rentepercentage bij Miljoenennota op basis van de MEV-raming van het CPB:

Tabel 23: lange rente CPB MEV-raming
 

2022

2023

2024

2025

2026

Lange rente MEV-raming

– 0,27%

– 0,16%

– 0,04%

0,06%

0,06%

Vraag 123

Welke maatregelen zal het kabinet treffen als de koopkracht daadwerkelijk daalt met 5,1 procent in 2022?

Antwoord op vraag 123

De momenteel hoge inflatie wordt voor een groot deel veroorzaakt door stijging van de energieprijzen. Dit raakt alle huishoudens, maar heeft vooral voor kwetsbare huishoudens een grote impact. Het kabinet houdt de gevolgen van de hoge inflatie op kwetsbare huishoudens dan ook nauwlettend in de gaten. Tijdens de augustusbesluitvorming bekijkt het kabinet op basis van de meest actuele CPB-raming of er aanvullende maatregelen genomen moeten worden om de effecten van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens te dempen. Over deze eventuele maatregelen en de dekking ervan wordt uw Kamer geïnformeerd op Prinsjesdag.

Hierbij is het wel belangrijk om benoemen dat de hoge energieprijzen leiden tot een collectief welvaartsverlies. Het is dus niet mogelijk om met generieke koopkrachtmaatregelen iedereen te compenseren zonder dat lasten worden doorgeschoven naar toekomstige generaties.

Vraag 124

Kunt u de koopkracht uitsplitsen voor verschillende huishoudtypes in het scenario waarin energieprijzen langdurig stijgen?

Antwoord op vraag 124

Het CPB heeft bij de publicatie van het CEP in maart 2022 een raming gemaakt van een scenario waarin de Nederlandse economie hard wordt geraakt door de oorlog in Oekraïne. In dit scenario bevindt de energieprijs zich op een langdurig hoog niveau. De koopkracht daalt met 5,1 procent en inflatie (cpi) stijgt naar 7,9 procent in 2022. Van dit scenario is geen uitsplitsing naar verschillende huishoudtypes beschikbaar, daarom kan geen uitsplitsing naar verschillende huishoudtypen gemaakt worden bij dit specifieke scenario.

Het CPB heeft bij de CEP een indicatie gegeven van de gevolgen van gestegen energieprijzen voor verschillende inkomensgroepen14. Hieruit blijkt dat de inkomenseffecten van gestegen energieprijzen variëren binnen inkomensgroepen en doorgaans groter zijn voor de lagere inkomensgroepen.

Vraag 125

Kunt u de pakketten voor wat betreft de compensatie van de hoge energieprijzen uitsplitsen (graag per maatregel aangeven hoeveel het heeft gekost in een budgettaire tabel)?

Antwoord op vraag 125

Onderstaande tabel bevat de maatregelen die de huidige en voorgaande kabinetten hebben getroffen om de gevolgen van hoge energieprijzen voor burgers en bedrijven voor te dempen.

Tabel 24: Maatregelen compensatie energieprijzen
 

Omschrijving

Bedrag 2022 (mld €)

Pakket Najaar 2021

a.

Verlaging energiebelasting 1e, 2e, 3e schijf elektriciteit en verhoging belastingvermindering

3,20

b.

Energiebesparing via gemeenten

0,15

c.

Energietoelage via gemeenten van € 200

0,20

Pakket Voorjaar 2022

d.

Verlaging accijns brandstof

1,03

e.

Verlaging btw energie

1,02

f.

Energiebesparing via gemeenten

0,15

g.

Energietoelage via gemeenten naar € 800

0,65

h.

Dekking: Inzet meevaller Brexit adjustment reserve

– 0,36

i.

Meevaller prijseffect gasbaten

– 0,95

Vraag 126

De staatsschuld blijft de komende jaren onder de 60 procent terwijl eerder de verwachting was dat we deze kabinetsperiode boven de 60 procent zouden uitkomen. Wat zijn de redenen dat we hier toch onder blijven?

Antwoord op vraag 126

Zie vraag 70

Vraag 127

Waarom worden de EU-invoerrechten van 4,5 miljard euro overgeheveld van binnen het uitgavenplafond naar buiten het uitgavenplafond en wat voor gevolgen heeft dit?

Antwoord op vraag 127

Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de aanbevelingen van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte, die de begrotingsregels voorafgaand aan nieuwe verkiezingen tegen het licht houdt. De invoerrechten die Nederland namens de EU int vallen niet onder het inkomstenkader, terwijl de EU-afdrachten in het verleden wel onder het uitgavenplafond vielen. Hierdoor leidde een van nature budgetneutrale transactie tot moeilijk uitlegbare budgettaire ruimte of problematiek onder het uitgavenplafond. Om dit te voorkomen worden de EU-invoerrechten (gedeeltelijk) buiten het uitgavenplafond geplaatst. De uitzondering hierop zijn de perceptiekosten – de vergoeding die Nederland mag houden voor het innen van de invoerrechten – aangezien deze niet worden afgedragen. Deze inkomsten vallen wel onder het uitgavenplafond. Deze verandering heeft als gevolg dat toekomstige afwijking van de raming aan de uitgavenkant niet gedekt hoeven te worden. Dit is echter een gewenst effect, aangezien hogere uitgaven ook tot hogere inkomsten leiden en er dus geen effect op het EMU-saldo is.

Vraag 128

De inkomsten (rij A) stijgen tussen 2022 en 2027 met ongeveer 25 procent. Op p. 38 geeft Tabel 13 wat meer inzicht hieromtrent. Als je goed kijkt zie je dat de belastingen tussen 2022 en 2027 met 23,8 procent stijgen, maar er staat niet welke belastingen dat zijn. Het maakt voor de koopkracht nogal uit of dat bijv. loonbelasting is of BTW (of iets anders). Kunt u dit toelichten?

Vraag 129

De premies werknemersverzekeringen stijgen met 31 procent. Deze worden betaald door de werkgever: het wordt voor werkgevers dus (veel) duurder om mensen in te huren. Wat voor gevolgen gaat dat hebben, bijv. op de werkgelegenheid en/of de besteedbare (netto)lonen?

Antwoord op vraag 128 en 129

De belasting en premieontvangsten groeien tot 2027 door naar circa 424 miljard euro. Deze groei is nader uitgesplitst naar belastingsoort in tabel 103 in bijlage 9 van de Voorjaarsnota. De opbrengst van de loon- en inkomensheffing groeit met circa 30 miljard euro, de opbrengst van de btw met 15 miljard euro, en de opbrengst van de premies werknemersverzekeringen (inclusief Zvw-premies) met circa 23 miljard euro. Over het algemeen groeit de opbrengst van belastingsoorten op de lange termijn mee met de algehele economische activiteit. Een hogere opbrengst van bijvoorbeeld de loonheffing betekent daarom niet per se dat de betreffende grondslag zwaarder wordt belast (en daardoor de koopkracht daalt), omdat de stijging in verhouding tot de groei van de loonsom bezien moet worden. Een vergelijkbare redenering geldt voor andere belastingsoorten. De ramingsvergelijking waarmee de belastingopbrengsten geraamd worden aan de hand van de economische ontwikkeling staan toegelicht in bijlage 5 bij de Miljoenennota 2022.

Vraag 130

De uitgaven stijgen met 23 procent (rij E). De inkomsten met 25 procent (zie rij A). Waarom stijgen de collectieve lasten meer dan de collectieve uitgaven? Dat uit zich dan toch in onnodige lastenverzwaring?

Antwoord op vraag 130

De ontwikkeling van totale inkomsten van het Rijk bestaat uit zowel de impact van fiscaal beleid als de economische conjunctuur. Het feit dat deze inkomsten harder stijgen dan de totale uitgaven is voornamelijk een gevolg van de in de CEP-raming van het CPB geprognosticeerde economische groei tussen 2022 en 2027. Om stabiel fiscaal beleid te voeren en conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse economie te verminderen wordt niet gestuurd op totale inkomsten maar op beleidsmatige lastenontwikkeling. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6 van de Voorjaarsnota over het inkomstenkader.

Vraag 131

Wat verklaart de hogere uitgaven aan kosten sociale zekerheid in rij B? Waarom stijgen deze uitgaven, terwijl de economie groeit? Waar gaat dit geld naartoe?

Antwoord op vraag 131

De kosten aan sociale zekerheid stijgen tussen 2022 en 2027. Dit wordt met name veroorzaakt door de toename van uitgaven aan de AOW door vergrijzing en door de reservering voor de jaarlijkse indexatie van de sociale zekerheidsuitkeringen. Daarnaast hebben een aantal intensiveringen uit het Coalitieakkoord een ingroeipad, zoals het invoeren van de vergoeding van kinderopvang voor werkende ouders van 95 procent. Dit betekent dat de uitgaven binnen de begrotingshorizon toenemen.

Vraag 132

Hoe wordt de stijging van de zorgkosten in deze periode met 32 procent gefinancierd? Hogere premies (en, zo ja, wie gaat dat betalen: werkgever of werknemer?) en wat zijn de gevolgen hiervan op de koopkracht? Houden mensen wel genoeg over van hun loon?

Antwoord op vraag 132

De zorguitgaven stijgen automatisch door de loon-en prijsontwikkeling en de groeiruimte. Dit betekent dat de zorg aan de uitgavenkant een steeds groter gedeelte van het totale budget beslaat. Binnen de Rijksbegroting zijn uitgaven- en inkomstenkader gescheiden. Vanuit de zorgverzekeringswet geldt dat ZVW-uitgaven lastendekkend moeten worden gefinancierd. Hogere Zvw uitgaven worden daardoor gedekt door hogere Zvw premies. Hiervan valt 50 procent binnen de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en 50 procent binnen de nominale zorgpremie. De IAB premie wordt voor 2/3e door bedrijven en voor 1/3e door burgers betaald en de nominale zorgpremie wordt voor 100 procent door burgers betaald. De hogere lasten voor burgers worden meegenomen in de koopkracht ramingen, en worden deels gecompenseerd door een hogere zorgtoeslag.

Vraag 133

Wat valt precies onder de investeringen die stijgen met 145 procent? Waar gaat dit geld naartoe? Wat is de beoogde opbrengst van deze investeringen?

Vraag 134

Wat valt er precies onder «overig»?

Antwoord op vraag 133 en 134

De reeks «investeringen» in tabel 4 op pagina 9 zijn de totale uitgaven onder het investeringsplafond. De mutaties op het investeringsplafond en de toelichtingen hierbij staan verder uitgesplitst in tabel 79 op pagina 147. De stijging komt door toevoeging van de investeringen uit het CA, zoals instandhouding van infrastructuur en de extra middelen voor Defensie. De reeks «overig» gaat over overige uitgaven buiten de uitgavenplafonds en correcties die wel meetellen voor het EMU-saldo. Hieronder vallen uitgaven die niet relevant zijn voor het uitgavenkader, maar wel voor het EMU-saldo (zoals bijvoorbeeld het Nationaal Groeifonds, uitgaven gerelateerd aan Oekraïne maar ook dividend van financiële staatsdeelnemingen), correcties waarbij het kasbedrag aan een ander transactiejaar moet worden toegerekend volgens de EMU-regels en de uitgaven van sociale fondsen, rest centrale overheid en het EMU-saldo lagere overheden. Deze uitgaven worden jaarlijks verder toegelicht in de bijlagen bij de Miljoenennota.

Vraag 135

Waarom staat er een –100 miljoen euro in de boeken voor 2026 op nood- en steunmaatregelen corona?

Antwoord op vraag 135

In tabel 4 is de gevraagde –100 miljoen euro een naar boven afgerond bedrag. Het werkelijke bedrag ligt op –51 miljoen euro en bestaat uit diverse uitgaven op de EZK begroting (53 miljoen euro), het Nationaal Programma Onderwijs (40 miljoen euro) en een ontvangst op Financiën en Nationale schuld begroting (143 miljoen).

Ook in de jaren 2025 en 2027 zijn er corona gerelateerde uitgaven of ontvangsten geraamd, maar deze overschrijden de grens van 50 miljoen niet. Een meer gedetailleerd overzicht van de Corona gerelateerde uitgaven en ontvangsten is te vinden is in bijlage 6 van de Voorjaarsnota.

Vraag 136

Welke «grote maatschappelijke problemen» worden er opgelost met het tijdelijk laten oplopen van de schuld en het tekort? In hoeverre worden deze problemen daadwerkelijk opgelost?

Antwoord op vraag 136

De grote maatschappelijke problemen waar het kabinet middelen voor beschikbaar stelt zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, de aanpak van de stikstofcrisis, het bouwen van nieuwe betaalbare woningen, de verbeteringen in de gezondheidszorg, forse investeringen in onze veiligheid en het tegengaan van ondermijning, het vergroten van de kansengelijkheid en het tegengaan van discriminatie, het verbeteren van de bestaanszekerheid via het aanpakken van onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en het tegengaan van armoede en schulden, het gericht verlagen van belastingen en het investeren in onze toekomstige welvaart via onderwijs en innovatie en een goed vestigingsklimaat voor ondernemers en bedrijven. Bij deze ambities hoort ook dat de overheid zelf wordt verbeterd. Te beginnen bij de verbetering en versnelling van afhandeling van de schade van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de aardbevingsschade in Groningen. Daarom worden uitvoeringsorganisaties van de overheid versterkt. Op welke manier het kabinet deze plannen wil verwezenlijken is op hoofdlijnen opgenomen in het Coalitieakkoord. In de Voorjaarsnota is een eerste nadere uitwerking opgenomen. Een update van dit overzicht zal op Prinsjesdag in de Miljoenennota 2023 worden gepresenteerd.

Vraag 137

Kunt u een uitsplitsing geven van hoe de 2,4 miljard euro wordt gedekt m.b.t. de koppeling AOW aan stapsgewijze verhoging van het WML?

Antwoord op vraag 137

Zie vraag 39

Vraag 138

Worden mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag op box 3 gecompenseerd? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord op vraag 138

Zie vraag 9

Vraag 139

Hoe worden de extra defensie-uitgaven gedekt?

Vraag 140

Hoeveel wordt de stapsgewijze verhoging van het WML gedekt?

Antwoord op vraag 139 en vraag 140

De extra defensie-uitgaven en de stapsgewijze verhoging van het WML zijn onderdeel van het integrale maatregelenpakket voor Box 3, Defensie, AOW en WML. Dit pakket is toegelicht in hoofdstuk 4 van de Voorjaarsnota, waarbij de budgettaire reeksen zijn weergegeven in tabel 7 op pagina 13.

Vraag 141

Kunt u de inkomenseffecten van de aanpassing van de AOW-koppeling en de dekkende maatregelen weergeven (in lijn met de inkomenseffecten zoals in de beslisnotities weergegeven)?

Antwoord op vraag 141

Zie vraag 97

Vraag 142

Kunt u toelichten hoe de WML-verhoging doorwerkt op de arbeidskorting?

Antwoord op vraag 142

De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het arbeidsinkomen. De korting kent drie knikpunten, zoals hieronder schematisch weergegeven voor 2022.

Figuur 2: De arbeidskorting in 2022

Figuur 2: De arbeidskorting in 2022

Het arbeidsinkomen waarbij de knikpunten optreden is volgens de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), Artikel 10.7, afhankelijk van de hoogte van het wettelijk minimumjaarloon (WML).

Tabel 25: knikpunt in arbeidsinkomen
 

Knikpunt in 2022 bij arbeidsinkomen van

Bepaling arbeidsinkomen knikpunt

Knikpunt 1

€ 10.350

50% van het WML

Knikpunt 2

€ 22.256

108% van het WML

Knikpunt 3

€ 36.649

108% van 225% van het WML, minus € 13.652

Het bedrag van 13.652 euro wordt jaarlijks geïndexeerd met inflatie aan de hand van de tabelcorrectiefactor.

Omdat de knikpunten wettelijk afhangen van de hoogte van het WML, schuiven deze knikpunten automatisch op naar rechts wanneer het WML beleidsmatig wordt verhoogd en de Wet IB 2001 niet zou worden gewijzigd. Dat betekent dat burgers met een inkomen hoger dan ca. 36.649 euro meer arbeidskorting zouden ontvangen als gevolg van een WML-verhoging (lastenverlichting) en burgers met een inkomen lager dan ca. 36.649 euro juist minder (lastenverzwaring). Het kabinet kiest ervoor om deze doorwerking van de voorgestelde WML-verhoging op de knikpunten terug te draaien.

Vraag 143

Door het uitstel van de invoering van OESO Pijler 2, wordt (tijdelijk?) dekking elders gezocht. Worden de maatregelen die daartoe worden getroffen teruggedraaid zodra Pijler 2 wel is ingevoerd? Zo nee, waaraan en binnen welk domein worden die «Pijler 2»-inkomsten dan besteed?

Antwoord op vraag 143

Het uitstellen van de invoering van OESO Pijler 2 met een jaar leidt in 2023 tot een budgettair gat van 971 miljoen. De opbrengst van het verlagen van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting (Vpb) uit het box-3 pakket naar 200.000, wordt ingezet als dekking. Zoals staat vermeld in hoofdstuk 6 van de voorjaarsnota 2022 gaat het niet om een tijdelijke dekking. Het verlagen van de schijfgrens Vpb levert in de periode 2023–2027 en structureel 1271 miljoen euro per jaar op.

Deze maatregel wordt niet teruggedraaid zodra Pijler 2 wel wordt ingevoerd in 2023. Deze inkomsten, zie reeks 2b in tabel 7 van de voorjaarsnota 2022, zijn meegenomen in de besluitvorming met betrekking tot de Vpb, Box 3, AOW, Defensie en het verhogen van het wettelijk minimumloon.

Vraag 144

Kunt u aangeven waarom er voor een WML-verhoging per AMvB gekozen is? En geldt dit voor alle drie de stappen?

Antwoord op vraag 144

Het kabinet verhoogt het wettelijk minimumloon (wml) in 2023 met 2,5 procent middels een AMvB. Dit is de snelste manier om het wml te verhogen. Hierdoor stijgen alle gekoppelde regelingen mee. Met deze generieke doorwerking van de verhoging van het wml zet het kabinet een stap om de effecten van de hoge inflatie voor grote groepen in de samenleving te dempen.

Na de verhoging in 2023 met een AMvB volgen een tweede van 2,5 procent per 1 januari 2024 en een derde stap van 2,32 procent per 1 januari 2025. De stappen in 2024 en 2025 worden gezet middels een wetswijziging. De verhoging met een wetswijziging maakt een gerichte verhoging van het wml mogelijk. Zo worden de gevolgen van de verhoging zoveel mogelijk gericht op huishoudens met de laagste inkomens (minimumloonverdieners en sociale minima) en op AOW-gerechtigden. Hiermee worden de loongerelateerde uitkeringen en het maximum dag- en premieloon niet gewijzigd.

Vraag 145

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen uit het Coalitieakkoord waarvoor het budget verlaagd wordt, bijvoorbeeld door inzet van begrote middelen of door het niet-indexeren van middelen?

Antwoord op vraag 145

De indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord voor de tranche 2022 is gedeeltelijk ingezet als dekking van de kinderbijslag (AKW) en de intensivering van de uitgaven aan Defensie. Zie ook de beantwoording op de vragen 54, 69, 162 en 163. Daarnaast zijn de subsidiebudgetten voor het Nationaal Groeifonds (660 miljoen euro), Klimaatfonds (880 miljoen euro) en Transitiefonds (660 miljoen euro) verlaagd. Op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert.

Vraag 146

Waarom staan de middelen voor Cultuur (inclusief musea) en media (structureel 30 miljoen euro) nog op de Aanvullende Post en wanneer wordt dit geld overgeheveld naar OCW-begroting?

Antwoord op vraag 146

Conform het Coalitieakkoord vindt overheveling van de middelen van de Aanvullende Post plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. OCW heeft met de Voorjaarsnota alleen de middelen voor 2022 opgevraagd. Momenteel wordt gewerkt aan het uitwerken van voorstellen voor de middelen voor 2023 en verder. De uitkomst van deze gesprekken wordt bij een later begrotingsmoment naar de Kamer gestuurd.

Vraag 147

Welke status heeft de tabel op blz. 13, met name als het gaat om de jaren 2023 t/m 2027? Zijn dit beleidsvoornemens of definitieve besluiten over te besteden middelen? Of kunnen deze voorgenomen bestedingen ieder jaar weer teruggedraaid worden? Wat is het verschil met meerjarige ramingen die tot nu toe altijd al in begrotingen en Voorjaarsnota's stonden?

Antwoord op vraag 147

Tabel 7 op pagina 13 van de Voorjaarsnota 2022 betreft een overzicht van de besluitvorming ten aanzien van de maatregelen met betrekking tot vennootschapsbelasting (Vpb), Box 3, AOW, Defensie en het verhogen van het WML. Deze tabel is verwerkt in alle onderliggende tabellen zoals gepresenteerd in bijvoorbeeld hoofdstuk 5 uitgaven en hoofdstuk 6 inkomsten van de Voorjaarsnota 2022. Naast de wijzigingen van de begrotingen van het lopende jaar ten opzichte van de Miljoenennota 2022 bevat de Voorjaarsnota ook de uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming en schetst het een meerjarig beeld voor zowel de uitgaven als de hoofdlijnen van de inkomsten. Conform het reguliere budgetrecht van de Kamer zullen al deze wijzigingen voorliggen in de 1e suppletoire begrotingen bij de Voorjaarsnota 2022, de conceptbegrotingen 2023 of het Belastingplan zoals zullen worden gepresenteerd op Prinsjesdag (afhankelijk van de ingang van de maatregel). In dit opzicht geeft de Voorjaarsnota 2022 een volledige doorkijk naar de komende jaren en kent daarmee een ander karakter dan eerdere Voorjaarsnota’s.

Vraag 148

Indien later wordt gekozen ook rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers en/of aanvullend rechtsherstel per belastingplichtige door toekenning van tegenbewijs nodig is, zal voor deze aanvullende derving aanvullende dekking dienen te worden gevonden. Welke bedragen gaan hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 148

Op dit moment worden verschillende opties voor de compensatie van niet-bezwaarmakers uitgewerkt, inclusief budgettaire consequenties. In de Kamerbrief van 15 april jongstleden is al aangegeven dat indien wordt gekozen om alle belastingplichtigen in aanmerking te laten komen voor rechtsherstel volgens de spaarvariant in de jaren 2017 t/m 2022, dit een totale budgettaire derving oplevert van ca. 6,9 miljard euro inkomstenbelasting. Dat is een aanvullende derving van ca. 4,1 miljard euro ten opzichte van de geraamde derving van ca. 2,8 miljard in de Voorjaarsnota.

Als bovendien toekenning van tegenbewijs voor iedereen nodig is, is de geschatte totale derving aan belastinginkomsten ca. 11,7 miljard euro. Dat is ca. 8,9 miljard hoger dan de derving van ca. 2,8 miljard euro geraamd in de Voorjaarsnota.

In het geval dat de doelgroep van rechtsherstel beperkt blijft tot de bezwaarmakers en de belastingplichtigen wiens aanslag op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond, maar wel toekenning van tegenbewijs nodig blijkt voor deze groep, loopt de derving op van ca. 2,8 miljard euro naar ca. 4,3 miljard euro. Dat is een additionele derving van ca. 1,5 miljard euro.

Vraag 149

Op basis waarvan is het bedrag van 67.000 vastgesteld? Wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd? Waarom is, mede gelet op het relatief lage bedrag dat wordt opgehaald, niet gekozen voor (alternatieve) maatregelen in de vpb die ook nog eens de charme hebben dat ze «verse» winsten belasten in plaats van «oude winsten»? Is overwogen om (tijdelijk) het bestaande box 2-tarief te verlagen zodat directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) een financiële prikkel zouden krijgen om hun bv’s (extra) dividenden te laten uitkeren, hetgeen tevens een incidentele opbrengst voor de schatkist zou betekenen? Zo ja, waarom is niet voor deze maatregel gekozen? Is een dergelijke maatregel in het verleden toegepast? Zo ja, was deze succesvol? Wat was toen die maatregel en wat heeft deze toen opgeleverd?

Antwoord op vraag 149

Het uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij de uitwerking van een tweeschijvenstelsel in box 2 is daar waar mogelijk aansluiten bij de schijflengten in box 1. Een tijdelijke verlaging van het box 2-tarief leidt weliswaar tot een incidentele opbrengst, zoals eerdere verlagingen in het verleden ook hebben laten zien, maar deze incidentele opbrengst is feitelijk een lagere opbrengst die naar voren wordt gehaald. Structureel leidt een tijdelijke tariefsverlaging niet tot een opbrengst maar tot een derving, hetgeen ongewenst is. Overigens heeft de recente tariefsverhoging eveneens geleid tot een dergelijke incidentele opbrengst. Naast de introductie van een tweeschijvenstelsel in box 2 wordt de schijflengte van het lage tarief in de vennootschapsbelasting verlaagd naar 200.000 euro.

Vraag 150

Wat is de financiële impact voor de schatkist van de verhoging van deze doelmatigheidsmarge ten aanzien van dga’s die gebruik maken van een bv-structuur vanwege hoofdzakelijk fiscale redenen en die in feite niet te vergelijken zijn met «echte» mkb-ers/ondernemers die hun onderneming (niet louter bestaande uit arbeid maar ook uit kapitaal) niet primair om fiscale redenen deze vanuit een bv drijven? Denk bij die eerste groep aan diegenen die uitoefenaar zijn van «vrije beroepen» en die vaak (uitsluitend) vanuit hun «praktijk-bv» vast verbonden zijn aan grote instellingen en (advies-)kantoren, zoals artsen, advocaten, belastingadviseurs, notarissen, accountants, consultants, etc. Is het niet zo dat deze groep vaak gecapte bedragen aan gebruikelijk loon genieten zodat de verhoging van de doelmatigheidsmarge geen enkele impact heeft ten aanzien van deze groep? Is overwogen, om bijvoorbeeld voor dergelijke aangewezen groepen «vrijeberoepers», tevens een specifiek hogere gebruikelijkloonregeling vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Wat zou de financiële impact zijn voor de schatkist als de «gebruikelijk loon regeling» ten aanzien van deze groep zou worden verhoogd naar a. 50 procent, b. 75 procent en c. 100 procent van de in dat jaar genoten winst van hun praktijk-bv (die relatief weinig zal afwijken van de omzet van die persoonlijke praktijk-bv’s, aangezien die geen of relatief weinig overig bedrijfskapitaal zullen bezitten en dus zal de investeringsbehoefte en kostenstructuur verwaarloosbaar zijn)?

Antwoord op vraag 150

De maatregel verlaging van de doelmatigheidsmarge van 25 procent naar 15 procent heeft een verwachte opbrengst van 321 miljoen euro in 2023, afnemend naar 85 miljoen euro structureel. De afname wordt veroorzaakt doordat een hoger loon leidt tot een lagere opbrengst op uitkeringen in box 2. Het is niet duidelijk welk deel van de opbrengst toe te rekenen is aan dga’s die vanwege hoofdzakelijk fiscale redenen gebruik maken van een bv-structuur. Er is niet overwogen specifiek voor vrije beroepen andere aanpassingen aan de gebruikelijkloonregeling te doen. Er zijn geen ramingen beschikbaar voor de gevraagde alternatieve aanpassingen van de gebruikelijkloonregeling.

Vraag 151

Kunnen de effecten van de afschaffing van de FOR in kaart worden gebracht, in het bijzonder voor sectoren als de landbouw en groot- en detailhandel?

Antwoord op vraag 151

Jaarlijks wordt door gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag van gemiddeld 6.000 euro toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (FOR).15 Door de afschaffing van de FOR zal dit niet meer mogelijk zijn. Zij verliezen hierdoor het belastingvoordeel van het tariefsverschil en het belastinguitstel. Dit wordt geraamd op 109 miljoen euro, omgerekend per persoon gemiddeld circa 1.360 euro. Een uitsplitsing naar sector was binnen de termijn van beantwoording niet voorhanden.

Vraag 152

Met hoeveel euro stijgen de AOW-uitkeringen door de verhoging van de AOW-uitkering en de afschaffing van de IOAOW in 2023, 2024 en 2025?

Antwoord op vraag 152

In onderstaande tabel wordt de verhoging van de AOW met volledige AOW-opbouw en de afschaffing van de IOAOW in 2023, 2024 en 2025 in brutotermen getoond. Zowel de hoogte van de AOW als de hoogte van de IOAOW is inkomensonafhankelijk en alleen afhankelijk van de huishoudsamenstelling (alleenstaand of samenwonend). De bedragen in de tabel zijn in nominale termen en gebaseerd op de laatste raming van het CPB.

Tabel 26: verhoging AOW en afschaffing IOAOW

Bedragen in brutotermen voor huishoudens in lopende prijzen (in euro’s)

2023

2024

2025

AOW alleenstaand

+ 273

+ 570

+ 892

AOW samenwonend

+ 384

+ 821

+ 1.280

IOAOW alleenstaand

– 111

– 234

– 352

IOAOW samenwonend

– 222

– 468

– 704

Vraag 153

Kan meer gedetailleerd aangegeven worden bij welke inkomensgroepen het terugdraaien met de verhoging van de ouderenkorting neerslaat?

Antwoord op vraag 153

In onderstaande tabel worden de cumulatieve inkomenseffecten voor verschillende inkomensgroepen van de gepensioneerden als gevolg van terugdraaiing van de verhoging van de ouderenkorting uit het coalitieakkoord getoond. Gepensioneerden met een laag inkomen kunnen de verhoging van de ouderenkorting niet (geheel) verzilveren. Om die reden is het inkomenseffect voor die inkomensgroep het kleinst. Voorts kent de ouderenkorting een afbouwtraject, waarbij de gepensioneerden met de hoogste inkomens geen recht meer op ouderenkorting hebben. Ook zij hebben een kleiner inkomenseffect.

Naast dekking uit het niet doorvoeren van de voorgenomen verlaging van de ouderenkorting, worden de IOAOW en de FOR afgeschaft en de lasten op vermogen verzwaard. Tegenover de achteruitgang in koopkracht als gevolg van het terugdraaien van de ouderenkorting staat een koopkrachtverbetering als gevolg van de verhoging van de AOW, zoals ook zichtbaar wordt in het antwoord op de vragen 97, 98, 141 & 155.

Tabel 27: medianentabel cumulatieve inkomenseffecten gepensioneerden 2023–2025 voor terugdraaien verhoging ouderenkorting voor de verschillende quintielen
 

2023

Inkomensgroep

 

1e

0,0%

2e

– 0,4%

3e

– 0,3%

4e

– 0,2%

5e

– 0,1%

   

Alle gepensioneerde huishoudens

– 0,3%

Vraag 154

Wat is de toekomstvisie van het kabinet omtrent de (al dan niet fiscaal gefaciliteerde) oudedagsvoorziening- en nabestaandenvoorzieningen voor ondernemers in het algemeen en specifiek voor hen in a. de IB-sfeer en b. in de bv?

Antwoord op vraag 154

In het pensioenakkoord van 2019 zijn tussen kabinet en sociale partners onder meer afspraken gemaakt over pensioensparen door zelfstandigen (Kamerstuk 32 043, nr. 520). Deze afspraken zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel toekomst pensioenen dat eind maart 2022 aan de Kamer is aangeboden voor behandeling. In hoofdlijnen stelt het kabinet voor 102 miljoen euro per jaar te investeren in de fiscale verruiming van de derde pijler (lijfrentesparen) in het kader van het komen tot een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Met deze verruiming in de derde pijler wordt de fiscale ruimte van de derde pijler gelijkgetrokken aan de fiscale ruimte in de tweede pijler (pensioensparen door werknemers). Dit biedt ondernemers in de IB-sfeer en in de bv de ruimte om een fiscaal gefaciliteerde adequate oudedagsvoorziening op te bouwen vergelijkbaar met werknemers in de tweede pijler. In samenhang hiermee wordt ook voorgesteld de fiscale oudedagsreserve (FOR) af te schaffen in de vorm van het met ingang van 1 januari 2023 niet meer fiscaal gefaciliteerd mogen opbouwen van de FOR, waarbij de bestaande reeds opgebouwde FOR nog wel op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld. Daarnaast stelt het kabinet voor om pensioenuitvoerders in de tweede pijler de mogelijkheid te bieden middels een experiment pensioenregelingen open te stellen voor zelfstandigen. Dit betreft zowel IB-ondernemers als ondernemers in de bv. Met het experiment wordt ondernemers de mogelijkheid gegeven om net als werknemers te sparen voor de oude dag in de tweede pijler en te voorzien in een nabestaandenvoorziening.

Vraag 155

Kunt u de koopkrachteffecten voor gepensioneerden weergeven (in percentages) die voortvloeien uit de maatregel om de verhoging van de AOW te koppelen aan de verhoging van het minimumloon, inclusief de dekking voor deze maatregel? Kunt u hierbij een onderscheid maken tussen de verschillende cohorten gepensioneerden, zodat duidelijk is welke groep(en) gepensioneerden er het meeste op vooruit gaan?

Antwoord op vraag 155

Zie vraag 97

Vraag 156

Klopt het dat de loongerelateerde uitkeringen (WW, ZW, WIA, WAO) in 2023 wel gekoppeld zijn aan de WML-verhoging, maar in de latere jaren niet? Hoeveel kosten het om in alle jaren de WML verhoging te koppelen aan de loongerelateerde uitkeringen?

Antwoord 156

Het klopt dat de uitkeringen van het zittend bestand in de loongerelateerde uitkeringen wel meestijgt met de verhoging in 2023, maar niet met de voorziene verhogingen per 2024 en 2025. Het mee laten stijgen van het zittend bestand in deze uitkeringen zou ca. 0,3 miljard euro kosten in 2024 en 0,6 miljard euro in 2025. De kosten nemen af in latere jaren, doordat het zittend bestand uitstroomt.

Vraag 157

Kunt u in een tabel weergeven hoeveel de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand wordt afgebouwd? En kunt u meerjarig aangeven wat de netto bijstandsuitkering is, en wat deze zou zijn geweest zonder de versnelde dubbele AHK?

Antwoord op vraag 157

Vanaf 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon geleidelijk afgebouwd. In de voorlopige, indicatie invulling van het 3 miljardpakket (thans 2,4 miljardpakket, door het afzien van de verlaging van de ouderenkorting) is een versnelling van de afbouw opgenomen in 2024 en 2025. Onderstaande tabel toont de afbouw in het basispad en de nieuwe beoogde afbouw volgens het coalitieakkoord. Ook geeft de tabel de hoogte van de netto bijstand voor een alleenstaande, voor zowel de situatie met, als zonder versnelling van de afbouw van de dubbele AHK. Dit betreft voorlopige ramingen op basis van het CEP.

Tabel 28: Afbouw dubbele algemene heffingskorting

Afbouwpad (%)

2022

2023

2024

2025

Afbouw per jaar (totaal)

3,75

5

10

10

w.v. basispad

3,75

5

5

5

w.v. CA (extra tov basispad)

0

0

5

5

Extra afbouw (cumulatief)

0

0

5

10

       

netto bijstand alleenstaande cf CA

€ 13.161

€ 13.613

€ 14.242

€ 14.800

netto bijstand alleenstaande zonder versnelling afbouw

€ 13.161

€ 13.613

€ 14.322

€ 14.985

Vraag 158

Wat wordt bedoeld met «op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullende normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert»?

Antwoord op vraag 158

Zie vraag 4

Vraag 159

Wat is de relatie tussen meer normerende afspraken en minder subsidies?

Antwoord op vraag 159

Zie vraag 4

Vraag 160

Wat betreft de passages: «Op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende afspraken een belangrijke bijdrage leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies nodig» en «De verlaging van het Klimaatfonds zal worden ingevuld door te korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.»; wat zijn deze aanvullend normerende afspraken en welke bedrijven worden hierdoor geraakt? Wat is het effect van het korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers en welke projecten en/of bedrijven worden hierdoor geraakt?

Antwoord op vraag 160

Zie vraag 4

Vraag 161

Kunt u toelichten wat het doel is van de jaarlijkse indexering van de budgetten op de begrotingen?

Antwoord op vraag 161

De begroting voor het jaar t wordt opgesteld in het jaar t-1 in het dan geldende prijspeil. De begrotingen worden geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling om de uitgaven bij te stellen naar het prijspeil van het jaar waarin de uitgaven plaatsvinden.

Vraag 162

Klopt het dat er via het niet indexeren van de coalitieakkoordmiddelen een bezuiniging op alle begrotingen zit?

Antwoord op vraag 162

Zie vraag 54

Vraag 163

Kunt u per begroting meerjarig aangeven wat de opbrengsten zijn van de bezuiniging door het niet indexeren van de intensiveringen?

Antwoord op vraag 163

Zie vraag 54

Vraag 164

Zit het beleid uit het Regeerakkoord al in de verwerking van de Middellangetermijnverkenning Zorg?

Antwoord op vraag 164

Het beleid uit het Regeerakkoord is gedeeltelijk verwerkt in de Middellangetermijnverkenning (MLT). Tijdens het opstellen van de MLT heeft het CPB plannen die al voldoende concreet waren meegenomen in de raming, maar er zijn ook plannen die nog nader uitgewerkt moesten worden. Dit betreft onder meer de doelmatigheidsbesparingen van het overhevelen van behandeling en geneesmiddelen van de Wlz naar de Zvw, het Integraal Zorgakkoord, Scheiden Wonen en Zorg, bewezen effectieve behandelingen en de beleidsmaatregelen in de jeugdzorg. Daarnaast maakt het CPB soms een andere inschatting van het budgettaire effect van beleid of de structurele doorwerking hiervan.

Vraag 165

Hoeveel apparaatsmiddelen zijn overgeheveld van BZK naar EZK? Kunt u van de actuele meerjarig raming voor schade en versterking aangeven welk deel beschikbaar is voor apparaat- en uitvoeringskosten? Geeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer over de verhouding tussen uitvoeringskosten en daadwerkelijk uitgekeerde middelen voor schade en versterking het kabinet nog aanleiding tot ramingsbijstellingen of maatregelen?

Antwoord op vraag 165

Bij het aantreden van het nieuwe kabinet is afgesproken om de uitgaven en ontvangsten samenhangende met de schade- en versterkingsoperatie in Groningen onder te brengen onder één begroting, namelijk die van EZK. Bij de Voorjaarsnota 2022 zijn de bestaande uitgaven- en ontvangstenramingen, inclusief de apparaatsmiddelen, overgeheveld van de begroting van BZK naar de begroting van EZK. De van BZK overgehevelde apparaatsmiddelen bestaan hoofdzakelijk uit de middelen voor de organisatie NCG. De raming hiervan is opgenomen op blz. 39 van de eerste suppletoire begroting van EZK (Kamerstuk 36 120 XIII, nr. 2).

De actuele meerjarige raming voor schade bestaat voor 959 miljoen euro aan uitvoeringskosten. De actuele meerjarige raming voor de versterkingsoperatie bestaat voor 763 miljoen euro aan uitvoeringkosten en 4,2 miljard euro aan versterkingskosten

De beleids- en programmagelden voor Groningen worden grotendeels verantwoord op artikel 5 van de begroting van EZK. Op artikel 40 worden de apparaatsgelden voor de NCG verantwoord. Ik benadruk tot slot dat de uitvoeringskosten op NAM worden verhaald en niet ten koste gaan van schadevergoedingen of de versterkingsoperatie. Dat laat onverlet dat de hoogte van de uitvoeringskosten een aandachtspunt blijft. De Staatssecretaris stuurt direct na de zomer een reactie op de monitoring van de uitvoeringskosten door het IMG in de eerste helft van 2022.

Vraag 166

Kunt u gespecificeerd aangeven op welke investeringen de «Herijking van het kasritme begrotingen» betrekking heeft?

Vraag 167

Kunt u gespecificeerd aangeven op welke investeringen de «Herijking van het kasritme begrotingen» (p. 25) betrekking heeft?

Antwoord op vraag 166 en 167

Per abuis is in tabel 10 een verkeerde reeks voor de reeks Accres opgenomen, en ook voor de reeks «herijking kasritme begrotingen». De tabel hieronder geeft de juiste cijfers weer:

Tabel 29: Gerectificeerde plafondtoets totaal Voorjaarsnota
 

Plafondtoets Totaal

           
 

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

1

Uitgaven bij Startnota 2022

346.823

362.257

379.601

394.051

403.780

25.906

2

HGIS

198

286

387

486

531

585

3

RRF

0

0

150

750

200

0

4

EU-afdrachten

– 102

7

7

7

7

7

5

Overheveling EU-invoerrechten buiten plafond

– 3.475

– 3.544

– 3.615

– 3.687

– 3.761

– 3.836

6

EU-afdrachten: Perceptiekosten

– 275

– 304

– 341

– 372

– 388

– 389

7

Rente-uitgaven

426

825

1.275

1.566

1.792

1.853

8

Valuta defensie

51

72

89

109

76

60

9

WW/Bijstand

– 1.465

– 1.385

– 1.368

– 1.519

– 1.470

– 1.381

10

MLT verwerking Zorg

0

18

229

477

718

1.013

11

Uitvoeringsbeeld SZW

62

45

101

66

90

71

12

Uitvoeringsbeeld OCW

35

– 265

– 246

– 252

– 157

– 105

13

Uitvoeringsinformatie JenV

30

151

226

239

351

343

14

Toeslagenherstel

50

122

34

6

– 2

– 2

15

Huurtoeslag

– 81

43

113

132

180

211

16

Groningen schade en versterken

– 200

280

145

60

– 36

– 68

17

Gasbaten

– 1.159

– 2.806

– 1.438

– 518

– 318

– 440

18

Norg akkoord

4.180

714

357

0

0

0

19

Koopkrachtpakket

– 507

– 965

– 165

– 65

– 225

– 42

20

Oekraïne

273

0

0

0

0

0

21

Limburg

86

0

0

0

0

0

22

Dividend Staatsdeelnemingen

– 71

95

220

135

120

120

23

BIR

252

221

134

93

103

93

24

Extrapolatie

         

386.466

25

Loon- en prijsbijstelling

2.313

8.897

14.117

18.856

23.350

29.749

26

Accres

631

1.754

2.814

3.867

2.409

2.780

27

Totaal uitgaven tabel 7 (excl. Accres)

– 769

1.212

2.368

2.316

2.314

2.412

28

Totaalbeeld voorjaarsbesluitvorming tabel 8

– 3.154

1.438

349

2.047

612

268

29

Herijking kasritme begrotingen

– 1.715

– 938

– 547

– 850

– 154

196

30

Eindejaarsmarge

1.391

31

15

0

0

0

31

In=uit taakstelling

– 1.391

– 31

– 15

0

0

0

32

Reguliere uitgaven bij Voorjaarsnota 2022

342.439

368.231

394.997

417.997

430.123

445.870

               

33

Uitgavenplafond Voorjaarsnota 2022

342.439

368.231

394.997

417.997

430.123

445.870

               

34

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

0

               

35

Uitgavenniveau corona bij Voorjaarsnota

22.755

4.737

54

– 32

– 51

– 31

36

Totale uitgaven bij Voorjaarsnota

365.194

372.968

395.052

417.965

430.071

445.839

De reeks «herijking van het kasritme begrotingen» ziet op het aanpassen van het kasritme op middelen op de verschillende fondsen, met name het Nationaal Groeifonds, waarmee deze middelen in het juiste bestedingsritme worden gezet.

Ook op plafond Rijksbegroting is het kasritme aangepast van coalitiemiddelen op de Aanvullende Post en van het fonds Onderzoek en wetenschap op de begroting van OCW.

De diverse schuiven op investeringsprojecten onder het investeringsplafond zijn in de VT’s nader toegelicht. Hieronder worden enkele grotere posten toegelicht:

  • Bij Defensie betreft dit onder andere een kasschuif ten behoeve van de aanschaf van munitie. De middelen worden vanuit 2022 en vanuit de jaren 2027 en 2028 naar de jaren 2023 t/m 2026 geschoven. Daarnaast betreffen het kasschuiven voor investeringen in IT en Vastgoed. Met deze kasschuiven worden middelen vanuit 2022 naar latere jaren geschoven, waardoor het kasritme in lijn wordt gebracht met de verwachte uitgaven.

  • Bij oprichting van het Nationaal Groeifonds zijn de kasmiddelen indicatief in een ritme tot en met 2028 gezet. De uitfinanciering van projecten waaraan (voorwaardelijk) middelen zijn toegekend loopt naar verwachting door tot en met 2032. De benodigde middelen zijn hiertoe in een passend ritme gezet.

  • Met deze kasschuif wordt op het Deltafonds de risicoreservering voor het project Afsluitdijk uit 2034 naar de jaren 2022–2026 gehaald.

Vraag 168

Waar is de 2,1 miljard euro in 2023 voor gemeentelijke en particuliere opvang van Oekraïners op gebaseerd?

Antwoord op vraag 168

De 2,1 miljard euro in 2023 voor gemeentelijke en particuliere opvang van Oekraïners is gebaseerd op de raming van het aantal plekken dat de gemeenten in 2022 realiseren.

De gemeenten krijgen voor elke plek het normbedrag van 100 euro. Met de verwachting dat het aantal plekken in 2022 van 50.000 oploopt tot 75.000 plekken nemen de verwachte uitgaven ook toe.

Daarbij zal de afrekening met gemeenten plaatsvinden in 2023. Wel kunnen gemeenten, indien gewenst, een voorschot krijgen in 2022. De verwachting is dat slechts ongeveer 10 procent van de gemeenten dat aanvragen, daarom zal het grootste deel in 2023 worden uitgekeerd.

Vraag 169

Wanneer worden de fondsen precies opgericht (Klimaatfonds, Stikstoffonds, etc.)?

Antwoord op vraag 169

Het Klimaatfonds en het Transitiefonds worden bij wet ingesteld op grond van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016. Momenteel worden wetsvoorstellen voor de oprichting van het Klimaatfonds en het Transitiefonds voorbereid. De wetsvoorstellen zijn eind april 2022 voorgelegd ter internetconsultatie en ter advisering aangeboden aan de Algemene Rekenkamer en het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Er wordt gestreefd beide wetsvoorstellen in het najaar aan het parlement aan te bieden. De voorgestelde inrichting van de fondsen is pas definitief nadat de instellingswetten door het parlement zijn behandeld en goedgekeurd. Het streven is beide instellingswetten 1 juli 2023 in werking te laten treden, waarna de eerste fondsbegrotingen ingediend kunnen worden op Prinsjesdag 2023 voor het begrotingsjaar 2024. De Tweede Kamer ontvangt bij Prinsjesdag een proeve van de nieuwe begrotingsfondsen, in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans (Kamerstuk 35 788, nr. 137).

Zowel de klimaat- als de stikstofopgave vragen om tijdig handelen. Vanwege deze urgentie zal het kabinet de komende tijd bezien welke uitgaven op korte termijn al noodzakelijk zijn. Daarbij past enige terughoudendheid, juist omdat de instellingswetten en een volledig geborgd besluitvormingsproces nog niet gereed zijn. Het kabinet zal mogelijke uitgaven en verplichtingen zo goed als mogelijk beoordelen op onder meer urgentie, doelmatigheid en doeltreffendheid, en bij de ontwerpbegroting voor 2023 aan uw Kamer voorleggen. Op die manier kunnen deze uitgaven en verplichtingen meelopen in de parlementaire behandeling van de begroting.

Vraag 170

Wat is de reden waarom het voorstel van het Rijk om de volumecomponent van het accres te bevriezen nog niet is opgenomen in deze Voorjaarsnota, zoals gevraagd in de motie van het lid Van Weyenberg c.s.?

Vraag 171

Zijn de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) niet akkoord met het bevriezen van de volumecomponent van het accres en wat zijn daarvoor eventueel hun argumenten en/of tegenvoorstellen?

Antwoord op vraag 170 en 171

Conform motie van het lid van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 153) heeft het kabinet aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) het voorstel gedaan om de volumecomponent van het accres te bevriezen voor de jaren 2022–2025. Op dit moment is het Rijk nog met de VNG en het IPO in gesprek hierover. De koepels hebben aangegeven de accresberekening in de Voorjaarsnota af te willen wachten voor zij aangeven voor of tegen een bevriezing te zijn. Hierover heeft het Rijk de koepels inmiddels geïnformeerd. Over de uitkomst van het gesprek over het vastzetten van de volumecomponent wordt uw kamer uiterlijk in de contourennota geïnformeerd. Deze verschijnt voor het zomerreces.

Vraag 172

Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling onderbouwen met de maatregelen die het kabinet neemt die saldoverbeterend of -verslechterend zijn (graag een uitsplitsing)?

Antwoord op vraag 172

In tabel 12 van de Voorjaarsnota staan alle maatregelen die invloed hebben op de in tabel 17 weergegeven beleidsmatige lastenontwikkeling. De definitie van de BLO wijkt op enkele punten af van het inkomstenkader. Zo worden wijzigingen in de zorgtoeslag wel meegenomen in het inkomstenkader, maar maken toeslagen geen onderdeel uit van de BLO. Een saldoverslechtering in het inkomstenkader en BLO betekent een lastenverlichting voor burger of bedrijf.

Vraag 173

Kunt u toelichten hoe de AOW-koppeling samenhangt met de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 173

Op grond van artikel 17 van de Wet op de huurtoeslag is de AOW de grondslag voor de hoogte van de minimum-inkomensijkpunten van de ouderen-huishoudens. Huishoudens met een inkomen onder of gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt betalen enkel de minimale eigen bijdrage en ontvangen het maximale bedrag aan huurtoeslag. Vanaf dit inkomen loop de eigen bijdrage op en de huurtoeslagbijdrage af. Jaarlijks worden deze minimum-inkomensijkpunten met de stijging van de AOW geïndexeerd. Doordat de AOW-koppeling met het WML behouden blijft voor de aangekondigde verhoging (tot 7,5 procent), werkt de stijging van de AOW daarmee ook door in de indexering van de inkomensparameters van de huurtoeslag.

Vraag 174

Kunt u toelichten waarom de invoering van de normhuur langzamer gaat?

Antwoord op vraag 174

In het programma Betaalbaar Wonen is aangekondigd dat de genormeerde huren worden ingevoerd over een periode van vijf jaar in plaats van de in het coalitieakkoord genoemde twee jaar. De invoering van genormeerde huren zal leiden tot een spreiding van inkomenseffecten. Sommige huurders zullen hierdoor meer gaan ontvangen, anderen minder. Door de ingroeiperiode langer te maken, zullen huurtoeslagontvangers geleidelijk naar dit bedrag toegroeien. Dit zal verder worden toegelicht in het wetsvoorstel voor de hervorming van de huurtoeslag, dat voor eind 2022 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.

Vraag 175

Is het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro tot en met 2035 het totale bedrag aan uitvoeringskosten uit het transitiefonds?

Antwoord op vraag 175

In de voorjaarsnota is cumulatief 110 miljoen euro toegezegd voor uitvoeringskosten (6 miljoen euro in 2022 en vervolgens 8 miljoen euro per jaar tot en met 2035). Dit is een eerste tranche van het in het coalitieakkoord gereserveerde bedrag van 2,13 miljard euro uitvoeringskosten uit het transitiefonds. Op dit moment loopt een Artikel 2 procedure waarin wordt onderzocht hoe hoog de uitvoeringskosten van decentrale overheden zijn. Op de uitkomst van de procedure kan ik niet vooruitlopen.

Vraag 176

Welk deel van het transitiefonds zal naar verwachting besteed worden aan adviseurs of andere externen?

Antwoord op vraag 176

Het is niet mogelijk om op dit moment aan te geven welk deel van het transitiefonds besteed wordt aan adviseurs of andere externen.

Vraag 177

Wat zijn de beleidsmatige gevolgen van het niet volledig indexeren op de loon- en prijsbijstelling op de SZW-begroting?

Antwoord op vraag 177

Het grootste deel van de begroting van SZW valt onder plafond Sociale Zekerheid. De nominale ontwikkeling (loon- en prijsbijstelling) over dit plafond, waar alle uitkeringen onder vallen, wordt volledig uitgekeerd. Daarnaast wordt elk jaar een reservering getroffen voor de loon- en prijsbijstelling over subsidies, opdrachten, apparaatsuitgaven en andere onderdelen van de SZW-begroting die onder plafond Rijksbegroting vallen. In het voorjaar wordt bezien in hoeverre deze reservering volledig nodig is voor indexatie. Dit jaar was het mogelijk om – zonder verdere beleidsmatige gevolgen – een klein deel van deze reservering in te zetten ter dekking van enkele intensiveringen.

Vraag 178

Kunt u een onderbouwing geven voor de middelen voor de onderwijsroutes? Is dit budget voldoende voor een dekkend aanbod?

Antwoord op vraag 178

Afgelopen najaar is in overleg met gemeenten en onderwijsinstellingen voor de korte termijn een bedrag van 15 miljoen euro in 2022 en 9 miljoen euro in 2023 toegekend, uit te keren via een specifieke uitkering (SPUK) en gedekt binnen de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gemeenten ontvangen dit extra budget in 2022 en 2023 om er op regionaal niveau voor te zorgen dat het aanbod voor de onderwijsroute op korte termijn tot stand komt. Met deze middelen kunnen de onderwijsroutes op de korte termijn worden aangeboden terwijl het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkt aan een structurele oplossing.

Vraag 179

Kunt u aangeven waarom re-integratiebudget UWV niet is overgeheveld naar gemeenten aangezien de doelgroep onder de participatiewet valt?

Antwoord op vraag 179

Het UWV heeft een eigen re-integratiebudget, waarmee zij re-integratiedienstverlening inkopen voor uitkeringsgerechtigden met een WAO-, WAZ-, WIA-, Wajong- of Ziektewetuitkering. Het betreft hier een andere doelgroep dan die onder de participatiewet valt.

Wel is vanaf 2015 de Wajong alleen nog toegankelijk voor jongeren die geen duurzaam arbeidsvermogen hebben, waardoor jonggehandicapten met arbeidsvermogen die 18 jaar worden onder de doelgroep van de participatiewet vallen en hulp krijgen van gemeenten.

Vraag 180

Kunt u de kosten «apparaat Covid-19» wat verder toelichten?

Antwoord op vraag 180

Dit betreft onder meer personeel- en materieelkosten voor diverse directies binnen het Ministerie van VWS, zoals de directie Nafase Covid-19, personeel bij WJZ, adviseurs bij DG Covid-19 en bij Dienst Testen. Verder zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de inhuur van externen, de uitbesteding van onderzoek, ICT-ondersteuning (o.a. zylab-licenties), uitvoeringscapaciteit crisismaatregelen zoals de vormgeving en uitvoering van de zorgbonus, inschakeling van de landsadvocaat en ondersteuning voor de WOB-verzoeken.

Vraag 181

Waarom staat de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden nog op de Aanvullende Post?

Antwoord op vraag 181

De overheveling van de middelen van de Aanvullende Post aan de begrotingen vindt plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is druk bezig met het zorgvuldig uitwerken van deze bestedingsvoorstellen voor de enveloppe Arbeidsmarkt, Armoede en Schulden. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd tijdens de reguliere begrotingscyclus.

Vraag 182

Waarom staan de middelen voor versterking onderwijskwaliteit + kansengelijkheid nog op de Aanvullende Post en wanneer worden deze overgemaakt?

Antwoord op vraag 182

Conform het Coalitieakkoord vindt overheveling van de middelen van de Aanvullende Post plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. OCW heeft met de Voorjaarsnota een deel van de middelen uit de enveloppes Versterking onderwijskwaliteit en kansengelijkheid opgevraagd. Op dit moment wordt gewerkt aan de nadere uitwerking van de voorstellen voor de middelen uit deze enveloppes die nog op de Aanvullende Post staan. De uitkomst van deze uitwerking wordt bij een later begrotingsmoment naar de Kamer gestuurd.

Vraag 183

Waarom staat het geld voor het klimaat- en transitiefonds nog op de Aanvullende Post en wanneer wordt dit overgemaakt?

Antwoord op vraag 183

Het is gebruikelijk dat middelen in het Coalitieakkoord op de Aanvullende Post worden geplaatst, en na uitwerking van de plannen worden overgeheveld naar de departementale begrotingen. Dat is hier ook het geval. Daarbij moeten de fondsen nog formeel worden opgericht met een instellingswet, en zijn er ook nog geen begrotingshoofdstukken voor de fondsen.

Bij urgente klimaat- en stikstofuitgaven die gedaan worden voordat de fondsen operationeel zijn, past enige terughoudendheid, juist omdat de instellingswetten en een volledig geborgd besluitvormingsproces nog niet gereed zijn. Het kabinet zal nodig geachte uitgaven en verplichtingen uit de fondsen, vóórdat de instellingswetten zijn goedgekeurd, zo goed als mogelijk beoordelen op onder meer urgentie, doelmatigheid en doeltreffendheid, en bij de ontwerpbegroting voor 2023 aan uw Kamer voorleggen. Noodzakelijke middelen hiervoor zullen na goedkeuring van beide Kamers van de Aanvullende Post worden overgeheveld naar de relevante begrotingsartikelen. Vanaf het moment dat de begrotingsfondsen operationeel zijn worden de middelen van de aanvullende post beschikbaar gesteld aan de begrotingsfondsen.

Vraag 184

Hoeveel extra geld is er beschikbaar voor de compensatie van de leenstelselgeneratie?

Antwoord op vraag 184

In het Coalitieakkoord is 1 miljard euro beschikbaar voor de tegemoetkoming van studenten die te maken hebben gehad met het sociaal leenstelsel. Er is een hoofdlijnenbrief herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming naar de Tweede Kamer gestuurd en hier heeft een debat over plaatsgevonden. Op basis daarvan is een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht. De voorgestelde tegemoetkoming bedraagt 359 euro per jaar voor de lengte van de nominale studieduur. Daarbovenop worden, voor de eerste vier cohorten studenten die onder het leenstelsel vielen en niet hebben kunnen profiteren van de beloofde kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs, de studievoorschotvouchers ter waarde van 1.802 euro afgetrokken van de studieschuld en als er geen studieschuld (meer) is uitbetaald in plaats van in de vorm van een voucher voor een vervolgopleiding verstrekt.

Vraag 185

Welke andere mogelijkheden worden bekeken voor het compenseren van de leenstelselgeneratie?

Antwoord op vraag 185

Ter tegemoetkoming van studenten die te maken hebben (gehad) met het huidige leenstelsel wordt 1 miljard euro beschikbaar gesteld. De voorgestelde tegemoetkoming bedraagt 359 euro per jaar voor de lengte van de nominale studieduur. Daarbovenop worden, voor de eerste vier cohorten studenten die onder het leenstelsel vielen en niet hebben kunnen profiteren van de beloofde kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs, de studievoorschotvouchers ter waarde van 1.802 euro afgetrokken van de studieschuld en als er geen studieschuld (meer) is uitbetaald in plaats van in de vorm van een voucher voor een vervolgopleiding verstrekt.

Vraag 186

Met hoeveel procent gaat de rente op studieschulden naar schatting stijgen?

Antwoord op vraag 186

De rente voor studieleningen is gekoppeld aan de rente op Nederlandse staatsobligaties. Die was de afgelopen jaren negatief, waardoor de rente op studieleningen 0 procent was. Inmiddels is die positief, wat een mogelijk effect kan gaan hebben op de rente op de studieleningen. Hoe groot dit effect precies gaat zijn, is onzeker.

Vraag 187

Wat is de invloed van de inflatie op de financiële positie van studenten?

Antwoord op vraag 187

Het klopt dat inflatie van invloed is op de koopkracht en financiële positie van veel huishoudens – zo ook voor studenten. Generieke maatregelen die het kabinet treft, zoals de verhoging van het minimumloon, hebben ook invloed op de financiële positie van studenten. Het kabinet let daarnaast goed op de ontwikkeling van de koopkracht als gevolg van de inflatie, met name bij kwetsbare huishoudens.

De bedragen voor de aanvullende beurs en maximale studielening uit de Wet Studiefinanciering 2000 worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gebaseerd op de ontwikkeling van het prijspeil en draagt eraan bij dat studenten in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De reeksen uit het coalitieakkoord die nog op de aanvullende post staan, waaronder de nog in te voeren basisbeurs, worden afzonderlijk geïndexeerd.

Vraag 188

In hoeverre kunnen studenten nog rondkomen, gezien de inflatie, stijgende energieprijzen en hoger collegegeld?

Antwoord op vraag 188

Zie antwoord vraag 187.

Vraag 189

Wordt het bedrag dat studenten lenen verhoogd, gezien de hoge inflatie?

Antwoord op vraag 189

Zie antwoord 187.

Vraag 190

Wordt het bedrag van de nieuwe basisbeurs ook verhoogd, gezien de hoge inflatie?

Antwoord op vraag 190

Zie antwoord 187.

Vraag 191

Wat zijn de gemiddelde inkomsten en uitgaven van studenten gezien de huidige inflatie?

Antwoord op vraag 191

Er is geen pasklaar antwoord te geven op de vraag hoeveel studenten aan inkomsten ontvangen en hoeveel zij uitgeven. Dat hangt onder andere af van de studie die de student volgt, de kosten voor studeren die daarbij horen (bijvoorbeeld thuiswonend of uitwonend) en de eventuele bijbaan. Ook hangt het af van de eigen financiële situatie.

Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) heeft geprobeerd een inschatting te maken van de kosten en inkomsten. Een richtbedrag voor de kosten van studeren is ongeveer 1.000 euro per maand. Het hangt er wel vanaf of studenten uitwonen of thuis wonen en of ze een studie doen op mbo-, hbo- of wo-niveau. Studenten ontvangen gemiddeld 943 euro aan inkomsten (2021).

Vraag 192

Hoeveel geld is er nodig om alle uitwonende studenten in Nederland 200 euro energiecompensatie te geven?

Antwoord op vraag 192

Bij wijze van eerst inschatting: eind 2021 waren er 101.900 mbo-studenten uitwonend en 387.300 uitwonende hoger onderwijs-studenten.16 In totaal gaat het nu dus om circa 489.200 uitwonende studenten. Elke student 200 euro aan energiecompensatie geven zou op basis van die cijfers zo’n 100 miljoen euro kosten exclusief uitvoeringskosten.

Vraag 193

Wat denkt het kabinet van het voorstel om DUO een energiecompensatie aan studenten te laten uitkeren?

Antwoord op vraag 193

De woonsituatie van studenten is zeer divers. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Daarom heeft het kabinet in de richtlijn aan gemeenten geadviseerd studenten niet mee te nemen in de regeling voor energietoeslag voor lagere inkomens. Gemeenten kunnen wel zelf ervoor kiezen om studenten toch te compenseren. Studenten kunnen daarnaast aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand.

Een dergelijke regeling laten uitvoeren door DUO is uitvoeringstechnisch complex; omdat deze doelgroep geen basisbeurs krijgt, zijn niet alle studenten in beeld bij DUO. Daarnaast is DUO druk met de herinvoering van de basisbeurs. Het op korte termijn uitvoeren van een energietoeslag is waarschijnlijk niet uitvoerbaar en zou ook tot vertraging bij de herinvoering van de basisbeurs kunnen leiden.

Vraag 194

Hoeveel geld maakt het kabinet structureel vrij voor het aanpakken van studentenwelzijn?

Antwoord op vraag 194

Het welzijn van studenten en een gezond studieklimaat bevorderen de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs. De aandacht hiervoor is door de coronacrisis versterkt. Bij Voorjaarsnota is 1 miljoen euro in 2022 en vervolgens structureel ruim 15 miljoen euro uit de Coalitieakkoordmiddelen ingezet voor een duurzame samenhangende welzijnsaanpak voor studenten. Dit zal verder worden toegelicht in de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap.

Vraag 195

Kunt u onderbouwen waarom er bij de loon- en prijsontwikkeling van het accres wordt gewerkt met een verdeling van 60 procent loonontwikkeling, 20 procent consumptie en 20 procent investeringen?

Antwoord op vraag 195

De begrotingsuitgaven van het Rijk worden per begroting onderverdeeld in loon- en/of prijsgevoelige uitgaven en geïndexeerd op basis van de percentages die door het Centraal Planbureau (CPB) geraamd worden. Op het totaal van de begrotingsuitgaven leidt dit tot een onderverdeling van ongeveer 60 procent loongevoelige uitgaven en 40 procent prijsgevoelige uitgaven. De prijsontwikkeling is weer onder te verdelen in ongeveer half consumptie en half investeringen. Om de loon- en prijsontwikkeling in het accres voor 2026 navolgbaar en consistent met de rijksuitgaven te ramen, is ervoor gekozen CPB-indices en de genoemde verdeling aan te houden.

Vraag 196

Kunt u toelichten waarom er in de Miljoenennota geen inkomsten op bronbelasting op rente en royalty's werd verwacht en wat de opbrengst verklaart?

Antwoord op vraag 196

Bij de invoering van de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s werd verwacht dat deze een prohibitieve werking zou hebben en dat bedrijven hun structuren zodanig zouden aanpassen dat rente- en royaltybetalingen zouden worden verlegd of zouden ophouden te bestaan. Dat blijkt ook in verreweg de meeste situaties het geval te zijn. Dat er nu toch een kleine opbrengst is, zal voor een deel te verklaren zijn doordat bedrijven te laat waren met het aanpassen van hun structuur. Voor een ander deel zullen wellicht de administratieve kosten die gepaard gaan met een reorganisatie te groot zijn en zal de bronbelasting voor lief zijn genomen. In alle gevallen geldt dat door het betalen van de bronbelasting de structuren geen belastingontwijkend karakter meer hebben, waarmee het doel van de wet is bereikt.

Vraag 197

Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)?

Antwoord op vraag 197

In het coalitieakkoord van Rutte IV is de maatregel opgenomen dat de Inkomsensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) voor nieuwe gevallen wordt afgeschaft na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren.


X Noot
1

Hierbij gaat het kabinet op basis van een actualisatie van de KEV2020 rapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving uit van een gemiddeld verbruik van 1.170 m3 gas en 2.384 kWh elektriciteit voor 2022.

X Noot
2

Kamerstuk 32 140, nr. 119.

X Noot
3

Bijlage 5 – Beleidsruimte Btw-tarievenrichtlijn.

X Noot
4

Zie punten 1 t/m 6 en 10 quater van bijlage III van de Btw-richtlijn: goederenleveringen of diensten die volgens de Richtlijn worden geacht te voorzien in basisbehoeften, namelijk die verband houden met de levering van levensmiddelen, water, geneesmiddelen, farmaceutische producten, gezondheids- en hygiëneproducten, vervoer van personen, bepaalde culturele producten (boeken, kranten en tijdschriften) en zonnepanelen.

X Noot
5

CBS, Geharmoniseerde consumentenprijsindex 10,2 procent hoger in mei, 31 mei 2022. Geharmoniseerde consumentenprijsindex 10,2 procent hoger in mei (cbs.nl).

X Noot
6

Kamerstuk 35 925, nr. 143, zie p. 22 onder 2A.6.

X Noot
10

Kamerstuk 35 927 , nr. 64.

X Noot
11

De stand zonder CA is geconstrueerd door stand CEP te corrigeren voor de maatregelen uit het CA (dus terugdraaien verhoging WML in 2024 en 2025 en terugdraaien verhogen ouderenkorting. Vervolgens is de stand na VJN-besluitvorming afgezet tegen deze geconstrueerde stand om het inkomenseffect te bepalen.

X Noot
12

Op basis van aangiftegegevens.

X Noot
13

Kamerstuk 34 298, nr. 37.

X Noot
14

CPB. CEP 2022, p. 13.

X Noot
15

Op basis van aangiftegegevens.

Naar boven