36 100 Financieel jaarverslag van het Rijk 2021

Nr. 24 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2022

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 18 mei 2022 inzake het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2021 (Kamerstuk 36 100, nr.1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,Sneller

De griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Wat heeft het kabinet afgelopen jaar gedaan om de vermogensongelijkheid te verkleinen?

Antwoord op vraag 1

In het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat een aantal maatregelen om de vermogensongelijkheid in Nederland te verkleinen. Zo schaft het kabinet de verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning af. Hierdoor wordt onder andere de vermogensoverdracht tussen generaties zwaarder belast.

Daarnaast wordt de leegwaarderatio in box 3 afgeschaft.

In de Voorjaarsnota zijn daarnaast maatregelen aangekondigd om de belastingdruk op inkomen uit vermogen meer in balans te brengen. Zo verlaagt het kabinet vanaf volgend jaar de schijfgrens in de vennootschapsbelasting van 395.000 euro naar 200.000 euro. Daarnaast komen er een aantal aanpassingen in box 2 en box 3 van de inkomstenbelasting: er komt een nieuw, gemiddeld hoger, tarief in box 2 waardoor directeur-grootaandeelhouders zichzelf een hoger loon moeten toekennen en zowel box 2 als box 3 inkomen gaan meetellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting. Het kabinet onderschrijft dat er goed gekeken moet worden naar de verdeling van vermogen in Nederland. Om beter grip te krijgen op de dynamieken achter de vermogensverdeling loopt momenteel een Interdepartementaal Onderzoek (IBO). Het kabinet gaat in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het IBO Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Over de uitkomt hiervan zal het kabinet op Prinsjesdag rapporteren.

Vraag 2

Hoe heeft de vermogensongelijkheid zich het afgelopen jaar ontwikkeld?

Antwoord op vraag 2

Op 2 december 2021 publiceerde het CBS een artikel waaruit blijkt dat de vermogensongelijkheid is gedaald, kijkend naar de Gini-coëfficiënt. De daling van de vermogensongelijkheid wordt volledig veroorzaakt door een sterke stijging van de waarde van de eigen woning.

Vraag 3

Hoeveel winstbelasting hebben de drie grootste bedrijven afgelopen jaar betaald in Nederland?

Antwoord op vraag 3

Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik geen informatie verstrekken waardoor mogelijk de fiscale positie van een individuele belastingplichtige herleidbaar is.

Vraag 4

Welke bedrijven hebben er geen winstbelasting betaald in Nederland die wel een vestiging hebben in Nederland?

Vraag 5

Hoeveel belastinggeld heeft de Staat misgelopen door het niet betalen van winstbelasting door bepaalde bedrijven?

Antwoord op vraag 4 en 5

De hoogte van de winstbelasting wordt bepaald aan de hand van het vennootschapsbelastingtarief en de belastinggrondslag. Van de ongeveer 820.000 bedrijven die in 2019 vennootschapsbelastingplichtig waren in Nederland, maakten er ongeveer 440.000 geen winst. Deze bedrijven hebben geen winstbelasting betaald.

Vraag 6

Hoeveel belasting hebben mensen het afgelopen jaar betaald? Kunt u dit uitsplitsen per procent naar inkomensgroep?

Antwoord op vraag 6

De totale belasting- en premieontvangsten over 2021 bedragen 322,3 miljard euro. Een uitsplitsing van dit gehele bedrag naar inkomensgroep is niet beschikbaar, omdat een groot deel van de belastingontvangsten niet direct naar natuurlijke personen te herleiden is. Denk hierbij aan de vennootschapsbelasting en de btw. Het CPB heeft in zijn recente studie «Ongelijkheid en herverdeling» de verdeling van alle belastinginkomsten in kaart gebracht voor 2016, waarbij deze belastingen wel zijn toegerekend aan natuurlijke personen. Onderstaande figuur toont de verdeling van belastingen in 2016 naar inkomensdeciel op huishoudensniveau. Voor 2021 is deze analyse niet beschikbaar.

Vraag 7

Hoeveel miljonairs zijn er in Nederland? Hoe heeft dit aantal zich ontwikkeld in 2021?

Vraag 8

Hoeveel miljardairs zijn er in Nederland? Hoe heeft dit aantal zich ontwikkeld in 2021?

Antwoord op vraag 7 en 8

Deze cijfers worden jaarlijks gepubliceerd door het CBS. Voor 2021 zijn de cijfers nog niet bekend. In 2020 waren er in Nederland 278 duizend huishoudens miljonair (meer dan 1 miljoen euro vermogen of meer). Hiermee was 3,5 procent van alle huishoudens miljonair. Het aantal miljonairs is tussen 2014 en 2020 gegroeid. In de periode daarvoor, tussen 2008 en 2014, nam het aantal miljonairs juist af, mede als gevolg van dalende huizenprijzen en beurskoersen. Een miljoen euro heeft in 2020 echter wel een andere waarde dan in 2008. Wanneer rekening wordt gehouden met de algemene prijsontwikkeling, dan is er een kleine stijging van het aantal miljonairs te zien ten opzichte van 2008. Het CBS publiceert enkel de vermogensklassen van 1 miljoen euro of meer of de vermogensgroepen (in decielen of percentielen) van huishoudens. Het precieze aantal miljardairs in Nederland kan niet uit de CBS-statistieken worden gehaald.

Vraag 9

Hoe heeft het aantal mensen onder de armoedegrens zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 9

Het cijfer voor het aantal mensen onder de armoedegrens is bij het CBS nog niet beschikbaar, omdat dit cijfer wordt berekend op basis van belastingaangiften.

In 2020 leefde 13,4 procent van de Nederlandse bevolking onder de armoedegrens volgens de Europese definitie (60 procent van het mediane inkomen). Dit cijfer wordt ook genoemd in de recente gepubliceerde Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2022 van het CBS.1

Vraag 10

Hoe heeft het vermogen van de laagste tien-procentgroep zich in 2021 ontwikkeld? En dat van de hoogste tien-procentgroep?

Antwoord op vraag 10

Het vermogen van de laagste en hoogste tien-procentgroepen in 2021 is nog niet bekend. Deze cijfers staan nog niet op CBS (statline). In 2020 nam het vermogensaandeel van de rijkste 10% huishoudens af. In 2020 bezaten zij in totaal ruim 60 procent van het totale vermogen. Vijf jaar eerder was dat nog 70 procent. Tot 2020 was het totale vermogen van de onderste helft huishoudens negatief: zij hadden meer schulden dan bezittingen. In 2013 en 2014 lag hun totale vermogen op een dieptepunt van – 70 miljard euro. Begin 2020 kwam het voor het eerst in tien jaar weer boven de nul uit.

Vraag 11

Hoe heeft de dakloosheid zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 11

Volgens cijfers van het CBS zijn waren 32 duizend mensen dakloos in 2021. Daklozen zijn onder deze definitie mensen die in de open lucht slapen, in opvanglocaties of op niet-structurele basis bij vrienden, familie of kennissen.

Het aantal daklozen is in 2021 afgenomen. Volgens cijfers van het CBS waren in 2020 36,4 duizend mensen dakloos.

Tabel: aantal daklozen in 2021

Tabel: aantal daklozen in 2021

Vraag 12

Hoe heeft het aantal mensen dat geen woning kan vinden zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 12

In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inventariseert ABF Research halfjaarlijks de plancapaciteit voor woningen en vergelijkt deze met de bouwopgave zoals die blijkt uit de meest recente Primos-prognose. Eind 2020 was het nationale woningtekort 4,2 procent (ca. 330.700 woningen). Eind 2021 was het woningtekort 3,5 procent (279.300 woningen). Volgens deze inventarisaties is het aantal mensen dat geen woning kon vinden in 2021 met 0,7 procent (51.400 woningen) afgenomen.

Vraag 13 en vraag 24

Hoe heeft het aantal wanbetalers in de zorg zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 13 en 24

Het aantal wanbetalers is sinds de zomer van 2021 stabiel op ca. 170.000. Eind 2020 waren er 189.652 wanbetalers.

Vraag 14

Hoe heeft de koopkracht van de laagste inkomens zich in 2021 ontwikkeld? Hoeveel geld hebben personen met de laagste inkomens gemiddeld minder te besteden per maand?

Antwoord op vraag 14

Voor 2021 is de dynamische koopkrachtontwikkeling per groep nog niet bepaald. De benodigde data is nog niet beschikbaar. De best beschikbare raming van de koopkrachtontwikkeling van de laagste inkomens in 2021 is daarmee de raming van het Centraal Plan Bureau (CPB) in de voorjaarsraming, het CEP. Dit betreft een raming van de statische koopkracht waarin persoonlijke ontwikkelingen (nieuwe baan, nieuw huis, kinderen) niet worden meegenomen.

De statische koopkrachtontwikkeling voor het laagste inkomenskwintiel werd in het CEP geraamd op – 0,2%. Deze raming is in reële termen, er wordt rekening gehouden met de inflatie. De huishoudens in de laagste inkomensgroep hebben in euro’s meer te besteden, maar door inflatie verliezen zij koopkracht.

Het mediane besteedbaar inkomen van deze groep bedraagt ruim 20 duizend euro per huishouden. Huishoudens in de laagste inkomensgroep hebben daarmee in reële termen ongeveer 4 euro per maand minder te besteden.

Vraag 15

Hoe hebben de huurprijzen zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 15

Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) was de huurverhoging (inclusief huurharmonisatie) in 2021 in de geliberaliseerde huursector 2,2 procent. Voor de sociale huursector was de huurverhoging (inclusief huurharmonisatie) 0,3 procent in 2021. Exclusief huurharmonisatie was er juist een daling van de huurprijzen in de sociale huursector in 2021 van 0,1 procent door de huurbevriezing die dat jaar werd ingesteld.

Vraag 16

Hoe staat het met de natuur in Nederland sinds 2021?

Antwoord op vraag 16

De natuur in Nederland staat er op dit moment over het algemeen niet goed voor, dat geldt in het bijzonder voor de stikstofgevoelige natuur. Daarom voeren we ecologische analyses uit om te weten wat er per Natura 2000-gebied nodig is om de staat van de natuur te verbeteren. In 2021 zijn de eerste additionele maatregelen voor natuurherstel in uitvoering gegaan. De komende jaren worden deze middels een integrale gebiedsgerichte aanpak verder geïntensiveerd. Afhankelijk van het type natuur zullen binnen een aantal jaren de eerste effecten van de maatregelen zichtbaar worden. Het is nu nog te vroeg om uitspraken te doen over 2021 of de ontwikkeling sindsdien, aangezien nog maar een zeer beperkt deel van de data beschikbaar is. Bovendien kan het soms lang duren voordat de ecologische effecten van herstelmaatregelen daadwerkelijk zichtbaar worden en wordt gebruik gemaakt van procesindicatoren die al eerder inzichtelijk maken of de abiotische condities op orde aan het komen zijn.

Vraag 17

Hoe heeft de inkomensongelijkheid zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 17

Het CBS heeft nog geen realisatiecijfers over de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid in 2021, omdat deze data op basis van belastingaangiften wordt gemaakt.

De recent gepubliceerde Monitor Brede Welvaart & SDG’s 2022 bevat inkomensongelijkheid data over 2020. De inkomensratio tussen de hoogste en laagste 20 procent van de inkomensverdeling is 4,36. De Gini-coëfficiënt, een maatstaf voor inkomensongelijkheid tussen 0 (volkomen gelijk) en 1 (volkomen ongelijk) is 0,29 in 2020. Beide maatstaven voor inkomensongelijkheid zijn relatief stabiel. Nederland staat op plaats 11 van 26 EU landen op het gebied van inkomensongelijkheid.2

Vraag 18

Hoe heeft het aantal mensen dat naar de voedselbank gaat zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 18

Volgens cijfers van voedselbanknederland.nl was het aantal unieke geholpen personen 140.000 in 2018, 151.000 in 2019, 160.500 in 2020. In 2021 is het aantal unieke geholpen personen gedaald naar 147.500.

Vraag 19

Hoe heeft het aantal mensen met problematische schulden zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 19

Antwoord

Het aantal mensen met problematische schulden in 2021 is niet bekend. Het CBS heeft cijfers over problematische schulden voor de periode 2015 tot oktober 2020. In deze periode daalde het aandeel huishoudens met problematische schulden geleidelijk van 8,6 procent naar 7,6 procent.3 Het aantal mensen wat in 2021 instroomde in een wettelijk schuldsaneringstraject (wsnp) is 2300, wat het laagste aantal is sinds het begin van de meting. De instroom was 2995 in 2020 en 4625 in 2019.4

Vraag 20

Hoe heeft de totale studieschuld zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 20

De totale studieschuld van huidige en oud-studenten (exclusief prestatiebeursleningen) was 27,5 miljard euro eind 2022.5 Dit is 1,6 miljard meer dan het jaar ervoor, een stijging van ruim 6 procent. De studieschuld loopt elk jaar op en is sinds 2015, het jaar van invoering van het leenstelsel, verdubbeld.

Begin 2021 hadden 1,6 miljoen mensen een studieschuld, dit zijn er ruim 100 duizend meer dan een jaar ervoor. De gemiddelde studieschuld is begin 2021 gelijk gebleven. De gemiddelde studieschuld is sinds de invoering van het nieuwe leenstelsel wel opgelopen, van 14,5 duizend euro in 2015 naar 17,4 duizend euro in 2021.

De toegankelijkheid van het hoger onderwijs is niet minder geworden sinds de invoering van het leenstelsel volgens het Centraal Planbureau. In het leengedrag is sprake van «overcompensatie»: studenten lenen meer bij dan de basisbeurs die ze zijn kwijtgeraakt. Studenten lenen vaker en meer; dit geldt ook voor studenten met ouders in de laagste inkomensgroep, die grotendeels gecompenseerd worden door de verhoging van de maximale aanvullende beurs.

Vraag 21

Hoe heeft de belastingdruk op vermogen zich in 2021 ontwikkeld?

Vraag 22

Hoe heeft de belastingdruk op arbeid zich in 2021 ontwikkeld?

Vraag 23

Hoe heeft de belastingdruk op consumptie zich in 2021 ontwikkeld?

Antwoord op vraag 21, 22, 23

Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van de belastingopbrengst als percentage van het bbp voor de grondslagen arbeid, consumptie en kapitaal zoals opgesteld door Eurostat.6 Data voor 2021 is nog niet beschikbaar.

 

2018

2019

2020

Arbeid

19,8

19,5

20,6

Consumptie

11,4

11,8

11,7

Kapitaal

7,6

7,9

7,3

Vraag 25

Kunt u per ministerie aangeven welke algoritmen worden gebruikt bij de uitvoering van het werk?

Antwoord op vraag 25

Het ontbreekt momenteel aan een gestandaardiseerd overzicht per Ministerie van welke algoritmen worden gebruikt bij de uitvoering van het werk.

Op dit moment wordt de inzet van een algoritmeregister verkend in lijn met de moties van de leden Klaver (Kamerstuk 35 510, nr. 16) en Dassen (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 26). Hierover zal voor het zomerreces een brief aan de Kamer worden aangeboden.

De afgelopen periode zijn via diverse onderzoeken en naar aanleiding van WOB/WOO verzoeken lijsten van algoritmen openbaar gemaakt en aan de Kamer verzonden. De uitvoering van Motie21, de inventarisatie van gebruik van afkomstgerelateerde gegevens en het opruimen van vervuilde data levert binnenkort een rapportage op over het gebruik van afkomstgerelateerde gegevens in risicomodellen, algoritmen en verwerkingen. Deze rapportage zal voor het zomerreces worden aangeboden aan de Kamer.

Vraag 26

Hoeveel extern advies is er per ministerie ingewonnen in 2021?

Vraag 28

Welke onderzoeken zijn per ministerie extern uitgevoerd in 2021 en door wie?

Vraag 29

Hoeveel heeft het extern advies per ministerie en/of haar diensten gekost in 2021?

Vraag 33

Hoeveel geld is er per ministerie uitgegeven aan extern juridisch advies?

Antwoord op vraag 26, 28, 29 en 33

Er is geen centrale administratie van de hoeveelheid extern advies per ministerie. Ook is er geen administratie van elk individueel onderzoek of adviesaanvraag per ministerie.

Wel zijn departementen verplicht om in de bijlagen van hun departementaal jaarverslag aan te geven welke bedragen aan externe inhuur zij uitgeven. In die bijlage wordt ook weergegeven hoeveel van deze uitgaven voor juridisch advies zijn. Hieronder is op basis van die bijlagen een tabel weergegeven met per departement de totale uitgaven aan inhuur externen en het deel externe inhuur voor juridisch advies.

 

Totale uitgaven inhuur externen

Waarvan juridisch

AZ

8.278

0

BZ

44.503

55

JenV

394.851

7.220

BZK

274.566

3.937

OCW

68.795

130

FIN

468.287

44.334

DEF

229.799

549

IenW

270.933

3.669

EZK

294.896

1.663

LNV

31.084

2.363

SZW

22.146

209

VWS1

99.342

4.806

 

2.207.480

68.935

X Noot
1

Dit betreffen de uitgaven van het kerndepartement

Vraag 27

Wat is de verhouding in FTE als het gaat om externe krachten, vaste contracten en tijdelijke contracten per ministerie en de diensten?

Antwoord op vraag 27

Er worden geen centrale gegevens over het aantal fte externe krachten, vaste contracten en tijdelijke contracten per ministerie en diensten verzameld zodanig dat de verhouding in FTE te bepalen is. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk is in tabel 39 op pagina 109 wel de verhouding tussen het aantal vaste en tijdelijke contracten weergegeven. Tevens zijn de aantallen uitzendkrachten per departement opgenomen in tabel 42 op pagina 110 van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, maar dat aantal personen is niet hetzelfde als het aantal fte.

Vraag 30

Hoe is de Chief Information Officer bij ieder ministerie gepositioneerd?

Antwoord op vraag 30

Het uitgangspunt voor de positie van de CIO is bepaald in het gezamenlijk vastgesteld Besluit CIO-stelsel 2021. CIO’s en CISO’s functioneren daarmee op eenzelfde wijze. Wel wordt daarbij de eigenheid van de ministeries in acht genomen.

AZ – De CIO is de plaatsvervangend directeur bedrijfsvoering en valt niet rechtstreeks onder de SG. De CIO is geen actief lid van de Bestuursraad.

BZ – De CIO is ook directeur Innovatievoorziening en Digitale Innovatie en valt onder de plaatsvervangend SG. De CIO is geen actief lid van de Bestuursraad.

BZK – De CIO van BZK is organisatorisch onderdeel van het Cluster Mensen & Middelen (samen met de directie FEZ en P&O) en is functioneel direct onder de SG geplaatst. De CIO BZK heeft een staande uitnodiging voor deelname aan de bestuursraad.

OCW – De CIO is ook directeur Kennis en valt onder de SG. De CIO is actief lid in de Bestuursraad.

FIN – De plaatsvervangend SG vervult de rol van CIO. De CIO valt onder de SG en is actief lid in de Bestuursraad.

DEF – De CIO is onderdeel van het Directoraat-Generaal Beleid en valt niet onder de SG. De CIO is wel actief lid van de Bestuursraad.

IenW – De plaatsvervangend SG vervult de rol van CIO. De CIO valt onder de SG en is actief lid in de Bestuursraad.

EZK – Binnen het Ministerie van EZK wordt de rol van CIO ingevuld door de plaatsvervangend secretaris generaal. Daarmee is de positie van CIO ingevuld door de op één na hoogste ambtenaar binnen het departement

LNV – Binnen het Ministerie van LNV wordt de rol van CIO ingevuld door de plaatsvervangend secretaris generaal. Daarmee is de positie van CIO ingevuld door de op één na hoogste ambtenaar binnen het departement.

SZW – De Chief Information Officer van het Ministerie van SZW is de directeur van de directie CIO-office en Integrale Veiligheid. De directie is geplaatst onder de plaatsvervangend secretaris-generaal.

JenV – De Chief Information Officer van het Ministerie van JenV is de hoofddirecteur Bedrijfsvoering. De CIO JenV wordt ondersteund door een CIO Office die ingevuld wordt door medewerkers van verschillende afdelingen van de Directie Informatievoorziening & Inkoop (DI&I).

VWS – De CIO is ook directeur informatiebeleid en valt onder de plaatsvervangend SG. De CIO heeft toegang tot de Bestuursraad en zit in de Bestuursraad bedrijfsvoering.

Vraag 31

Welke kosten zijn er per ministerie gemaakt aan juridische procedures?

Antwoord op vraag 31

Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van zowel de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Vertegenwoordiging in bestuursrechtelijke procedures of in civiele procedures waarvoor geen verplichte vertegenwoordiging geldt, wordt dan ook in beginsel door ambtenaren uitgevoerd. Van de in die procedures betaalde griffierechten en/of proceskostenveroordelingen wordt geen registratie bijgehouden.

Vraag 32

Wat heeft de inzet van de Landsadvocaat per ministerie gekost?

Antwoord op vraag 32

Deze informatie is momenteel nog niet beschikbaar. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de brief «Voortgangsbrief met betrekking tot de fraudekwestie bij het kantoor van de Landsadvocaat» van 16 mei jl. (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 148) aangegeven dat de kosten die door de Staat worden gemaakt voor de inzet van de landsadvocaat voor de verschillende adviezen en juridische procedures jaarlijks gepubliceerd zullen worden. Zodra de geverifieerde cijfers over 2021 beschikbaar zijn, zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer hierover informeren.

Vraag 34

Kan er een overzicht gegeven worden per jaar hoe vaak er gebruik is gemaakt van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet sinds het bestaan van deze uitzonderingsgronden?

en SRV Vraag 16

Hoe vaak is sinds 2016 per jaar een beroep gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet?

Antwoord op vraag 34 + SRV vraag 16

Het uitgangspunt van het budgetrecht is dat het parlement ontwerpbegrotingen en voorstellen om deze ontwerpbegrotingen te wijzigen autoriseert voordat uitgaven worden gedaan of verplichtingen worden aangegaan. In sommige situaties is het niet in het belang van het Rijk om de uitvoering van beleid uit te stellen tot de ontwerpbegrotingen of wijzigingen daarop zijn geautoriseerd. In coronatijd is die situatie meer dan ooit voorgekomen. Daarvoor biedt de Comptabiliteitswet 2016 met ingang van 1 januari 2018 een uitzonderingsgrond in de artikelen 2.25, tweede lid en 2.27, tweede lid. Deze artikelleden bepalen dat nieuw beleid dat ten grondslag ligt aan een nog niet geautoriseerde begroting in uitvoering kan worden genomen, onder voorwaarde dat uitstel naar het oordeel van de verantwoordelijk Minister niet in het belang van het Rijk is, en het parlement daarover is geïnformeerd.

Over 2018 en 2019 is geen beroep op de uitzonderingsgronden in deze artikelleden geweest. Tijdens corona in 2020 zijn in 40 gevallen een beroep op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. In 2021 was dit 59 maal. Op verzoek van uw Kamer is bij het FJR 2020 (bijlage 13) en FJR 2021 (bijlage 13) een bijlage opgenomen van de ingediende incidentele suppletoire begrotingen en het eventuele beroep op art. 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Vraag 35

Klopt het dat de allerlaagste inkomens niet in de koopkrachtplaatjes worden meegenomen? Kunt u uitleggen hoe dit precies zit?

Antwoord op vraag 35

In 2014 is door de werkgroep presentatie koopkrachteffecten gekeken welke groepen meegenomen (kunnen) worden in de koopkrachtplaatjes. Voor huishoudens met een zeer laag inkomen heeft de werkgroep om praktische redenen voorgesteld een ondergrens van 63% van het netto minimumloon te hanteren. Dit komt overeen met de beslagvrije voet (90%) van een alleenstaande op het sociaal minimum (70% van het netto minimumloon). Het kan namelijk niet verwacht worden dat huishoudens langdurig een zeer laag of negatief inkomen hebben, zonder ondersteuning die niet naar voren komt in de inkomensstatistiek (bijvoorbeeld de financiële ondersteuning die studenten krijgen van hun ouders). Ook leiden kleine wijzigingen bij zeer lage inkomens tot grote inkomensmutaties. De uitkomsten in de presentatie zouden hierdoor vertekend kunnen worden.

Vraag 36

In hoeverre komt, aangezien de laagste inkomens niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes, het afschaffen van de Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAOW) tot uitdrukking in de koopkrachtplaatjes? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord op vraag 36

De extra inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is een generieke inkomensondersteuning die bovenop de AOW aan alle AOW gerechtigden wordt uitgekeerd. De inkomensvoorziening voor gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) wordt niet afgeschaft.

Het verhogen van de AOW en afschaffen van de IOAOW komt terug in de koopkrachtplaatjes doordat de bruto uitkering voor alle AOW-gerechtigden stijgt. Het pakket leidt daarmee tot een koopkrachtverbetering voor met name de ouderen met alleen AOW. De inkomenseffecten voor verschillende voorbeeldhuishoudens worden toegelicht in de beantwoording van vraag 37.

Vraag 37

Hoeveel levert de koppeling met het minimumloon een AOW’er netto maandelijks op, indachtig de afschaffing van de IOAOW, het terugdraaien van de verhoging van de ouderenkorting? Kan hierbij onderscheid worden gemaakt tussen alleenstaande, gehuwden, AOW’ers zonder aanvullend pensioen en AOW’ers met aanvullend pensioen?

Antwoord op vraag 37

In de Voorjaarsnota wordt nader toegelicht hoe de AOW ook wordt gekoppeld aan de bijzondere verhoging van het minimumloon. De tabel presenteert de nominaal besteedbare inkomens8 van gepensioneerden in verschillende standaardhuishoudens op jaarbasis in 2025 op basis van het coalitieakkoord en de Voorjaarsnota.9 In de kolom Voorjaarsnota is uitgegaan van de bijzondere verhoging van het WML met 7,5%, een gekoppelde AOW-verhoging, afschaffing van de IOAOW en het terugdraaien van de verhoging van de ouderenkorting uit het coalitieakkoord. De kolom verschil geeft het inkomenseffect weer van de maatregelen uit de Voorjaarsnota ten opzichte van het coalitieakkoord. Het jaarinkomen kan niet direct worden omgerekend naar een maandinkomen door het vakantiegeld dat voor de AOW-uitkering jaarlijks wordt uitgekeerd.

Deze bedragen zijn gebaseerd op meeste actuele raming van het CPB uit maart j.l. De exacte bedragen kunnen anders uitvallen, omdat de uiteindelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld de cao-lonen kan afwijken van de huidige raming.

Nominaal besteedbare inkomens op jaarbasis in 2025 (in euro)
   

Coalitieakkoord

Voorjaarsnota

Verschil

Alleenstaand

AOW

17.005

17.512

508

Alleenstaand

AOW + 10.000

24.931

24.863

– 68

Alleenstaand

AOW + 15.000

27.834

27.766

– 68

Paar

AOW

22.818

23.360

541

Paar

AOW + 10.000

30.575

30.601

26

Paar

AOW + 15.000

33.506

33.523

17

Paar

AOW + 30.000

42.398

42.397

– 1

Vraag 38

Hoeveel geeft Nederland uit aan de Europese Unie in de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024? Kunt u dit uitsplitsen naar afdracht naar bruto nationaal inkomen, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten? Wilt u daarbij graag ook de uitgaven aan de plastictaks vermelden?

Antwoord op vraag 38

De afdrachten van Nederland aan de Europese Unie worden verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken (V), artikel 3.1: afdrachten aan de Europese Unie (uitgaven) en artikel 3.10: afdrachten aan de Europese Unie (ontvangsten). Deze cijfers kunt u terugvinden in Tabel 8: budgettaire gevolgen van beleid artikel 3.

De afdracht bestaat uit een aantal onderdelen: de bni-afdracht, de btw-afdracht, de invoerrechten en de plastic-afdracht. Voor de invoerrechten geldt een perceptiekostenvergoeding van 25%, bedoeld voor de kosten die worden gemaakt voor inning van de invoerrechten. De perceptiekostenvergoeding staat als ontvangst verantwoord op artikel 3.10.

In de onderstaande tabel ziet u de uitsplitsing van de raming van de bruto-EU-afdrachten en de per saldo EU-afdrachten (de brutoafdrachten minus de perceptiekostenvergoeding) voor de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024.

3.1 Afdrachten aan de Europese Unie (x 1000)

2021

2022

2023

2024

Bni-afdrachten (1)

5.703.794

5.426.868

5.399.102

5.585.582

Btw-afdrachten (2)

1.053.332

1.115.024

1.142.901

1.176.045

Invoerrechten (3)

3.424.903

3.474.666

3.544.159

3.615.043

Plastic-grondslag (4)

205.092

213.287

218.134

222.012

3.10 Diverse ontvangsten EU (x 1000)

       

Perceptiekostenvergoeding (5)

819.961

868.666

886.040

903.759

Per saldo afdracht aan de EU (1+2+3+4–5)

9.567.160

9.361.179

9.418.256

9.694.923

Vraag 39

Met hoeveel zijn de energieprijzen in de periode 2010–2022 in absolute en relatieve cijfers gestegen (of gedaald)?

Antwoord op vraag 39

Onderstaande tabel geeft de jaar-op-jaar ontwikkeling aan van de energieprijzen (gas en elektriciteit) vanaf 2010 tot en met 2021 in zowel absolute als relatieve termen voor verschillende verbruiksklassen. Jaarcijfers voor 2022 zijn nog niet beschikbaar.

 

Aardgasprijs |Verbruiksklassen huishoudens|20 tot 200 GJ

Aardgasprijs |Verbruiksklassen niet-huishoudens|1 tot 10 TJ

Aardgasprijs |Verbruiksklassen niet-huishoudens|1 000 TJ en meer

Elektriciteitsprijs |Verbruiksklassen huishoudens|2,5 tot 5 MWh

Elektriciteitsprijs |Verbruiksklassen niet-huishoudens|500 tot 2 000 MWh

Elektriciteitsprijs |Verbruiksklassen niet-huishoudens|150 000 MWh en meer

Perioden

€/GJ

in %

€/GJ

in %

€/GJ

in %

€/kWh

in %

€/kWh

in %

€/kWh

in %

2010

19,37

 

16,06

 

6,84

 

0,18

 

0,12

 

0,08

 

2011

20,27

4,64

16,72

4,14

8,31

21,52

0,18

1,12

0,12

– 2,54

0,08

2,67

2012

21,71

7,13

17,41

4,14

9,00

8,28

0,19

3,33

0,12

0,87

0,07

– 5,19

2013

22,66

4,35

19,21

10,30

9,70

7,83

0,19

2,15

0,11

– 1,72

0,09

21,92

2014

22,29

– 1,61

19,44

1,22

8,54

– 11,98

0,18

– 4,21

0,11

– 3,51

0,08

– 11,24

2015

21,48

– 3,65

18,67

– 3,98

8,03

– 5,99

0,19

5,49

0,11

– 3,64

0,08

0,00

2016

21,92

2,04

19,23

3,02

6,17

– 23,12

0,16

– 16,15

0,10

– 4,72

0,07

– 11,39

2017

21,78

– 0,63

18,49

– 3,85

6,87

11,39

0,16

– 3,11

0,10

– 4,95

0,07

– 5,71

2018

23,14

6,27

19,05

3,02

8,23

19,80

0,17

9,62

0,10

5,21

0,07

3,03

2019

26,21

13,24

20,60

8,14

6,76

– 17,91

0,21

19,88

0,11

9,90

0,07

5,88

2020

27,82

6,14

22,88

11,08

6,30

– 6,82

0,14

– 32,20

0,13

14,41

0,07

– 2,78

2021

28,14

1,15

24,04

5,07

12,42

97,16

0,14

– 2,16

0,14

12,60

0,11

50,00

Bron: CBS

Vraag 40

Kunt u de cumulatieve koopkrachtgroei van de verschillende inkomensgroepen sinds 2010 weergeven, zowel absoluut als procentueel? Kunt u hierbij tevens per jaar aangeven wat de koopkrachtgroei is?

Antwoord op vraag 40

De ontwikkeling van de koopkracht wordt ieder jaar door het CBS bijgehouden. Het betreft de dynamische koopkrachtontwikkeling. Hierbij worden, in tegenstelling tot bij de statische koopkrachtramingen, levensontwikkelingen zoals loonsverhogingen of pensionering meegenomen. Doordat de groepen ieder jaar van samenstelling veranderen (door inkomensmobiliteit) is het niet mogelijk om de resultaten per jaar te vermenigvuldigen om tot een raming van de koopkrachtontwikkeling voor de periode 2012–2019 te komen. Om deze reden wordt de koopkrachtontwikkeling alleen per jaar getoond.

In onderstaande tabellen staan de koopkrachtontwikkeling per inkomensdeciel per jaar voor de jaren 2012–2019. Door een trendbreuk in de data is de data voor 2010 en 2011 niet beschikbaar. Voor 2020 zijn de gegevens nog niet definitief vastgesteld.

 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal

– 1,1%

– 1,1%

1,9%

1,3%

3,0%

0,7%

0,6%

1,5%

1e 10%-groep

(laag inkomen)

– 1,8%

– 1,5%

1,8%

1,0%

1,7%

0,7%

0,1%

0,8%

2e 10%-groep

– 1,5%

– 1,5%

1,3%

0,9%

1,8%

0,6%

0,1%

1,0%

3e 10%-groep

– 1,1%

– 1,7%

1,2%

0,7%

2,0%

0,5%

0,2%

1,1%

4e 10%-groep

– 0,9%

– 1,3%

1,7%

0,9%

2,9%

0,5%

0,5%

1,4%

5e 10%-groep

– 0,8%

– 1,0%

2,1%

1,3%

3,6%

0,6%

0,8%

1,8%

6e 10%-groep

– 0,8%

– 0,8%

2,4%

1,7%

3,8%

0,7%

0,9%

2,1%

7e 10%-groep

– 0,8%

– 0,5%

2,4%

1,9%

3,8%

0,7%

1,0%

2,2%

8e 10%-groep

– 0,9%

– 0,4%

2,2%

2,1%

3,8%

0,8%

1,1%

2,2%

9e 10%-groep

– 1,1%

– 0,4%

2,0%

2,2%

3,7%

0,9%

1,3%

2,1%

10e 10%-groep

(hoog inkomen)

– 1,1%

– 0,6%

2,4%

1,7%

3,6%

1,4%

1,4%

2,7%

Koopkrachtontwikkeling per inkomensdeciel per jaar voor de jaren 2012 – 2019.

Bron: CBS statline (StatLine – Koopkrachtontwikkeling personen; huishoudenskenmerken (cbs.nl))

Geraadpleegd op 31 mei 2022

Vraag 41

Hoe heeft de totale belastingdruk in Nederland zich in absolute zin ontwikkeld sinds 2010? Wat is de procentuele toename?

Antwoord op vraag 41

Onderstaande tabel laat de collectieve lastendruk per jaar sinds 2010 zien zoals gerapporteerd in het CEP2022 van het CPB. De collectieve lastendruk is in deze periode absoluut toegenomen met vier procentpunt en relatief met 11 procent.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Collectieve lasten (%bbp)

35,5

35,5

35,6

36,1

37,0

36,9

38,4

38,7

38,8

39,3

39,7

39,5

Vraag 42

Kunt u de belastingdruk van de verschillende inkomensgroepen sinds 2010 weergeven?

Antwoord op vraag 42

Op basis van inkomensgegevens van het CBS is per inkomensdeciel de belastingdruk berekend voor de jaren 2011 tot en met 2019. Het gaat hier om de inkomensbelasting en premies. CBS publiceert alleen incidenteel over lokale lasten en indirecte belastingen naar inkomens- of welvaartsgroep. De lasten daarvan zijn daarom niet in deze tabel opgenomen. In 2010 zit een trendbreuk in de CBS-data. Hierdoor is 2010 niet vergelijkbaar met latere jaren en daarom ook niet in de tabel weergegeven.

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1e 10%-groep

(laag inkomen)

27,7%

26,7%

27,2%

25,0%

27,3%

24,3%

25,0%

24,4%

23,3%

2e 10%-groep

20,8%

20,8%

21,2%

20,2%

20,1%

19,6%

19,6%

19,2%

18,9%

3e 10%-groep

25,0%

24,6%

24,9%

24,1%

23,4%

23,2%

23,1%

23,5%

23,2%

4e 10%-groep

29,7%

29,2%

29,1%

28,4%

28,0%

27,0%

27,4%

27,9%

27,6%

5e 10%-groep

33,8%

33,4%

33,6%

33,0%

32,4%

31,7%

32,2%

32,5%

32,2%

6e 10%-groep

36,5%

36,7%

36,8%

36,2%

35,3%

34,9%

35,4%

35,8%

35,3%

7e 10%-groep

39,1%

39,4%

39,5%

38,8%

37,8%

37,2%

37,8%

38,0%

37,9%

8e 10%-groep

41,5%

42,1%

42,0%

41,4%

40,4%

39,6%

40,2%

40,5%

40,4%

9e 10%-groep

43,5%

44,5%

44,5%

44,2%

43,0%

42,3%

42,9%

43,0%

43,0%

10e 10%-groep

(hoog inkomen)

45,6%

46,2%

46,8%

45,2%

45,3%

44,5%

44,9%

44,5%

42,9%

Vraag 43

Hoe hoog is de lastendruk op kapitaal (voor bedrijven) in 2021?

Antwoord op vraag 43

De vennootschapsbelasting heeft als grondslag de winst, niet het kapitaal van een bedrijf. Er zijn verschillende definities als het gaat om het berekenen van de «impliciete belastingdruk op kapitaal» zoals de Europese Commissie die publiceert. De «Implicit tax rate on corporate income (no dividends version)» sluit het meest aan bij de daadwerkelijke lastendruk op kapitaal. Hierin worden dividenden niet in aanmerking genomen aangezien dat tot een dubbeltelling van de winst zou leiden. Deze tax rate was in 2020, het laatst beschikbare jaar, voor Nederland 23,5%.10

Vraag 44

Hoeveel is de blootstelling van Nederland op het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Kunt u een totaalbedrag noemen?

Antwoord op vraag 44

De Staat loopt geen directe risico’s op de monetaire programma’s van de Europese Centrale Bank (ECB). Wel geldt in het uiterste geval dat er op de Staat, als enig aandeelhouder van DNB, een beroep kan worden gedaan om het kapitaal van DNB aan te vullen.

Het grootste deel van de monetaire aankoopprogramma’s vindt plaats via het Public Sector Purchase Program (PSPP) en de Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP). Het grootste deel van de aankoop van nationale publieke activa binnen het PSPP en PEPP kent geen risicodeling, waardoor de blootstelling van DNB beperkt is. Dit betekent dat eventuele verliezen die zich voordoen bij een afschrijving van obligaties die op de balans staan van het Eurosysteem met name zullen neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat in de problemen is.

DNB is wel indirect blootgesteld aan de publieke activa aankopen die door de ECB worden uitgevoerd en dus niet door nationale centrale banken. Deze staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt vormen ongeveer 9% van het totaal aan aankopen van staatsobligaties door het Eurosysteem. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB. Eventuele resterende verliezen zullen worden verdeeld conform de kapitaalsleutel. Voor DNB bestaat de blootstelling onder PSPP dan ook voornamelijk uit Nederlandse staatsobligaties en hieraan gelieerde instanties en is de blootstelling op obligaties van andere landen en supranationale obligaties relatief beperkt.

Naast het PEPP en het PSPP, is de blootstelling van DNB op de overige ECB-programma’s 163 mrd EUR. Risico’s worden beperkt doordat het Eurosysteem met name veilige activa opkoopt. Daarnaast hebben zowel DNB als de ECB voorzieningen en kapitaal opgebouwd om eventuele verliezen als gevolg van het gezamenlijke monetaire beleid op te kunnen vangen.

In mijn jaarlijkse brief risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid11 informeer ik de Kamer over de belangrijkste programma’s die de ECB sinds 2008 heeft geïmplementeerd. In deze brief stuur ik ook een overzicht van de blootstelling van DNB op het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Voor het zomerreces zal ik deze brief wederom met de Kamer delen. In de brief zal ik de vormgeving van deze risicodeling en blootstelling nader beschrijven.

Vraag 45

Kunt u middels een tabel aangeven wat de uitgaven van Nederland aan ontwikkelingssamenwerking (ODA) in de periode 2010–2022 zijn geweest en dit per jaar uitsplitsen?

Antwoord op vraag 45

De onderstaande tabel geeft de Nederlandse uitgaven aan Official Development Assistance (ODA) weer (bedragen in miljoenen euro). De cijfers tot en met 2021 zijn realisatiecijfers, de stand voor 2022 is de raming van het ODA-budget zoals vastgesteld in de Voorjaarsnota.

Jaar

ODA-uitgaven

2010

4.877

2011

4.686

2012

4.375

2013

4.225

2014

4.316

2015

5.246

2016

4.657

2017

4.492

2018

4.833

2019

4.741

2020

4.752

2021

4.497

2022

5.754

Vraag 46 en vraag 106

Met welke tegenvallers heeft het Rijk in 2022 te maken en kunt u daarbij de bijbehorende bedragen vermelden?

Antwoord op vraag 46 en 106

Het Financieel Jaarverslag van het Rijk biedt een terugblik op de stand van de (overheids)financiën over het afgelopen jaar, in dit geval 2021. In andere budgettaire nota’s kijken we naar het huidige jaar (Najaarsnota) of ook vooruit naar de komende jaren (Voorjaarsnota en Miljoenennota).

Op 20 mei 2022 heeft u de Voorjaarsnota 2022 ontvangen (Kamerstuk 36 120, nr. 1). Hierin zijn de ontwikkelingen op het vlak van de (overheids)financiën verwerkt voor het jaar 2022, inclusief de tot dusver bekende tegenvallers en meevallers. Tevens geeft deze Voorjaarsnota ook de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming en schetst het daarmee een meerjarig beeld voor zowel de uitgaven als de hoofdlijnen van de inkomsten.

De uitgaventegenvallers zijn opgenomen in tabel 10 van de Voorjaarsnota op pagina 21. Er is bijvoorbeeld sprake van tegenvallers volgend uit de uitvoeringscijfers o.a. de sociale zekerheid en het uitvoeringsbeeld van de Justitiële Ketens. Ook worden hogere uitgaven verwacht voor onder andere toeslagenherstel en Groningen schade en versterken.

Indien na publicatie van de Voorjaarsnota nieuwe tegenvallers in beeld komen, wordt het parlement hierover in de Ontwerpbegroting van 2023 geïnformeerd.

Vraag 47

Wat waren de verwachtingen voor de BBP-ontwikkeling, werkloosheid, faillissementen en inflatie bij de miljoenennota 2021 en hoe verhoudt dit zich tot de gerealiseerde cijfers?

Antwoord op vraag 47

Tabel 1.1.1 van het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2021 geeft aan wat de verwachte bbp-groei, werkloosheid en inflatie was ten tijde van de Miljoenennota 2021 versus de realisatiecijfers (onderstaand de tabel).

De verwachte bbp-groei was 3,5 procent bij de Miljoenennota (MN) versus 5,0 gerealiseerd bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). De verwachte inflatie was 1,4 procent versus 2,7 procent gerealiseerd. De verwachte werkloosheid was 5,9 procent van de beroepsbevolking versus 4,2 procent gerealiseerd.

Voor het totaal aantal faillissementen was geen kwantitatieve verwachting ten tijde van de Miljoenennota, omdat dit cijfer niet wordt geraamd door het CPB. Het gerealiseerde hoeveelheid faillissementen in 2021 was 2129 (cijfer van het CBS; totaal van alle rechtsvormen).

Vraag 48

Kunt u de 35,1 miljard euro aan internationale garanties die het Rijk is aangegaan, uitsplitsen? Betrof dit enkel 2021 of ook 2020?

Vraag 49

Waarom is het Rijk voor 35,1 miljard euro aan internationale garanties aangegaan?

Antwoord op vragen 48 en 49

Om de effecten van de COVID-19 crisis op de economie te beperken heeft Nederland ook in Europees verband bijgedragen aan het verstrekken van garanties. Het betreft garanties die in 2020 zijn verstrekt en nog lopen. De grootste is Next Generation EU (NGEU) met 27,7 mld. euro gevolgd door Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE) met 6,1 mld. euro en EIB – pan Europees Garantiefonds met 1,3 mld. euro.

Vraag 50

Wat waren het verwachte EMU-saldo en -schuld bij miljoenennota 2021 en hoe verhoudt dit zich tot de gerealiseerde cijfers?

Antwoord op vraag 50

Zie de tabel hieronder voor de ramingen van het EMU-saldo en de EMU-schuld bij miljoenennota 2021 (opgesteld in september 2020) en het FJR 2021 (opgesteld in mei 2022). Het EMU-saldo was 3 procent bbp lager dan verwacht bij Miljoenennota en de EMU-schuld was 9 procent bbp lager dan geraamd bij Miljoenennota. Door het krachtige economische herstel waren belasting- en premie-inkomsten hoger dan eerder geraamd en uitgaven lager. Daarnaast vielen de coronagerelateerde uitgaven lager uit dan eerder geraamd, en was het EMU-saldo van de decentrale overheden en de sociale fondsen positiever dan eerder geraamd.

In procenten bbp

Miljoenennota 2021

FJR 2021

EMU-saldo

– 5,5%

– 2,5%

EMU-schuld

61,1%

52,1%

Vraag 51

In hoeverre zijn verschillen in het EMU-saldo en -schuld ten opzichte van eerdere prognoses een gevolg van een hoger Bruto Binnenlands Product (BBP) en in hoeverre van afwijkingen in de uitgaven?

Antwoord op vraag 51

Zie de tabel hieronder voor een verticale uitsplitsing van de ontwikkeling van het EMU-saldo 2021 sinds Miljoenennota 2021. Zoals te zien is de verbetering van het EMU-saldo voor 0,2 procentpunt van de 3 procent verbetering direct toe te rekenen aan het hogere bbp (noemereffect). Bij de EMU-schuld is er 2,8 procent bbp van de totale verbetering van 9 procent direct gevolg van een hoger bbp. Het hogere bbp werkt ook door in hogere belasting- en premie-inkomsten.

Tabel 1. Verticale ontwikkeling EMU-saldo 2021

(+ is saldoverbeterend)

Miljoenen euro

Procenten bbp

EMU-saldo MN 2021

– 44.897

– 5,5%

Noemereffect

 

0,2%

Belasting en premie-inkomsten

29.320

3,4%

Coronamaatregelen (uitgaven op kasbasis)

– 18.799

– 2,2%

Loon- en prijsbijstelling

– 626

– 0,1%

Niet-beleidsmatige mutatie WW en bijstand

3.220

0,4%

Reguliere uitgaven onder het uitgavenplafond

– 3.923

– 0,5%

Dividend financiële staatsdeelnemingen

438

0,1%

Ontvangsten ETS

524

0,1%

Nationaal Groeifonds

968

0,1%

EMU-saldo lokale overheden

2.914

0,3%

Overige uitgaven niet-relevant voor het uitgavenplafond

7.637

0,9%

Kastransactieverschillen coronamaatregelen

– 760

– 0,1%

Storting in begrotingsreserves en risicovoorzieningen

– 338

0,0%

Overig

2.434

0,3%

EMU-saldo Financieel Jaarverslag Rijk 2021

– 21.888

– 2,5%

Tabel 2. Verticale ontwikkeling EMU-schuld 2021

(+ is toename van de schuld)

in miljarden euro

in procenten bbp

EMU-schuld Miljoenennota 2021

501.999

61,1%

Noemereffect

 

– 2,8%

Doorwerking lagere schuld 2020

– 27.934

– 3,2%

Mutatie EMU-saldo

– 23.009

– 2,7%

Coronagerelateerde leningen

454

0,1%

Studieleningen

– 530

– 0,1%

Kastransactieverschil belastinguitstel

10.978

1,3%

Voortijdige beeindiging derivaten

– 1.529

– 0,2%

Overig

– 12.319

– 1,4%

EMU-schuld Financieel jaarverslag van het Rijk 2021

448.110

52,1%

Vraag 52

Wat is de ontwikkeling van private en publieke investeringen in 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 52

Volgens het CBS12 zijn is het volume van de private investeringen in 2021 toegenomen, na een daling in 2021. De publieke investeringen namen juist toe in 2020 en af in 2021.

Bruto investeringen in vaste activa, mutaties volume in %
 

2020

2021

Private investeringen

– 5,3

4,8

Publieke investeringen

1,9

– 2,7

Totale investeringen

– 4,1

3,5

Vraag 53

Wat is de reden dat investeringen in 2021 negatief bijdragen aan de economische groei?

Antwoord op vraag 53

Figuur 1.1.1 in het FJR geeft inderdaad aan dat de investeringen negatief hebben bijgedragen aan de economische groei. Dit gebeurt als het volume van de investeringen afneemt. De actuele CBS-cijfers (zie vraag 52) laten echter zien dat de totale investeringen juist toegenomen zijn in 2021. Een mogelijke verklaring voor deze discrepantie kan zijn dat de figuur uit het FJR is gebaseerd op voorlopige CBS-cijfers die later bijgesteld zijn.

Vraag 54

Wat was het aantal vrijwillige bedrijfsbeëindigingen sinds 2018 afgezet tegen het aantal faillissementen?

Antwoord op vraag 54

Het CBS geeft de volgende cijfers:13

 

2018

2019

2020

2021

Bedrijfsopheffingen

101.280

109.530

140.970

91.985

Faillissementen bedrijven

3.616

3.774

3.162

1.799

Het CBS geeft geen uitsplitsing naar vrijwillige en onvrijwillige bedrijfsbeëindiging.

Vraag 55

Kunt u de EMU-schulden van de landen in figuur 1.2.3. uitdrukken in miljarden euro’s en daarbij onderscheid maken tussen 2020 en 2021 en dit per land uitsplitsen?

Antwoord op vraag 55

Schuld in mld. euro, bron Eurostat:1

Country

2020

2021

Euro area – 19 countries (from 2015)

11.095

11.720

Belgium

515

549

Bulgaria

15

17

Czechia

82

103

Denmark

132

123

Germany

2.314

2.476

Estonia

5

6

Ireland

218

236

Greece

341

353

Spain

1.346

1.427

France

2.648

2.813

Croatia

44

46

Italy

2.573

2.678

Cyprus

25

24

Latvia

13

15

Lithuania

23

25

Luxembourg

16

18

Hungary

106

115

Malta

7

8

Netherlands

435

448

Austria

316

334

Poland

293

307

Portugal

270

269

Romania

103

117

Slovenia

37

39

Slovakia

55

61

Finland

164

166

Sweden

197

193

Vraag 56

Wat verwacht u dat er gaat gebeuren met de EMU-schulden in andere EU-lidstaten als de ECB de rentes dit jaar gaat verhogen?

Antwoord op vraag 56

Er bestaan aanzienlijke verschillen in het niveau van publieke schulden van de verschillende EU-lidstaten. Deze verschillen leiden doorgaans tot een verschillende waardering van de kredietwaardigheid van landen en daarmee tot verschillen in rentetarieven waartegen landen middelen kunnen lenen. De hogere rentetarieven leiden – ceteris paribus – op termijn tot hogere lasten, wat kan bijdragen aan hogere publieke schulden. Op korte termijn hoeft dit echter niet het geval te zijn; de huidige rente kan alsnog lager zijn dan de rentetarieven van staatobligaties met lange looptijden die nu geherfinancierd moeten worden.

De hoogte van publieke schulden zijn uiteraard van meerdere factoren afhankelijk, waaronder de tekorten van lidstaten. In het geval dat de rentes voor landen stijgen, zonder dat daarbij de economische groei stijgt, kunnen landen met hoge publieke schulden genoodzaakt zijn aanvullende begrotingsmaatregelen te nemen om tegen houdbare rentes te kunnen blijven lenen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te bewaken.

Het kabinet zet zich in voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie. Het kabinet benadert een modernisering van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) constructief, wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Bij het bovenstaande stelt het kabinet effectieve handhaving als eis.

Vraag 57

Kan er een overzicht worden gegeven van de budgetten voor jeugdzorg sinds de decentralisaties per jaar tot en met 2026 en de gerealiseerde uitgaven bij gemeenten, waarbij voor jaren sinds de overheveling naar de algemene uitkering het budget kan worden gebaseerd op een verhoudingsgewijze schatting aangevuld met extra toegekende middelen aan gemeenten?

Antwoord op vraag 57

T/m 2018 werd het jeugdbudget aan gemeenten uitgekeerd via een Integratie Uitkering. Onderstaande de bijbehorende reeks:

(bedragen in miljarden euro’s)

2015

2016

2017

2018

Budget gemeenten

3,8

3,7

3,6

3,7

Het budget voor jeugdhulp is sinds 2019 onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds en valt daarmee onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Er is dus feitelijk geen sprake van «een budget voor jeugdzorg» als zodanig, en het is ook niet meer apart zichtbaar.

Om toch een beeld van de «budgetten voor jeugdzorg» vanuit het Rijk aan gemeenten is bij de beantwoording van de feitelijke kamervragen voor de Voorjaarsnota 2021 een overzicht verstrekt (vraag 80). Onderstaand overzicht is een bijgewerkte en ingekorte versie daarvan. Het bedrag op regel 1 betreft het budget dat in 2019 is overgeheveld naar de algemene uitkering. Daarnaast is zo goed mogelijk inzichtelijk gemaakt welke extra incidentele middelen jeugdhulp sindsdien zijn toegevoegd. In de tabel ontbreken de verhoging van het accres als gevolg van de overheveling van middelen naar de algemene uitkering, de Loon- en prijsontwikkelingen van de Voogdij/18+ integratie-uitkering, en de coronamiddelen.

(bedragen in miljoenen euro’s)

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Gemeentefonds

Overgehevelde bedrag jeugd algemene uitkering

3.039

3.060

3.082

3.082

3.082

3.082

3.082

3.082

Aanvullende middelen Coalitieakkoord

1.445

1.265

758

367

Integratie uitkering Voogdij/18+ (vanaf 2023 overgeheveld naar Algemene Uitkering)

680

705

731

745

736

736

736

736

Aanvullende structurele middelen (o.a. zorgsalarissen en Jeugdhulp in AZC)

27

27

53

93

93

93

93

93

Aanvullende incidentele middelen

441

555

1.147

1.614

0

0

0

0

Doordat het budget voor jeugdzorg onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten valt, hoeven gemeenten hun uitgaven niet aan het Rijk te verantwoorden. Daardoor is bij het Rijk niet precies bekend wat de uitgaven van gemeenten aan de jeugdzorg zijn. Wel dienen gemeenten hun begroting- en rekeningcijfers in het Iv3-systeem aan te leveren bij het CBS, maar daar vallen de uitgaven aan jeugdzorg niet volledig in af te bakenen.

Voor de uitgaven van gemeenten is in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen bij de begroting 2022 van VWS een overzicht verstrekt (vraag 272). Het overzicht hieronder is daarop gebaseerd met de meest recente cijfers van het CBS.

Vanwege de decentralisaties zijn per 2015 de Iv3-functies voor het sociaal domein gewijzigd. Een aantal nieuwe Iv3-functies betreft zowel de Wmo als Jeugd. Daarom is in de tabel vanaf 2015 een bedrag «onverdeeld Jeugd en Wmo» opgenomen. Om beter aan te sluiten bij de gemeentelijke praktijk zijn per 2017 de Iv3-functies vervangen door Iv3-taakvelden. Door de overgang naar taakvelden vertegenwoordigen de bedragen niet meer hetzelfde als tot en met 2016. Ook wordt in tegenstelling tot en met 2016 de gemeentelijke overhead niet meer door de individuele gemeenten zelf opgesplitst en toegerekend aan de verschillende Iv3-functies, maar in zijn geheel door de gemeenten op een afzonderlijk taakveld voor de totale overhead geboekt. Hieronder volgt een overzicht van de uitgaven aan Jeugd en gecombineerd Wmo en Jeugd (onverdeeld Wmo en jeugd). De cijfers voor 2021 komen eind juli beschikbaar.

2015

€ 2.963 miljoen (Jeugd) en € 3.783 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

2016

€ 3.126 miljoen (Jeugd) en € 3.577 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

2017

€ 3.838 miljoen (Jeugd) en € 2.654 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

2018

€ 4.313 miljoen (Jeugd) en € 2.773 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

2019

€ 4.732 miljoen (Jeugd) en € 2.884 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

2020

€ 5.027 miljoen (Jeugd) en € 2.888 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)

Bron: CBS, geraadpleegd op 30-5-2022, op basis van gemeentelijke rekeningcijfers Iv3 (Iv3: Informatie voor derden). Vanaf 2017 bestaat Jeugd uit de taakvelden «Maatwerkdienstverlening 18-» en «Geëscaleerde zorg 18-.» Onverdeeld Wmo en Jeugd bestaat vanaf 2017 uit de CBS categorie «Algemene voorzieningen incl. wijkteams».

Deze realisatiecijfers zijn inclusief de uitgaven die gemeenten hebben gerealiseerd voor taken op jeugd die zij voor 2015 ook al uitvoerden. Doordat daarnaast zowel bij de cijfers over de budgetten voor jeugdzorg aan de inkomsten- als aan de uitgavenkant kanttekeningen geplaatst moeten worden, is het niet mogelijk om de gerealiseerde budgetten en uitgaven uit bovenstaande tabellen met elkaar te vergelijken. Voor een goede vergelijkbaarheid is een uitgebreidere analyse nodig bij gemeenten. Voor de jaren 2015–2019 heeft AEF hiervoor een onderzoek uitgevoerd15. Voor de jaren 2020 en 2021 zal opnieuw onderzoek worden uitgezet. Het beter in kaart brengen van onder andere uitgaven aan jeugdzorg met een bijbehorende monitoringsstructuur is onderdeel van de uitwerking van de Hervormingagenda Jeugdzorg. Naar verwachting zal hier in het najaar van 2022 besluitvorming over plaatsvinden.

Vraag 58

Kan het percentage onderuitputting afgezet worden ten opzichte van het percentage bij de Najaarsnota en kan een verklaring worden gegeven van het verschil daartussen?

Antwoord op vraag 58

In het Financieel Jaarverslag Rijk is onder het plafond Rijksbegroting een totale onderuitputting van 4.844 miljoen euro opgenomen. In de Najaarsnota is onder het plafond Rijksbegroting een onderuitputting van 1.489 miljoen gemeld. In onderstaande tabel is het verschil in gemelde onderuitputting tussen de Najaarsnota en het Financieel Jaarverslag Rijk per begrotingshoofdstuk weergegeven.

Een verschil van 733 miljoen euro wordt veroorzaakt doordat de onderuitputting op de aanvullende post altijd alleen in het financieel jaarverslag wordt gemeld. Dit komt omdat departementen nog tot het einde van het jaar een beroep kunnen doen op de reserveringen op de Aanvullende Post. Voor een toelichting op de overige posten wordt verwezen naar de departementale jaarverslagen.

 

Najaarsnota

Financieel Jaarverslag

Verschil

Staten-Generaal en Hoge Colleges van Staat

– 2

– 10

– 8

Algemene Zaken

0

– 3

– 3

Justitie en Veiligheid

– 65

– 153

– 88

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– 11

– 229

– 218

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 95

– 310

– 215

Financiën

– 359

– 841

– 482

Defensie

– 7

– 143

– 136

Infrastructuur en Waterstaat

– 29

– 106

– 77

Economische Zaken en Klimaat

– 41

– 363

– 322

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

– 160

– 197

– 37

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (deelplafond R)

– 33

– 87

– 54

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (deelplafond R)

– 37

– 46

– 9

Gemeentefonds

0

– 262

– 262

Provinciefonds

0

– 10

– 10

Infrastructuurfonds

– 65

– 241

– 176

Deltafonds

– 132

– 286

– 154

Defensiematerieelfonds

– 356

– 577

– 221

HGIS

– 94

– 246

– 152

Aanvullende post

0

– 733

– 733

Totaal

– 1.489

– 4.844

– 3.355

Vraag 59

Kan van het percentage onderuitputting aangegeven worden hoe zich dit heeft verhouden tot de vulling van de in=uittaakstelling?

Antwoord op vraag 59

In het Financieel Jaarverslag Rijk is onder het plafond Rijksbegroting een totale onderuitputting van 4.844 miljoen euro opgenomen. De totale reguliere uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 onder dit plafond bedroegen 152.026 miljoen euro. Dit maakt een percentage van 3,2 procent onderuitputting. De in=uittaakstelling bedroeg 1.923 miljoen euro over 2021. Dit betekent dat circa 40% van onderuitputting is ingezet om de in=uittaakstelling te vullen.

Vraag 60

Wat is de eenheid waarin de onderuitputting is uitgedrukt? Is sprake van een onderuitputting van 4,8 miljard euro?

Antwoord op vraag 60

De onderuitputting zoals gerapporteerd in figuur 1.3.1 bij FJR bedraagt 4,8 miljard euro. Dit is 3,2 procent van de totale uitgaven onder plafond rijksbegroting.

Vraag 61

Hoeveel bedrijven moeten de uitgekeerde coronasteun uiteindelijk terugbetalen? Kunt u dit graag uitsplitsen in NOW, TOZO, TOGS/TVL en overig? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 61

NOW

Wat betreft de NOW 1 t/m 4 (voor de NOW 5 en 6 heeft nog geen vaststelling plaatsgevonden) moet in ongeveer 135.000 gevallen de NOW (deels) worden terugbetaald. Het gaat om een bedrag van ongeveer 3.500 miljoen euro. Terugbetalingen horen bij de voorschot- en vaststellingssystematiek van de NOW regeling. Een terugbetaling kan komen doordat de omzet hoger uitviel dan eerder gedacht of omdat de loonsom is gedaald. Aan de andere kant ontvangen bedrijven in ruim 72.000 gevallen een nabetaling. Hier gaat het om een bedrag van afgerond 740 miljoen euro (peildatum: 19 mei 2022). Omdat de vaststellingen nog niet zijn afgerond is dit beeld nog niet volledig.

TOZO

Over het aantal ondernemers die uitgekeerde Tozo moeten terugbetalen zijn geen gegevens. In de Maatwerktabellen Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek van het CBS zijn over 2020 geaggregeerd het aantal vorderingen i.h.k.v. Bbz en Tozo opgenomen. Het is waarschijnlijk dat het overgrote deel van deze vorderingen toe te wijzen is aan vorderingen Tozo. Gemeenten hebben in 2020 45.920 vorderingen ten gevolge van correcties en 1.560 vorderingen ten gevolge van overtredingen opgelegd in het kader van het Bbz en de Tozo, voor een gezamenlijk bedrag van € 74,7 miljoen. Aangezien gemeenten ook in 2021 correcties konden doorvoeren over in 2020 uitgekeerde Tozo geeft dit geen definitief beeld van het aantal terugvorderingen dat over de in 2020 verstrekte Tozo-uitkeringen kan worden verwacht.

TVL

In de vijfde voortgangsrapportage Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft de Minister van EZK uw Kamer geïnformeerd dat ondernemers tot dusver in 18% van de vastgestelde aanvragen een gedeelte of een geheel voorschot in de TVL moeten terugbetalen. Dit gaat om 43.830 aanvragen en een bedrag van 492 miljoen euro. Deze cijfers zijn tot 2 maart 2022 en worden bijgewerkt in de komende zesde voortgangsrapportage medio juni.

In de vijfde voortgangsrapportage Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft de Minister van EZK uw Kamer geïnformeerd dat ondernemers tot dusver in 18% van de vastgestelde aanvragen een gedeelte of een geheel voorschot in de TVL moeten terugbetalen. Dit gaat om 43.830 aanvragen en een bedrag van 492 miljoen euro tot 2 maart 2022. Uw Kamer ontvang een actualisatie van deze cijfers in de komende zesde voortgangsrapportage medio juni.

Vraag 62

Waardoor kwamen de uitgaven onder het plafond Rijksbegroting 3,6 miljard euro hoger uit dan begroot?

Antwoord op vraag 62

In tabel 2.1.2 van het FJR is uitgesplitst waardoor het uitgavenniveau onder plafond Rijksbegroting 3,6 miljard euro hoger uitkwam dan begroot bij Miljoenennota 2021. Deze stijging komt hoofdzakelijk door hogere uitgaven aan de verdere afhandeling van het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) en een derving op de niet-belastingontvangsten vanuit de NAM in het kader van de schade- en hersteloperatie in Groningen.

Vraag 63

Hoe kan het dat het EMU-saldo lokale overheden circa drie miljard euro positiever uitpakt dan verwacht ten tijde van de Miljoenennota 2021, terwijl veel gemeenten juist in het afgelopen jaar hun financiële situatie zagen verslechteren?

Antwoord op vraag 63

Op dit moment zijn er nog geen jaarrekeninggegevens beschikbaar van gemeenten met betrekking tot 2021. De financiële positie van gemeenten is in 2020 verbeterd ten opzichte van 2019.

Ten tijde van de Miljoenennota wordt het EMU saldo van lokale overheden geraamd op basis van historische gegevens en de bbp-ontwikkeling. Aan het eind van het jaar verzamelt het CBS alle gegevens en komt tot het definitieve EMU-saldo dat wordt overgenomen in het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR).

In het algemeen kan gesteld worden dat tussen Miljoenennota 2021 en FJR 2021 de bijdrage van het Rijk aan decentrale overheden (specifiek gemeenten en provincies) met 2,3 miljard euro is toegenomen (tabel 4.2 FJR Gemeentefonds en Provinciefonds opgeteld). Dit komt onder andere door aanvullende beschikbaar gestelde rijksmiddelen voor de aanpak van problematiek in de jeugdzorg en compensatie vanuit het Rijk voor gederfde inkomsten en extra uitgaven in verband met Corona. Een deel van deze extra middelen zijn gedurende het jaar in 2021 toegevoegd aan het Gemeentefonds en Provinciefonds.

Vraag 64

Kan er een overzicht gegeven worden van de bijdrage van het EMU-saldo lokale overheden in de mutaties van het EMU-saldo tussen de miljoenennota en het jaarverslag over de afgelopen tien jaar?

Antwoord op vraag 64

Zie hieronder de tabel.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

EMU saldo Miljoenennota (in % bbp)

– 4,0%

– 2,9%

– 2,7%

– 3,3%

– 2,2%

– 1,5%

– 0,5%

0,8%

1,0%

0,2%

– 5,5%

waarvan EMU saldo decentrale overheden (in % bbp)

– 0,7%

– 0,7%

– 0,5%

– 0,3%

– 0,3%

– 0,3%

– 0,3%

– 0,2%

– 0,2%

– 0,2%

– 0,2%

bbp Miljoenennota (in miljarden euro)

615

623

622

613

667

704

709

764

813

833

822

                   

EMU saldo Financieel Jaarverslag Rijk (in % bbp)

– 4,7%

– 4,1%

– 2,5%

– 2,3%

– 1,8%

0,4%

1,1%

1,5%

1,4%

– 4,3%

– 2,5%

waarvan EMU saldo decentrale overheden (in % bbp)

– 0,7%

– 0,4%

– 0,3%

– 0,3%

– 0,3%

0,0%

– 0,1%

– 0,1%

– 0,2%

– 0,2%

0,2%

bbp Financieel Jaarverslag Rijk (in miljarden euro)

602

601

603

655

679

697

733

773

811

799

861

                   

Ontwikkeling in miljarden euro

EMU saldo decentrale overheden Miljoenennota

– 4,6

– 4,4

– 3,2

– 2,0

– 1,8

– 1,9

– 1,9

– 1,7

– 1,5

– 1,5

– 1,4

EMU saldo decentrale overheden Financieel Jaarverslag Rijk

– 4,0

– 2,2

– 1,9

– 2,1

– 2,3

0,3

– 1,1

– 0,7

– 1,5

– 1,8

1,5

Verschil (+ is verbetering)

0,6

2,2

1,3

– 0,1

– 0,5

2,2

0,9

1,0

0,0

– 0,3

2,9

Vraag 65

Waaruit bestonden de hogere belasting- en premie-inkomsten over 2021?

Antwoord op vraag 65

De hogere belasting en premie-inkomsten dan geraamd ten tijde van het opstellen van de Miljoenennota 2021 hangen samen met zowel de doorwerking van hogere ontvangsten in 2020 dan geraamd in de Miljoenennota 2021 en met hogere groei van de ontvangsten in 2021 zelf. De totale mutatie van 29,3 miljard euro vloeit vooral voort uit de loon- en inkomensheffing (+10,1 miljard euro), de btw (+6,6 miljard euro) en in het bijzonder de vennootschapsbelasting (+11,1 miljard euro).

Vraag 66

Beschouwt u de forse stijging van het aantal keer dat beroep is gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet als een incidentele of structurele trend?

Antwoord op vraag 66

De stijging van het aantal keer dat een beroep is gedaan op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 in de laatste jaren wordt grotendeels veroorzaakt door situaties die om directe actie vragen van het kabinet. Denk hierbij aan bij maatregelen vanwege de coronacrisis, voor gestegen energiekosten, gedupeerden van de toeslagaffaire, aardgaswinning of de waterschade in Limburg. Voor deze directe actie is vaak ook brede politieke steun.

Het budgetrecht van het parlement is een groot goed. In de Comptabiliteitswet 2016, die van kracht is sinds 1 januari 2018, is het budgetrecht van het parlement dan ook versterkt met de uitzonderingsgronden zoals geformuleerd in artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. Dit artikellid schrijft expliciet voor dat verplichtingen en uitgaven voor nieuw beleid pas in uitvoering mogen worden genomen na parlementaire autorisatie, tenzij uitstel van uitvoering naar oordeel van de vakminister niet in het belang van het Rijk is het parlement daarover is geïnformeerd. Deze aanscherping is daarmee relatief recent en de coronacrisis heeft de nadruk gelegd op deze bepaling. Om snel en rechtmatig te kunnen handelen is een beroep op de uitzonderingsgrond in bepaalde gevallen noodzakelijk om verplichtingen aan te gaan of uitgaven te doen. Ook wordt door de onzekerheid over het tijdpad van de parlementaire behandeling soms voorzichtigheidshalve een beroep op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 gedaan. Bij voorkeur wordt het parlement dan ook geïnformeerd over het moment waarop het kabinet tot uitvoering van beleid over wenst te gaan. Dit stelt het parlement in de gelegenheid hiernaar te handelen, bijvoorbeeld door een suppletoire begroting snel in behandeling te nemen. Het kabinet hecht in beginsel aan integrale besluitvorming binnen het reguliere begrotingsproces, en streeft ernaar het aantal ISB’s terug te brengen en terughoudend om te gaan met een beroep op de uitzonderingsgrond.

Vraag 67

De EMU-schuld is blijkens het jaarverslag uitgekomen op 52,1 procent van het bbp in plaats van de in de Miljoenennota verwachte 61,1 procent. Kunt u dit verschil nader toelichten? In hoeverre geeft dit relatief grote verschil aanleiding om de manier van ramen tegen het licht te houden?

Antwoord op vraag 67

In tabel 1.3.3 van het FJR zijn de oorzaken uitgesplitst achter de verbetering van de EMU-schuld ten opzichte van de Miljoenennota 2021. De verbetering van de schuldquote is primair het gevolg van de krachtige economische groei in het laatste deel van het jaar 2021 en is geen aanwijsbaar teken dat de manier van ramen incorrect is. Dit krachtige economische herstel bleek sterker dan gedacht en werkte op verschillende manieren door in een lagere schuld. Ten eerste daalde de relatieve omvang van de schuld ten opzichte van de economie (het noemereffect). Ten tweede vielen de belasting- en premie-inkomsten hoger uit door de groei. Verder viel het EMU-saldo van de decentrale overheden en de sociale fondsen positiever dan eerder geraamd. Dit EMU-saldo werkt door op de EMU-schuld.

Vraag 68

Houdt het kastransactieverschil voor het belastinguitstel in dat in latere jaren de EMU-schuld met 11 miljard euro wordt gedrukt?

Antwoord op vraag 68

Het kastransactieverschil voor het belastinguitstel houdt in dat inkomsten die vanwege het belastinguitstel pas in latere jaren binnenkomen in de kas, voor het EMU-saldo moeten worden toegerekend aan het jaar 2021. Dit kastransactieverschil leidt daarmee tot een verbetering van het EMU-saldo in 2021 en een verslechtering van het EMU-saldo in latere jaren. Meerjarig bezien hebben kastransactieverschillen per saldo geen effect op het EMU-saldo. Op de EMU-schuld hebben kastransactieverschillen geen invloed, want voor de berekening van de EMU-schuld geldt het moment waarop inkomsten binnenkomen in de kas.

Vraag 69

Kan er ook voor de plafondtoets van het uitgavenplafond Rijksbegroting-eng en Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt per post aangegeven worden welke mutaties reeds opgenomen waren bij de Voorjaarsnota en/of Najaarsnota, zoals ook gebeurt bij de plafondtoets Zorg?

Antwoord op vraag 69

In het FJR legt het kabinet verantwoording af van het beleid en de begroting ten opzichte van de Miljoenennota 2021. Daarom bevatten de plafondtoetsen in het FJR 2021 alle mutaties voor het jaar 2021 sinds Miljoenennota 2021, inclusief mutaties uit de tussenliggende budgettaire nota’s. Deze werkwijze resulteert in een overzichtelijke tabel die aansluit bij het doel van de plafondtoets: een overzicht bieden van de grootste mutaties onder een bepaald uitgavenplafond.

Hierna volgen de plafondtoetsen van de deelplafonds Rijksbegroting en Sociale Zekerheid waarbij per regel is aangegeven bij welke budgettaire nota/nota’s deze mutaties hebben plaatsgevonden. Hierbij staat «VJN» voor Voorjaarsnota 2021, «MJN» voor Miljoenennota 2022, «NJN» voor Najaarsnota 2021 en «FJR» voor Financieel Jaarverslag Rijk 2021. Meer inzicht in en informatie over de tussentijdse bijstellingen is weergegeven in de verticale toelichtingen bij de betreffende nota’s en in de (suppletoire) begrotingen.

Deelplafond Rijksbegroting:
 

in miljoenen euro (– is onderschrijding)

2021

1

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021

147.573

 

Aanpassingen van het uitgavenplafond naar aanleiding van:

 

2

Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg (VJN, NJN, FJR)

– 150

3

Loon- en prijsontwikkeling (VJN, MJN)

544

4

Volkshuisvestingsfonds (VJN)

450

5

Plafondcorrectie Infrastructuurfonds en Deltafonds (VJN)

– 291

6

Valutaontwikkeling Defensie-uitgaven (VJN, MJN, NJN, FJR)

– 16

7

Correctie coronagerelateerde uitgaven (MJN, FJR)

– 27

8

Overige plafondcorrecties (VJN, MJN, NJN)

52

9

Uitgavenplafond bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 1 t/m 8)

148.134

10

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2021

148.388

 

Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond:

 

11

Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg (VJN, NJN, FJR)

– 150

12

Loon- en prijsontwikkeling (VJN, MJN)

544

13

Volkshuisvestingsfonds (VJN)

450

14

Plafondcorrectie Infrastructuurfonds en Deltafonds (VJN)

– 291

15

Valutaontwikkeling Defensie-uitgaven (VJN, MJN, NJN, FJR)

– 16

16

Correctie coronagerelateerde uitgaven (MJN, FJR)

– 27

17

Overige plafondcorrecties (VJN, MJN, NJN)

52

     
 

Uitgavenmutaties met beslag op budgettaire ruimte:

 

18

HGIS-bijstelling vanwege bni-volume (VJN, MJN)

74

19

EU-afdrachten (VJN, MJN, NJN, FJR)

771

20

Rente staatsschuld (VJN, MJN, NJN, FJR)

504

21

Dividend staatsdeelnemingen (VJN, MJN, NJN, FJR)

– 214

22

Schikking ABN AMRO (VJN)

– 300

23

Gemeente-, Provincie- en Btw-compensatiefonds (VJN, MJN, NJN)

328

24

Limburg (MJN, NJN, FJR)

38

25

Leerlingenraming (VJN)

– 72

26

Studiefinanciering (VJN)

39

27

Verhogen lerarenbeurs (MJN)

17

28

Uitvoeringskosten BIK (MJN)

– 17

29

Prognosemodel Justitiële Ketens (VJN)

209

30

Afpakken (FJR)

84

31

Asielketen (VJN)

– 25

32

Inburgering (MJN)

– 19

33

Huurtoeslag (VJN)

158

34

Jeugdzorg (VJN)

613

35

Herstel toeslagengedupeerden (VJN, MJN, FJR)

1.306

36

POK informatiehuishouding en dienstverlening (VJN)

427

37

Schadeherstel en versterking Groningen (VJN, MJN)

721

38

Bestuurlijke afspraken Groningen (VJN, MJN)

386

39

Ontvangsten NAM Groningen (VJN, NJN, FJR)

1.355

40

Investeringspakket Landen (VJN)

93

41

Veteranen en tekort munitie, opleiding en training (MJN)

90

42

Kasschuiven (VJN, MJN)

– 274

43

Onderuitputting (NJN, FJR)

– 4.844

44

Eindejaarsmarge (incl. GF/PF en HGIS) (VJN)

956

45

Aanvullende in=uit-taakstelling (VJN)

– 956

46

Invulling in=uit-taakstelling (NJN, FJR)

1.923

47

Diversen (VJN, MJN, NJN, FJR)

– 294

48

Reguliere uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 10 t/m 47)

152.026

49

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021 (=10–1)

815

50

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (=48–9)

3.891

51

Corona-uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021

21.559

52

Totale uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (=48+51)

173.585

Deelplafond Sociale Zekerheid:
   

2021

1

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2021

90.519

2

Overboekingen met Rijksbegroting en Zorg

204

3

Loon- en prijsontwikkeling

104

4

Uitgaven aan WW en Bijstand

– 3.220

 

WW (VJN)

– 1.194

 

WW (MJN+NJN)

– 1.382

 

WW (FJR)

58

 

Bijstand (VJN)

– 407

 

Bijstand (MJN+NJN)

– 158

 

Bijstand (FJR)

5

Overige plafondcorrecties

– 161

6

Uitgavenplafond bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 1 t/m 5)

87.446

     

7

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2021

90.888

 

Uitgavenmutaties met plafondaanpassing

 

8

Overboekingen met Rijksbegroting en Zorg

204

9

Loon- en prijsontwikkeling (incl. GF/PF)

104

10

Uitgaven aan WW en Bijstand

– 3.220

11

Overige uitgavenmutaties zonder beslag budgettaire ruimte

– 161

     
 

Uitgavenmutaties met budgettair beslag

 

12

AOW

– 281

 

AOW (VJN)

– 135

 

AOW (MJN+NJN)

– 122

 

AOW (FJR)

– 24

13

Arbeidsongeschiktheidsregelingen

– 63

 

AO (VJN)

– 64

 

AO (MJN+NJN)

23

 

AO (FJR)

– 21

14

Bijzondere bijstand

57

 

Bijzondere bijstand (VJN)

55

 

Bijzondere bijstand (MJN+NJN)

2

 

Bijzondere bijstand (FJR)

15

Compensatie transitievergoeding langdurige arbeidsongeschiktheid

293

 

CTVLAO (VJN)

393

 

CTVLAO (MJN+NJN)

– 92

 

CTVLAO (FJR)

– 9

16

Kinderopvangtoeslag

249

 

KO (VJN)

42

 

KO (MJN+NJN)

168

 

KO (FJR)

38

17

Re-integratiebudgetten

– 42

 

Re-Integratiebudgetten (VJN)

 

Re-Integratiebudgetten (MJN+NJN)

– 38

 

Re-Integratiebudgetten (FJR)

– 5

18

Toeslagenwet

– 64

 

TW (VJN)

– 38

 

TW (MJN+NJN)

– 26

 

TW (FJR)

19

Uitvoeringskosten UWV

– 147

 

Uvk UWV (VJN)

– 9

 

Uvk UWV (MJN+NJN)

– 40

 

Uvk UWV (FJR)

– 98

20

Verlofregelingen

157

 

Verlof (VJN)

– 61

 

Verlof (MJN+NJN)

168

 

Verlof (FJR)

50

21

Wet Kindgebonden Budget

– 69

 

WKB (VJN)

– 57

 

WKB (MJN+NJN)

– 5

 

WKB (FJR)

– 8

22

Wet tegemoetkoming loondomein

– 41

 

Wtl (VJN)

– 42

 

Wtl (MJN+NJN)

– 0

 

Wtl (FJR)

1

23

Ziektewet

94

 

ZW (VJN)

90

 

ZW (MJN+NJN)

18

 

ZW (FJR)

– 14

24

Kasschuiven

– 75

25

Diversen

– 88

26

Reguliere uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 7 t/m 25)

87.793

     

27

Over/onderschrijding bij Miljoenennota 2021 (= 7–1)

368

28

Over/onderschrijding bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 26–6)

347

29

Uitgavenniveau corona bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021

9.272

30

Totale uitgaven bij Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (= 26+29)

97.065

Vraag 70

Waardoor zijn de reguliere zorguitgaven 0,8 miljard euro hoger uitgevallen dan bij Miljoenennota?

Antwoord op vraag 70

Het 0,8 miljard hoger uitvallen van de reguliere zorguitgaven heeft onder meer de volgende oorzaken:

  • de nacalculatie van de overheveling van de ggz naar de Wlz (313 miljoen euro);

  • de actualisatie van de Zvw-uitgaven op basis van actuele ramingen van zorgverzekeraars (333 miljoen euro); en,

  • een tegenvaller in de Wlz voor de sector verpleging en verzorging en de ggz (157 miljoen euro).

Deze mutaties zijn toegelicht in de plafondtoets Zorg (pagina 40 t/m 43 in het Financieel Jaarverslag Rijk 2021). Naast de toelichting in de plafondtoets, worden de mutaties ook toegelicht in het jaarverslag van het Ministerie van VWS (paragraaf D. Financieel beeld Zorg, hoofdstuk 3 «Verticale ontwikkeling van de zorguitgaven en -ontvangsten).

Vraag 71

Waarom is er 771 miljoen euro meer afgedragen aan de Europese Unie en kunt u dit bedrag nader uitsplitsen? Wat is de verklaring dat de invoerrechten hoger zijn uitgevallen?

Antwoord op vraag 71

Het verschil tussen de raming van de EU-afdrachten in de Miljoenennota 2021 en de realisatie in het Jaarverslag over 2021 komt voort uit enkele mutaties naar aanleiding van aanvullende Europese begrotingen en andere budgettaire aanpassingen. In tabel 7 bij artikel 3.1 en 3.10 in het Jaarverslag van Buitenlandse Zaken staan al deze mutaties opgesomd. De grootste hiervan zijn de nacalculatie (190 mln.), het surplus over 2020 (– 101 mln.), de bijstellingen naar aanleiding van de Lenteraming van de Commissie (268 mln.), de kasschuif BAR (54 mln.), nabetalingen voor de invoerrechten (lage-waarde-textiel, 148 mln.; inspectierapport Europese Commissie, 98 mln.). Tot slot was de realisatie van de invoerrechten hoger dan verwacht werd bij de Miljoennota.

Vraag 72

Waaruit bestaat de overschrijding van 1,9 miljard euro op de in=uit taakstelling?

Vraag 82

Kan er een overzicht gegeven worden van de jaarlijkse bijdrage aan de in=uit-taakstelling bij de Slotwet?

Vraag 83

Waarom wordt er zo’n groot deel van de in=uit-taakstelling ingevuld bij de Slotwet en waarom was deze invulling nog niet bekend ten tijde van de najaarsnota?

Antwoord op vraag 72, 82 en 83

Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt. Dit is de zogenoemde in=uit-taakstelling. De in=uit-taakstelling kent geen concrete invulling, maar wordt gaandeweg ingevuld met onder andere onderuitputting of andere meevallers. De in=uittaakstelling is bij Najaarsnota voor 105 miljoen euro ingevuld. De resterende in=uittaakstelling van 1.818 miljoen euro is geheel ingevuld bij Slotwet. Bij Najaarsnota was nog onvoldoende zicht op de onderuitputting om al de gehele in=uittaakstelling in te vullen. In 2020 is de totale in =uittaakstelling van 1.336 miljoen euro bij Slotwet ingeboekt. In 2019 was bij Slotwet 563 miljoen euro van de in=uittaakstelling van in totaal 829 miljoen euro ingevuld.

Vraag 73

Wat is de status van de geschillen met de Europese Commissie over de afdrachten van invoerrechten?

Vraag 103

Kunt u een update geven ten aanzien van het geschil met de Europese Commissie als het gaat om de TEM-afdracht?

Antwoord op vraag 73 en vraag 103

De in het FJR (pg. 29) genoemde afdrachten onder voorbehoud aan de EC vanwege geschillen over invoerrechten betreft de afdrachten onder voorbehoud voor te laag aangegeven waarde textiel en schoenen uit China en voor het inspectieverslag over de TEM-boekhouding, meer in het bijzonder de voortvarendheid bij invoerdossiers die oninbaar zijn geworden. Voor de onderwaardering textiel en schoenen is Nederland in afwachting van een nieuwe beoordeling door de Commissie van de handhavingsstrategie en het eventueel gemiste bedrag aan TEM. Deze herbeoordeling is nodig na de uitsprak van het Hof van Justitie in de zaak CIE-VK (8 maart 2022). Het Hof heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de Commissie in bepaalde situaties de statistische methode mag toepassen om te berekenen welke inkomsten de EU heeft gemist door te laag aangegeven douanewaarden. Met deze methode kan de Commissie op basis van invoerstatistieken een afdracht berekenen in plaats van op basis van de douanerechten zoals de Douane heeft vastgesteld. Deze berekening met de statistische methode komt echter pas nadat is vastgesteld dat de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om de fraude te voorkomen onvoldoende waren. Voor de dossiers waarin de Commissie de voortvarendheid van het handelen door de Douane in twijfel heeft getrokken, wordt binnenkort een eerste reactie van de Commissie verwacht op het Nederlandse verweer. Daarnaast is er nog sprake van een geschil over de afdracht inzake zonnepanelen. Hiervoor is in 2020 een afdracht onder voorbehoud aan de EC gedaan (634 miljoen euro). De constructieve dialoog hierover loopt.»

Vraag 74

Hoe kan het dat de uitgaven aan de huurtoeslag hoger uitvallen dan geraamd, terwijl de huren vanaf 1 juli 2021 werden bevroren?

Antwoord op vraag 74

Ten tijde van de 1e suppletoire werd op basis van de ramingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB gedacht dat de uitgaven huurtoeslag in 2021 zouden stijgen als gevolg van een hogere werkloosheid en een lagere inkomensontwikkeling. Deze stijging van de uitgaven heeft zich uiteindelijk niet voorgedaan. Uit de verticale toelichting bij het jaarverslag blijkt dat de gerealiseerde uitgaven nagenoeg overeenkomen met de stand uit de begroting.

Vraag 75

Kunt u de hogere niet-belastingontvangsten van 430 miljoen euro bij het Ministerie van Financiën nader uitsplitsen?

Antwoord op vraag 75

De niet-belastingontvangsten op artikel 1 van de Financiënbegroting bestaan uit boetes en schikkingen, doorbelasting kosten vervolging en belasting- en invorderingsrente. De in 2021 gerealiseerde hogere niet-belastingontvangsten op artikel 1 van per saldo 410 miljoen euro kan als volgt uitgesplitst worden: ontvangsten «boetes en schikkingen»: 89 miljoen euro, ontvangsten «doorbelasting kosten vervolging»: 2 miljoen euro en de belasting- en invorderingsrente: 319 miljoen euro.

Vraag 76

Is de gehele onderuitputting van 577 miljoen euro bij het Ministerie van Defensie toe te schrijven aan gestrande onderhandelingen over de cao van het Ministerie van Defensie?

Vraag 77

Wordt de onderuitputting bij het Ministerie van Defensie alsnog ingezet voor een nieuwe cao zodra deze is gesloten?

Antwoord op vraag 76 en 77

De onderuitputting van 577 miljoen betreft het Defensiematerieelbegrotingsfonds (hoofdstuk K van de Rijksbegroting) en houdt geen verband met de lopende cao-onderhandelingen.

Op de Defensiebegroting (hoofdstuk X van de Rijksbegroting) is 172,5 miljoen in 2021 niet tot besteding gekomen als gevolg van het niet tot stand komen van een nieuwe cao. Deze middelen zijn voor 2022 bij de Startnota toegevoegd aan de Defensiebegroting en kunnen derhalve nog steeds ingezet worden ten behoeve van een nieuwe cao.

Vraag 78

Leiden de uitgaven bij het toekomstfonds die trager verlopen naar verwachting tot tegenvallers in 2022 en latere jaren?

Antwoord op vraag 78

Op het Toekomstfonds (artikel 3 van de EZK-begroting) geldt een onbeperkte eindejaarsmarge. Dit betekent dat alle onderuitputting via de reguliere eindejaarsmargesystematiek meegenomen kan worden naar het volgende jaar. Vertraagde uitgaven leiden dan ook niet tot tegenvallers in latere jaren.

Vraag 79

Wat is de reden dat een deel van de stikstofmiddelen niet is gebruikt?

Antwoord op vraag 79

Om verschillende redenen vinden sommige stikstofuitgaven op een later moment plaats dan oorspronkelijk geraamd:

  • De post met de hoogste onderuitputting (133 miljoen) betreft de maatregel gerichte aankoop (regeling provinciale aankoop veehouderijen). De publicatie van de wijziging van deze regeling ten behoeve van het beschikbaar stellen van de middelen uit het opgehoogde subsidiebudget is vertraagd, waardoor de betalingen in 2.022 jaren zullen plaatsvinden. Datzelfde geldt voor de regeling voor de tegemoetkoming die de voormalige PAS melders ontvangen voor advieskosten gemaakt voor het aanleveren van gegevens ten behoeve van het legaliseren van de melding (onderuitputting 5 miljoen).

  • De onderuitputting voor de meeste andere posten komt, omdat de aanvrager nog niet voldoet aan de vereisten om een (deel-)betaling op zijn subsidie te ontvangen, of omdat er minder aanvragen voor een regeling zijn dan waar bij het opstellen van de begroting van uitgegaan is. Dit is van toepassing op de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (7 miljoen), regeling versneld natuurherstel, natuurbank en programma natuur (7 miljoen), innovatie op het boerenerf (8 miljoen) en op enkele kleinere posten.

Vraag 80

Klopt het dat de onderuitputting op munitie in 2022 alsnog wordt ingelopen?

Antwoord op vraag 80

De financiële onderuitputting op munitie zal in 2022 niet volledig worden ingelopen. De tijd tussen het plaatsen van munitiebestellingen en het leveren van de bestelde munitie bedraagt gemiddeld twee tot drie jaar, zeker als dit munitie voor de grotere kalibers, zogenoemde kapitale munitie, betreft. Pas nadat de bestelde munitie is ontvangen en een contractueel overeengekomen kwaliteitskeuring heeft ondergaan wordt de levering betaald en vindt kasrealisatie plaats. Daarnaast is er op dit moment gezien de geopolitieke ontwikkelingen sprake van een overspannen markt voor munitie. Daar eind 2021 met de motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) structureel additioneel budget is toegevoegd aan de defensiebegroting zal het nog enige jaren duren voordat de additionele budgetten volledig tot besteding komen.

Vraag 81

Kunt u een uitsplitsing geven van de onderuitputting op de aanvullende post?

Antwoord op vraag 81

In totaal is in 2021 733,3 miljoen euro aan onderuitputting gerealiseerd op de aanvullende post. Dit betreft enerzijds onderuitputting op regeerakkoordmiddelen van het vorige regeerakkoord voor onder andere de schade- en versterkingsoperatie in Groningen, regionale knelpunten en klimaat. Anderzijds is er onderuitputting op de reserveringen voor Toeslagenoperatie, de compensatie van Zeeland en Digitale Veiligheid. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderuitputting. De verschillende posten zijn toegelicht in de Verticale Toelichting (bijlage 11 van het Financieel Jaarverslag Rijk) van de Aanvullende Post.

De onderuitputting van 2021 is bij Voorjaarsnota 2022 toegevoegd aan de begroting van 2022.

Onderuitputting Aanvullende Post

2021

Afboeken regeerakkoord middelen

– 18,9

Duitse oorlogsuitkeringen

– 0,3

Regeerakkoordmiddelen klimaat

– 4,0

Reservering regionale knelpunten

– 40,0

Gasfonds Groningen

– 71,6

Maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek

– 23,0

Onderuitputting loon- en prijs Aanvullende Post

– 58,4

Pok – overige verbeteringen dienstverlening rijk/zbo's

– 30,2

Reservering compensatie Zeeland

– 54,1

Reservering digitale veiligheid

– 83,0

Reservering Groningen

– 32,8

Reservering korte termijn investeringspakket Caribisch Nederland

– 2,0

Reservering toeslagen: actualisatie raming

– 315,0

 

– 733,3

Vraag 84

Kunt u de 3,2 miljard euro aan lagere uitgaven aan de Werkloosheidswet en bijstand nader uitsplitsen?

Antwoord op vraag 84

De Werkloosheidswet en de bijstand worden op verschillende momenten van het jaar bijgesteld op basis van nieuwe werkloosheidscijfers van het CPB en uitvoeringsinformatie. Hieronder ziet u een uitsplitsing van de verschillende bijstellingen in 2021 in miljoenen euro’s. De bijstelling van de bijstand middels een ISB (Kamerstuk 35 902, nr. 1) betreft het verlagen van de Tozo-doorstroom in de Bbz in verband met het verlengen van de Tozo tot 1 oktober 2021. Dit overzicht is zonder de verwerking van de loon- en prijsbijstellingen zoals indexatie.

Budgettaire nota

Bijstelling Werkloosheidswet

Bijstelling Bijstand

Voorjaarsnota

– 1.194

– 407

ISB

n/a

– 21

Miljoenennota

– 1.215

– 158

Najaarsnota

– 167

0

Financieel Jaarverslag Rijk

– 58

0

Totaal

– 2.634

– 586

Vraag 85

Kan er een versie van tabel 2.2.2 gegeven worden waarbij uitstel van de omvorming van ProRail tot een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) buiten beschouwing wordt gelaten met verklaring per post?

Antwoord op vraag 85

Tabel 2.2.2. splitst de mutatie in de belastingontvangsten uit tussen de raming van de Miljoenennota 2021 en de realisatie in het FJR 2021 in een deel dat verklaard wordt door tussentijdse beleidswijzigingen en een deel dat verklaard wordt door de economische ontwikkeling. De omvorming van ProRail heeft enkel invloed op de eerste categorie, de mate waarin staat in onderstaande tabel weergegeven. De endogene mutatie per belastingsoort verandert niet wanneer de omvorming buiten beschouwing wordt gelaten, en de verklaringen hierbij veranderen daarom ook niet.

Tabel: effect omvorming ProRail belastingontvangsten in Miljoenennota 2021
 

miljard euro

Vennootschapsbelasting

4,5

Dividendbelasting

2,0

BTW

0,7

Energiebelasting

0,0

Vraag 86

Waar in tabel 2.1.2. kan het tegenovergestelde effect gevonden worden aan de uitgavenkant van het uitstel van de omvorming van ProRail tot zbo?

Antwoord op vraag 86

Tabel 2.1.2 betreft de plafondtoets voor deelplafond Rijksbegroting, terwijl de uitgaven vanwege de omvorming van ProRail tot zbo niet-plafondrelevant zijn. Het uitstel van de omvorming is daarom niet zichtbaar in tabel 2.1.2, maar wel in de reeks Infrastructuur en Waterstaat in tabel 4.8 van bijlage 4.

Vraag 87

Hoeveel procent van de bedrijven viel in 2021 onder het hoge tarief van de vennootschapsbelasting (VpB)?

Antwoord op vraag 87

Het meest recente volledige belastingjaar is 2019. In dit jaar viel 4% van de bedrijven onder het hoge tarief van de vennootschapsbelasting.

Vraag 88

Hoeveel procent van de bedrijven valt onder het hoge VpB-tarief wanneer de schijfgrens wordt verlaagd naar 200.000 euro?

Antwoord op vraag 88

Het meest recente volledige belastingjaar is 2019. In dit jaar zou 8% van de bedrijven onder het hoge tarief vallen wanneer de schijfgrens wordt verlaagd naar 200.000 euro.

Vraag 89

Kunt u een uitsplitsing geven van de beleidsmatige premie-mutatie, inclusief Zorgverzekeringswet?

Antwoord op vraag 89

Onderstaande tabel toont de onderverdeling van de mutatie in de beleidsmatige ontwikkeling van de premies werknemersverzekeringen tussen de Miljoenennota 2021 en het FJR2021.

Beleidsmatige ontwikkeling premies werknemersverzekeringen

Miljoenennota 2021

2.022

Financieel Jaarverslag van het Rijk 2021

– 64

   

Mutatie

– 2.086

wv WW

– 2.090

wv WIA/WAO

0

wv Zorg

4

Vraag 90

Waardoor is de omvang van de hypotheekrenteaftrek zoveel sterker toegenomen dan verwacht werd bij de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 90

De omvang van de hypotheekrente nam in 2021 sterker af dan verwacht, niet sterker toe zoals in de vraag wordt gesteld. De in tabel 2.2.3 genoemde ontwikkeling van de hypotheekrenteaftrek betreft het saldo van de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait, en de aftrek vanwege geen of geringe eigenwoningschuld («Hillen»). De waarden zijn overgenomen uit de CPB-ramingen MEV 2021 en CEP 2022 bij respectievelijk de Miljoenennota 2021 en het FJR 2021. Een belangrijk onderdeel van de raming van de hypotheekrenteaftrek is de gemiddelde hypotheekrente op de uitstaande schuld. Deze is in 2021 sterker gedaald dan vooraf geraamd doordat relatief veel huishoudens vanwege de lage rentestand hun hypotheek hebben overgesloten.

Vraag 91

Wat is de reden van de sterke stijging van de belastingopbrengsten op personenauto’s en motorrijwielen?

Antwoord op vraag 91

De opbrengst van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) is in 2021 ongeveer even hoog als in 2020 (1,5 miljard euro). Onderliggend is echter sprake van een negatief effect op de belastingopbrengsten door beleidswijzigingen, en juist een positief effect vanuit de economie. Deze zogenaamde endogene ontwikkeling bedraagt +20,3%. De BPM wordt geheven over de nieuwverkopen van auto’s, en in 2020 zakte deze verkoop sterk in. In 2021 is daar nog geen herstel te zien. Daarnaast wordt ook bpm geheven over parallel geïmporteerde auto’s. De endogene groei komt in 2021 met name vanuit gestegen parallelimport. Ter vergelijking: in 2019 bedroeg de opbrengst van de bpm ongeveer 2,3 miljard euro.

Vraag 92

Waaruit bestaan de overige belastingontvangsten waarvan de opbrengst 40,5 procent naar beneden is bijgesteld?

Antwoord op vraag 92

De post «overige belastingontvangsten» wordt onder meer gebruikt voor geparkeerde ontvangsten die niet of nog niet juist toebedeeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een betaling zonder dat hier een aangifte bij beschikbaar is op dat moment. Omdat de post van nature weinig relatie kent met de algehele economische ontwikkeling en bovendien relatief klein van omvang is (ca. 170 miljoen euro in 2021) kan deze relatief sterk fluctueren.

Vraag 93

Kan er een uitsplitsing gemaakt worden van de post «Overig» in tabel 3.2.4?

Vraag 96

Kunt u een nadere uitsplitsing maken van de overige onrechtmatigheden op de uitgaven en verplichtingen? Wat zijn hier de vijf grootste (sub-)categorieën in?

Antwoord op vraag 93 en 94 en 96

De post «Overig» in tabel 3.2.4 betreffen fouten en onzekerheden die niet onder de andere categorieën in deze tabel zijn in te delen. De meest omvangrijke onrechtmatigheid binnen de post «Overig» onder verplichtingen – niet corona gerelateerd – betreft het Ministerie van Financiën (ad € 950,4 miljoen) vanwege ontbreken van wettelijke basis voor compensatiemaatregelen van de toeslagaffaire.

De overige geconstateerde onrechtmatigheden binnen deze categorie hebben een financiële omvang kleiner dan € 100 miljoen en betreffen meerdere ministeries. Dit zijn bijvoorbeeld fouten en onzekerheden gerelateerd aan subsidieregelingen.

Daarnaast is in deze categorie de optelsom van de fouten en onzekerheden opgenomen van de begrotingshoofdstukken die niet de afzonderlijke tolerantiegrenzen overschrijden (financiële omvang bij verplichtingen niet corona ca € 1 miljard en uitgaven niet corona ca € 1,1 miljard). Van deze optelsom van onrechtmatigheden is geen nadere specificatie beschikbaar, omdat de tolerantiegrens niet wordt overschreden en daarom niet toegelicht hoeven te worden in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het departementale jaarverslag. De oorzaken van deze onrechtmatigheden zullen overeenkomen met de onderscheiden categorieën in tabel 3.2.4.

Vraag 95

Kunt u per onrechtmatigheid uit tabel 3.2.4 aangeven waardoor dit is veroorzaakt, of dit inmiddels is opgelost en hoe hiermee in de toekomst zal worden omgegaan?

Antwoord op vraag 95

De onrechtmatigheden in tabel 3.2.4 zijn onder te verdelen in de acht onderscheiden categorieën. De bedragen per categorie zijn een optelsom van verschillende fouten en onzekerheden bij meerdere ministeries. In mijn reactie beperk ik mij daarom tot de meest omvangrijke onrechtmatigheden.

De betreffende bewindspersonen nemen primair zelf maatregelen om het financieel beheer op het eigen departement te verbeteren. Voor de opvolging van de bevindingen door de ministeries zelf verwijs ik u naar het desbetreffende Wetgevingsoverleggen.

Ik ben systeemverantwoordelijk voor het financieel beheer van het Rijk en heb bij mijn collega bewindspersonen reeds aandacht gevraagd voor de verbetering van het financieel beheer.

Een aantal acties heb ik reeds in gang gezet. Daar waar van toepassing, is dit gemeld bij de betreffende categorie.

De meest omvangrijke onrechtmatigheden zijn:

–  Niet tijdig informeren Kamers:

Bij verplichtingen coronagerelateerd heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in het eerste kwartaal van 2021 de Eerste Kamer niet tijdig geïnformeerd (de Tweede Kamer is wel tijdig geïnformeerd) over de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (€ 4,6 miljard).

Bij verplichtingen niet coronagerelateerd heeft het Ministerie van Defensie bij het Defensiematerieelfonds het parlement niet tijdig gemeld dat zij verplichtingen zijn aangegaan waarmee zij haar budget overschreed (€ 1,1 miljard).

In 2021 is vanaf het tweede kwartaal (na het Verantwoordingsdebat 2021) rijksbreed extra aandacht gevraagd voor de te volgen procedures bij het informeren van de beide Kamers. Daarna is deze omissie beduidend minder voorgekomen. Het komend jaar zal deze actie worden voortgezet, zodat deze verbetering wordt vastgehouden en het budgetrecht van de Kamers nog beter wordt nageleefd.

–  Niet naleven comptabele regelgeving:

Dit betreft onder andere het niet opvragen van een bankgarantie bij het verlenen van voorschotten met een financiële omvang groter dan € 500.000 op grond van artikel 13 lid 4 van de Regeling financieel beheer van het Rijk door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Ik zal ter verbetering van deze categorie het komend jaar onder meer de rijksbrede financiële kaders doorlichten op knelpunten en onduidelijkheden en deze hierop aanpassen.

–  Inkoop – aanbesteding:

Bij verplichtingen coronagerelateerd is de Minister van VWS verplichtingen (ca € 3 miljard) aangegaan ter bestrijding van de coronapandemie, waar bij het grootste deel (€ 2,4 miljard) bestellingen direct zijn gegund aan een leverancier zonder voldoende te onderbouwen waarom niet ook ander leveranciers zijn benaderd.

Bij verplichtingen niet coronagerelateerd heeft de Minister van Defensie aanbestedingsfouten (€ 1,3 miljard) gemaakt, waarbij gebruik is gemaakt van uitzonderingsprocedures zonder dat aan de voorwaarden wordt voldaan of zonder dat voldoende te motiveren.

–  Inkoop – overig:

Bij de uitgaven coronagerelateerd ontbreekt bij het Ministerie van VWS betrouwbare informatie waaruit blijkt dat overeengekomen prestaties feitelijk zijn geleverd (ca € 1,5 miljard).

–  Staatssteun:

Het Ministerie van VWS heeft hierbij subsidieregelingen niet voldoende getoetst op staatsteun.

–  Overig:

Bij verplichtingen niet corona ontbreekt bij het Ministerie van Financiën de wettelijke basis voor compensatieregelingen van de toeslagaffaire (ca 950,4 miljoen).

Daarnaast bevat deze categorie de optelsom van de onrechtmatigheden bij de begrotingshoofdstukken die niet de afzonderlijke tolerantiegrenzen overschrijden (financiële omvang bij verplichtingen niet corona ca € 1 miljard en uitgaven niet corona ca € 1,1 miljard). Van deze onrechtmatigheden is geen nadere specificatie beschikbaar, omdat deze niet toegelicht hoeven te worden wanneer de tolerantiegrens niet wordt overschreden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 93, 94 en 96.

–  Getrouw beeld:

Dit betreft de optelsom van onrechtmatigheden bij meerdere ministeries waarbij de verplichtingen dan wel de uitgaven niet getrouw zijn weergegeven in de administraties.

Vraag 97

Kunt u nader toelichten welke maatregelen worden getroffen om het verplichtingenbeheer te verbeteren?

Antwoord op vraag 97

  • Ik zal allereerst aandacht vragen aan mijn collega bewindspersonen om meer te sturen op verplichtingen en tijdig begrotingswijzigingen van het verplichtingenbudget naar het parlement te sturen.

  • Samen met de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer zal mijn departement bezien in hoeverre de bestaande regelgeving aanpassing behoeft en of de definitie van het verplichtingenbegrip verduidelijkt moet worden.

  • In samenwerking met departementen zal een normenkader worden opgesteld voor de wijze van administreren van negatieve bijstellingen op verplichtingen aangegaan in voorgaande jaren.

Vraag 98

Kunt u nader toelichten waarom het verbeteren van het financieel beheer complex is en het oplossen van problemen niet eenvoudig?

Antwoord op vraag 98

Problemen in het financieel beheer zijn vaak hardnekkig en vergen oplossingen die tijd nodig hebben. Dat kan komen door noodzakelijke systeem aanpassingen, nieuwe werkwijzen die geïntroduceerd moeten worden of regelgeving die moet worden aangepast. De problemen bij departementen zijn vaak ook zeer verschillend van aard, waardoor «one-size-fix» vaak niet aan de orde is.

Vraag 99

Worden er maatregelen genomen om het financieel beheer te verbeteren en zo ja, welke?

Vraag 12 SRV

Welke mogelijkheden ziet het kabinet vanuit Rijksbreed perspectief om de staat van het financiële beheer op de departementen te verbeteren?

Antwoord op vraag 99 en 12 SRV

  • De betreffende bewindspersonen nemen primair zelf diverse maatregelen om het financieel beheer op het eigen departement te verbeteren. Ik ben systeemverantwoordelijk voor het financieel beheer van het Rijk en heb bij mijn collega bewindspersonen reeds aandacht gevraagd voor de verbetering van het financieel beheer.

  • Inmiddels ben ik bezig met het uitzetten van verbeteracties zoals:

  • het agenderen van het budgetrecht van het parlement op zowel ambtelijk- als politiek niveau;

  • Het uitvoeren van risicoanalyses van het financieel beheer ten behoeve van de afstemming van de controle van de Auditdienst Rijk;

  • het doorlichten van mijn financiële kaders en deze aanpassen indien nodig;

  • En ik blijf me inzetten op kennisuitwisseling op het terrein van financieel beheer; zo wordt gewerkt aan een kennistraject dat helpt bij het oplossen van onvolkomenheden.

Vraag 100

Op welke grond zijn de vier Incidentele Suppletoire Begrotingen (ISB’s) die niet onder artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet vallen ingediend?

Antwoord op vraag 100

In 2021 is in het geval van vier ISB’s geen beroep gedaan op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. In deze gevallen kon niet worden gewacht op het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment, maar was het wel mogelijk om te wachten op afronding van de parlementaire behandeling zoals de aankoop van Rembrandts Vaandeldrager.

Vraag 101

Hoeveel ISB’s hadden een kortere doorlooptijd dan twee maanden?

Antwoord op vraag 101

In 2021 zijn zes van de 63 ingediende ISB’s binnen twee maanden door de beide Kamers in behandeling genomen en geautoriseerd. Het betreft:

  • Koninkrijksrelaties ISB1 inzake voedselhulp en steunmaatregelen Caribisch Nederland;

  • Koninkrijksrelaties ISB2 inzake coronamaatregelen voedselhulp, vijfde tranche liquiditeitssteun Aruba en steunmaatregelen Caribisch Nederland;

  • Financiën ISB1 inzake herstel toeslagen;

  • Financiën ISB4 inzake kwijtschelding private schulden toeslagengedupeerden;

  • IenW ISB5 inzake COVID-testen reizen;

  • OCW ISB12 inzake verlenging tegemoetkoming ongeplaceerde (culturele) evenementen.

Daarnaast is de OCW ISB inzake de verwerving van Rembrandts Vaandeldrager op 13 december 2021 bij de Tweede Kamer ingediend. Deze ISB zag toe op de wijziging van de begroting 2022. De Eerste Kamer heeft op 18 januari 2022 over de ISB gestemd.

Vraag 102

Kunt u net als voor de gedane uitgaven die zijn gedaan voor autorisatie door de Staten-Generaal een overzicht maken van de aangegane verplichtingen zonder autorisatie door de Staten-Generaal in het jaar 2021? Bij welke van deze aangegane verplichtingen is een beroep gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet?

Antwoord op vraag 102

De Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat de Staten-Generaal niet tijdig is geïnformeerd over de verplichtingen aangegaan in 2021 voor een bedrag van 6,448 miljard euro, waarvan 4,862 miljard euro coronagerelateerd en 1,586 miljard euro niet-coronagerelateerd. Bij deze verplichtingen is geen beroep gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet.

Vraag 104

Wat is de toename van de EU-afdrachten in procenten tussen 2017 en 2021?

Antwoord op vraag 104

In onderstaande tabel ziet u de uitsplitsing van de gerealiseerde bruto-EU-afdrachten en de per saldo EU-afdrachten (de brutoafdrachten minus de perceptiekostenvergoeding) voor de jaren 2017 tot en met 2021. In 2017 is er per saldo circa 6,3 mld. euro afdragen aan de EU. In 2021 bedroegen deze afdrachten circa 9,7 mld. euro. Dit is een toename van circa 53 procent.

3.1 Afdrachten aan de Europese Unie (x 1000)

2017

2018

2019

2020

2021

Bni-afdrachten (1)

3.403.187

4.080.678

5.071.871

5.168.886

5.531.713

Btw-afdrachten (2)

506.337

539.019

562.055

553.463

1.049.051

Invoerrechten (3)

3.081.426

3.137.642

3.434.289

3.943.638

3.891.582

Plastic-grondslag (4)

– 

– 

– 

– 

205.092

3.10 Diverse ontvangsten EU (x 1000)

         

Perceptiekostenvergoeding (5)

616.570

620.843

660.507

769.745

909.228

Per saldo afdracht aan de EU (1+2+3+4–5)

6.374.380

7.136.496

8.407.708

8.896.242

9.768.210

Mutatie in procenten t.o.v. voorgaand jaar

– 

12%

18%

6%

10%

Vraag 105

Welke 15 nieuwe bevindingen zijn door de Auditdienst Rijk geconstateerd met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering van het Rijk? Hoe wordt aandacht besteed aan de oplossing hiervan?

Antwoord op vraag 105

De nieuwe bevindingen van de Auditdienst Rijk betreffen:

 

Hoofdstuk

Onderwerp

Bevinding (kort)

1.

II.A. Staten-Generaal

Administratie/beheer voorschotten en verplichtingen

Tweede Kamer: Administratieve verwerking verplichtingen en voorschotten bij Tweede Kamer niet op orde

2.

II.A. Staten-Generaal

Inkoop en contractbeheer

Tweede Kamer: Onderbouwing prestatielevering niet altijd snel aantoonbaar

3.

II.A. Staten-Generaal

beheer IT-systemen (inclusief GITC)

Tweede Kamer: Nog geen effectieve werking van IT-beheersmaatregelen

4.

II.A. Staten-Generaal

interne beheersing/controle (waaronder materieelbeheer)

Eerste Kamer der Staten-Generaal, en Tweede Kamer der Staten-Generaal: Registratie kunstwerken verbetering noodzakelijk

5.

VI. Justitie & Veiligheid

Inkoop en contractbeheer

DJI-proces factuurverwerking moet herzien worden & omvangrijke incidentele fout ICT-inhuur

6.

VI. Justitie & Veiligheid

beheer IT-systemen (inclusief GITC)

Technisch beheer Leonardo: specifiek korte termijn verbeterplan vereist

7.

VII. BZK

interne beheersing/controle (waaronder materieelbeheer)

BZK: Interne controle financieel beheer schiet te kort

8.

VII. BZK

interne beheersing/controle (waaronder materieelbeheer)

RvIG: Onzekerheid volledigheid opbrengsten BRP-berichtenverkeer blijft bestaan

9.

VIII. OCW

beheer IT-systemen (inclusief GITC)

DG DUO: Verbetering IT-beheersingsmaatregelen bij DUO nodig

10.

VIII. OCW

Subsidiebeheer (incl. M&O)

Beleidsdirecties en FEZ: Onvoldoende risicoanalyse leidt tot ontoereikend M&O-beleid

11.

VIII. OCW

Administratie/beheer voorschotten en verplichtingen

Beleidsdirecties, DUO, Nationaal Archief en FEZ: Begrotingsrealisatie door te vroege bevoorschotting

12.

XII. Infrastructuur en Waterstaat

Subsidiebeheer (incl. M&O)

BSK: hiaten in naleving sanctiebeleid bij subsidievaststellingen

13.

XIII. Economische Zaken en Klimaat

beheer IT-systemen (inclusief GITC)

RVO: GITC voor UP.nl nog onvoldoende op orde

14.

XIII. Economische Zaken en Klimaat

beheer IT-systemen (inclusief GITC)

RVO: Aansluiting data UP.nl met EBS moeilijk navolgbaar

15.

XVI. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

interne beheersing/controle (waaronder materieelbeheer)

Dit was een bestaande bevinding, maar door een splitsing zit er een nieuwe component aan.

Materieelbeheer: Omvangrijke voorraden vragen duidelijke regie en monitoring voor het beheer.

Het duurzaam oplossen van bevindingen vraagt tijd, maar de departementen doen de uiterste best hieraan te werken. Elk departement heeft een intern verbeterplan dat ook besproken wordt in de bestuursraad en het audit committee van het departement.

Vraag 107

Waarom is de garantie voor de Next Generation EU(NGEU) met 254 miljoen euro toegenomen?

Antwoord op vraag 107

Het Nederlandse aandeel in het Europese BNI in 2021 is als gevolg van de jaarlijkse update van de economische ramingen van de lidstaten door de Commissie, gestegen van 5,7% naar tot 5,9%, wat leidt tot een hogere garantie. Daarentegen heeft de Europese Commissie nieuwe leningen uitgegeven tegen lagere rentes dan voorheen geraamd, wat leidt tot een lagere garantie. Per saldo leiden deze twee effecten tot een verhoging van de garantie aan NGEU met € 254 mln.


X Noot
1

CBS, Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2022, SDG 1 Geen Armoede. SDG 1 Geen armoede (cbs.nl)

X Noot
2

Zie ook: CBS, Monitor Brede Welvaart & SDG’s 2022, SDG 10 ongelijkheid verminderen. SDG 10.1 Sociale samenhang en ongelijkheid (cbs.nl)

X Noot
3

CBS, Schuldproblematiek in beeld, 2021. https://dashboards.cbs.nl/v3/SchuldenproblematiekInBeeld/

X Noot
4

CBS statline, Personen met uitgesproken schuldsanering; jaar uitspraak, regio, 2022. https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/84924NED/table?ts=1653921964022

X Noot
5

Kamerstuk 36 100 VIII, nr. 1

X Noot
8

Netto inkomen en toeslagen verminderd met zorgkosten

X Noot
9

In de stand coalitieakkoord is het effect van het verhogen van de ouderenkorting al verwerkt. Dit betrof een intensivering die ten goede komt aan een groot deel van de AOW-gerechtigden, namelijk die met aanvullend pensioen vanaf ca. € 5.000 (2025). Als we de voorbeeldhuishoudens in de tabel vergelijken met de stand vóór coalitieakkoord – dus zonder verhoging van de ouderenkorting – is het beeld bij de huishoudens met aanvullend pensioen positiever.

X Noot
11

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1759: Kamerbrief over risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid

X Noot
12

Bron: CBS statline, Bbp, productie en bestedingen; kwartalen, mutaties, nationale rekeningen. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84106NED/table?ts=1654005053160

X Noot
13

CBS statline, Bedrijven; opheffingen, bedrijfsgrootte, rechtsvorm, bedrijfstak https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83149NED/table?ts=1654006506748 en Faillissementen; bedrijven en instellingen, regio,

https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82522NED/table?ts=1654006965595

Naar boven