36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2022

Op 19 oktober jl. heb ik met uw Kamer een vervolg gegeven aan het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel toekomst pensioenen (Kamerstuk 36 067)1. In deze brief ga ik in op enkele toezeggingen die ik heb gedaan. Ook kom ik in deze brief terug op de onlangs verstuurde derde nota van wijziging (Kamerstuk 36 067, nr. 43).

Allereerst ga ik in deze brief in op het verzoek om op hoofdlijnen een overzicht te geven van potentiële geschillen en instanties waartoe burgers zich met hun klacht of geschil kunnen wenden. Daarna sta ik stil bij de praktische uitwerking van het principe «geen premie, wel recht» en kom ik op verzoek van uw Kamer terug bij de gehanteerde blootstelling aan zakelijke waarden in de transitieberekeningen van De Nederlandsche Bank (DNB). Ook ga ik in op toezeggingen rond de handreiking evenwichtige transitie en de referteperiode voor de berekening van het nabestaandenpensioen.

Daarnaast kom ik in deze brief ook terug op de onlangs verstuurde derde nota van wijziging, specifiek met betrekking tot de artikelsgewijze toelichting bij artikel 61a van de Pensioenwet.

Tot slot treft u bijgevoegd ook een schriftelijke appreciatie aan op de amendementen die tot en met 28 oktober zijn ingediend.

Overzicht van klachten en geschillen

Op verzoek van enkele leden heb ik uw Kamer toegezegd om een overzicht op hoofdlijnen te geven van potentiële geschillen op grond van het wetsvoorstel toekomst pensioenen, inclusief een overzicht van instanties waartoe burgers zich met hun klacht of geschil kunnen wenden.

Voordat ik nader in ga op bovengenoemd onderwerp, hecht ik eraan te benadrukken dat het opstellen van een meer gedetailleerd overzicht pas mogelijk is nadat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel en de bijbehorende lagere regelgeving is afgerond. De kaders voor de interne klachtenprocedure en externe geschilleninstantie zijn vastgelegd in het concept besluit toekomst pensioenen dat uw Kamer op 6 oktober jl. ter informatie heeft ontvangen. Op grond van de wet- en regelgeving vindt het aanwijzen van de externe geschilleninstantie plaats en wordt onder meer een reglement voor deze instantie vastgesteld. Belangrijke aspecten als termijnen, kosten en de bindendheid van uitspraken zullen daarin verder uitgewerkt worden.

Daarnaast is ook in de memorie van toelichting al opgemerkt dat de redenen voor en onderbouwing van individuele vorderingen divers kunnen zijn.2 De onderstaande opsomming is om bovengenoemde redenen dan ook niet limitatief. De verwachting is evenwel dat het in de meeste gevallen zal gaan om een nakomingsvordering al dan niet gecombineerd met een vordering tot schadevergoeding.

1) Potentiële geschillen

Potentiële geschillen vallen naar verwachting uiteen in twee hoofdcategorieën.

a) Geschillen omtrent de wijziging van de pensioenovereenkomst.

  • Geschil over binding aan de gewijzigde pensioenovereenkomst3:

    • o een wijziging van de pensioenovereenkomst anders dan met wederzijdse instemming (eenzijdig wijzigingsbeding, gebondenheid aan cao, binding bpf-en) kunnen tot geschillen leiden. Meer specifiek kan het gaan om:

    • o ontbreken wederzijdse instemming;

    • o ontbreken zwaarwegend belang van de werkgever;

    • o ontbreken instemming van de ondernemingsraad;

    • o ontbreken redelijk voorstel van de werkgever.

  • Geschil over transitieplan. Hierbij kan het gaan om geschillen over:

    • o wel of geen verzoek tot invaren bij de pensioenuitvoerder;

    • o (berekening) transitie-effecten;

    • o adequate compensatie.

b) Geschillen omtrent het invaren en de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling

  • Geschil over invaarbesluit pensioenfonds

    • o (voornemen tot) collectieve waardeoverdracht: onevenredig ongunstig;

    • o standaardinvaarpad: onevenwichtig nadeel;

    • o uitvoering van de collectieve waardeoverdracht;

    • o transitie-informatie (prognose en vastgestelde informatie);

    • o uitvoering van de compensatie in de vorm van extra pensioenaanspraken.

2) Instanties voor rechtsbescherming

De rechtsbescherming op grond van het wetsvoorstel kan als volgt schematisch worden weergegeven:

In aanvulling op dit schematisch overzicht wordt nog het volgende opgemerkt.

  • o De definitie van geschil waarvoor de externe geschilleninstantie bevoegd zal zijn, is opgenomen in het concept besluit toekomst pensioenen (voorgesteld artikel 14f). Het gaat om een geschil over de uitvoering van de pensioenregeling, met inbegrip van de uitvoering van de collectieve waardeoverdracht naar de gewijzigde pensioenregeling.

  • o Om een geschil aanhangig te maken bij de externe geschilleninstantie zal eerst de interne klachtenprocedure bij een pensioenuitvoerder doorlopen moeten worden. Dat geldt nu bijvoorbeeld ook al voor het aanhangig maken van een geschil bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).

  • o Na een bindend advies is er geen mogelijkheid tot hoger beroep van dat advies. Mocht één van de betrokken partijen geen gevolg willen geven aan het bindend advies, dan staat de gang naar de civiele rechter open voor de andere partij. Met het vonnis van de rechter kan de partij de uitvoering van het bindend advies afdwingen (executoriale titel). De rechter toetst daarbij marginaal.4

  • o Met betrekking tot de Ombudsman Pensioenen wordt opgemerkt dat deze op basis van de huidige wetgeving alleen kan bemiddelen door middel van niet-bindend advies en niet bevoegd is tot geschilbeslechting.

  • o Voor potentiële geschillen hierboven genoemd onder 1a) is de civiele rechter de aangewezen partij (de kantonrechter) en kan het geschil niet aanhangig worden gemaakt bij de geschilleninstantie

  • o Specifiek voor partijen die een pensioenovereenkomst sluiten (sociale partners of werkgever) is er – als partijen er niet tijdig in lijken te slagen tot overeenstemming te komen over het arbeidsvoorwaardelijk proces – de mogelijkheid om zich gezamenlijk te wenden tot de Transitiecommissie voor bemiddeling of advisering.

  • o Voor potentiële geschillen hierboven genoemd onder 1b) is de externe geschilleninstantie en/of de civiele rechter de aangewezen partij.

3) Voorlichting over mogelijkheden rechtsbescherming

Zoals toegezegd in reactie op het advies van de Raad voor de rechtspraak over het conceptbesluit toekomst pensioenen, dat uw Kamer op 17 oktober jl. ontvangen heeft, zal voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet een meer gedetailleerd overzicht gemaakt worden. Daarbij zal de suggestie van de Raad om een stroomschema met de mogelijke procedures en instanties voor rechtsbescherming te verstrekken, worden overgenomen. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de voor- en nadelen van de alternatieve geschillenbeslechting ten opzichte van de civiele rechter (onder meer termijnen, kosten, het al dan niet bindend zijn van uitspraken). De website onsnieuwepensioen.nl, waar informatie over het nieuwe pensioenstelsel in begrijpelijke taal te vinden is, leent zich hier goed voor. Informatie en toolkits voor professionals, zoals pensioenuitvoerders en werknemers- en werkgeversorganisaties, zijn beschikbaar via werkenaanonspensioen.nl.

Geen premie, wel recht

Door het lid Maatoug (GroenLinks) werd gevraagd naar de uitwerking en praktische uitvoerbaarheid van het principe «geen premie, wel recht» bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst pensioenen.

Het principe «geen premie, wel recht» houdt in dat een deelnemer bij een pensioenfonds pensioenaanspraken en -rechten op basis van het pensioenreglement kan claimen, ook als daar geen pensioenpremie voor afgedragen is, indien blijkt dat de persoon werkzaamheden verrichtte die onder de reikwijdte van de verplichtstelling vielen. Het pensioenfonds zal deze persoon alsnog aansluiten als deelnemer en de pensioenaanspraak of het pensioenrecht (met terugwerkende kracht) conform het pensioenreglement registreren. Het pensioenfonds heeft het recht de achterstallige pensioenpremie bij de (oud-) werkgever te innen. Er zijn evenwel uitzonderingen denkbaar waarbij het principe «geen premie, wel recht» niet geldt, bijvoorbeeld in situaties waarbij werkgever en werknemer opzettelijk geen premie hebben afgedragen terwijl zij zich bewust waren van de verplichting om deel te nemen in een bedrijfstakpensioenfonds.5

Deze werking van het principe «geen premie, wel recht» wijzigt niet onder de Wet toekomst pensioenen. De premie inclusief het rendement zal dan worden geregistreerd als pensioenvermogen ten behoeve van de deelnemer.

Zoals toegezegd heb ik gesproken met de Pensioenfederatie en enkele pensioenfondsen die nu al een premieregeling uitvoeren om na te gaan hoe zij omgaan met dit principe. Uit de gesprekken is mij duidelijk geworden dat deze pensioenfondsen ook nu al de verschuldigde premie en het gemiste rendement in rekening brengen bij de werkgever. In het pensioenreglement is opgenomen hoe rendementen over verschillende leeftijdscategorieën wordt toegerekend. Als de werkgever geen mogelijkheden tot verhaal biedt, dan zullen de kosten worden opgebracht door het collectief. Pensioenfondsen houden hiertoe een toereikende operationele reserve aan om deze kosten uit te betalen. Pas als uiterste middel mogen de pensioenvermogens van deelnemers hiervoor worden aangesproken.

Tijdens het wetgevingsoverleg kwam tevens de vraag aan de orde hoe pensioenfondsen omgaan met dit principe wanneer er sprake is van (schijn)zelfstandigheid. Het gaat dan om een persoon die in eerste instantie zelf heeft aangegeven een zelfstandige te zijn. De rechter kan echter vaststellen dat deze persoon feitelijk een werknemer is (geweest). Als deze werknemer onder de werkingssfeer valt van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds, dan komt het principe «geen premie, wel recht» aan de orde. Er zijn dus eerst enkele tussenstappen nodig voordat er sprake kan zijn van het toekennen van pensioenaanspraken en pensioenrechten met terugwerkende kracht. Dat verandert niet met de Wet toekomst pensioenen.

Blootstelling zakelijke waarden

Op verzoek van het lid Omtzigt heb ik laten nagaan van welke blootstelling aan zakelijke waarden is uitgegaan in de transitieberekeningen van DNB, die ik u eerder heb doen toekomen.6 Het standaardfonds belegt in deze berekeningen voor 50% in zakelijke waarden. De blootstelling voor de verschillende leeftijdscohorten varieert over tijd, afhankelijk van de waarde van toekomstige opbouw en de waarde van het toekomstig vermogen. In de berekeningen van DNB kan het overrendement voor geen enkele deelnemer lager zijn dan –50%, waardoor de vermogens van jongeren niet negatief kunnen worden. De transitie-uitkomsten zijn in lijn met een berekening met een maximale aandelenexposure van 150%.

Handreiking evenwichtige transitie

In reactie op vragen van het lid Maatoug (GL) rond compensatiemogelijkheden bij lage dekkingsgraden, heb ik toegezegd om in de Handreiking evenwichtige transitie die mijn ministerie in voorbereiding heeft, expliciet aandacht te besteden aan het vraagstuk van adequate compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek, specifiek in de situatie die door het lid Maatoug werd geschetst.

Mede op verzoek van ouderen- en jongerenorganisaties stelt mijn ministerie een Handreiking evenwichtige transitie op. De handreiking wordt uitgewerkt samen met een brede groep belanghebbenden: ouderen- en jongerenorganisaties, sociale partners en de pensioenfederatie. Bij de uitwerking worden ook onafhankelijke experts geraadpleegd. Met de handreiking wordt guidance geboden rond het invaren. Voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst pensioenen zal ik de handreiking publiceren en met uw Kamer delen.

De wijze waarop adequate compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek gegeven wordt is een vraagstuk dat hoort bij de transitie en zal daarom expliciet onderdeel zijn van de handreiking.

Referteperiode voor de berekening van het nabestaandenpensioen

Het uitgangspunt in het nieuwe stelsel is dat het nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum gebaseerd wordt op het pensioengevend loon van de overleden deelnemer. Naar aanleiding van vragen van de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP) en Omtzigt wordt, via het Besluit toekomst pensioenen, in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 toegevoegd dat het voor de berekening van de nabestaandenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum ook mogelijk is om uit te gaan van een referteperiode van maximaal vijf jaar voor het vaststellen van de pensioengrondslag. Het is aan sociale partners om te bepalen welke referteperiode passend wordt geacht in een specifieke sector.

Derde nota van wijziging

In de derde nota van wijziging is in de artikelsgewijze toelichting bij de aanpassing van artikel 61a Pensioenwet en artikel 73a Wvb een tekst opgenomen die niet overeenkomt met de voorgestelde wijziging van dit artikel (Kamerstuk 36 067, nr. 43). Op grond van de derde nota van wijziging wordt in artikel 61a in het eerste lid de tekst «het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid» vervangen door «het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid». Het gaat dus slechts om het aanpassen van een verwijzing.

Uit de toelichting kan nu worden opgemaakt dat het ook de bedoeling zou zijn het mogelijk te maken dat de gewezen deelnemer niet alleen kan kiezen voor vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen, maar ook voor vrijwillige voortzetting van (alleen) het wezenpensioen of voor vrijwillige voortzetting van beide (dus het hele nabestaandenpensioen). Dat is echter niet het geval.

Vrijwillige voortzetting van (ook) het wezenpensioen is in een eerder stadium wel een optie geweest, die is besproken met pensioenuitvoerders. Er waren echter veel uitvoeringstechnische vraagpunten bij het uitvoeren van een vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen. Uiteindelijk heb ik daarom besloten de vrijwillige voortzetting van wezenpensioen op dit moment niet toe te voegen aan de derde nota van wijziging. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik reeds toegezegd te kijken naar de mogelijkheden voor het uniformeren van het wezenbegrip. In dat kader zal ik ook onderzoeken of er niet alsnog mogelijkheden te bedenken zijn voor de deelnemer om ook het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. De pensioenuitvoerders en sociale partners zullen hierbij worden betrokken.

Amendementen

Op verzoek van uw Kamer treft u bijgevoegd een overzicht aan waarin ik de reeds ingediende amendementen schriftelijk apprecieer. Ik geef daar vervolgens ook een korte toelichting bij.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Appreciatie op de reeds ingediende amendementen d.d. 28 oktober 2022

Amendement (Kamernummer)

Appreciatie

Toelichting

Amendement van het lid Stoffer over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer (Kamerstuk 36 067, nr. 13)

Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 24

n.v.t.

Amendement van het lid Palland over een uitkeringscollectief in de solidaire premieregeling (Kamerstuk 36 067, nr. 16)

Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 46

n.v.t.

Amendement van de leden Palland en Ceder over een jaarlijkse keuze voor voortzetting risicodekking (Kamerstuk 36 067, nr. 17)

Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 47

n.v.t.

Amendement van het lid Omtzigt over een goedkeuringsprocedure voor het invaren (Kamerstuk 36 067, nr. 18)

Ontraden

In dit amendement wordt aan het besluitvormingsproces rondom invaren toegevoegd om het invaarbesluit voor te leggen aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.

Er kleven diverse nadelen aan een vorm van collectieve inspraak als de besluitvorming over de evenwichtigheid van de transitie al op andere tafels heeft plaatsgevonden. Het voegt substantieel meer complexiteit toe aan de uitvoering van het invaarproces bij pensioenfondsen, maar het neemt niet de mogelijke bezwaren weg waar de indiener op wijst die bij een aantal deelnemers en pensioengerechtigden kunnen leven over dat zij geen individueel bezwaar tegen het invaren kunnen maken.

Bovendien dient ook de vraag te worden gesteld of de uitkomst van een dergelijke raadpleging inhoudelijk het beste resultaat voor de deelnemer oplevert.

Ten overvloede, het amendement is gemodelleerd naar de procedure bij internationale collectieve waardeoverdrachten. Daar werd dit nodig geacht, omdat het pensioengeld in dat geval naar het buitenland overgedragen zou worden – en daarmee buiten het zicht van de Nederlandse toezichthouders zou verdwijnen. Dat is uiteraard niet het geval bij invaren of een reguliere collectieve waardeoverdracht.

Amendement van het lid Omtzigt over het openstellen van beroep (Kamerstuk 36 067, nr. 19)

Ontraden

De Nederlandse Bank (DNB) toetst of een verbod op collectieve waardeoverdracht wordt opgelegd op fondsniveau en niet op individuele basis. Het amendement wil dit aanpassen, zodat individuen wel zelf een bezwaar bij DNB kunnen indienen. Dat is niet logisch binnen het stelsel van collectieve besluitvorming. Het amendement werpt daarmee een onnodige drempel op om collectief in te varen. Terwijl collectief invaren juist een belangrijk middel is om de doelen uit het wetsvoorstel toekomst pensioenen te halen.

Amendement van het lid Omtzigt over een uitlooptermijn van ten minste zes maanden (Kamerstuk 36 067, nr. 20)

Ontraden

Een wettelijke uitloopperiode van minimaal zes maanden is voor pensioenfondsen met veel korte en wisselende dienstverbanden lastig uitvoerbaar. In het wetsvoorstel is daarom een vaste uitloopperiode van drie maanden opgenomen. Hiermee is een balans gevonden tussen het borgen van de positie van de deelnemer en uitvoerbaarheid. Een ongeclausuleerde sectorale afwijking bovenop de wettelijke standaardtermijn, leidt tot een onwenselijke verscheidenheid aan afspraken over de uitloopperiode.

Amendement van het lid Omtzigt over risicodekking in de Ziektewet en WIA (Kamerstuk 36 067, nr. 21)

Ontraden

In mijn brief van 17 oktober jl. is aangegeven dat het mogelijk is om wettelijk te regelen dat de oude pensioenuitvoerder de risicodekking voor nabestaandenpensioen standaard voortzet wanneer iemand een Ziektewetuitkering ontvangt. Als het amendement alleen betrekking op dit onderdeel zou hebben gehad, kan ik het oordeel Kamer laten.

Echter, het deel dat betrekking heeft op de situatie dat iemand arbeidsongeschikt raakt, moet ik ontraden. In de praktijk voorzien de meeste pensioenregelingen in premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat de arbeidsongeschikte werknemer deelnemer blijft in de pensioenregeling en dus naast opbouw van ouderdomspensioen ook verzekerd blijft voor nabestaandenpensioen.

Zonder nadere aanpassingen wordt dit amendement ontraden.

Amendement van het lid Omtzigt over het omzetten van ouderdomspensioen naar partnerpensioen (Kamerstuk 36 067, nr. 22)

Ontraden

Sociale partners zijn vrij om in de pensioenregeling een nabestaandenpensioen aan te bieden. Door het amendement wordt hier inbreuk op gemaakt. Het regelt immers dat in pensioenregelingen waar er geen afspraken zijn voor nabestaandenpensioen het ouderdomspensioen gebruikt wordt om alsnog een uitkering te doen bij overlijden van de deelnemer. Indirect is er dan dus toch sprake van een nabestaandenpensioen.

Het tweede deel van het amendement wordt eveneens ontraden. De hoogte van de dekking van het nabestaandenpensioen is maximaal 50%. Sociale partners staat het dus vrij om een lager percentage te kiezen. Door het amendement wordt een «te laag» gekozen nabestaandenpensioen niveau automatisch aangevuld tot 50% vanuit het ouderdomspensioen. Ook dit gaat tegen de onderhandelingsvrijheid van sociale partners in. Het levert daarnaast ook extra kosten op aangezien in de financiering van het ouderdomspensioen hier geen rekening mee is gehouden Het leidt dus tot meer premie-inleg. Bij gesloten pensioenfondsen kan dat niet, aangezien er geen inleg meer plaatsvindt.

Amendement van het lid Omtzigt over de maximale omvang van de reserves (Kamerstuk 36 067, nr. 23)

Ontraden

Dit amendement zorgt ervoor dat de kern van het wetsvoorstel – een meer persoonlijk pensioenstelsel met behoud van sterke elementen uit het huidige stelsel – verloren gaat. Met een maximum van 25% van de collectieve buffer kan deze zo groot worden dat allerlei herverdelingseffecten kunnen ontstaan, waardoor de discussies over de verdeling van het collectieve pensioenvermogen tussen generaties weer terugkeren. Deelnemers kunnen er niet zeker van zijn dat er voldoende persoonlijk pensioenvermogen voor hen wordt gereserveerd dat alleen ten goede zal komen aan hun eigen pensioen. Deelnemers die duidelijkheid bieden, is nu juist één van de kerndoelstellingen van dit wetsvoorstel.

Amendement van het lid Stoffer c.s. ter vervanging van Kamerstuk 36 067, nr. 13 over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer (Kamerstuk 36 067, nr. 24)

Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 25

n.v.t.

Nader gewijzigd amendement van het lid Stoffer c.s. ter vervanging van Kamerstuk 36 067, nr. 24 over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer (Kamerstuk 36 067, nr. 25)

Oordeel Kamer

Deze geautomatiseerde gegevensuitwisseling brengt een significante verandering met zich mee. Pensioenfondsen leveren dan niet alleen gegevens aan MPO.nl aan, maar halen die, op verzoek van de deelnemer, ook op.

Dit vereist zorgvuldige privacy-waarborgen. Er moet bijvoorbeeld goed geregeld worden waarvoor de ontvangende uitvoerder de gegevens mag gebruiken en hoe lang de gegevens bewaard mogen worden.

Indien dit amendement wordt aangenomen, dient dit bij AMvB geregeld te worden. De Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens zullen bij uitwerking van deze AMvB, zoals gebruikelijk, geconsulteerd worden.

Amendement van het lid Stoffer over een permanente geschilleninstantie (Kamerstuk 36 067, nr. 31)

Oordeel Kamer

Er zijn geen principiële bezwaren tegen een permanente geschilleninstantie. Een permanente geschilleninstantie kan immers een bestaande leemte in de rechtsbescherming vullen. In het wetsvoorstel is in eerste instantie de focus gelegd op de transitie met een tijdelijke geschilleninstantie tot 1 januari 2028, maar er zijn goede redenen om de geschilleninstantie van meet af aan permanent te maken. De rechtsbescherming van deelnemers en pensioengerechtigden staat daarbij voorop.

Amendement van het lid Den Haan over het geven van een beroepsrecht aan geledingen vinnen het verantwoordingsorgaan (Kamerstuk 36 067, nr. 45)

Ontraden

Dit amendement beoogt om niet alleen het gehele verantwoordingsorgaan, maar ook geledingen binnen het verantwoordingsorgaan een beroepsrecht te geven. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt of het pensioenfondsbestuur de verschillende belangen evenwichtig heeft meegewogen en baseert zijn advies hierop. Door een beroepsrecht voor geledingen te introduceren komt de focus te sterk op «het eigen belang» te liggen. Het amendement leidt tot ongewenste verhoudingen binnen het verantwoordingsorgaan en kan daarmee leiden tot onnodige juridische procedures. Ik ontraad daarom dit amendement.

Amendement van het lid Palland over een uitkeringscollectief in de solidaire premieregeling (Kamersutk 36 067, nr. 46)

Oordeel Kamer

In de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 36 067, nr. 11) bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen is aangegeven dat in overleg met sociale partners, de Pensioenfederatie en DNB een variant voor een collectieve uitkeringsfase in de solidaire premieregeling is uitgewerkt, die voldoet aan zowel alle wettelijke randvoorwaarden als aan de wensen van het veld. Een wettelijke aanpassing is hier niet voor nodig. Het lijkt wel toegevoegde waarde te hebben om een wettelijke grondslag te creëren, waarmee in de lagere regelgeving kan worden bevestigd dat een collectieve uitkeringsfase binnen de solidaire premieovereenkomst – zoals technisch uitgewerkt met bovengenoemde partijen – mag worden toegepast.

Amendement van de leden Palland, Ceder, Smals en Stoffer over een jaarlijkse keuze voor voortzetting risicodekking (Kamerstuk 36 067, nr. 47)

Oordeel Kamer

In dit amendement wordt voorgesteld de default aan te passen van stopzetten bij geen reactie van de deelnemer naar voortzetten van de risicodekking. Dit voorkomt schrijnende gevallen bij nabestaanden van deelnemers. Bij het bepalen van een juiste default voor de vrijwillige voortzetting van risicodekking is sprake van een dilemma:

• Enerzijds ontstaan mogelijk schrijnende situaties waarin de risicodekking onterecht wordt beëindigd omdat de deelnemer niet op een brief van de pensioenuitvoerder heeft gereageerd.

• En anderzijds, als we mogelijk schrijnende situaties willen voorkomen met een default, ontstaat het risico op jarenlang onterecht blijven onttrekken van risicopremies aan pensioenkapitaal en mogelijk dubbele / oververzekering voor partnerpensioen.

Schrijnende situaties moeten zo veel als mogelijk voorkomen worden. Het omdraaien van de default – dus dit amendement – kan oordeel Kamer worden gegeven.

Ik wil daarbij wel nog de suggestie van het lid Nijboer opmerken. Hij stelt voor om bijvoorbeeld na 3 of 5 jaar nog eens expliciet bevestiging aan de deelnemer te vragen voor vrijwillige voortzetting.


X Noot
1

Kamerstuk 36 067, nr. 53.

X Noot
2

Kamerstuk 36 067, nr. 3, p. 92 (paragraaf 10.3.4).

X Noot
3

Zie ook Kamerstuk 36 067, nr. 3, p. 189.

X Noot
4

Zie ook Kamerstuk 36 067, nr. 3, p. 119.

X Noot
5

Memorie van toelichting bij de Pensioenwet, Kamerstuk 30 413, nr. 3, p. 63.

X Noot
6

Transitie-effecten doorrekeningen DNB augustus 2022, Kamerstuk 36 067, nr. 14.

Naar boven