35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

Nr. 24 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2021

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen over de begroting SZW 2022, gesteld door de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van het onderzoek door de rapporteurs Kat en Maatoug.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Armoede en schulden

Vraag 1

Hoe kunnen de uitgaven voor armoede en schulden meer doelmatig en doeltreffend worden gedaan?

Antwoord

Ik streef naar een zo hoog mogelijke doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven. Inzet is om deze aan te laten sluiten op de doelen zoals geformuleerd in de brede schuldenaanpak, de ambities kinderarmoede en de actielijnen uit de intensiveringsaanpak. Daarom worden diverse onderdelen van het beleid rond armoede en schulden periodiek geëvalueerd met als doel om het beleid van alle betrokken partijen (naast SZW ook andere departementen, gemeenten en maatschappelijke organisaties) te verbeteren. Zo is de brede schuldenaanpak recent geëvalueerd (Kamerstuk 24 515, nr. 600) en is, mede aan de hand van enkele onderzoeken, gerapporteerd over de voortgang van de ambities kinderarmoede (Kamerstuk 24 515, nr. 608). Ook de projecten die lopen in het kader van de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak worden om deze reden gemonitord en geëvalueerd. Eind 2021 komt er een tussenrapportage beschikbaar en in 2022 worden de eindresultaten verwacht. De resultaten van de evaluaties zijn en worden gebruikt om het beleid zo doelmatig en doeltreffend mogelijk vorm te geven.

Vraag 2

In hoeverre richt u zich op de aanbevelingen die voorvloeien uit de evaluatie naar de Brede Schuldenaanpak, zoals het monitoren en meten van de effecten van de maatregelen, zodat inzichtelijk wordt wat wel en wat niet werkt in de schuldenaanpak en voor het bundelen en verspreiden van bestaande kennis? Hoe worden maatregelen op andere beleidsterreinen hierin meegenomen?

Antwoord

In de huidige en toekomstige aanpak van de schuldenproblematiek worden de lessen uit de evaluatie van de brede schuldenaanpak betrokken. Zo is bij de projecten in het kader van de intensivering van de armoede en schuldenaanpak een duidelijke focus aangebracht door deze te richten op drie hoofdlijnen (bestaande en nieuwe groepen in beeld krijgen, passende ondersteuning bieden en uitvoeringsorganisaties versterken) en worden deze projecten gemonitord en geëvalueerd. Deze waardevolle lessen zal ik ook betrekken in de verdere ontwikkeling van de schuldenaanpak. Met de huidige aanpak is een basis gelegd voor een integrale schuldenaanpak, waarbij ook aandacht is voor de maatregelen die op andere beleidsterreinen worden getroffen. De brede schuldenaanpak is een gezamenlijke aanpak van departementen (BZK, EZK, Financiën, JenV, OCW en SZW), gemeenten, uitvoeringsorganisaties en vele maatschappelijke organisaties. Ook naar de toekomst toe is het belangrijk dat te behouden en om gezamenlijk in te zetten op het aanpakken van de schuldenproblematiek.

Vraag 3

Wat zijn de in de begroting SZW 2022 genoemde experimenten voor vroegsignalering van (dreigende) problematische schulden die in 2021 zijn gestart?

Antwoord

In 2021 zijn twee experimenten voorbereid over het signaleren van mensen met (dreigende) problematische schulden (Kamerstuk 24 515, nr. 601). Bij het ene experiment krijgen inwoners een aanbod voor schuldhulpverlening naar aanleiding van betalingsachterstanden op gemeentebelastingen. Bij het andere experiment zijn hypotheekachterstanden de aanleiding. De experimenten starten vanaf 2022.

Vraag 4

Kunt u die experimenten meer toelichten, zoals wat zij tot nu toe hebben opgeleverd, waarom en tot wanneer ze worden verlengd, wat ze moeten bereiken, hoe dat wordt gemeten en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd?

Antwoord

Bij de experimenten om mensen met (dreigende) problematische schulden vroegtijdig te signaleren geven schuldeisers contactgegevens en gegevens over betalingsachterstanden door aan de gemeente. Met behulp van deze informatie doet de gemeente een aanbod voor schuldhulpverlening aan de betreffende inwoners. Artikel 10 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening biedt deze mogelijkheid. In 2021 zijn twee experimenten voorbereid, die vanaf 2022 worden uitgevoerd. De experimenten hebben een looptijd van vier jaar en worden gemonitord en geëvalueerd om te beoordelen of voortzetting en opschaling wenselijk is. Ik zal de Kamer over de resultaten en een eventueel vervolg informeren. Gemeenten en (overheids)schuldeisers hebben ideeën voor meer experimenten over de vroegsignalering van schulden. Ik zal de Kamer informeren als deze ideeën zijn uitgewerkt en de voorbereiding van regelgeving start om de bijbehorende uitwisseling van betalingsachterstanden (persoonsgegevens) mogelijk te maken.

Vraag 5

Hoe staat het met de verbeterde aansluiting tussen het minnelijk en wettelijk traject van schuldsanering en rijksincasso(visie), die in de begroting SZW 2022 wordt genoemd?

Antwoord

Ik heb u afgelopen zomer een afschrift doen toekomen van een brief die ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming stuurde aan de Nationale ombudsman.1 In deze brief ga ik in op de diverse acties die worden ingezet om de aansluiting tussen het minnelijke en wettelijke traject te verbeteren, zoals de verbeterde toegang tot de Wsnp en de maximale reactietermijn voor schuldeisers. Het wetsvoorstel voor de Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, heeft u reeds ontvangen.2

Op 25 februari 2021 heeft de Tweede Kamer daarnaast de motie van het lid Van Beukering-Huijbregts aangenomen, die de regering verzoekt om het samenvoegen van het minnelijke traject en de Wsnp te verkennen.3 Een onderzoek hiertoe wordt op dit moment uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zullen in het begin van 2022 aan uw Kamer worden verstuurd.

Wat betreft de verdere uitwerking van de Rijksincasso(visie) kan ik u melden dat er een proces gaande is om de Rijksincassovisie nader te concretiseren en te implementeren. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn dat de burger centraal staat in het proces van Rijksincasso en dat een burger slechts één afloscapaciteit heeft. Deze verdere concretisering van de Rijksincassovisie zal in 2022 zijn beslag krijgen.

Belangrijke onderdelen van de Rijksincassovisie zijn (de implementatie van) de vereenvoudigde beslagvrije voet en het programma keten voor derdenbeslag (verbreding beslagregister). Ik heb u daarover het afgelopen jaar periodiek geïnformeerd (zie onder andere Kamerstuk 24 515, nr. 603). Daarnaast heeft de clustering Rijksincasso voor wat betreft de incassodienstverlening de afgelopen jaren vorm gekregen. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO en CJIB zijn geclusterd en met de SVB wordt nauw samengewerkt. Door deze samenwerking hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl.4 werken deze partijen aan een intensivering van hun samenwerking en hebben zij de ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen te realiseren. De Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen uw Kamer in de loop van 2022 informeren over de ontwikkeling rond de samenwerking van de Clustering Rijksincasso-partijen en daarin de stand van zaken van de intensivering mee nemen. Hierin zal ik u ook informeren over de wijze van samenwerking op dit gebied met de Belastingdienst.

Vraag 6

Kunt u toelichten wat de financiële consequenties zijn van de invoering, respectievelijk in voorbereiding zijnde, Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag?

Antwoord

De financiële consequenties van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet tot en met 2021 bedroeg circa € 40 miljoen. Dit bedrag bestaat uit de bouwkosten van de rekenmodules voor de automatische berekening van de beslagvrije voet, het online burgerportaal, programmakosten en implementatiekosten bij de verschillende ketenpartijen.

De uitvoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet heeft structurele financiële consequenties. In de SZW begroting voor 2022 is uitgegaan van een bedrag van circa € 9,2 miljoen in 2022 en vanaf 2023 € 8,4 miljoen per jaar. Dit is gebaseerd op eerder geleverde kostenopgaven van de ketenpartijen. Het Ministerie van SZW is voornemens de ketenpartijen te vragen de structurele beheerkosten van de uitvoering van de wet in 2022 te herijken. Mocht de herijking leiden tot een nieuw kostenbeeld, dan zal de SZW begroting hierop worden aangepast.

Het wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag en de daarbij behorende algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden thans voorbereid. Op dit moment voeren de betrokken partijen uitvoeringstoetsen uit op de AMvB en wordt een internetconsultatie gedaan. Op basis van de uitvoeringstoetsen kan begin 2022 een inschatting worden gegeven van de financiële gevolgen van het wetsvoorstel en de AMvB, die zullen worden opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en nota van toelichting bij de AMvB.

Vraag 7

Kunt u het artikel 99 Nog onverdeeld nader toelichten, zoals of de in de kabinetsbrief genoemde begrote uitgaven van gezamenlijk € 45 miljoen daarop zijn opgenomen? Zo ja, op welke artikelen en wanneer worden deze budgetten overgeheveld, of (wanneer) worden deze budgetten overgeheveld naar de gemeenten en zijn het geoormerkte uitkeringen? Zijn de genoemde € 45 miljoen onderdeel van de € 184 miljoen die genoemd worden bij de post Diverse reserveringen/vrijval, zijnde middelen die direct zijn overgeboekt naar het Gemeentefonds, BTW-compensatiefonds en diverse artikelen op de SZW-begroting? Welk deel van genoemde € 184 miljoen gaat nog uitgegeven worden aan armoede- en schuldenbestrijding? Gaat het bij genoemde € 184 miljoen (deels) om juridische en/of beleidsmatige verplichtingen?

Antwoord

Op artikel 99 staan middelen gereserveerd die op een later moment, wanneer de uitwerking van de plannen voldoende concreet is, naar de betreffende beleidsartikelen dan wel andere begrotingen worden overgeboekt. Vanaf artikel 99 kunnen geen uitgaven worden gedaan.

De door u genoemde € 45 miljoen (€ 30 miljoen voor gemeentelijk schuldenbeleid en € 15 miljoen voor bijzondere bijstand) voor begrotingsjaar 2022 is inmiddels, via de Septembercirculaire, overgeboekt naar het Gemeentefonds. De middelen zijn toegekend aan de algemene uitkering van het Gemeentefonds; dit zijn dus geen geoormerkte uitkeringen. Er is voor deze middelen geen sprake van overboekingen naar begrotingshoofdstukken anders dan het Gemeentefonds.

In eerste instantie stonden deze middelen gereserveerd op de aanvullende post (AP) bij Financiën. De overboeking van de middelen naar de SZW-begroting (+ € 45 miljoen) is onderdeel van de door u genoemde € 184 miljoen uit tabel 160 van de SZW-begroting 2022. De overboeking van de SZW-begroting naar het Gemeentefonds (–/– € 45 miljoen) is onderdeel van de post «overboekingen met andere departementen» in dezelfde tabel.

Van de genoemde € 184 miljoen kan € 6 miljoen, naast de hierboven genoemde € 45 miljoen, worden geschaard onder armoede- en schuldenbestrijding. Dit betreft namelijk een reservering voor het Waarborgfonds schulden, onderdeel van een totale (maximale) reservering van € 30 miljoen voor dit doeleinde in de jaren 2021–2025.

Of de € 184 miljoen beleidsmatige en/of juridische verplichtingen betreft, is niet in algemene zin te zeggen. Voor het deel dat reeds is overgeboekt naar een beleidsartikel is het aannemelijk dat er sprake is van zowel een juridische als beleidsmatige verplichting. Voor het deel dat nog op artikel 99 resteert, geldt dat hier in de regel sprake is van een bestuurlijke verplichting. Dit betreft namelijk voornamelijk plannen waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (denk aan de veranderopgave inburgering, aanpak Jeugdwerkloosheid, vereenvoudiging beslagvrije voet/ stroomlijning keten derdenbeslag en kinderopvang op Caribisch Nederland).

Vraag 8

Hoe wordt in 2021 en 2022 het vervolg gegeven aan de Subsidieregeling Armoede en Schulden?

Antwoord

De Minister van SZW heeft de Tweede Kamer op 11 maart 2021 (Kamerstuk 24 515, nr. 600) geïnformeerd over de evaluatie van de subsidieregeling armoede en schulden. In deze brief is aangegeven dat de middelen in 2020 en 2021, aansluitend op de uitkomsten van de evaluatie, worden ingezet voor het verder landelijk opschalen en verduurzamen van een aantal projecten. Voor 2022 kunnen de middelen worden ingezet op de prioriteiten voor het armoede- en schuldenbeleid van het nieuwe kabinet.

Vraag 9

Zijn de plannen bijtijds voor een eventueel vervolg van de Subsidieregeling Armoede en Schulden, nu aan het volgende kabinet wordt overgelaten of en op welke wijze die subsidieregeling wordt voortgezet in 2022? Kan de menskracht en deskundigheid daarvoor behouden blijven wanneer de subsidieregelingen niet op elkaar aansluiten?

Antwoord

De vraag of (en zo ja, wanneer, op welke wijze en met welk budget) een subsidieregeling wordt vormgegeven, wordt inderdaad overgelaten aan een nieuw kabinet. Het uitgangspunt is om de beschikbare financiële middelen, net zoals in 2021, in 2022 in te zetten om armoede en schuldenproblematiek te voorkomen en tegen te gaan. Ook nu is er geen sprake van op elkaar aansluitende subsidieregelingen. Dat is op zich niet erg, want het betreft bij de projecten op basis van deze subsidieregeling incidentele en eindigende subsidies. Het is aan de partijen die de projectsubsidies hebben ontvangen om de menskracht en deskundigheid na afloop van de projecten/werkzaamheden op peil te houden. Uit de evaluatie van de subsidieregeling blijkt dat het veel partijen is gelukt na afloop van de incidentele projectsubsidie de activiteiten voort te zetten en vrijwel alle projecten hebben succesvolle verbindingen gelegd met andere organisaties en met de gemeentelijke dienstverlening.

Vraag 10

Hoe gaat u de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) benutten om breder te evalueren dan alleen voor een beleidsthema en te bezien wanneer dit strategisch handig is, zodat de resultaten betere en meer bruikbare inzichten op belangrijke beleidsthema's, en in de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid opleveren?

Antwoord

In de SZW begroting 2022 is de eerste versie van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van SZW opgenomen. De SEA bevat een evaluatieplanning voor 2022 en verder voor de SZW beleidsthema’s. Met de SEA wordt de focus verbreed naar een onderbouwde en strategische programmering van onderzoek en evaluatie gedurende de gehele beleidscyclus. De aankomende jaren wordt de SEA verder uitgewerkt en gekoppeld aan de kennisagenda van SZW, waarbij de ambitie is om meer brede maatschappelijke effecten en domeinoverschrijdende gevolgen mee te nemen in onderzoeken en evaluaties.

Vraag 11

Hoe gaat u de samenhang tussen drie onderzoeken binnen dit thema Armoede en schulden vormgeven (en ook tussen alle geformuleerde thema’s van de SEA)? Welke inzichten moeten die evaluaties opleveren voor het al dan niet bijsturen van beleid, zodat daarmee de koppeling met de beleidscyclus gemaakt kan worden?

Antwoord

Het SEA thema «armoede en schulden» geeft een planning weer van onderzoek dat in de komende jaren uitgevoerd gaat worden. Zoals in vraag 10 is beantwoord, bevat de begroting 2022 de eerste versie van de SEA van SZW. De SEA, en de onderzoeksplanning op dit thema in het bijzonder, wordt in de begroting van 2023 verder ingevuld. De SEA maakt inzichtelijk waar de kennisbehoefte zit, en wanneer de uitkomsten strategisch handig zijn om te hebben. Dit moet leiden tot betere, en meer bruikbare inzichten over de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. De drie onderzoeken (Schuldenproblematiek in beeld, evaluatie intensivering armoede- en schuldenaanpak en evaluatie besluit breed moratorium Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) richten zich op afzonderlijke onderwerpen binnen het schulden- en armoedebeleid en kennen elk hun eigen doel- en vraagstelling. Dat laat onverlet dat er samenhang is tussen deze onderzoeken. Zo is het onderzoek «Schuldenproblematiek in beeld», dat inzicht zal geven in de ontwikkeling van probleemschulden sinds corona, mede van belang voor de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid, die er op gericht is om huishoudens die in de problemen komen tijdig te bereiken en passende ondersteuning te bieden.

Door het opnemen van elk van de onderzoeken in de SEA wordt, in lijn met het doel van de SEA, voor alle relevante partijen (waaronder uw Kamer en de partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van het schulden- en armoedebeleid) inzichtelijk welk evaluatiemateriaal op dit beleidsterrein beschikbaar komt. De uitkomsten van de onderzoeken zullen met relevante partijen op het terrein van schulden en armoede besproken worden om te bezien of, en zo ja hoe, bijstelling van het beleid wenselijk is. Waar relevant biedt de bespreking van de uitkomsten ook de kans om in te gaan op samenhang tussen de verschillende onderzoeken. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van de drie onderzoeken worden geïnformeerd.

Uitgavenplafond

Vraag 1

Hoe kunnen de begrotingsgefinancierde uitgaven van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals het macrobudget participatiewet-uitkeringen (bijstand), een deel van de AOW-uitgaven en de Kinderopvang en kindregelingen (Kinderbijslag en Kindgebonden budget), transparanter worden, mede gelet op jaarlijks terugkerende onder- of overschrijding?

Antwoord

De begrotingsgefinancierde uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn niet anders dan de uitgaven die worden gedaan vanuit de andere departementale begrotingen. De Tweede Kamer heeft op deze uitgaven dus precies dezelfde invloed (budgetrecht, informatierecht) als op de rest van de rijksbegroting. Wel kan het natuurlijk zo zijn dat de aard van de uitgaven aan sociale zekerheid anders is. Het gaat immers vaak om beleidsterreinen met een grote budgettaire omvang, met regelingen die vaak een open-einde karakter kennen. Bij open-einde regelingen geldt het recht op uitkering als men aan de voorwaarden voldoet, ongeacht of die uitgaven waren geraamd of passen binnen het vastgestelde uitgavenplafond. Dit maakt dat de Minister van SZW hier beperkte sturingsmogelijkheden heeft, zeker op de korte termijn. Beheersen van de uitgaven kan alleen via het aanpassen van de hoogte van de uitkering of het aanpassen van de doelgroep. Voor beide opties is een wetswijziging noodzakelijk. Het karakter van de sociale zekerheid (maar ook bijvoorbeeld de zorg), maakt het onvermijdelijk dat de gerealiseerde uitgaven niet altijd exact gelijk zijn aan de geraamde uitgaven. Er zal dus altijd sprake zijn van jaarlijks terugkerende over- en onderschrijdingen. In de formele stukken zoals de ontwerpbegroting, suppletoire begrotingen en het jaarverslag worden deze veranderingen zo goed mogelijk toegelicht. Daarnaast is het mogelijk om via bijvoorbeeld technische briefings in te gaan op resterende vragen die bij de Kamer leven.

Vraag 2

Waarom zijn bepaalde uitkeringen buiten en bepaalde uitkeringen binnen het uitgavenplafond Sociale Zekerheid geplaatst? En welke adviezen heeft u over wat wel/niet onder het uitgavenplafond te laten vallen aan het volgende kabinet?

Antwoord

In de begrotingsregels voor deze kabinetsperiode heeft het kabinet besloten dat niet-beleidsmatige mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en bijstand) «geen onderdeel zijn van het uitgavenplafond». In de technische uitwerking van deze begrotingsregel is ervoor gekozen deze regelingen wel onder het uitgavenplafond te houden, maar om het uitgavenplafond voor de niet-beleidsmatige mutaties aan te passen. Als het dus economisch tegenzit wordt het uitgavenplafond verhoogd met de geraamde extra uitgaven aan werkloosheid en bijstand. Daardoor hoeft er dan dus niet te worden bezuinigd om de totale uitgaven binnen het plafond te houden. Daar staat dan tegenover dat in economisch goede tijden het uitgavenplafond naar beneden gaat, zodat het kabinet de meevallende uitgaven aan werkloosheid en bijstand niet kan gebruiken voor hogere uitgaven elders.

Het is niet aan het huidige kabinet om hierover advies te geven aan het volgende kabinet. Wel wil ik wijzen op het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte. De Studiegroep heeft geadviseerd om deze begrotingsregel te handhaven, omdat het bijdraagt aan de gewenste automatische stabiliserende werking van de Rijksbegroting.

Vraag 3

Bent u bereid om het parlement bij de samenstelling en vaststelling van de uitgavenplafonds meer te betrekken?

Antwoord

Of er een uitgavenplafond wordt afgesproken, en wat daar dan onder valt, is onderdeel van de afspraken die gemaakt worden door elk nieuw kabinet. Uw Kamer wordt hier zoals gebruikelijk bij betrokken via een debat naar aanleiding van de Regeringsverklaring.

Vraag 4

Wat hebben de gesprekken met de vakdepartementen opgeleverd, in het bijzonder die met de bewindspersonen van SZW, over het verbeteren van de kwaliteit van ramingen en het parlement meer inzicht te bieden in begrotingsruimte? Dit gelet op het feit dat de Minister van Financiën heeft aangegeven met vakdepartementen hierover in gesprek te gaan n.a.v. zijn reactie op de aanbevelingen van de ARK in hun rapport Ruimte in de ramingen? Meerjarenramingen onderzocht.

Antwoord

In de kabinetsreactie op het ARK-rapport Ruimte in de ramingen en vervolgens ook in de Kamerbrief Vervolg toezeggingen en moties Verantwoordingsdebat van 2 november 2021 heeft de Minister van Financiën toegezegd in overleg te zullen gaan met de vakdepartementen om te bezien waar verbeteringen in de ramingen mogelijk zijn. Deze gesprekken zullen nog plaatsvinden. Daarbij zal worden ingezet op twee sporen: het vergroten van kennis over ramingen (inclusief de toetsing daarvan) en het beter organiseren van checks and balances, zowel tussen de vakdepartementen en het Ministerie van Financiën als binnen de departementen zelf. Hier komt het kabinet zoals aangegeven in de brief van 2 november nog apart bij uw Kamer op terug.

Vraag 5

Waarop zijn de ramingen gebaseerd, mede gelet op de conclusies van de Rekenkamer dat veronderstellingen en gegevens onder uitgavenramingen in begrotingen soms onjuist en gedateerd zijn, het parlement daardoor onvoldoende zicht krijgt op hoeveel geld er nodig is om het afgesproken beleid uit te voeren, het parlement informatie mist om de onderbouwing en de kwaliteit van meerjarenramingen in de begrotingen goed te kunnen beoordelen en het parlement te weinig zicht heeft op eventuele begrotingsruimte?

Antwoord

Zoals de Minister van Financiën ook al heeft aangegeven in zijn reactie op het rapport van de Rekenkamer zijn de door de Rekenkamer onderzochte ramingen niet representatief voor de hele Rijksbegroting. Dat geldt ook voor de ramingen van SZW, deze zijn namelijk gebaseerd op verschillende (en meest actuele) bronnen. De belangrijkste bronnen zijn: macro-economische voorspellingen en beroepsbevolkingsprognose van het CPB, bevolkingsprognose van het CBS, uitvoeringsinformatie (en in sommige gevallen prognoses) van UWV, SVB, Belastingdienst, gemeenten, COA, DUO, Inspectie SZW en RCN-unit Caribisch Nederland.

Met behulp van deze gegevens tracht SZW een zo goed mogelijke raming van de uitgaven te maken. In principe worden alle ramingen van de SZW-regelingen in het voorjaar van een (meerjarige) update voorzien. Over het resultaat hiervan wordt uw Kamer in de 1e suppletoire begroting van SZW en de Voorjaarsnota van Financiën geïnformeerd. Daarnaast worden, indien bovengenoemde bronnen hier voldoende aanleiding toe geven, de meerjarenramingen van regelingen ook in de zomer van een update voorzien. Het resultaat hiervan landt in de Ontwerpbegroting van SZW en de Miljoenennota van Financiën. Tot slot vermeld ik graag dat SZW haar ramingen periodiek vergelijkt met die van het CPB en hierover ook het gesprek aangaat met CPB. Dit met als voornaamste doel om de kwaliteit van de ramingen te borgen.

Vraag 6

Zijn resultaten van het gesprek met het departement van SZW al verwerkt in de begroting SZW 2022?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 7

Kunt u aangeven waarom op de begroting SZW 2022, voor het jaar 2022 het artikel 99 Nog onverdeeld, ruim € 100 miljoen groot is, en daarmee zelfs ruim twee keer zo groot als vorig jaar?

Antwoord

Op artikel 99 staan middelen gereserveerd die op een later moment, wanneer de uitwerking van de plannen voldoende concreet is, naar de betreffende beleidsartikelen dan wel andere begrotingen worden overgeboekt. Ook komt het voor dat middelen naar achteren worden geschoven als de uitwerking van plannen vertraging oploopt. Dit leidt ertoe dat lopende het jaar de reserveringen op artikel 99 in omvang afnemen. Dit is in algemene zin een verklaring waarom er, ten tijde van Miljoenennota 2022, minder middelen voor 2021 staan gereserveerd dan voor 2022. Meer specifiek is er sprake van een aantal relatief grote, (deels) incidentele reserveringen voor 2022 die er niet (meer) zijn voor 2021. De grootste is een reservering voor de aanpak Jeugdwerkloosheid (€ 34,5 miljoen in 2022). Voor begrotingsjaar 2021 zijn de middelen voor Jeugdwerkloosheid reeds overgeboekt naar het Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds. Andere dossiers waarvoor geldt dat er ten tijde van Miljoenennota 2022 op artikel 99 (veel) meer middelen voor 2022 gereserveerd staan dan voor 2021, zijn onder andere: het Breed offensief (€ 12,6 miljoen in 2022), vereenvoudiging beslagvrije voet en stroomlijning keten derdenbeslag (VBVV/SKD, € 11,8 miljoen in 2022) en de veranderopgave inburgering (VOI, € 11,4 miljoen). De verwachting op dit moment is dat deze middelen op enig moment kunnen worden overgeboekt naar een beleidsartikel dan wel een andere begroting, wanneer de uitwerking van de plannen voldoende concreet is.

Vraag 8

In hoeverre worden ramingen kloppend gemaakt met de uitgaven, zodat die in het uitgavenplafond passen?

Antwoord

De geraamde uitgaven worden niet kloppend gemaakt aan het uitgavenplafond, maar zijn gebaseerd op de beste inschatting van dat moment. Bij het maken van de ramingen door SZW is het uitgangspunt een zo goed mogelijke «puntschatting» van de verwachte uitgaven te maken. Dit betekent dat de kans op een onderschrijding dan wel overschrijding van de geraamde uitgaven in de toekomst in principe even groot is. Voor het maken van de beste puntschatting wordt onder andere gebruik gemaakt van actuele en relevante uitvoeringsinformatie (zie ook antwoord op vraag 5). Op meerdere momenten in het jaar wordt uitvoeringsinformatie in de ramingen voor het lopende jaar verwerkt. Door het verwerken van actuele uitvoeringsinformatie sluit gedurende het jaar de uitgavenraming doorgaans steeds beter aan op de daadwerkelijke uitgaven. In het Jaarverslag worden dan de daadwerkelijke uitgaven gemeld.

Vraag 9

Welke van de 18 resterende aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, uit de 12 doelmatigheidsonderzoeken (van 2015–2020) en die in de Voortgangsmeter van de Algemene Rekenkamer zijn gepubliceerd, zijn nog actueel en wanneer gaat u die beantwoorden?

Antwoord

In de periode 2015–2020 heeft de Algemene Rekenkamer 55 aanbevelingen gedaan. Op al deze aanbevelingen heb ik schriftelijk gereageerd. Voor 37 van deze aanbevelingen heb ik de aanbeveling overgenomen en (deels) al opgevolgd of loopt de opvolging. Voor de resterende 18 aanbevelingen geldt dat ik beargumenteerd heb laten weten geen opvolging te geven aan de aanbeveling. De beantwoording heb ik daarmee afgerond.

Vraag 10

Hoe en op welke termijn bent u voornemens invulling te geven aan motie Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 91), die, in lijn met het advies van de Raad van State, verzoekt om te onderzoeken hoe de spelregels rondom uitoefening van het budgetrecht en het informatierecht van de Kamer op de deelkaders zorg en sociale zekerheid kunnen worden verduidelijkt, en te onderzoeken of dat het best kan via aanpassing van de Wet Hof of dat andere opties daarvoor beter geschikt zijn, zodat het parlement directer beleidsmatige budgettaire wijzigingen in de sociale zekerheid en de zorg kan beoordelen? Wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

Antwoord

De motie Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 91) is door de Minister van Financiën, samen met de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgepakt. Wanneer hier meer duidelijkheid over is zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd, in ieder geval in de eerste helft van 2022.


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 609.

X Noot
2

Kamerstuk 35 915.

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 594.

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 600.

Naar boven