35 925 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2022

Nr. 60 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 maart 2022

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 11 februari 2022 inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Defensie (Kamerstuk 35 925 X, nr. 59).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 maart 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff

Vragen met betrekking tot hoofdlijnen beleid defensie:

1.

Welke rol speelt de wens uit het regeerakkoord dat Nederland zich binnen de NAVO meer concentreert op de bescherming van de eigen regio in de hoofdlijnenbrief en de voorgenomen uitwerking daarvan? Kan deze concentratie op de eigen regio ook als een vorm van specialisme worden gezien? Welke capaciteiten zijn er nodig om de bescherming beter te kunnen uitvoeren? Welke gebieden vallen wel en welke vallen niet onder de eigen regio?

Europese landen zullen vaker op eigen kracht conflicten moeten oplossen. We versterken onze krijgsmacht en verhogen de uitgaven zodat we beter in staat zijn uitvoering te geven aan de grondwettelijke taken en internationale verplichtingen. Zoals benoemd in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is de versterking ten behoeve van alle drie de hoofdtaken. Verdedigen van het eigen grondgebied, en daarmee de eigen regio, is daar een van. Dit is geen vorm van specialisme.

De recente ontwikkelingen aan de oostflank van Europa laten zien dat vrede en veiligheid niet vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onze krijgsmacht voldoende toegerust is om onze veiligheid en vrijheid te verdedigen. Er zijn verschillende capaciteiten nodig waarmee Nederland en onze Europese partners hun verdedigende taak beter kunnen uitvoeren. Het gaat om capaciteiten, zoals strategisch (lucht)transport, iets wat bijvoorbeeld noodzakelijk is bij evacuaties(zoals bijvoorbeeld in Afghanistan), bij snelle troepenverplaatsingen binnen Europa, of ten behoeve van het optreden in de Sahel. Andere voorbeelden liggen op het gebied van inlichtingen, surveillance en verkenning (ISR), vuursteun, lucht- en raketverdediging, langeafstandsraketten in alle fysieke domeinen en elektronische oorlogsvoering. Voor nieuwe domeinen gaat het om capaciteiten voor de ruimte en offensieve cyber.

2.

Hoe voorkomt Defensie dat bij de concentratie op specialismen, waarbij ook geschrapt wordt, er kapitaalvernietiging optreedt, zoals de Algemene Rekenkamer in 2021 constateerde in het rapport «uit het vizier»?

Nederland gaat de komende jaren die taken, capaciteiten en kwaliteiten versterken waarmee wij ten opzichte van onze partners het grootste verschil kunnen maken. En we gaan ervoor zorgen dat we in de zaken waar we focus aan geven, ook echt nog beter worden. We verdiepen onze internationale samenwerking met onze strategische partners, zodat we gezamenlijk effectiever worden. Dat doen we onder andere door gezamenlijke ontwikkeling, aanschaf en onderhoud van capaciteiten en door pooling and sharing.

We zijn nu de gesprekken over specialisatie in EU- en NAVO-verband gestart. Nederland is een aanjager daarvan. Specialisatie is echter een langjarig traject. Het kabinet zet daarbij eerst in op verdiepen en verbreden van onze samenwerking met EU partners.

3.

Kunt u concrete doelstellingen formuleren voor het onderhoud van materieel bij Defensie die, naast het inlopen en wegwerken van achterstanden bij vastgoed, IT-instandhouding, met de inzet van de 1,15 miljard euro gerealiseerd zullen gaan worden?

De lage materiële gereedheid is grotendeels terug te voeren op twee oorzaken: een structureel tekort in het instandhoudingsbudget en tekorten aan technisch en logistiek personeel. Bovenop de extra financiële ruimte die Defensie vanaf 2022 heeft gekregen, komt ook een deel van de € 1,15 miljard voor herstel van de krijgsmacht (uit het coalitieakkoord) ten goede aan het onderhoud van materieel.

Concrete voorgestelde maatregelen die bijdragen aan het wegwerken van achterstanden aan militair materieel betreffen het verhogen van beschikbare voorraad reservedelen, waaronder duurdere line replacable units (LRU’s). Daarnaast wil Defensie zowel de eigen (schaalbare) onderhoudscapaciteit van de operationele commando’s vergroten als het aandeel uitbesteed onderhoud verhogen om de onderhoudsachterstanden te verminderen met behulp van de Nederlandse (defensie)industrie, inbegrepen het midden- en kleinbedrijf.

In een eerste stap zijn de budgetten van de instandhoudingsbedrijven van de operationele commando’s voor instandhouding van de hoofdwapensystemen hiertoe met gezamenlijke € 80 miljoen structureel opgehoogd. Daarbovenop is € 30 miljoen structureel toegewezen om de voorraadtekorten reservedelen voor de overige systemen (de zogeheten «overige assortimenten») in te lopen. Over vervolgstappen zijn nog geen besluiten genomen. Tot slot dragen tijdige vervangingen van materieel bij aan het verminderen van de onderhoudslast en zal de € 500 miljoen structureel voor moderne arbeidsvoorwaarden in de nabije toekomst bijdragen in terugdringen van de tekorten aan logistiek en technisch personeel.

4.

Hoe verhoudt de Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71) en de hoofdlijnenbrief zich tot de NATO Defence Planning Capabilities?

De Defensievisie 2035 is een document waarin beschreven wordt hoe de defensieorganisatie zich zou kunnen ontwikkelen om in de toekomst beter in staat te zijn de diverse dreigingen het hoofd te bieden. Het document is een langere termijn visie voor de defensieorganisatie, geschreven in 2020 en de context van toen. De hoofdlijnenbrief schetst de situatie op basis van het coalitieakkoord en geeft op hoofdlijnen de wijze aan waarop in de huidige kabinetsperiode invulling wordt gegeven aan de veranderopgaven van de defensieorganisatie. Beide documenten samen worden uitgewerkt in de Defensienota 2022. De NATO Defence Planning Capabilities Survey (DPCS) is een onderdeel van het NATO Defence Planning Process (NDPP). Met het DPCS analyseert NAVO om het jaar de krijgsmacht, de defensieplannen en het defensiebeleid van elke bondgenoot. De resultaten van deze survey zijn gebruikt om de tekortkomingen binnen de defensieorganisatie te duiden.

5.

Welke tekorten zijn er in de NATO Defence Planning Capability Review geconstateerd en op welke manier is het beleid zoals uiteengezet in de hoofdlijnenbrief erop gericht deze tekorten op te heffen?

Op 2 november 2020 heeft de Tweede Kamer middels een brief van de Minister van Defensie (Kamerstuk 28 676, nr 347 van 30 oktober 2020) het overzicht van de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR) over Nederland ontvangen met daarin een integrale weergave van het rapport. De DPCR maakt onderdeel uit van het NATO Defence Planning Process (NDPP) waarin capaciteitendoelstellingen worden toegewezen aan en geaccepteerd door bondgenoten. In deze DPCR maakt de NAVO een analyse van de staat van de Nederlandse krijgsmacht, inclusief de Nederlandse defensie-uitgaven. De NAVO constateerde in het verslag dat Nederland stappen heeft gezet om tekortkomingen bij het invullen van de toegewezen capaciteitendoelstellingen in te lopen, dankzij de investeringen die het vorige kabinet heeft gedaan. Echter, de NAVO constateerde ook dat er nog steeds sprake is van significante tekortkomingen, zowel kwalitatief als kwantitatief. Met de cyclus die in 2020 werd afgesloten waren dit 152 kwantitatieve en 64 kwalitatieve capaciteitendoelstellingen, met een drietal prioritaire doelstellingen: (1) een volledig toegeruste gemechaniseerde brigade; (2) Joint Intelligence, Surveillance and Reconnaissance-capaciteit om meer inlichtingen te kunnen genereren en (3) Joint Theatre Enabling-capaciteit voor de ondersteuning in een operatiegebied.

Na het verschijnen van de hoofdlijnenbrief werd de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 36 045, nr. 4) aangenomen, waarin wordt gevraagd om onder andere te bezien wat er op korte termijn nodig en mogelijk is om de al voorziene toename van het Defensiebudget eerder te laten plaatsvinden. Het kabinet beziet op dit moment hoe aan deze motie invulling gegeven kan worden om de gereedheid en inzetbaarheid op kortere termijn te vergroten. De exacte invulling van het beschikbare defensiebudget wordt momenteel uitgewerkt in de Defensienota 2022.

6.

Klopt het dat de komende review (in mei 2022) dezelfde tekortkomingen zal aanwijzen?

Het formele verslag van de NAVO Defence Planning Capability Review 2021/2022 moet nog verschijnen. Deze zal vervolgens via de gebruikelijke weg worden aangeboden aan de Kamer.

7.

Wat onderneemt u om de genoemde tekortschietende vuurkracht van Landmacht en Marine in te vullen?

Om invulling te geven aan de NAVO-prioriteiten heeft Defensie in 2018 een vijftal maatregelen uitgewerkt in het Nationale Plan (Kamerstuk 28 676 nr. 308 van 14 december 2018). Naast F-35 jachtvliegtuigen, special operations forces en het cyber- en informatiedomein betrof het maatregelen ter versterking van de vuurkracht op land (tankbataljon en raketartillerie) en vuurkracht op zee (Maritime Ballistic Missile Defence).

De gevechtskracht van de bestaande capaciteiten vergroot het Kabinet onder meer met investeringen in de mensen van Defensie. Betere arbeidsvoorwaarden en de inzet van een nieuw HR-model verbeteren de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht. Ook het wegnemen van bottlenecks in de operationele ondersteuning en de inzetvoorraden versterken de gevechtskracht. Daarnaast investeert het kabinet in digitalisering en innovatie om ook in nieuwe domeinen gevechtskracht op te bouwen.

Bovendien investeert Defensie doorlopend in vernieuwings- en verbeteringsprogramma’s waarbij nieuwe capaciteiten worden verworven of bestaande capaciteiten operationeel relevant worden gemaakt of gehouden (bijvoorbeeld met midlife updates). In deze kabinetsperiode vinden verschillende verbeteringsprogramma’s plaats om de gevechts- en vuurkracht in alle domeinen te versterken, bijvoorbeeld door munitie met hogere precisie te laten instromen. De exacte invulling wordt momenteel uitgewerkt in de Defensienota 2022.

8.

In welke specialismen blinkt Nederland uit? In welke niet?

Om onze kerntaken goed uit te kunnen blijven voeren zetten we een langjarig traject in van intensieve samenwerking en versterking van onze specialismen. Nederland gaat meer inzetten op die capaciteiten en kwaliteiten waar het ten opzichte van partners en bondgenoten in uitblinkt. Dat vergroot de kwaliteit, kwantiteit en doelmatigheid van onze krijgsmacht. Natuurlijk zijn al onze capaciteiten belangrijk en relevant, maar we hebben de grootste meerwaarde als we focus aanbrengen door nog extra in te zetten op een aantal zaken waar we het meeste verschil maken. Die dingen die we doen en voor aan de lat staan, die doen we goed. In de Defensienota zal ik verder ingaan op de focus die Nederland voor Defensie kiest.

9.

Op welke dreigingen is Nederland onvoldoende toegerust?

Zoals beschreven in de Defensievisie 2035 is Defensie met de huidige inrichting en staat van de organisatie nog niet adequaat toegerust om toekomstige en sommige huidige dreigingen het hoofd te bieden. Zo is Defensie bijvoorbeeld nog niet goed toegerust voor het tegengaan van hybride dreigingen en het optreden in het informatiedomein en heeft Defensie nog geen goed antwoord op de militarisering van nieuwe domeinen.

10.

Wat is er in de afgelopen kabinetsperiode gedaan om de tekorten ten aanzien van de door de NAVO gevraagde capaciteiten op te lossen? Met welk resultaat?

Defensie heeft de afgelopen kabinetsperiode geïnvesteerd in de krijgsmacht en verbeteringen doorgevoerd. In het maritieme domein zijn er gefinancierde plannen voor modernisering, zoals de vervanging van de mijnenbestrijdingsvaartuigen, M-fregatten (ASWF), Luchtverdedigings- en Commando Fregatten (FUAD), de onderzeeboten alsmede de Midlife Update van de NH-90. In het landdomein zijn investeringen gedaan in diverse materieelprojecten en -updates (update Boxer, CV-90 met Spike en Active Protection System, vervanging van Gill naar Spike). Daarnaast is geïnvesteerd in een verbetering van de kleding en uitrusting van de operationele militair en in de munitievoorraden. In het luchtdomein worden er concrete stappen gezet bij de implementatie van eerdere plannen: de Initial Operational Capability (IOC) status van de F-35, het in gebruik nemen van de eerste Multi-Role Tanker & Transport (MRTT) vliegtuigen binnen het Multinational MRTT Fleet (MMF) programma; de nieuwe en gemoderniseerde helikopters (Apache AH-64E en Chinook CH-47F); het beschikbaar komen van de MQ-9 Medium Altitude Long Endurance (MALE) UAV in Q1 2022. Dit is twee jaar eerder dan het Nederlandse target voor deze capaciteit. Qua Joint Enabling heeft Nederland vooruitgang geboekt op het gebied van strategische transportcapaciteit (Strategic Lift). Door de deelname van Nederland aan verschillende internationale programma’s als MRTT, Heavy Airlift Wing (HAW) en de Multinational Sealift Steering Committee, kan Nederland voor een groot deel voldoen aan de gevraagde targets. In het domein van Special Operation Forces is het oprichten van het Special Operation Forces Command (SOCOM) een goede stap voorwaarts.

11.

Met welke landen bent u in overleg om specialismen af te stemmen?

Defensie wil de komende jaren extra inzetten op die taken en capaciteiten waarin wij ten opzichte van onze internationale partners en bondgenoten de meeste meerwaarde hebben, onze specialismen. We moeten namelijk zorgen dat we die dingen nog beter gaan doen dan dat we al doen waardoor we ook onze relatieve meerwaarde in het bondgenootschap vergroten. Zoals in het coalitieakkoord aangegeven zetten we tegelijk verdere stappen in Europese defensiesamenwerking en bilaterale samenwerking, bijvoorbeeld met Duitsland en België.

Specialiseren is een gezamenlijk proces. Nederland is binnen Europa de aanjager van het gesprek hierover. Dit doen we in EU- en in NAVO-verband. In de Defensienota ga ik hier dieper op in.

12.

Wat doet u concreet aan de versterking van de gevechtskracht?

Zie het antwoord op vraag 7.

13.

Wat wordt verstaan onder het versterken van de krijgsmacht, waarvoor 1,85 miljard euro is gereserveerd?

Met het geld voor «intensivering» wordt Defensie op een aantal vlakken versterkt: er wordt 500 miljoen euro besteed aan het personeel om zo als Defensie een goede en aantrekkelijke werkgever te zijn en blijven. Ook wordt geïnvesteerd in de verdieping van samenwerking met Europese bondgenoten, de operationele ondersteuning en inzetvoorraden, in informatiegestuurd optreden en organiseren, in innovatie en in nieuwe capaciteiten (specialismen). Hiermee versterkt Nederland zijn krijgsmacht en vergroten we onze toegevoegde waarde in de NAVO en de EU.

14.

Wat wordt in de Defensievisie 2035 verstaan onder «een goede en moderne krijgsmacht»?

Een goede en moderne krijgsmacht vereist een modernisatie van het loongebouw en het personeelsbeleid, het wegwerken van problematiek in de bedrijfsvoering, het versterken van de operationele ondersteuning en investeren in nieuw materieel. Daarnaast zal Defensie de werkomstandigheden van onze mensen verbeteren, ons vastgoed verduurzamen en gaan we onze samenwerkingen met Europese partners en bondgenoten verdiepen en verbreden. Daarmee vergroten we onze operationele gereedheid en inzetbaarheid en werken we toe naar een sterke en toekomstbestendige krijgsmacht.

15.

Waar zullen de keuzes in de ambities en doelen, als gevolg van toenemende beschikbare middelen, van de krijgsmacht op gebaseerd zijn?

Defensie moet een toekomstbestendige organisatie worden, die stevig is ingebed in de NAVO, de EU en in de samenleving. Defensie richt zich daarom op het versterken van het fundament van de organisatie en maakt tegelijk een transformatie door, om klaar te zijn voor de toekomst. De ontwikkelingen in de wereld maken het daarbij noodzakelijk dat we hier vaart mee maken.

Deze transformatie beoogt de volgende effecten:

  • 1. Een hogere gereedheid en inzetbaarheid: Defensie moet er sneller, vaker en langer kunnen staan als dat nodig is. De diverse en complexe dreigingen vragen daar om.

  • 2. Een gerichte verbetering van de gevechtskracht: De Krijgsmacht moet in staat zijn om te vechten en te kunnen winnen. Dat schrikt af. We kunnen niet alles zelf doen, dus kiezen we voor gerichte versterking op een aantal capaciteiten.

  • 3. Meer wendbaarheid van de organisatie: Defensie moet zich snel kunnen aanpassen aan dreigingen en crisissituaties. Daarvoor moet Defensie snel op- en af kunnen schalen en maatwerk leveren, vanuit een stevig fundament.

16.

Kunt u concrete doelstellingen formuleren voor de gereedheid en inzetbaarheid van het Defensie-apparaat, zodat de Kamer de effecten van additionele investeringen kan monitoren?

De operationele gereedstellingsopdracht heeft de grondwettelijke taakomschrijving van de krijgsmacht als basis. De taakomschrijving is vertaald naar de drie hoofdtaken van de krijgsmacht. Op basis van deze taken en de inrichting en uitrusting van de krijgsmacht, stelt de Minister de inzetbaarheidsdoelen voor de krijgsmacht vast in de Defensienota. Met de inzetbaarheidsdoelen geeft Defensie aan wat de krijgsmacht na uitvoering van de maatregelen uit deze Defensienota kan inzetten voor de uitvoering van de drie hoofdtaken. De Commandant der Strijdkrachten operationaliseert deze inzetbaarheidsdoelen tot gereedstellingsopdrachten in de opdrachtenmatrix.

Tweemaal per jaar, bij de begroting in september en bij het jaarverslag in mei, informeert Defensie de Kamer met een rapportage over de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht. Deze Inzetbaarheidsrapportage bestaat uit een openbare brief en een vertrouwelijke bijlage. De vertrouwelijke bijlage bestaat uit twee delen: een tekstueel deel dat operationeel vertrouwelijke informatie over de gereedheid van de krijgsmacht bevat en de rapportage opdrachtenmatrix die ingaat op de status van de capaciteiten en inzetbare eenheden. Samen geven brief en bijlage inzicht in hoeverre de krijgsmacht haar drie hoofdtaken heeft kunnen uitvoeren en wordt de Kamer geïnformeerd over de mate van gereedheid van de daarvoor benodigde capaciteiten en inzetbare eenheden.

17.

Kunt u concrete eisen stellen waaraan nieuw materiaal moet voldoen voordat er wordt overgegaan tot aanschaf?

Ja. Materieelverwerving vindt plaats in overeenstemming met het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830 nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A  (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwerving). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als er sprake is van een ontwikkelingstraject. In de behoeftestellingsfase stelt Defensie het «waarom» en het «wat» van de behoeftestelling vast, oftewel de operationele behoefte en functionele beschrijving van de capaciteit die Defensie wil verwerven. Het besluit en de beschrijving van de manier waarop de behoefte wordt vervuld – de «hoe» vraag – vallen buiten deze fase. Die vraag, met alle bijbehorende details, wordt vervolgens in de onderzoeksfase (B-fase) beantwoord. Daarbij hoort ook het (concept-) programma van eisen, de verdere inventarisatie van kansrijke verwervingsalternatieven en kansen op internationale materieelsamenwerking en samenwerking met de industrie. Met Europese landen zet Nederland daarbij in op gezamenlijke inkoop van capaciteiten, zoals gemeld in de hoofdlijnenbrief. De B-fase mondt uit in een integrale afweging van de mogelijkheden om materieel van de plank te kopen of te ontwikkelen en om samen te werken (internationaal of met de markt) en van de investerings- en levensduurkosten (Life Cycle Costs). In de D-fase wordt het programma van eisen in detail uitgewerkt tot concrete eisen en kiest Defensie aan de hand van de uitgebrachte offertes een product en een leverancier die aan deze eisen voldoet.

18.

Kunt u concrete voorbeelden van inzetvoorraden benoemen?

Inzetvoorraden beslaan een breed scala aan artikelen, verdeeld in acht operationele assortimenten: munitie, bedrijfs- en brandstoffen, operationele infrastructuur, geneeskundige verbruiksartikelen, operationele rantsoenen, disposables (artikelen voor eenmalig gebruik), reservedelen voor operationeel optreden, alsmede kleding en uitrusting (Kamerstuk 27 830 nr. 268 van 19 okt 2018). Voorbeelden zijn ballistische bescherming (scherfvesten), CBRN-pakken en gespecialiseerde transport- en opslagcontainers. Voorbeelden op het gebied van munitie zijn kanonmunitie en antitank-raketten voor de CV90 gevechtsvoertuigen, artillerie- en mortiergranaten, precisiegeleide bommen voor de F-35, Hellfire antitank-raketten voor de gevechtshelikopters, torpedo’s, surface-to-surface missiles en luchtverdedigingsraketten voor de schepen, evenals Patriot-raketten voor verdediging tegen vliegtuigen, kruisraketten en ballistische dreigingen. Niet alleen moet Defensie permanent kunnen garanderen dat er voldoende voorraden zijn voor inzet, dit gaat ook op voor de voorraden waarmee onze militairen opleiden en trainen (Kamerstuk 27 830 nr. 265 van 19 okt 2018).

19.

Wat verstaat u onder gevechtsondersteuning?

Gevechtseenheden zijn voor de operationele gevechtsondersteuning afhankelijk van zogenaamde Combat Support (CS) en Combat Service Support (CSS) eenheden en de bijbehorende voorraden. CS en CSS-eenheden vergroten de effectiviteit van gevechtseenheden en zorgen o.a. voor ondersteuning bij bescherming (tactische veiligheid), commandovoering, mobiliteit, snelheid van inzetbaarheid, zelfstandigheid, vermogen om langere tijd inzetbaar te blijven en mogelijkheid om aan te kunnen sluiten op onze belangrijkste partners. CS-eenheden verzorgen operationele gevechtsondersteuning. Denk hierbij aan: (raket)artillerie, luchtverdediging, air-to-air-refueling, tactisch luchttransport, C4ISR-vermogen (Command, Control, Communications, Computers, Intelligence, Surveillance and Reconnaissance) in alle domeinen, genie, transporthelikopters, mijnenvegers en explosievenopruiming, etc. CSS-eenheden verzorgen logistieke en administratieve ondersteuning. Denk hierbij aan: luchttransport, wegtransport, bevoorrading via lucht/zee/land, beheer van voorraden, geneeskundige ondersteuning in alle domeinen, het Combat Support Ship van het CZSK, onderhoud van materieel, operationele catering, legering, etc.

20.

Wat verstaat u onder specialismen?

De capaciteiten waarin een land uitblinkt, kunnen worden beschouwd als specialismen. Nederland wil meer inzetten op die capaciteiten en kwaliteiten waar het ten behoeve van partners en bondgenoten een bijzondere meerwaarde kan leveren. Natuurlijk zijn al onze capaciteiten belangrijk en relevant, maar we hebben de grootste meerwaarde als we focus aanbrengen door extra in te zetten op een aantal zaken waar we het meeste verschil maken. Door in EU- en NAVO-verband meer gebruik te maken van de respectievelijke meerwaarde van de diverse bondgenoten kunnen we gezamenlijk meer effecten bereiken en de kwaliteit van ons optreden verhogen. Zie ook het antwoord op vraag 8.

21.

Wat is uw standpunt ten aanzien van explosieve wapens?

Het kabinet is van mening dat de regels van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen bij een conflict, inclusief niet-statelijke actoren, op correcte wijze dienen te worden nageleefd en geïmplementeerd. Het humanitair oorlogsrecht vereist dat explosieve wapens enkel worden ingezet tijdens een gewapend conflict na een zorgvuldig targeting proces, met toepassing van de regels over onderscheid, voorzorg, en proportionaliteit.

22.

Wat is uw standpunt met betrekking tot clusterbommen?

Nederland heeft het Clustermunitieverdrag geratificeerd. Het Clustermunitieverdrag verbiedt het gebruik, de productie, de opslag en het vervoer van clustermunitie. Nederland streeft ernaar dat alle staten partij worden bij het Clustermunitieverdrag. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.

23.

Hoe staat u tegenover de Ierse verklaring met betrekking tot explosieve wapens?

In november 2019 is er op initiatief van Ierland een onderhandelingsproces gestart voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden met als doel de bescherming voor de burgerbevolking te versterken. Nederland heeft vanaf het begin actief bijgedragen aan deze discussie gedurende verschillende consultatieronden en heeft verscheidene schriftelijke bijdragen ingediend. Hoewel het afgelopen jaar door de COVID-19-pandemie minder voortgang is geboekt dan gehoopt, blijft het kabinet het doel van de verklaring om leed aan de burgerbevolking te verminderen volledig steunen. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk.

24.

Bent u bereid om zich aan te sluiten bij de Ierse verklaring?

Zie het antwoord op 23.

25.

Zou het aansluiten bij de Ierse verklaring gevolgen hebben voor het wapenexportbeleid van Nederland?

Ierland heeft nog geen nieuwe versie gestuurd van de verklaring. Eerdere versies van de conceptverklaring duidden niet op mogelijke gevolgen voor het wapenexportbeleid.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst wapenexportaanvragen naar niet EU/NAVO-landen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Onder criterium 2 wordt daarbij gekeken of er een risico bestaat dat de te leveren goederen worden gebruikt voor het begaan van het schenden van mensenrechten en/of het humanitair oorlogsrecht. Dit is dus ook van toepassing bij eventuele aanvragen voor de export van explosieve wapens.

26.

Hoe wordt het budget verdeeld over de diverse afdelingen en welke doelen worden beoogd op de verschillende subterreinen?

De aanwending van de middelen uit het Coalitieakkoord wordt uitgewerkt in de Defensienota 2022, die dit voorjaar met de Kamer gedeeld zal worden. De budgettaire verwerking hiervan vindt plaats via het reguliere begrotingsproces van Defensie.

27.

Wat betekent de intensivering van 1.85 miljard euro voor de ambitie van de krijgsmacht?

Zie het antwoord op vraag 13.

28.

Bent u van plan de productie van militaire middelen, waarvoor Nederland steeds afhankelijker wordt van derden, ook zelfredzamer te maken, gelet op uw stelling dat Europa zelfredzamer moet worden?

In het verlengde van de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 2018 zet het kabinet zich in voor de versterking van de Nederlandse defensie-industrie, bijvoorbeeld middels het Europese Defensiefonds. Het kabinet streeft daarbij naar meer strategische onafhankelijkheid, met oog voor de Nederlandse defensiesector en een gelijkwaardiger Europees speelveld. Zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de Nederlandse Industrie» (Kamerstuk 29 826, nr. 124) van 30 oktober 2020 gaat het bij strategische autonomie om gegarandeerde toegang tot, en beschikbaarheid van (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt.

In aanloop naar de Defensienota 2022 en met inachtneming van de motie-Sjoerdsma van 28 februari jl., wordt thans beoordeeld hoe de industrie verder kan worden gestimuleerd bij de ontwikkeling van de defensiecapaciteiten.

29.

Wat is uw standpunt wat betreft de verdeling tussen militairen in dienst ten opzichte van reservisten? Klopt het dat deze ruimte voor reservisten in plaats van voor militairen wordt ingevuld, gelet op uw stelling dat er meer ruimte komt voor de inzet van reservisten op expertisegebieden?

Reservisten zijn belangrijk voor Defensie en net als de beroepsmilitair is de reservist een militair. Zij moeten beiden aan dezelfde eisen voldoen. De contractvorm is echter wel anders. Het aanstellen en inzetten van reservisten biedt Defensie de mogelijkheid wendbaar en schaalbaar te zijn. Door het aantrekken van reservisten kunnen bovendien specifieke kennis en vaardigheden worden binnengehaald. Er zal altijd gestreefd worden naar een goede en gezonde balans tussen beroepsmilitairen en reservisten. Het aanstellen van reservisten gaat niet ten koste van het beroepspersoneel, maar moet gezien worden als een aanvulling daarop.

30.

Is de operationele ondersteuning die volgens de hoofdlijnenbrief verbeterd dient te worden hetzelfde als de combat (service) support uit het coalitieakkoord, of heeft operationele ondersteuning alleen betrekking op combat service support en niet op combat support? Kunt u hierbij ook aangeven onder welke categorie door de NAVO geconstateerde tekorten als artillerie en luchtafweer vallen, evenals middelen voor inlichtingen- en doelwitvergaring, en hoe het adresseren van deze tekorten terugkomt in de hoofdlijnenbrief?

Zie ook het antwoord op vraag 19. Met de operationele ondersteuning in de hoofdlijnenbrief wordt zowel Combat Support als Combat Service Support bedoeld. De door de NAVO geconstateerde tekorten als artillerie en luchtverdediging vallen onder de categorie Combat Support. Dat geldt ook voor inlichtingen en verkenningscapaciteit voor doelwitvergaring. In de hoofdlijnenbrief is aangegeven dat we daarom investeren in deze operationele ondersteuning (zoals logistieke en medische capaciteiten) en de inzetvoorraden (zoals munitie), zodat we vaker en sneller nationaal en internationaal bijdragen kunnen leveren en die ook langer volhouden. De exacte invulling wordt momenteel uitgewerkt in de Defensienota 2022.

31.

Kunt u in relatie tot de passage dat er «voor de instandhouding en vernieuwing van ons materieel op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn» toelichten wat de belangrijkste wapensystemen zijn waarbij op dit moment onvoldoende geld beschikbaar is voor instandhouding, upgrades of vernieuwing? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoe de situatie is van de Cougar helikoptercapaciteit voor de special forces? Klopt het dat deze helikopters dit decennium aan het einde van hun levensduur zijn en er voorafgaand aan de extra middelen uit het coalitieakkoord geen geld beschikbaar was voor vervanging?

Over de gehele breedte van projecten binnen het materieelinvesteringsplan van Defensie (Defensie Lifecycleplan) zijn onvoldoende middelen beschikbaar. Met de financiële middelen uit het coalitieakkoord kan Defensie stappen zetten in het herstellen van capaciteiten en het in balans brengen van het investeringsplan. Het vervangen van de Cougar helikopter, met een geplande einde levensduur in 2030, en verbeterde helikopterondersteuning van de speciale eenheden binnen krijgsmacht waren tot op heden niet begroot en zijn beide onderdeel van de integrale afwegingen in het kader van de Defensienota 2022.

32.

Kunt u voor elk van de vijf aandachtsgebieden uit het nationaal plan voor de NAVO uit 2018 toelichten hoe die al dan niet terugkomen in het thema «gerichte verbetering van de gevechtskracht»?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Defensienota die dit voorjaar met de Kamer gedeeld zal worden.

33.

Zijn de vijf aandachtgebieden uit het nationaal plan voor de NAVO uit 2018 ook «benodigde nieuwe capaciteiten» zoals genoemd in het coalitieakkoord?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 32.

34.

Klopt het dat de NAVO als belangrijke tekortkoming voor de gevechtskracht het gebrek aan indirecte en directe vuurkracht alsook luchtafweer constateert?

De tekortkomingen die NAVO constateert bij de Defence Planning Capability Review (DCPR) 2019/2020 betreffen kwalitatieve en kwantitatieve tekortkomingen in alle domeinen. Op 30 oktober 2020 is de Tweede Kamer hier over geïnformeerd (Kamerstuk 28 676, nr. 347 van 30 oktober 2020). Zie tevens het antwoord op vraag 5 voor de belangrijkste tekortkomingen die NAVO constateerde.

35.

Horen de in de defensievisie genoemde specialismen van F35-straaljagers en special forces, waar mogelijk extra op ingezet kan worden, ook tot de specialismen voor extra inzet waar de hoofdlijnenbrief aan refereert?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Defensienota die dit voorjaar met de Kamer gedeeld zal worden.

36.

Klopt het dat het gebruik en de beveiliging van cyber als wapen ook een conventionele inzet kan vergen, zoals de beveiliging van datakabels onder zee? Valt dit ook onder de inzet op cyber zoals benoemd in de hoofdlijnenbrief?

Om cyberoperaties mogelijk te maken, is de beveiliging van de randsystemen cruciaal. Deze beveiliging is nodig om zowel een tegenreactie te voorkomen als om geplande operaties veilig en succesvol uit te kunnen voeren. Het is voorstelbaar dat de beveiliging van deze randsystemen in het fysieke domein plaatsvindt. Hierbij kan gedacht worden aan statische beveiliging van een datacentre met poortjes en toegangspasjes. In extremis is het ook denkbaar dat Defensie taken overneemt die normaal niet tot haar normale takenpakket horen, zoals de beveiliging van onderzeese kabels.

37.

Klopt het dat het gebruik en de proliferatie van onbemande en semi-autonome wapensystemen, zoals bewapende UAVs en loitering munitions, een toenemende capaciteit is onder een significant aantal landen en dat dit is terug te zien in recente conflicten? Hoe is de Nederlandse reactie op deze trend terug te zien in de hoofdlijnenbrief, zowel als het gaat om verdediging tegen deze systemen als de mogelijkheid om er zelf over te beschikken en ze in te zetten?

Het gebruik en de proliferatie van onbemande en semi-autonome wapensystemen neemt zowel bij bondgenoten als opponenten toe. Dit beeld wordt bevestigd tijdens recente en actuele conflicten. Dit gebruik leidt tot kortere reactietijden en toenemende onvoorspelbaarheid van de dreiging. De verdediging hiertegen vraagt informatie gestuurd optreden (IGO), verregaande automatisering en interoperabiliteit binnen de NAVO. Ook neemt het belang toe van bescherming van eenheden en de vitale infrastructuur tegen deze dreigingen zodat de vrijheid van handelen behouden blijft. Omgekeerd bieden onbemande en semi-autonome wapensystemen een grote bijdrage aan de informatiepositie en de escalatiedominantie van de krijgsmacht zodat eenheden zelfstandig geïntegreerd inzetbaar zijn. Autonome wapensystemen – die onder betekenisvolle menselijke controle staan – zijn onmisbaar voor een technologisch hoogwaardige krijgsmacht, de verdediging van Nederland en het bondgenootschappelijk grondgebied. Voor verdere toelichting op de beleidspositie inzake autonome wapensystemen verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het advies van de AIV en CAVV inzake autonome wapensystemen die momenteel opgesteld wordt.

38.

Waarom spreekt de hoofdlijnenbrief als het gaat om opkomende en bestaande dreigingen vrijwel exclusief over cyber, informatie en space en niet over bestaande en groeiende conventionele dreigingen van onder meer Rusland en China op het gebied van investeringen in het landdomein, uitbreiding van maritieme capaciteiten en nieuwe vuurkracht zoals hypersone raketsystemen?

In de Defensievisie 2035 staat een uitgebreidere beschrijving van de opkomende en bestaande dreigingen. Hier worden ook de bestaande en groeiende conventionele dreigingen van landen zoals Rusland en China genoemd.

39.

Hoe definieert u proportionaliteit in de ambitie om «proportioneel en in verhouding met vergelijkbare lidstaten» bij te dragen aan EU- en NAVO-missies, VN-vredesoperaties en gelegenheidscoalities? Kunt u toelichten welke lidstaten vergelijkbaar zijn met Nederland per organisatie of in samenhang?

Van Nederland worden bijdragen op het gebied van activiteiten, missies en operaties verwacht binnen de EU, NAVO, de VN en in gelegenheidscoalities. Nederland levert militairen die bijdragen aan inzet in deze verbanden, maar levert niet in alle verbanden een bijdrage die evenredig is aan de bijdrage van vergelijkbare landen. Het kabinet hecht aan de rol van Nederland als betrouwbare partner, daar hoort ook bij dat we in verhouding met vergelijkbare lidstaten bijdragen.

In NAVO-verband wordt van bondgenoten een evenredige bijdrage gevraagd op het gebied van defensie-uitgaven (cash), capaciteitsdoelstellingen (capabilities) en inzet (contributions). Vergelijking met andere bondgenoten vindt plaats aan de hand van de defensie-uitgaven ten opzichte van het BBP. Nederland staat daarbij op dit moment en op basis van de huidige inzichten op plek 18 van 29. Nederland draagt aan EU-missies bij met een vergelijkbaar aantal militairen als Bulgarije. België en Luxemburg leveren beiden ongeveer twee keer zo veel militairen als Nederland. Volgens de meest recente cijfers van de VN, daterend van 31 december 2021, levert Nederland in VN-verband iets minder militairen dan Finland en Zweden en iets meer dan Noorwegen, België en Denemarken. Nederland levert daarnaast in 2022 een bijdrage aan de anti-ISIS coalitie die vergelijkbaar is met de bijdrage van Polen.

40.

Welke rol speelt de Defensie Industrie Strategie en positionering van de Nederlandse defensie-industrie bij het voornemen om in Europa gezamenlijk onderzoek en ontwikkeling van defensiecapaciteiten te bevorderen en gezamenlijk systemen aan te schaffen? Welke barrières zijn er op dit moment, bijvoorbeeld qua beschikbaarheid van financiële bijdrages vanuit de overheid?

Zie het antwoord op vraag 28.

41.

Klopt het dat de Defensie Industrie Strategie gekoppeld wordt aan strategische autonomie? Krijgt de DIS dan ook een nieuwe focus gericht op dat thema?

Zie het antwoord op vraag 28.

42.

Klopt het dat versterking van specialismen alleen mogelijk is door nauwere en strategische samenwerking met Europese partners, waarbij zowel Nederland als Europese partners zich complementair gaan toeleggen op verdere specialismen aan de hand van de relatieve comparatieve voordelen van de verschillende Europese krijgsmachten?

Versterking van specialismen doet Nederland inderdaad niet alleen en vereist nauwere en strategische samenwerking met Europese partners, en bovendien wederzijdse (politieke) garanties. Het is een gezamenlijk en wederkerig proces. Nederland zal samen met partners en bondgenoten moeten verkennen op welke wijze het vorm kan geven aan het versterken van specialismen en tot afspraken kan komen over wie wat bijdraagt en op welke wijze de huidige tekorten (binnen de NAVO en EU) ingevuld kunnen worden. Stappen om uiteindelijk te komen tot specialisatie kunnen bijvoorbeeld zijn dat nieuwe capaciteiten of capaciteiten waar een tekort aan is, door middel van specialisatie worden ingevuld, of dat wordt gekeken naar inzetscenario’s waar krijgsmachten zich op richten.

43.

Gelet op uw stelling dat dat de huidige staat van de Wiv 2017 de slagkracht van de MIVD en de AIVD in de weg staat, kunt u dit obstakel in de Wiv 2017 nader toelichten? Wat is uw standpunt ten opzichte van de noodzakelijkheid van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) in de Wiv 2017? Vindt u belangrijke waarborgen wat betreft kabelinterceptie noodzakelijk in de Wiv 2017?

Door de toenemende mate van dreigingen in het cyberdomein, is een tijdelijke wet noodzakelijk om de bescherming van onze nationale veiligheid te kunnen waarborgen. Immers, Nederland en Nederlandse belangen worden in toenemende mate vanuit diverse landen met een offensief cyberprogramma aangevallen in het cyberdomein. Sinds eind vorig wordt derhalve gewerkt aan een voorstel voor een tijdelijke wet die de diensten in staat moeten stellen bestaande bevoegdheden, in onderzoeken gericht op landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland en Nederlandse belangen, effectiever in te kunnen zetten.

Zoals al eerder gemeld, wordt gewerkt aan een oplossing voor deze knelpunten. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zullen, daarbij de motie van de heer Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 36 045, nr. 16) indachtig, zo snel mogelijk met een wetsvoorstel komen.1

44.

Welke krijgsmachtonderdelen beschouwt u als zijnde van unieke kracht voor de Nederlandse krijgsmacht om de gerichte verbetering van de Europese gevechtskracht te bereiken?

Alle krijgsmachtonderdelen beschikken over capaciteiten, kennis en kunde die ten goede komt aan de verbetering van de Europese gevechtskracht. Zoals in de Defensienota 2035 staat, blinkt Nederland bijvoorbeeld uit in kwalitatief goede mensen, de F-35»s, de onderzeeboten, onze capaciteiten in het cyberdomein (specifiek cybermiddelen en inlichtingen), de integratie van de Nederlandse en Duitsland landmacht, de Special Operation Forces, onze geïntegreerde lucht- en raketverdediging en de Nederlandse geïntegreerde benadering bij inzet. Ook krijgen we veel erkenning voor bijvoorbeeld training- en advisering van veiligheidsinstituties in het buitenland en voor het ondersteunen bij crisismanagement in Nederland.

45.

Met welke kopgroepen en landen gaat de Nederlandse krijgsmacht samenwerken binnen de uitvoering van het Strategisch Kompas?

Het Strategisch Kompas zal worden aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken met de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken op 21 maart a.s. en vervolgens op de Europese Raad van 24 maart worden verwelkomd. In het licht van de Russische inval in Oekraïne heeft de Hoge Vertegenwoordiger Borrell het conceptdocument op een aantal punten aangepast, waaronder de passage met betrekking tot Rusland. De Kamer heeft op 11 maart jl. de Geannoteerde Agenda voor de RBZ ontvangen met daarin een kabinetsappreciatie van de meest recente versie van het Strategisch Kompas.

Bij de uitvoering zijn niet alleen de lidstaten nauw betrokken, maar is ook een rol voor de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en de Europese Commissie weggelegd.

Het Strategisch Kompas stelt concrete doelen en tijdlijnen waaraan alle lidstaten zullen bijdragen. De Nederlandse krijgsmacht zal bij de uitvoering dan ook met alle lidstaten samenwerken. Het kabinet is van mening dat deze samenwerking leidt tot het efficiënt en effectief vergroten van de gezamenlijke slagkracht van Europese landen. Het kabinet acht het cruciaal dat de EU en de lidstaten in gezamenlijkheid blijven handelen, in nauw overleg en in samenwerking met internationale partners.

Een concreet voorbeeld van samenwerking bij de uitvoering van het Strategisch Kompas is de Rapid Deployment Capacity (RDC), waarbij het concept Strategisch Kompas als doel stelt dat deze in 2025 operationeel is. Nederland zal in dat jaar een bijdrage leveren aan de verbeterde EU Battle Group (EUBG), die op dat moment de kern zal vormen van de RDC. Duitsland zal in 2025 de EUBG leiden en Nederland sluit hierbij aan met een Boxer compagnie en met een role 1 medische faciliteit (in totaal ongeveer 150 militairen).

46.

Welke concrete maatregelen neemt Nederland op korte en lange termijn om de afspraken binnen het Strategisch Kompas uit te voeren?

Het concept Strategisch Kompas (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2417) bevat goede handvaten en concrete tijdlijnen om het Gemeenschappelijk Veiligheid en Defensiebeleid (GVDB) van de EU de komende jaren te versterken. Dit is ook in lijn met het coalitieakkoord.

Zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, zal Nederland in 2025 een bijdrage leveren aan de verbeterde EUBG, die op dat moment de kern zal vormen van de RDC. Ten aanzien van het Military Planning and Conduct Capability (MPCC) is het kabinet voorstander van de voorziene doorontwikkeling van het Military Planning and Conduct Capability (MPCC) zodat dit operationele militaire hoofdkwartier van de EU in staat wordt gesteld om op termijn meerdere EU missies én executieve operaties te plannen en te voeren. Hiervoor zal Nederland mogelijk extra stafofficieren leveren.

Nederland zal in de komende periode ook bezien hoe het zijn bijdrage aan militaire EU missies en operaties kan vergroten. Daarover zal de Kamer te zijner tijd geïnformeerd worden.

Een ander concreet voorbeeld is de ontwikkeling van de overkoepelende hybride toolbox om de weerbaarheid van de EU tegen hybride dreigingen te versterken. Deze gereedschapskist moet ervoor zorgen dat bestaande en nieuwe interne en externe EU-instrumenten die kunnen bijdragen aan het tegengaan van hybride dreigingen samen worden gebracht zodat ze integraal ingezet kunnen worden. Het kabinet ziet dit als een belangrijk middel voor het beter verbinden van EU intern en extern beleid voor een krachtige geïntegreerde respons tegen hybride dreigingen. Nederland is al mede-initiatiefnemer nauw betrokken bij de ontwikkeling van de hybride toolbox, die in 2022 afgerond zal zijn.

Andere concrete maatregelen om op korte en lange termijn afspraken binnen het Strategisch Kompas uit te voeren hebben betrekking op capaciteitsontwikkeling. Het Strategisch Kompas voorziet in de herziening van het Headline Goal Process, zodat de benodigde capaciteiten ten behoeve van de hierboven beschreven taken worden gereflecteerd in de prioriteiten van de EU. De uitkomst van het Headline Goal Process dient ook als input voor het Capability Development Plan (CDP), waarin de korte en lange termijn capaciteitsprioriteiten van de EU worden samengebracht. De herziening van het CDP moet het ook mogelijk maken dat andere EU instrumenten, zoals de permanent gestructureerde samenwerking (PESCO) en het Europees Defensiefonds (EDF), in lijn met het Strategisch Kompas kunnen worden ingezet. Het is daarbij van belang dat deze instrumenten in de komende jaren volledig worden geïmplementeerd en benut door lidstaten. Langs deze weg kunnen de investeringsplannen van de lidstaten meer worden gesynchroniseerd, wat concrete kansen biedt voor nadere samenwerking. Deze samenwerking draagt ook bij aan het behouden en versterken van de kennispositie van de EDTIB. In dit kader wordt al gewerkt aan het nog beter benutten en integreren van de EU-instrumenten in het Nederlandse nationale defensieplanningsproces. Het kabinet acht het van groot belang dat de in EU-verband ontwikkelde capaciteiten eveneens ten goede komen aan de NAVO. Dit is haalbaar omdat er op dit moment al veel overeenkomsten zijn tussen de doelstellingen van de EU en de NAVO op het gebied van capaciteiten. In dat kader verwelkomt het kabinet de verwijzingen in het Strategisch Kompas naar de coherentie tussen EU- en NAVO-capaciteitsplanningsprocessen, zodat gestelde prioriteiten in beide organisaties waar mogelijk coherent en complementair zijn.

47.

Welke precieze militaire capaciteiten gaat de Nederlandse krijgsmacht bijdragen om de ontwikkeling van de EU Rapid Deployment Capacity te bevorderen?

Nederland draagt actief bij aan de totstandkoming van de militaire concepten die aan de basis staan van de Rapid Deployment Capacity (RDC). De RDC, zoals voorgesteld in het concept Strategisch Kompas, bevat een reeks concrete verbeteringen ten opzichte van de bestaande EU Battle Groups (EUBG’s). De kern van de RDC zal bestaan uit de EUBG’s en zal, naar gelang het type inzet, o.a. kunnen worden aangevuld met maritieme en luchtcapaciteiten. De RDC en de verbeterde EUBG’s moeten conceptueel uitgewerkt worden, alvorens deze inzetbaar zijn. Hiervoor is de EU Militaire Staf primair verantwoordelijk. Nederland draagt met inhoudelijke experts bij aan de totstandkoming van de concepten en beziet waar eventuele tijdelijke aanvullende militaire expertise noodzakelijk is. Hierbij moet gedacht worden aan experts om een aantal concrete operationele inzetscenario’s mede te ontwikkelen (bijvoorbeeld evacuaties en stabilisatie operaties).

Het concept Strategisch Kompas stelt als doel dat de RDC in 2025 operationeel is. Nederland zal in dat jaar een bijdragen leveren aan de verbeterde EUBG, die op dat moment volgens de huidige planning de kern zal vormen van de RDC. Duitsland zal in 2025 de EUBG leiden en Nederland sluit hierbij aan met Boxer compagnie en met een role 1 medische faciliteit (in totaal ongeveer 150 militairen).

Verder zal de ontwikkeling van de RDC hand-in-hand gaan met de doorontwikkeling van MPCC (Military Planning and Conduct Capability, het operationele hoofdkwartier van de EU), zodat MPCC op termijn gebruikt kan worden voor de planning en aansturing van de RDC. Nederland levert militairen aan het MPCC en een eventuele doorontwikkeling zal op termijn een uitbreiding van de personele capaciteit vragen. Hiertoe zal Nederlands mogelijk extra stafofficieren leveren.

48.

Welke middelen gaat Nederland gebruiken om bij te dragen aan de versterking van het militair hoofdkwartier van de Europese Unie?

Zoals in het antwoord op vraag 45 en 47 aangegeven, is het kabinet voorstander van de voorziene doorontwikkeling van het Military Planning and Conduct Capability (MPCC) zodat dit operationele militaire hoofdkwartier van de EU in staat wordt gesteld om op termijn meerdere EU missies én executieve operaties te plannen en uit te voeren. Hiervoor zijn een aantal tussenstappen noodzakelijk, waarbij voor elke stap de personele en infrastructurele vereisten moeten worden ingevuld door de lidstaten en de Europese Dienst voor Extern Optreden. Nederland draagt vanuit het Ministerie van Defensie en de Permanente Vertegenwoordiging bij de EU middels expertise actief bij aan de conceptuele doorontwikkeling van het MPCC en zal op termijn mogelijk extra stafofficieren leveren om de verwachte personele groei van het MPCC te faciliteren.

49.

Voor welke Nederlandse capaciteiten wordt gebruik gemaakt van het Europees Defensiefonds?

In 2019 heeft de Interdepartementale Coördinatiegroep Europese Defensiesamenwerking (ICG EDS) op basis van de Defensiebehoefte, de kracht van de Nederlandse industrie en kennisinstellingen, en het internationale krachtenveld de nationale inzet bepaald. Prioritaire onderwerpen voor Nederland in het Europees Defensiefonds (EDF) zijn: sensoren en sensornetwerken, autonome systemen (mens-machine teaming), logistieke ketens en energievoorziening, ontwikkeling van applicaties van toekomstige schepen, cyber, beschermen van de individuele soldaat (fysiek/medisch) en simulatie. Daarnaast beoogt Nederland aan te sluiten bij (de ontwikkeling van subsystemen binnen) grote programma’s met betrekking tot de domeinen Land, Maritiem, Lucht en Ruimte.

De Europese Commissie is op dit moment bezig met de beoordeling van de in december 2021 ingediende projectvoorstellen. Medio 2022 zal bekend worden of deze voorstellen daadwerkelijk door de Europese Commissie worden geselecteerd voor financiering. Op dit moment zijn er geen lopende EDF-projecten.

In het European Defence Industrial Development Program (EDIDP, de voorloper van het EDF) heeft Defensie meerdere voorstellen met Nederlandse deelname ondersteund. Geselecteerde voorstellen zijn onder andere gericht op mijnenbestrijding op zee, het in een vroeg stadium kunnen detecteren van ballistische dreigingen, het tegengaan van dreigingen vanuit onbemande wapensystemen (drones) en toekomstige maritieme technologieën en systemen en de integratie ervan aan boord van toekomstige schepen.

50.

Betekent strategische autonomie meer Europese strategische autonomie, waarbij Europese gedefinieerd wordt als lidstaten van de EU, of betekent dit ook meer Nederlandse strategische autonomie? Welke rol speelt hierbij de samenwerking met Europese NAVO-partners die niet in de EU zitten, zoals het VK en Noorwegen?

Strategische autonomie zoals in het concept Strategisch Kompas beschreven, heeft betrekking op de strategische autonomie van de EU-lidstaten, hetgeen niet alleen Nederland ten goede komt maar ook de positie van onze Europese NAVO-bondgenoten. De versterking van samenwerking van de lidstaten, bondgenoten en partners draagt daarmee bij aan de versterking van de krijgsmachten en de militaire capaciteiten van de EU, NAVO en ad hoc coalities. Lidstaten hebben immers een «single set of forces» die in verschillende verbanden kan worden ingezet. Interoperabiliteit is hierbij van groot belang. Met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, beide strategische partners, werkt Nederland ook bilateraal nauw samen.

51.

Hoe verhoudt strategische autonomie zich tot de NAVO, de Nederlandse taken daarin en de gezamenlijke capaciteitsontwikkeling en verwerving met NAVO bondgenoten?

Het kabinet zet zich in voor een sterkere en slagvaardigere Europese Unie, waarin Europese landen een grotere verantwoordelijkheid nemen voor Europese veiligheid. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om groter militair handelingsvermogen voor Europa bij crisisbeheersingsoperaties of EU trainingsmissies. Een sterkere EU komt ook de NAVO ten goede en is daarop direct aanvullend, doordat een groter Europees handelingsvermogen wordt gecreëerd. De in Europees verband ontwikkelde capaciteiten versterken dus ook de NAVO en brengt de trans-Atlantische relatie beter in balans. Bij het invullen van deze capaciteitsbehoeftes wordt nadrukkelijk gekeken naar de behoeftes vanuit de NAVO. Dat is ook logisch omdat we één krijgsmacht hebben («single set of forces») die zowel aan de NAVO als de EU wordt aangeboden. Uitgangspunt is dat de EU en de NAVO complementair zijn en dat onnodige dubbelingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarvoor is het van belang om de juiste randvoorwaarden scheppen om snel, effectief en eensgezind op te kunnen treden. Daarbij hoort bijvoorbeeld het versterken van het Europees militair hoofdkwartier (MPCC).

52.

Welke rol speelt het concept van «launching costumer» in het beleid rond onderzoek en capaciteitsontwikkeling over de Nederlandse defensie-industrie?

Zie het antwoord op vraag 28.

53.

Op welke manier gaat Defensie kennisinstituten, startups en het MKB betrekken om de Europese strategische autonomie te bevorderen, gezien het internationale krachtenveld en staatssteun door landen als China?

Defensie werkt sinds tientallen jaren nauw samen met kennisinstellingen TNO, NLR en MARIN en Nederlandse bedrijven (OEMs, MKB en, meer recent, startups) bij de ontwikkeling van militaire capaciteiten. Dat gebeurt in de gehele Kennis- en Innovatie keten, van Research & Technology (kennisopbouw en technologieontwikkeling) tot en met ontwikkeling en verwerving. Deze samenwerking, traditioneel gericht op de ontwikkeling van hoogwaardige capaciteiten en een goede positionering van de Nederlandse defensiesector in Europa (Defensie Industrie Strategie, 2018), biedt een uitstekend startpunt voor het bevorderen van de Europese strategische autonomie. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om onderzoek, technologieontwikkeling en innovaties op het terrein van kritische technologieën. Of capaciteitenontwikkeling in het kader van het Europees Defensiefonds. In veel gevallen krijgt Europese samenwerking eveneens een impuls. Bij de bevordering van Europese strategische autonomie gaat Defensie kennisinstellingen en bedrijven dus actief betrekken.


X Noot
1

Kamerstuk 34 588, nr. 91, 24 februari 2022.

Naar boven