35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022

Nr. 159 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 maart 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 28 oktober 2021 over het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021 (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15)

De vragen en opmerkingen zijn op 16 december 2021 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 15 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

7

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

8

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

10

 

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

12

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

14

 

Inbreng van de leden van de Volt-fractie

16

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

17

 

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

18

 

Inbreng van de leden van de Groep Van Haga

20

     

II

Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs

21

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van «het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021» (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15)en hebben hier nog enkele vragen over.

De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO1 positief is, maar dat het nog te vroeg is om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit hiervan. Wanneer is dit beeld er wel? Waarom is daar nu nog geen uitspraak over te doen, aangezien we alweer een halfjaar verder zijn? Daarnaast lezen de leden dat er ook op gemeentelijk niveau gewerkt wordt aan plannen om op bovenschools niveau een bijdrage te leveren aan het inlopen van vertragingen. Op welke manier krijgen de leden inzicht in de effectiviteit van expliciet deze programma’s? Zij vragen op welke manier het ministerie dit heeft geborgd en hoe de Kamer dit kan controleren.

Verder willen de leden weten of er op basis van de eerste ervaringen bijvoorbeeld interventies zijn die als best practices kunnen fungeren en het verdienen breder uitgerold te worden. Zijn er ook interventies waarvan nu al kan worden gezegd dat ze beter gestaakt kunnen worden? Tevens vragen zij of de Minister bereid is deze bevindingen en lessons learned breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.

De actuele situatie in po2 en vo3

De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert dat scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. Kan er aangegeven worden door de inspectie op wat voor manieren scholen dit hebben gedaan? Tevens vragen zij of de Minister bereid is zogenaamde best practices breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.

De leden lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen niet erg verschilt van dat in precoronajaren. Scholen in het po hebben veelal kansrijker en breder geadviseerd. Klopt dit voor alle leerlingen? Wat is precies het beeld van de kansrijke advisering van scholen? Welke leerlingen zijn kansrijker geadviseerd? Zijn er ook leerlingen waarbij dit niet het geval is, bijvoorbeeld leerlingen uit lagere sociaaleconomische klassen, meisjes of leerlingen uit de regio? Graag ontvangen zij hierover een beter beeld.

Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het signaal vanuit het veld herkent dat promovendi die werkzaam zijn in streekziekenhuizen geen recht hebben op de verlenging van hun traject. Heeft de Minister een beeld van de transparantie van criteria die in kennisinstellingen gebruikt worden voor verlenging van onderzoekstrajecten, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van «het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021». Zij constateren dat het voor het hele onderwijsveld nogmaals een jaar is geweest met veel uitdagingen. Leerlingen en studenten kampen bijvoorbeeld met flinke leerachterstanden of hebben veel last van stress, wat een negatief effect heeft op hun welbevinden. Deze leden zijn daarom blij dat het Nationaal Programma Onderwijs in het leven is geroepen, zodat scholen en instellingen middelen in kunnen zetten om de negatieve effecten van de pandemie zo veel als mogelijk te beperken. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de Minister willen voorleggen.

Funderend onderwijs

De leden van de D66-fractie lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO positief is en dat scholen voortvarend aan de slag zijn gegaan. Zij zijn tevreden dit te vernemen en complimenteren scholen ervoor dat zij op zo’n korte termijn te werk zijn gegaan om dit voor elkaar te krijgen. Daarbij constateert de inspectie dat scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. In het primair onderwijs is de grootste vertraging echter te zien bij rekenen, namelijk zo’n tien weken leervertraging. Heeft de Minister naar aanleiding van dit nieuws nog extra stappen ondernomen om de basisvaardigheden te bevorderen? Missen scholen op dit moment bijvoorbeeld nog bepaalde zaken in de menukaart? Tevens vragen zij wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen over pabostudenten de mogelijkheid bieden om kinderen te tutoren.4

De voornoemde leden maken zich bovendien zorgen over de negatieve effecten op kansengelijkheid. Zo is de meeste vertraging te zien bij bijvoorbeeld ouders met een laag inkomen of eenoudergezinnen. Welke stappen heeft de Minister gezet, of gaat hij nog zetten, om te zorgen dat kansenongelijkheid zo veel mogelijk wordt beperkt door het NPO? Hoe staat het bijvoorbeeld met de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen? Zij hebben meermaals de Minister gevraagd of hij bekend is met het feit dat er besturen zijn die besluiten om de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen niet op de juiste manier toe te kennen, bijvoorbeeld door het aan hele andere zaken te besteden of aan docenten te geven op scholen die daar geen recht op hebben. De leden hebben deze signalen nogmaals binnengekregen. Graag ontvangen zij van de Minister een laatste stand van zaken omtrent de arbeidsmarkttoelage. Ook willen zij graag weten of de Minister al een duidelijker beeld heeft van hoe vaak dit gebeurt en wat hij hier op dit moment precies actief tegen doet.

De leden van de D66-fractie constateren dat niet alleen in het po grote leerachterstanden te zien zijn, maar ook in het vo. Zo is in de onderbouw met name achterstand te bemerken bij leesvaardigheid en rekenen. Over de vertragingen in de bovenbouw zijn echter minder gegevens beschikbaar. De leden wijzen de Minister nogmaals op het feit dat leerlingen in de bovenbouw van het vo de laatste 1,5 jaar een uitdagende periode hebben doorgemaakt en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op de eindexamens. Zij roepen de Minister weer op om ook dit jaar eindexamenkandidaten een extra herkansing te bieden en hun recht te geven op het wegstrepen van een onvoldoende. Zij hopen dat de Minister voor de kerstvakantie tot dit besluit zal komen om scholen en leerlingen zo snel als mogelijk duidelijkheid te bieden.

De voornoemde leden lezen dat schoolleiders in het vo zich het meeste zorgen maken over leerlingen in het praktijkonderwijs. Kan de Minister toelichten of het NPO genoeg handvatten biedt om het welzijn van deze leerlingen te waarborgen? Ook vragen zij welke extra stappen hij kan nemen om zorg te dragen voor het welzijn van deze leerlingen.

Tevens hebben zij enkele vragen over het aantal bijles- en uitzendbureaus dat wordt ingezet met middelen van het NPO. Zo blijkt dat 60% van de scholen met de NPO- gelden commerciële bureaus inhuurt. Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»? Is de Minister van mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister hierop kan bijsturen.

(Voortgezet) speciaal onderwijs

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het welzijn van leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Hier zitten immers de meest kwetsbare leerlingen. Is de Minister van mening dat de menukaart goed genoeg toegespitst is op het (v)so? Hoeveel leerlingen zitten nu gemiddeld in één klaslokaal vergeleken met voor de coronacrisis? Tevens vragen zij hoeveel leerlingen het afgelopen jaar zijn blijven zitten.

Mbo

De leden van de D66-fractie signaleren dat ook voor mbo5-studenten en -docenten de coronaperiode een pittige tijd is. Zo konden en kunnen studenten bijvoorbeeld lastiger een stage vinden en konden praktijklessen geen doorgang vinden. Kan de Minister toelichten wat het actuele stagetekort is? Deze leden lezen dat de medezeggenschap over het algeheel goed betrokken is bij de totstandkoming van de NPO-plannen. De Minister plaatst echter ook nog een aantal kanttekeningen. Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat de medezeggenschap goed werkt, ook in tijden van corona. Kan de Minister toelichten waar het niet goed is gegaan en hoe dat in de toekomst voorkomen kan worden? Hoe kunnen studentenraden in de toekomst beter betrokken worden? Ook vragen zij welke stappen de Minister zet om dit proces te optimaliseren.

Overig

De leden van de D66-fractie constateren dat in 2021 naar verwachting in totaal circa 100 miljoen euro van het gereserveerde budget niet wordt besteed. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de motie van de leden Segers en Van Meenen over de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs eventueel in drie schooljaren besteden.6

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben nog enige vragen.

In het algemeen vragen zij welke doelen en termijnen nu precies zijn afgesproken om de vertragingen in te lopen. Worden er in het algemeen gesprekken gevoerd door de inspectie met scholen die het minder goed doen dan vergelijkbare scholen? Ook vragen zij of het mogelijk is voor scholen om te leren van elkaar in plaats van zelf het wiel uit te vinden. Op alle soorten onderwijs is er sprake van verminderd welzijn van de leerlingen en studenten. Kan worden aangegeven in welke mate scholen ook gebruikmaken van de programma's op dit vlak voor het verhogen van het welzijn? Zo ja, gebeurt dit dan op alle schoolsoorten of vooral in het voortgezet onderwijs, mbo en ho? Tevens vragen zij hoe groot de inzet van derden is via commerciële bureaus in het funderend onderwijs.

Funderend onderwijs

Vertragingen in het primair onderwijs

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reden is dat de vertraging bij rekenen het grootst was, terwijl spellingsvaardigheden beter gingen dan voor corona. Heeft dit te maken met de digitale lessen, of heeft het te maken met (didactische) lesmethoden? Wat is de reden dat spellen beter ging? Is hier een verklaring voor te vinden? Deze leden lezen dat de vertraging het grootst was bij kinderen van wie de ouders het laagste opleidingsniveau hebben. Deze leden vragen de Minister in hoeverre scholen proactief extra inzet hebben gepleegd de afgelopen tijd op achterstandsleerlingen om de vertragingen zo veel als mogelijk te voorkomen. Zijn er ook verschillen tussen scholen met veel achterstandsleerlingen onderling, waar leerlingen bij de ene school minder vertraging hebben opgelopen dan bij de andere school, of is overal hetzelfde beeld te zien met even grote vertragingen? Zij vragen of de methodes die worden aangeboden via het Nationaal Programma Onderwijs voldoen aan de behoeftes van leerlingen met de grootste vertragingen. Kan worden aangegeven voor welke methodes deze scholen het meest hebben gekozen? Gaat het dan om een verlengde schooldag of andere zaken, zo vragen de voornoemde leden.

De basisscholen hebben over het algemeen zo veel mogelijk kansrijk geadviseerd om leerlingen kansen te geven. De leden van de CDA-fractie vragen of bij de monitoring van deze groep leerlingen ook wordt gekeken naar de vraag in hoeverre het voortgezet onderwijs deze leerlingen ook kansen biedt in plaats van strikt af te rekenen op prestaties. Is dit ook onderdeel van de warme overdracht van de basisschool naar de middelbare school?

De leden van de CDA-fractie lezen dat ondanks het lerarentekort, scholen toch vaak kiezen voor interventies die meer personeel vereisen. Kan worden aangegeven of dit vooral gebeurt op scholen die minder last hebben van het lerarentekort dan andere scholen, of gebeurt dit ook op scholen waar al een (groot) tekort aan leraren is? Hoe lossen scholen die inzet van extra personeel op? Nemen zij tijdelijk extra mensen aan, wordt het aantal uren in bestaande contracten van medewerkers verhoogd, of worden commerciële bureaus ingezet, zo vragen de leden.

Vertragingen in het voortgezet onderwijs

De leden van de CDA-fractie lezen dat de vertragingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs groter waren dan in het primair onderwijs: respectievelijk 27 weken (leesvaardigheid) en 10 weken (gemiddeld over alle vakken). Is dit te wijten aan de langere sluiting van scholen in het voortgezet onderwijs, of zijn hier ook andere factoren voor aan te wijzen? Tevens vragen zij of het voortgezet onderwijs in het algemeen in staat in geweest om de op de basisschool opgelopen vertragingen (deels) in te lopen.

Mbo en ho

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de instellingen in het mbo en ho7 vooral kiezen voor plannen die toezien op de overgangen tussen en binnen onderwijsinstellingen, naast plannen om studentenwelzijn te verhogen. Kan de Minister toelichten hoe die plannen er uitzien, op welke aspecten van die overgangen dit ziet, en in hoeverre dit niet ook zaken zijn die ook al speelden voor corona? Zijn bijvoorbeeld ook de toelatingstesten voor numerus fixus opleidingen aangepast vanwege de door corona opgelopen achterstanden in het voortgezet onderwijs en het mbo? Hebben instellingen ook plannen ingediend om in het algemeen opgelopen achterstanden in het halen bij zowel beginnende als zittende studenten? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit? Zo nee, waarom niet? Zij vragen of de Minister hier ook mogelijkheden ziet om dit structureel te veranderen en meer in te zetten op het verbeteren van die overgangen.

De voornoemde leden vinden het belangrijk dat instellingen inzetten op het verhogen van studentenwelzijn, omdat de sluiting van het fysieke onderwijs en de beperkingen bij contact tussen leeftijdsgenoten een grote wissel hebben getrokken op het welzijn van jongeren. Kan de Minister aangeven hoe succesvol de plannen op dit gebied zijn en of studenten tevreden zijn over de inzet van deze plannen door hun instelling? Zij vragen of in het algemeen kan worden aangegeven of studenten of hun vertegenwoordigende medezeggenschapsorganen tevreden zijn met de aanpak van hun instellingen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het tekort aan stageplekken behoorlijk is afgenomen tussen januari en september van dit jaar. Kan worden aangeven of deze daling zich verder heeft voortgezet? Ook vragen zij of kan worden aangegeven of er bij studenten van wie de opleiding voor een belangrijk deel bestaat uit stages of praktijkleren een grotere studieachterstand is dan bij andere studenten.

De leden lezen dat instellingen het tekort aan personeel bij de uitvoering van de plannen tegengaan door (tijdelijk) contracten van zittend personeel uit te breiden of door middel van dakpanconstructies waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van zittend personeel naar bijvoorbeeld pensioen, om sollicitanten een vast contract aan te kunnen bieden. Kan de Minister aangeven in hoeverre dit soort initiatieven succesvol zijn, of ze breed worden toegepast, en of dit ook in het funderend onderwijs wordt gebruikt om het personeelstekort tegen te gaan? Deze leden lezen dat in akkoorden voor het mbo en ho de mogelijkheid is gecreëerd om indien middelen niet binnen de looptijd van twee jaar effectief kunnen worden ingezet, een uitloop te hebben om de middelen in het collegejaar erna nog in te kunnen zetten. Kan de Minister op basis van de inzichten in de ingediende plannen aangeven of hier veel gebruik van zal worden gemaakt en in hoeverre deze mogelijkheid ook is gecreëerd bij het funderend onderwijs? De voornoemde leden lezen dat mbo-instellingen meer doen aan nazorg (sollicitatietrainingen en jobcoaching), vooral bij studenten die een moeilijke start op de arbeidsmarkt zullen hebben. Zij vragen of de Minister een meerwaarde ziet om dit soort initiatieven ook na het NPO voort te zetten.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van «het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021». De leden hebben grote zorgen over de aanhoudende crisissituatie in het onderwijs en het weglekken van NPO-middelen naar commerciële onderwijsbureaus. Zij hebben dan ook nog vragen en opmerkingen betreffende de voortgangsrapportage.

De schoolplannen: werken aan het herstel

Dagelijks zien we berichten voorbijkomen van scholen die klassen naar huis sturen vanwege coronabesmettingen. Tevens is er nog altijd sprake van een groot lerarentekort. Zo blijkt uit een enquête van de AOb8 dat het NPO niet uitvoerbaar is door het lerarentekort, werkdruk en lesuitval.9 Leerlingen lopen vertraging op en docenten maken zich zorgen over het welbevinden van hun leerlingen. De situatie in het primair onderwijs zou volstrekt vergelijkbaar zijn. Wat is de reactie van de Minister op de resultaten van deze enquête? Kunnen scholen in deze omstandigheden wel aan herstel werken, aangezien er nog steeds sprake is van een crisissituatie in het onderwijs, zoals ook de PO-Raad aangeeft?10 Hoe wordt hier rekening mee gehouden bij de evaluatie van het NPO? Wanneer ontvangen de scholen duidelijkheid over de bekostiging van het tweede NPO-jaar? Hoe kijkt de Minister gezien de voortdurende crisissituatie nu aan tegen een langere bestedingstermijn van de NPO-middelen? Is hij bereid de middelen die vrijkomen in het tweede jaar over een langere periode te verspreiden? Hoe reageert de Minister op berichten die lijken te stellen dat zeker in de grote steden het NPO juist een aanjager is van het lerarentekort op scholen die zo hard mensen nodig hebben? Herkent hij deze berichten? Graag ontvangen zij een toelichting.

Inzet van derden door scholen

Bijles- en uitzendbureaus profiteren van de situatie. 60% van de scholen in het voortgezet onderwijs huurt met NPO-geld personeel van commerciële bureaus in, zo blijkt uit de enquête van de AOb.11 Hoe rijmt de Minister dit met het onlangs verschenen advies van de Onderwijsraad waarin wordt gewaarschuwd voor het steeds meer verstrengeld raken van publiek en privaat onderwijs?12 Hoe is dit te rijmen met de motie van het lid Futselaar c.s. over waarborgen dat onderwijsgeld niet weglekt naar particuliere bureaus?13 Op welke wijze voert de Minister deze motie uit? Kan de Minister vooruitlopend op het verdiepende implementatieonderzoek inhuur al aangeven hoeveel NPO-geld er naar commerciële onderwijsbureaus weglekt en welke diensten deze onderwijsbureaus leveren? Heeft de Minister inzicht in de kosten die gemaakt worden voor de verslaglegging? Hoeveel accountants of boekhouders worden hiervoor extra ingehuurd? Zij vragen of de Minister bereid is om dit ook mee te nemen in het verdiepende implementatieonderzoek over inhuur, aangezien het dat in feite ook is.

De plannen van de instellingen; werken aan herstel

Medezeggenschap en betrokkenheid van stakeholders

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de betrokkenheid van de medezeggenschap op hogescholen en universiteiten. Deze is minder optimaal geweest door de korte termijn waarop de plannen moesten worden ontwikkeld. De plannen moesten daarnaast onder hoge druk gemaakt worden, aangezien de bestedingstermijn slechts twee jaar is. Sommige plannen zijn mogelijk hierdoor niet van hoge kwaliteit of goed uitgedacht. De leden vragen of de bestedingstermijn verlengd kan worden, omdat dat wellicht de kwaliteit van de plannen ten goede zal komen.

Specifieke thema’s

Onderzoek

De voornoemde leden maken zich erg zorgen over de positie van promovendi, en dan met name over de verlenging van contracten van de promovendi die werkzaam zijn bij instituten die buiten de zogenaamde kennisinstellingen vallen, zoals universiteiten en universitaire medische centra. De middelen van het NPO zijn alleen uitgegeven aan kennisinstellingen en niet aan onafhankelijke onderzoeksinstellingen en streekziekenhuizen. De leden vragen in hoeverre promovendi die werkzaam zijn in deze instituten hun contract verlengd zien worden. Ook deze promovendi hebben onderzoeksvertraging opgelopen, maar voor hen is geen geld uitgetrokken in het NPO. De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten of en hoe er naar promovendi die niet direct verbonden zijn aan een universiteit wordt omgekeken en in hoeverre hun contracten verlengd worden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken en hebben een aantal vragen en zorgen hieronder toegelicht. Deze leden maken zich zorgen over achterstanden waar leerlingen mee kampen en de onevenredige manier waarop leerlingen uit een lager sociaaleconomisch milieu benadeeld worden door de coronaproblematiek. De inzet van deze fractie blijft het bevorderen van de kansengelijkheid.

Vertragingen in het primair onderwijs

De leden van de PvdA-fractie lezen dat leerlingen met lager opgeleide ouders grote vertragingen hebben opgelopen. Dit is natuurlijk geen verrassing. Is de Minister nog steeds van mening dat er voldoende wordt gedaan met oog op de kansengelijkheid om te verzekeren dat het incidentele geld dat nu besteed wordt daadwerkelijk bijdraagt aan de kansengelijkheid? Tevens vragen zij of de Minister kan toelichten of hij van mening is dat de zorgen van schoolleiders ten aanzien van de achterstanden voldoende worden geadresseerd.

Vertragingen in het voortgezet onderwijs

Voorgenoemde leden zijn geschrokken van de fikse achterstand van leerlingen op het vmbo14 in vergelijking met hun leeftijdsgenoten op het vwo15. Een geheel jaar achterstand op het gebied van Nederlandse leesvaardigheid slaat een diep gat in een schoolcarrière. Zij vragen of de Minister van mening is dat de NPO-gelden voldoende onevenredig worden besteed om deze onevenredige achterstanden op te lossen.

(Voortgezet) speciaal onderwijs bezorgd over welbevinden

De leden van de PvdA-fractie markeren het belang van fysiek onderwijs voor leerlingen in het speciaal onderwijs. Zij vragen dan ook wat er aanvullend gedaan kan worden om te voorkomen dat leerlingen uit het speciaal onderwijs te kampen krijgen met somberheid. Liggen er plannen klaar om te voorkomen dat deze leerlingen bij een mogelijke volgende lockdown verder achterraken in hun ontwikkeling? Ook vragen zij wat er momenteel wordt gedaan voor specifiek deze leerlingen om te zorgen dat hun ontwikkeling weer op peil raakt.

Medezeggenschap, betrokken stakeholders

De leden lezen dat er gesteld wordt dat op de meeste scholen docentteams betrokken zijn bij het opstellen van de interventieplannen. Deze leden vernemen echter van de AOb het signaal dat van de door hen ondervraagde leraren slechts een derde aangeeft voldoende betrokken te zijn bij het opstellen van de plannen. Kan de Minister deze discrepantie uitleggen? Zo nee, kan hij dit dan laten onderzoeken? De leden vernemen uit zijn brief dat hij het belangrijk acht dat leraren goed worden betrokken bij de besluitvorming. Zij vragen op welke manier hij hierop zal sturen nu wordt aangegeven dat het niet het geval is.

Belangrijkste aandachtspunt: krapte op de arbeidsmarkt

De eerdergenoemde leden concluderen eveneens dat het almaar verergerende lerarentekort de uitvoering van het herstel van de achterstanden ernstig bemoeilijkt. Zij zijn echter teleurgesteld door het gemak waarmee de Minister dit erkent als een gegeven en opmerkt dat het ook scholen zelf zijn die kiezen voor interventies waarvoor extra mankracht nodig is. Deze leden zijn van mening dat leraren natuurlijkerwijs kiezen voor de interventies die voor hun leerlingen het beste zullen werken, niet enkel interventies die henzelf goed uitkomen. Zij vragen of de Minister hierop kan reflecteren. Ook klinken er signalen vanuit het veld dat de arbeidsmarkttoelage een waterbedeffect creëert. Leraren uit randgemeenten kunnen ervoor kiezen in een stad te gaan werken voor een hoger salaris. Wanneer er veel jonge leraren uitstromen en de instroom bij de opleidingen niet voldoende toeneemt, wordt het probleem hiermee alleen verplaatst. Zij vragen of de Minister daarop kan reageren.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook op welke manier er wordt gewerkt aan het verlagen van de werkdruk. Uit cijfers van de AOb blijkt dat 70% van de leraren een nóg hogere werkdruk ervaart als gevolg van de implementatie van de NPO-interventies. Tevens vragen zij wat de Minister eraan doet om deze torenhoge werkdruk te verlagen om verdere uitstroom en uitval van leraren te voorkomen.

Inzet van derden door scholen

Voornoemde leden lezen dat de Minister de conclusie trekt dat vanwege het lerarentekort scholen momenteel tijdelijke krachten willen inhuren. Deze leden delen die conclusie niet. Zij wijzen op het incidentele karakter van het NPO, dat als doel heeft incidentele achterstanden op te lossen binnen een speelveld dat kampt met diepgewortelde en structurele problemen die niet kunnen worden opgelost met eenmalig geld. Erkent de Minister dat die redenering daarom niet strookt? Deelt hij de mening dat het schaduwonderwijs enorm profiteert van de grote vraag die is ontstaan en helaas wel moet worden beantwoord door private ondernemingen? Deelt de Minister tevens dat hiermee een vicieuze cirkel verder is aangejaagd en het tij alleen kan worden gekeerd wanneer men structureel investeert in het onderwijs, zodat de basis weer op orde kan worden gebracht, zo vragen deze leden.

Studentenwelzijn

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat er erkenning is voor het welzijn van studenten gedurende deze ingewikkelde tijd. Naast de trajecten waarvoor momenteel extra geld voor wordt vrijgemaakt om het welbevinden van studenten te verbeteren, vragen de leden welke meer structurele cultuurverandering er nodig zou zijn en wat ervoor nodig is om die te behalen, zodat studenten meer voldoening ervaren en minder stress ondervinden.

Aandachtspunten

De leden constateren dat ook in het mbo en ho het tekort aan docenten niet kan worden verholpen met een eenmalig geldbedrag. De Minister concludeert dat er veel creativiteit en inspanning nodig zal zijn om het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken, maar deze leden vragen welke oplossing de Minister hiervoor in gedachten heeft met incidenteel budget dan wel structureel budget.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Onderwijs gelezen. De voornoemde leden zijn tot nu toe steeds kritisch geweest op het incidentele karakter van de uitgetrokken 8,5 miljard euro en de korte periode waarin dit uitgegeven moet worden. Zij hebben gewaarschuwd dat door al bestaande problemen in het onderwijs, zoals het lerarentekort, dit geld mogelijk niet goed terecht zou komen. Deze zorgen zijn niet weggenomen na het lezen van deze eerste voortgangsrapportage.

De leden lezen dat docenten, schoolleiders en bestuurders de afgelopen periode hard hebben gewerkt om de achterstanden en vertragingen in kaart te brengen. Wordt daarbij enkel gekeken naar de opgelopen achterstanden in 2020 en de eerste helft van 2021, of wordt dit doorlopend gedaan? De voornoemde leden vragen dit omdat het onderwijs ook deze november- en decembermaand gevolgen ervaart van de coronacrisis. Klassen worden naar huis gestuurd in verband met besmettingen, leraren moeten tijdelijk vervangen worden, leerlingen moeten zelf een periode in quarantaine en er komt een extra week kerstvakantie in het po. Wordt deze voortdurende onrust in het onderwijs ook meegenomen bij het in kaart brengen van de achterstanden en vertragingen? In hoeverre is het mogelijk om überhaupt aan achterstanden te werken in deze onrustige onderwijssetting? Wordt de huidige situatie meegenomen in de beslissing om het programma met één of twee schooljaren te verlengen? Wanneer valt deze beslissing? In hoeverre wordt er binnen het Nationaal Programma Onderwijs rekening gehouden met dat corona nog langere tijd onze samenleving en dus ook het onderwijs kan beïnvloeden? Zij vragen tevens of er sprake is van een langetermijnstrategie (langer dan de 2,5 jaar die er nu voor staat) binnen het programma.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze eerste voortgangsrapportage een beeld geeft van de stand bij de start van het school- en collegejaar 2021/2022. Daardoor is de daadwerkelijke inzet van de middelen uit het NPO nog niet zichtbaar. Tegelijk schrijft het kabinet dat de maatregelen om leervertraging te voorkomen effect hebben gehad en dat aangenomen wordt dat vertragingen niet verder zijn toegenomen en soms deels zijn ingelopen. Waarop wordt dit gebaseerd? Zij vragen of hier al onderzoek naar is gedaan.

Funderend Onderwijs

Vertragingen in het po

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat bij rekenen de vertraging aan het einde van vorig schooljaar het grootste was. Is er een verklaring waarom dat juist bij rekenen het geval is? Op welke manier wordt die gemiddelde tien weken leervertraging aangepakt? Zij vragen of de Minister daarbij een aantal specifieke voorbeelden van scholen kan geven. De voornoemde leden lezen dat hoe lager het opleidingsniveau van de ouders is, hoe groter de vertragingen bij leerlingen. Ook leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen, eenoudergezinnen of grote gezinnen laten een grotere vertraging in de leergroei zien. Op welke manier krijgen deze leerlingen extra hulp bij het inhalen van hun achterstanden? Zijn de gekozen interventies vaak voor een hele klas of juist specifiek voor bepaalde groepen leerlingen? Wat laten deze verschillen in vertragingen zien over kansengelijkheid in het onderwijs? Ook vragen zij in hoeverre hier voor corona al aandacht aan werd besteed en of dit na corona ook zal gebeuren.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen niet erg verschilt van dat in precoronajaren, vooral omdat scholen in het po kansrijker en breder hebben geadviseerd. Leerlingen stromen ondanks alles in op het niveau dat past bij hun capaciteiten. De voornoemde leden zijn daar blij mee, maar vragen wel hoe de overgang vervolgens verloopt op het vo. Sluit de aangeboden leerstof in het eerste jaar op het vo nog aan bij deze groep leerlingen die misschien wat achterstanden hebben in hun kennis? Zijn daar problemen gesignaleerd? Tevens vragen zij in hoeverre daar rekening mee wordt gehouden in het eerste jaar van de middelbare school.

Vertragingen in het vo

De leden van de GroenLinks-fractie schrikken van de grote vertragingen die zijn ontstaan bij rekenen en vooral Nederlandse leesvaardigheid. De gemiddelde leervertraging van Nederlandse leesvaardigheid is 27 weken, en bij vmbo-leerlingen naar schatting zelfs een heel schooljaar. Is er een verklaring waarom dit zo fors is? Is dit groter dan was verwacht bij de opzet van het Nationaal Programma Onderwijs? Zorgt dit nog voor aanpassingen in het programma? Zij vragen tevens hoe deze vertraging zal worden aangepakt. Ook voor corona waren er al grote zorgen over de leesvaardigheid van leerlingen. Wordt eraan gedacht om de extra aandacht die er al was, bijvoorbeeld met het Leesoffensief, te intensiveren? De leden lezen dat er grote verschillen zijn in achterstanden tussen vwo- en vmbo-leerlingen, maar dat ook de verschillen tussen scholen sterker zijn gegroeid. Betekent dit nog iets voor de verdeling van de NPO-onderwijsmiddelen voor komend jaar? De voornoemde leden lezen dat de zorgen van schoolleiders over het welbevinden en executieve vaardigheden het grootste zijn in het praktijkonderwijs en het vso.16 Hoe wordt ervoor gezorgd dat juist deze leerlingen niet extra de dupe worden van de coronacrisis? Zij vragen ook of er, zeker binnen dit type onderwijs waar al grote tekorten zijn, genoeg personeel voor een-op-eenaandacht is.

De schoolplannen: werken aan het herstel

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in september dit jaar op de meeste scholen de medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de keuze voor interventies. Waar dat nog niet is gebeurd, zal dat alsnog gebeuren, zo lezen voornoemde leden. Wordt dit gecontroleerd? In hoeverre worden ouders in de MR17 hierin ook meegenomen? Worden individuele ouders geïnformeerd over de keuzes voor interventies. Zo ja, is dat beleid, of is dat per school anders, zo vragen de voornoemde leden.

De voornoemde leden lezen dat driekwart van de scholen kiest voor interventies voor het welbevinden van de kinderen. Is er een beeld van hoe de mentale welgesteldheid van leerlingen wordt verbeterd met de interventies van het Nationaal Programma Onderwijs? Is dit toereikend, gelet op hoe groot de problemen zijn? Hoe wordt dit bijgehouden en gemeten, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ongeveer de helft van de scholen verwacht tegen knelpunten aan te lopen bij de uitvoering van het programma vanwege het tekort aan personeel. Is het mogelijk om te specifiëren over wat voor soort scholen dit gaat? Zijn bepaalde type scholen, zoals het speciaal onderwijs of scholen uit bepaalde wijken, hierin bovenmatig vertegenwoordigd? In hoeverre wordt het lerarentekort op dit soort scholen juist versterkt door het Nationaal Programma Onderwijs, omdat leraren vertrekken naar andere («makkelijkere») scholen, omdat daar door het NPO-geld ook een vacature is nu? Is de Minister bekend met deze signalen? Zij vragen wat de Minister hieraan gaat doen en of de Minister het met voornoemde leden eens is dat dit toch niet de bedoeling kan zijn van het Nationaal Programma Onderwijs. Kan de Minister reageren op de uitspraak dat het lerarentekort juist verder vergroot wordt door het NPO, omdat er meer personeel nodig is voor de uitvoering van het programma? Is van tevoren over dit gevolg nagedacht, zo vragen voornoemde leden. Zo ja, is hier dan ook een oplossing voor bedacht? Wat betekent dit voor de werkdruk van leraren? Bijna 70% van de ondervraagde leden van de AOb in het voortgezet onderwijs geeft aan dat het NPO zorgt voor een verdere verhoging van de werkdruk. Kan de Minister reageren op dit cijfer? In hoeverre zijn leraren betrokken bij de besluitvorming rondom het NPO-geld, zo vragen deze leden.

Zij lezen dat de Minister de knelpunten van de schoolleiders rondom het personeelstekort begrijpt en met hen naar oplossingen gaat zoeken. Op welke termijn denkt de Minister die gevonden te hebben? Over wat voor oplossingen denkt de Minister dan? In hoeverre kan het Nationaal Programma Onderwijs goed uitgevoerd worden met een dergelijk groot personeelstekort? De voornoemde leden lezen dat veel scholen extra personeel aantrekken en dit vanwege het lerarentekort vaak doen via commerciële bureaus. De leden van de GroenLinks-fractie hebben steeds gewaarschuwd voor dit effect en zijn teleurgesteld dat er geen verdere informatie wordt gegeven in de brief. Waarom zijn er niet meer cijfers bekend hierover in deze voortgangsrapportage? Houdt de Minister wel voldoende vinger aan de pols bij dit probleem? Zeker gezien het feit dat dit gevraagd wordt in de aangenomen motie van het lid Futselaar c.s.18 De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat het niet de bedoeling is dat dit publieke geld van het Nationaal Programma Onderwijs in de zakken van private onderwijsbureaus belandt?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar de plek van thuiszitters in het Nationaal Programma Onderwijs. In hoeverre zijn achterstanden door de coronacrisis in beeld bij deze groep? In hoeverre bereikt het geld van het Nationaal Programma Onderwijs ook deze groep? Welke interventies worden ingezet bij deze groep? Wie voert deze interventies uit? Is het aantal thuiszitters toegenomen sinds de coronacrisis? Zo ja, is daar een samenhang te concluderen? De voornoemde leden zijn ook benieuwd naar leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie de ouders een kwetsbare gezondheid hebben. Zijn deze leerlingen voldoende in beeld? Hebben zij grotere achterstanden opgelopen? Zij vragen op welke manier zij hulp krijgen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs.

Middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat de studentenvertegenwoordigers vinden dat de kwaliteit van de betrokkenheid van de studentenraden minder optimaal is geweest. Kan de Minister uiteenzetten waarom de betrokkenheid minder optimaal is geweest en welke belemmeringen de vertegenwoordigers hebben ervaren? Deze leden lezen voorts dat bij verdere monitoring van het programma de vertegenwoordiging van de medezeggenschap op instellingsniveau centraal en decentraal zal worden betrokken.19 Deelt de Minister de mening dat dit niet betekent dat instellingen het betrekken van de medezeggenschap op dezelfde manier kunnen voortzetten? Zo nee, waarom niet? Is de Minister specifiek over de rol van de medezeggenschap in gesprek met de instellingen? Komt er een onderzoek naar de rol van de medezeggenschap tijdens de coronapandemie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Deze leden bekruipt het gevoel dat in bijzondere tijden de rechten van de medezeggenschap worden ingeperkt, terwijl deze rechten er ook juist voor deze tijden zijn. Zij vragen of de Minister kan uiteenzetten wat de instellingen aanvullend kunnen doen om de studenten beter te betrekken bij coronagerelateerde beslissingen.

NPO-implementatiemonitor

Deze leden lezen in de NPO-implementatiemonitor dat het uiteindelijk 95% van de instellingen gelukt is een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap. Kan de Minister uiteenzetten waarom het 5% van de instellingen niet is gelukt een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap?

Ten slotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat meerdere instellingen aangeven dat zij een aantal risico’s zien bij de implementatie van het NPO. Een deel van deze risico’s vallen binnen de invloedssfeer van de instellingen zelf, maar de belangrijkste randvoorwaarde, namelijk het oplossen van het docententekort, zien alle instellingen als cruciaal en is niet direct door individuele instellingen op te lossen. Kan de Minister een appreciatie geven aan deze conclusie van de monitor? Hoe ziet de Minister haar rol in het aanpakken van het docentenetkort en de hoge werkdruk die hiermee samenhangt? Zij ontvangen graag een reactie.

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie:

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende eerste evaluatie van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

Volgens deze leden kent het Nationaal Programma Onderwijs een aantal grote gebreken. Door met een eenmalig bedrag op de proppen te komen, maakt het kabinet het de scholen zeer lastig om hun personeel een beter langetermijnperspectief te bieden, bijvoorbeeld door meer docenten een vaste aanstelling te bieden. Structurele problemen zoals het lerarentekort kun je niet oplossen met eenmalige lapmiddelen. Om te voorkomen dat het NPO uiteindelijk tot een dure verkiezingsstunt van de coalitiepartijen verwordt, dient het nieuwe kabinet structureel te investeren in salarissen, arbeidsmarktpositie, ontwikkelingsmogelijkheden en het tegengaan van de zeer hoge werkdruk in het onderwijs.

Erkent de Minister dat al in een vroeg stadium signalen zichtbaar waren die aangaven dat indien het NPO niet wordt aangevuld met structureel geld, problemen als het lerarentekort zullen blijven bestaan of zelfs toenemen? De Minister heeft aangegeven dat met schoolleiders het gesprek zal worden aangegaan over de knelpunten die zij ervaren, zoals een krappe arbeidsmarkt en het incidentele karakter van het NPO. Ook zal met hen worden gesproken over mogelijke oplossingen. Wat kan de Minister daar inmiddels concreet over zeggen? Zij vragen welke oplossingen de voorkeur van de Minister hebben.

De voornoemde leden constateren dat de Kamer in het kader van het verlengen van het NPO ook twee moties heeft aangenomen.20 De leden lezen dat de Minister pas in de eerstvolgende rapportage, in het voorjaar van 2022, in zal gaan op de vraag of het nodig en uitvoerbaar is om het NPO te verlengen met één of twee schooljaren. Waarom is daar zo veel tijd voor nodig? Spreekt het volgens de Minister dan niet voor zich dat er meer structurele investeringen nodig zijn, zo vragen zij.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat de menukaart van het NPO zal worden doorontwikkeld en ook daarna beschikbaar zal blijven voor scholen, waarmee het volgens de Minister een van de structurele opbrengsten zal zijn van het NPO. Wat zijn volgens de Minister de andere beoogde structurele opbrengsten van het NPO? Ook vragen deze leden hoe de menukaart zal worden ingezet nadat het NPO is afgelopen. Welke ideeën heeft de Minister hierover? De voornoemde leden constateren dat de Minister in deze evaluatie nog niet diep is ingegaan op de inzet van derden door scholen. Over dit onderwerp bestaan echter wel grote zorgen. Geldverspilling ligt immers op de loer. De leden vragen de Minister daarom om uitgebreider te reflecteren op dit thema. Recent is het advies «Publiek karakter voorop» door de Onderwijsraad gepresenteerd, waarin wordt aangegeven dat de overheid en schoolbesturen zich nu onvoldoende bewust lijken van de risico’s van het toenemende private aanbod en de verstrengeling ervan met het publiek bekostigde aanbod.21 Zij vragen hoe de Minister in dat kader kijkt naar de inzet van commerciële bijlesbureaus door scholen met de middelen van het NPO.

De leden lezen in de evaluatie dat meer dan driekwart van de scholen kiest voor interventies voor het welbevinden van leerlingen en dat dit in het (voortgezet) speciaal onderwijs zelfs gaat om 92%. De leden hebben meermaals het belang van het sociaal-emotionele en het mentale welzijn van jongeren benadrukt en vinden het een positief signaal dat het welbevinden van leerlingen op veel scholen extra aandacht krijgt.

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook op de scholen waar nu nog niet is gekozen voor interventies met betrekking tot het welbevinden van leerlingen, hier alsnog expliciet aandacht aan zal worden geschonken? Erkent de Minister dat het ook na corona uiterst belangrijk is dat er blijvende aandacht is voor het sociaal-emotionele en het mentale welzijn van jongeren op álle scholen en onderwijsinstellingen?

De leden van de PvdD-fractie merken op dat meer preventief beleid een deel van de problemen op het gebied van het sociaal-emotionele en mentale welzijn had kunnen voorkomen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Erkent de Minister dat er op het gebied van preventie een aantal zaken niet goed zijn gegaan? De voornoemde leden vragen welke lessen volgens de Minister getrokken zouden moeten worden, zodat sociaal-emotionele en mentale problematiek bij jongeren in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen kan worden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij om te lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO positief is. Tegelijkertijd is het begrijpelijk dat het nog te vroeg is om uitspraken te doen over de effectiviteit. Daarbij zien de leden ook dat we in een ingewikkelde tijd zitten met nog steeds hoge besmettingscijfers en een nieuwe schoolsluiting in het vooruitzicht.

Deze leden willen in dit schriftelijk overleg stilstaan bij de invloed van de huidige epidemiologische ontwikkelingen op het NPO, medezeggenschapsraden, commerciële bureaus en het mentaal welzijn van kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Voordat die onderwerpen besproken worden willen de leden van de ChristenUnie-fractie eerst stilstaan bij de bergen werk die alle mensen werkzaam in het onderwijs verzet hebben, de afgelopen maanden. De leden zijn blij dat het weer mogelijk was om fysiek onderwijs te kunnen geven. Maar met alle snottebellenrichtlijnen, geldende coronamaatregelen, besmettingsgolven en allerlei onzekerheden die deze pandemie met zich meebrengt begrijpen de leden ook dat het niet het onderwijs was zoals voor de pandemie. In dit schriftelijk overleg willen zij dan ook hun grote waardering uitspreken voor het onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel.

De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO positief is. Zij lezen dat op de meeste scholen de medezeggenschapsraden ingestemd hebben, maar daar waar het nog niet gebeurd was dat nog moet. De leden vragen de Minister wat redenen zijn voor medezeggenschapsraden om nog niet in te stemmen. Indien medezeggenschapsraden en schoolleiders er bij verschillen van inzicht over de schoolplannen niet uitkomen, welke middelen heeft de Minister dan? Zij vragen hoe de rol van de medezeggenschapsraad wordt gewaarborgd.

De leden lezen dat er ook extern personeel aangetrokken wordt via commerciële bureaus. Zij lezen dat de Minister hier in een volgende voortgangsrapportage uitvoeriger op terug zal komen. Kan de Minister daarin ook meenemen welke bedragen door scholen worden uitgegeven aan commerciële bureaus en hoeveel verschillende commerciële bureaus er worden ingezet? Verwacht de Minister dat de winsten die commerciële bureaus nu maken vanuit het NPO invloed zullen hebben op het schaduwonderwijs op de langere termijn? Denkt de Minister bijvoorbeeld dat deze winsten op de langere termijn ook tot meer kansenongelijkheid kunnen leiden, wanneer de commerciële bureaus na afloop van het NPO bijvoorbeeld meer middelen kunnen steken in marketing, maar vanwege het aflopen van het NPO dit schaduwonderwijs weer beperkt toegankelijk gaat zijn? Zij vragen of de Minister daarop kan reflecteren.

De steunpakketten voor bedrijven en ondernemers zijn zo ingericht dat ze meeademen met de epidemiologische ontwikkelingen. Zoals vele anderen hadden ook de leden van de ChristenUnie-fractie gehoopt dat de crisis op haar retour zou zijn. Helaas worden de komende week de scholen weer gesloten, met alle gevolgen van dien. De leden begrijpen dat het NPO voor een vaste tijdsperiode is. Dat vinden zij ook belangrijk. De investeringen moeten immers ook daar terechtkomen waar de achterstanden zijn opgelopen. Tegelijkertijd kunnen de leden zich voorstellen dat vanwege nieuwe coronagolven en epidemiologische ontwikkelingen scholen soms voor nieuwe vraagstukken omtrent het inhalen van achterstanden komen te staan. De leden vragen of het NPO ook meeademt. Wordt er in de planning van de uitvoering rekening gehouden met onvoorspelbare epidemiologische ontwikkelingen?

Tot slot lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er op diverse manieren veel aandacht is voor studentenwelzijn. Zij zijn blij om te lezen dat er projecten gesteund worden op het gebied van mentale gezondheid, sociale verbinding en extra begeleiding. Ze lezen en horen ook dat het welzijn van jongere jongeren een klap heeft gekregen door de coronacrisis. Recent verscheen de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik van onder andere het RIVM (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 931). In de monitor worden diverse implicaties en aanbevelingen voor beleid genoemd. De leden vragen de Ministers of zij in het NPO ruimte zien om bepaalde aanbevelingen over te nemen en of de Ministers daarop kunnen reflecteren.

Inbreng van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie constateren uit de Kamerbrief dat er veel geld gaat naar derden, in de vorm van commerciële bureaus. Heeft de Minister een overzicht van hoeveel geld inmiddels naar commerciële bureau is gevloeid? Hoe verhoudt de prijs die commerciële bureaus rekenen zich tot een situatie waarin dit geld gebruikt zou worden om het onderwijs dusdanig te versterken zodat het onderwijs zelf in deze behoefte weet te voorzien (waar de commerciële bureaus nu voor worden ingezet)?

De voornoemde leden constateren dat de achterstanden algemeen genomen onder met name leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond het grootst zijn. In hoeverre worden de middelen uit het NPO exclusief toegespitst op deze leerlingen zonder hierbij de ouders van deze leerlingen te betrekken? Ziet de Minister een kans om een deel van de NPO-gelden toe te spitsen op de ouders? Tevens vragen zij of de Minister bekend is met het LeerKansenProfiel (hierna: LKP). De gemeente Den Haag gebruikt het LKP om door middel van verplichte naschoolse activiteiten (zes uur per week) de kansenongelijkheid te verminderen. Dit wordt gedaan door de taal en sociale capaciteiten (met de ouders) van (po-)leerlingen met een taalachterstand te verbeteren. De evaluaties van dit beleid zijn positief. Zou het LKP mogelijk als voorbeeld kunnen dienen voor besteding van een deel van de NPO-gelden in het meer betrekken van de ouders van leerlingen met grote achterstanden?

Zij vragen wat de Minister eraan doet om de instellingen gerust te stellen in hun onzekerheid omtrent de incidentele aard van de middelen die zij ter beschikking gesteld krijgen uit het NPO om de achterstanden in te lopen. Hoe verhoudt de tijdelijkheid van het NPO zich tot de structurele vraag naar personeel in het onderwijs? Dat kan evenwel deels worden vermeden door (tijdelijk) de aanstellingen van zittend personeel uit te breiden. Ook kan het toepassen van zogenoemde dakpanconstructies voor nieuwkomers uitkomst bieden, waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van werknemers naar bijvoorbeeld pensioen om sollicitanten een vast contract aan te kunnen bieden. Kan de Minister een toelichting geven op voorgaand citaat hoe dit het lerarentekort helpt op te lossen?

Het zal van de instellingen hoe dan ook veel inspanning en creativiteit vergen om het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken. Deelt de Minister de mening dat dit niet bij de instellingen zou moeten liggen, maar dat het voorzien in structurele oplossingen voor een dermate groot probleem bij de overheid zou moeten liggen? Zo nee, waarom niet?

Tevens vragen zij hoe de Minister rekening houdt met het onvoorspelbare verloop van de coronacrisis, nu bijvoorbeeld de omikronvariant steeds meer om zich heen grijpt. Heeft de Minister verschillende scenario’s uitgewerkt? Hoe verhouden die scenario’s zich tot het NPO en de looptijd van het NPO? Zou de looptijd van het NPO mogelijk verlengd kunnen worden als de gevolgen van de coronacrisis langer voortduren dan verwacht? Ter indicatie, voor vmbo-leerlingen gaat het om een leervertraging van naar schatting een heel schooljaar bij Nederlandse leesvaardigheid en 16 weken bij rekenen, tegenover respectievelijk negen en vijf weken voor vwo-leerlingen. Tot slot vragen zij in hoeverre de instrumenten uit het NPO toegespitst worden op het aanpakken van deze verschillen tussen vmbo-leerlingen enerzijds en vwo-leerlingen anderzijds.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsgegevens inzake het Nationaal Programma Onderwijs.

Funderend onderwijs

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de spanning tussen het karakter van het nationaal programma als hersteloperatie en het gegeven dat het onderwijs aanhoudend geconfronteerd wordt met extra beperkingen die het verzorgen van onderwijs intensiever maken dan voor de coronatijd. Deze leden krijgen het signaal dat veel scholen de handen vol hebben aan het geven van onderwijs en dat de extra inzet op herstel slechts beperkt aandacht kan krijgen. Het betekent onder meer dat een langduriger werking van het nationaal programma nodig zal zijn. Deze leden vragen of de Minister zo snel mogelijk een realistisch perspectief kan schetsen, zodat het personeel in de beleving niet met de last van een onmogelijke opdracht opgezadeld wordt.

Deze leden constateren dat een deel van de scholen niet heeft voldaan aan de procedures en uitgangspunten die de Minister heeft aangegeven, bijvoorbeeld als het gaat om betrokkenheid van het onderwijsteam en instemming van de medezeggenschapsraad. Deze leden vragen hoe de Minister hiermee omgaat en in hoeverre dit consequenties heeft. Zij wijzen erop dat het voor iedereen van belang is om zekerheid te hebben over de randvoorwaarden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de monitor niet veel meer informatie oplevert over de menukaart dan een overzicht van de keuzes die gemaakt zijn door scholen. Daarmee is nog op geen enkele manier duidelijk wat de effectiviteit van de gemaakte keuzes is. Deze leden vragen in hoeverre en op welke manier de Minister daarop in het vervolg meer zicht wil bieden. Het gaat dan niet alleen om de effectiviteit van de interventie in een beperkte, gecontroleerde onderzoekssituatie, maar juist ook bij daadwerkelijke toepassing in de reguliere onderwijscontext.

De leden van de SGP-fractie constateren dat veel scholen niet alleen worstelen met het vinden van voldoende personeel, maar ook met de vraag hoe ze structureel goed gekwalificeerd personeel behouden. Het NPO stelt wat dat betreft voor extra uitdagingen. Scholen uiten de zorg hoe ze kunnen voorkomen dat ze straks structureel opgezadeld zitten met het tijdelijk personeel dat nu wordt ingezet, maar waarvan de kwaliteit te wensen overlaat. Op welke wijze worden scholen ondersteund inzake de arbeidsrechtelijke consequenties van hun keuzes? Is aanpassing van de regelgeving overwogen om scholen beter te faciliteren in het voorkomen van risico’s?

De voornoemde leden hebben in een eerder stadium aandacht gevraagd voor de verscholen positie van ouders in de menukaart en de uitvoering van het NPO. De monitor lijkt dat beeld te bevestigen, onder meer doordat de rol van de ouders bij het onderdeel faciliteiten en randvoorwaarden eigenlijk niet aan bod komt. Op welke wijze gaat de Minister bevorderen dat dit belang duidelijker in beeld komt? Tevens vragen zij hoe de ouderorganisaties worden ondersteund en ingeschakeld om het NPO tot een succes te maken, bijvoorbeeld als het gaat om het inhalen van leesachterstanden thuis.

Mbo en hoger onderwijs

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de plannen veel aandacht uitgaat naar de mentale gezondheid van studenten. Deze leden merken op dat in samenhang daarmee ook de fysieke gezondheid een belangrijk aspect is. Het lijkt erop dat dit aspect onderbelicht is, hoewel ook op dit vlak mooie voorbeelden in instellingen te vinden zijn, zoals het aantrekkelijk maken van een gezond voedingspatroon. Welke inzet wil de Minister plegen om dit aspect meer aandacht te geven en te stimuleren?

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bekend is met het Kennisplein van Opleiding naar werk en welke rol dit initiatief kan vervullen in de structuur van het Nationaal Programma Onderwijs. Tot slot vragen zij hoe dergelijke initiatieven worden benut om structurele verbeteringen te realiseren.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen.

Wat de leden ten eerste opvalt is dat de vertragingen als gevolg van de coronacrisis het allergrootst zijn bij de reeds kwetsbare kinderen. Dit wil zeggen: kinderen met laagopgeleide ouders, kinderen van ouders met een laag inkomen en kinderen van ouders met een niet-westerse migratieachtergrond. De leden vragen wat het kabinet gaat doen met deze informatie. Wordt er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken? Hoe zorgen wij er in de toekomst voor dat niet steeds de meest kwetsbare groepen leerlingen het hardst achteruitgaan bij crises?

De eerdergenoemde leden constateren ook dat de inzet van digitale hulpmiddelen onderdeel vormt van de menukaart. De leden vrezen dat deze interventie, mits niet goed uitgevoerd, een negatief effect kan hebben op de reeds onder druk staande kansengelijkheid. Wordt deze interventie, maar ook andere interventies gemonitord op kansengelijkheid? Zo nee, waarom niet? Een ander opvallend feit is dat scholen met reeds een hoge achterstandsscore in 2020/2021 grotere achterstanden hebben opgelopen. De leden van de DENK-fractie vragen hoe hiermee rekening is gehouden bij het verdelen van het herstelbedrag. Wordt er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst niet steeds de meest kwetsbare scholen het hardst achteruitgaan bij crises? Als de leden kijken naar de gekozen interventies binnen het programma, zien zij dat vrijwel alle scholen in het funderend onderwijs het meest kiezen voor het (al dan niet tijdelijk) aantrekken of inhuren van nieuw personeel. In het po geeft 87% van de scholen dit aan, in het (v)so 81% en in het vo 89%. Het is echter voor scholen soms moeilijk om gekwalificeerd personeel te vinden om de interventies uit te voeren omdat het programma tijdelijk is. De leden van de DENK-fractie kunnen dit goed begrijpen. De leden vragen dan ook wat er gebeurt als het programma afloopt en de nieuwe docenten en ander personeel niet langer uit het herstelbedrag gefinancierd kunnen worden? Is hier een vangnet voor bedacht? Welke zekerheden kan het kabinet personeel bieden die uit het herstelbedrag worden gefinancierd? Eveneens vragen zij welke duurzame oplossingen het kabinet heeft om dit structureel probleem van lerarentekort aan te pakken.

Het kabinet is er bij het opstellen van het programma van uitgegaan dat de coronacrisis op haar einde loopt en dat de herstelperiode in kan gaan. Nu blijkt met de omikronvariant dat het nog uiterst onzeker is wat de toekomst brengt en of de scholen wel in één lijn vooruit kunnen. De leden van de DENK-fractie vragen of het kabinet zich heeft beraad over een scenario waarbij de coronacrisis nog enige jaren voortduurt, waardoor de duurtijd van het programma van drie jaar onvoldoende zal blijken om eventuele nieuwe achterstanden weg te werken. Wat gebeurt er als scholen door nieuwe omstandigheden of maatregelen erg beperkt worden in de uitvoering van de interventies en de achterstanden weer oplopen? Is er in dergelijke scenario’s een mogelijkheid om de duurtijd van het nationaal programma te verlengen? Komen er dan ook meer gelden vrij? Zijn er alternatieve plannen? Zijn er ook duurzame plannen om de scholen weerbaarder te maken tegen de gevolgen van een crisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen? De leden van de DENK-fractie vragen ook in hoeverre de wensen en behoeften van de leerlingen zijn meegenomen in de keuze voor interventies door scholen. Is hier een analyse van gemaakt? Zo nee, waarom niet?

Een bijkomend feit van het Nationaal Programma Onderwijs is dat er nu heel nauwkeurig kan worden gevolgd welke interventies gewenst zijn en welke interventies effectief zijn in het terugdringen van achterstanden en het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Het programma is zodoende ook een pilot om te zien waar op langere termijn extra op ingezet zou kunnen worden. Kan het kabinet uitleggen wat het op langere termijn wil doen met de bevindingen uit dit programma (de best practices, de interventies waar het meest gebruik van wordt gemaakt, de meest efficiënte interventies en de meest laagdrempelige interventies)? Worden de bevindingen uit het programma ook gebruikt om te bezien waar beleid structureel vorm kan krijgen? Ten slotte vragen zij hoe dit vorm krijgt.

Inbreng van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van het NPO en hebben nog enkele vragen/ opmerkingen.

Het is crisis in het onderwijs. Er is een tekort aan leraren terwijl enorme achterstanden als gevolg van de coronamaatregelen dienen te worden weggewerkt. Leraren staan onder grote druk. Scholen willen de NPO-gelden inzetten met eigen personeel dat al veel werkdruk ervaart. De effectiviteit is dan niet altijd hoog en er worden dan ook niet zelden commerciële bedrijven ingezet. Dat is op zich geen bezwaar, maar hoe kunnen we goed letten op de kwaliteit die zij leveren? Is er al zicht op een plan van aanpak voor hoe de ruim 8 miljard euro aan onderwijs zal worden ingezet? Maatwerk krijgt naar de mening van deze leden te weinig aandacht. Worden leerlingen en ouders wel voldoende betrokken bij de inzet van het geld?

Scholen gebruiken NPO-gelden (deels) voor gaten in de begroting, ook omdat ze steeds meer worstelen met incidentele gelden in plaats van structurele gelden. Ook worden NPO-gelden opgepot door het schoolbestuur of stichtingen die een of meerdere scholen besturen, waardoor verbetering van het onderwijs achterwege blijft. Heeft de Minister onderzoek gedaan naar de bedragen die worden opgepot en hoe gaat de Minister hiermee om?

Sommige scholen nemen tijdelijk meer eigen personeel aan; hierdoor kapen ze capaciteit bij andere scholen weg; nieuwe leerkrachten vragen extra tijd waardoor de NPO-gelden niet altijd ten goede komen van de leerlingen. Iedere school heeft een andere aanpak. Hoe kunnen scholen ervaringen uitwisselen zodat zij van elkaar kunnen leren? De voornoemde leden zijn erg bezorgd over de enorme impact die de coronamaatregelen hebben op studenten, eenzaamheid en depressie. Zij sluiten zich daarom aan bij de motie van de leden Paternotte en Peters om een inventarisatie te maken welke bewezen effectieve maatregelen onderwijsinstellingen kunnen nemen ter bevordering van het studentenwelzijn en ervoor te zorgen dat de instellingen hiervan gebruik kunnen maken.22 Wat de leden betreft mag dit ook gelden voor scholieren in het vo.

De voornoemde leden onderschrijven ten zeerste de motie van het lid Kwint dat fysiek onderwijs altijd de norm dient te zijn en digitaal onderwijs voorbehouden moet blijven voor uitzonderlijke omstandigheden23.

Ook de motie van de leden Kwint en Heerema24 onderschrijven de eerdergenoemde leden. Ze denken dat de inzet van gevorderde pabostudenten bij het wegwerken van onderwijsachterstanden een win-winsituatie oplevert. Wat deze leden betreft kan dit ook met studenten van andere/hogere beroepsopleidingen.

Ten slotte vragen zij of de Minister de mening deelt dat een breed opgezette landelijke enquête onder onderwijzend personeel dient te worden gehouden zodat uit het veld zelf knel-en verbeterpunten kunnen worden aangedragen.

II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs

Algemene inleiding

Wij danken de leden van de fracties VVD, D66, CDA, PvdA, GroenLinks, SP, PvdD, ChristenUnie, Volt, SGP, DENK en Groep van Haga voor hun inbreng. We hebben de vragen met veel interesse gelezen.

Het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) is begin 2021 aangekondigd als een tijdelijke investering in het onderwijs om corona-gerelateerde leervertragingen, zowel cognitief als sociaal-emotioneel (waarbij extra aandacht wordt besteed aan welbevinden), in Europees en Caribisch Nederland aan te pakken. Ook richt het programma zich op het terugdringen van de door corona toegenomen kansenongelijkheid. Daarnaast willen we met het programma een duurzame impact hebben en een stevigere basis voor goed onderwijs neerleggen. We willen dit bereiken door scholen gebruik te laten maken van bewezen effectieve interventies, door schoolleiders en schoolteams aan zet te laten zijn bij het maken van plannen en de uitvoering ervan, waarbij partijen rondom de school, zoals ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken. Het NP Onderwijs is in het mbo en ho gericht op het zoveel mogelijk wegwerken van studievertraging die is ontstaan door de coronamaatregelen. De vertraging als gevolg van corona kan betrekking hebben op de kwalificerende kant van het onderwijs, maar ook op het gebied van mentaal welzijn. Voor een goede besteding van de middelen zijn er afspraken gemaakt met het mbo en ho in het Bestuursakkoord NPO mbo en ho. Daarnaast worden studenten, docenten en de medezeggenschap betrokken bij de planvorming en uitvoering van het NP Onderwijs. Voor onderzoekers is in het Bestuursakkoord NPO onderzoek het doel gesteld om onderzoekers met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging heeft opgelopen veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, in staat te stellen om hun onderzoek af te ronden in het belang van hun wetenschappelijke carrière, de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.

Het is duidelijk dat de coronapandemie een stevige impact heeft op het onderwijs, zowel op leerlingen en studenten als op docenten. Het inhalen van de vertragingen, zowel qua leerprestaties als sociaal-emotioneel, en het verbeteren van het welzijn is weerbarstig, net als het virus. Helaas kunnen we dan ook niet zeggen dat we de coronacrisis de afgelopen periode achter ons hebben gelaten. Zo is er, sinds de eerste voortgangsrapportage is gepubliceerd, een aanvullende landelijke schoolsluiting geweest, zijn ook de quarantainemaatregelen in periodes verscherpt en vallen veel leerlingen, studenten en docenten tijdelijk uit door ziekte of quarantaine als gevolg van de aanmerkelijk besmettelijkere Omikron-variant. Ook het lerarentekort heeft effect op de uitvoering van het programma. Sommige scholen komen daarom minder goed toe aan de uitvoering van het NP Onderwijs. Daarom is in de brief, die op 25 februari jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 155) naar uw Kamer is gestuurd over het NP Onderwijs, onder andere aangekondigd dat de bestedingstermijn van het programma met twee jaar wordt verlengd. Bij de tweede voortgangsrapportage, die voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) begin april en voor wat betreft mbo en hoger onderwijs (ho) half mei aan de Tweede Kamer zal worden gezonden, zullen we op basis van het verdiepend implementatieonderzoek een actueel beeld hebben van de uitvoering van de maatregelen en de effecten van de coronapandemie en het lerarentekort hierop. Ook zullen we dan een beter beeld hebben van het welzijn van de leerlingen en studenten. Voor de goede orde merk ik op dat er dan geen integraal, actueler beeld is van de leervertragingen, dat is pas weer het geval in de derde voortgangsrapportage in het najaar 2022.

Als kabinet zien we in het lerarentekort, de toegenomen kansenongelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs cruciale opdrachten voor de komende jaren. Daarom is in het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) terug te vinden dat wij ons in willen zetten voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de basisvaardigheden, het vergroten van de kansengelijkheid, het zoveel als mogelijk optimaliseren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het investeren in goede leraren en schoolleiders. Deze speerpunten raken aan het NP Onderwijs. Daarom willen we de ervaringen die we binnen het programma opdoen, gebruiken voor het toekomstige beleid en zorgen voor een nadrukkelijke verbinding tussen het NP Onderwijs en de in het Coalitieakkoord aangekondigde maatregelen.

Het is en blijft onze ambitie om zo snel mogelijk de corona-gerelateerde vertragingen en toegenomen kansenongelijkheid bij leerlingen en studenten op een duurzame manier te herstellen. Daar zullen wij, als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (MOCW) en Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (MPVO), ons samen met het veld hard voor maken.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD vragen MPVO wanneer het beeld van de implementatie en effectiviteit van het NP Onderwijs er is. Ook vragen zij waarom daar nu nog geen uitspraak over is te doen, ondanks dat we een half jaar verder zijn.

Scholen zijn dit schooljaar begonnen met het uitvoeren van de interventies uit de menukaart van het NP Onderwijs. Voor de eerste voortgangsrapportage25 zijn schoolleiders in augustus en september bevraagd. Het was op dat moment te vroeg om al te vragen naar de eerste effecten. De eerste voortgangsrapportage geeft daarom een beeld van het proces dat scholen doorlopen hebben, de uitkomsten van de schoolscan en de plannen die scholen gemaakt hebben. Bij de tweede voortgangsrapportage dit voorjaar weten we meer over de daadwerkelijke implementatie en realisatie van plannen, van de uitvoering van de interventies op scholen en de uitdagingen die scholen daarbij tegenkomen. We vragen scholen ook in hoeverre zij al een positief effect van de interventies op hun leerlingen zien.

De eerste voortgangsrapportage geeft een beeld van de leerprestaties van leerlingen rond het einde van vorig schooljaar (2020/2021). In het najaar van 2022 beschikken we weer over actuele kwantitatieve data met betrekking tot de leerprestaties van leerlingen. We krijgen dus jaarlijks een update van de stand van zaken van de leerprestaties. Dit komt doordat we voor de monitoring gebruikmaken van bestaande meetinstrumenten en -momenten in het primair en voortgezet onderwijs. Op die manier kan ook een goede vergelijking worden gemaakt met de prestaties van leerlingen in pre-coronajaren.

De leden van de VVD-fractie vragen MPVO hoe zij inzicht krijgen in de effectiviteit van bovenschoolse programma’s die gemeenten organiseren, hoe dit is geborgd en hoe de Kamer dit kan controleren.

Gemeenten hebben binnen de Regeling specifieke uitkering inhalen COVID-19 gerelateerde onderwijsvertragingen26 de keuze uit een aantal bestedingsdoelen, één daarvan is het organiseren van bovenschoolse programma’s voor het inhalen van leer- en ontwikkelvertragingen bij corona. De inzet van de gemeenten sluit aan op hun reguliere taken en is bedoeld ter versterking van wat op scholen gebeurt. Gemeenten kunnen ook meer organisatorische maatregelen nemen, bijvoorbeeld het versterken van de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs. De specifieke uitkering wordt verstrekt op grond van de Financiële verhoudingswet.27 De regels van de Financiële verhoudingswet zijn daarom van toepassing op de verantwoording. Die geschiedt via de jaarverslaggeving en gaat enkel in op de wijze van besteding. Om achteraf vast te stellen of de specifieke uitkering bijgedragen heeft aan de doelen van het programma, wordt daarom in de monitoring aandacht besteed aan de maatregelen die gemeenten nemen en de ervaren opbrengsten hiervan. De informatie uit de monitoring wordt via de voortgangsrapportages met uw Kamer gedeeld.

De voornoemde leden vragen MPVO ook of er op basis van de eerste ervaringen interventies zijn die als best practices kunnen fungeren en het verdienen om breder uitgerold te worden. Daarbij vragen ze ook of er al interventies zijn waarvan nu al gezegd kan worden dat ze beter gestaakt kunnen worden. De leden vragen de Minister of hij bereid is deze bevindingen en lessons learned breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.

In januari heeft er een uitvraag plaats gevonden onder schoolleiders en leraren over de implementatie van de interventies die scholen hebben gekozen vanwege het NP Onderwijs. We hebben schoolleiders daarbij gevraagd naar hun eerste ervaringen met de interventies en welke interventies goed lopen of minder goed. Aankomend voorjaar zal de Kamer middels de tweede voortgangsrapportage over de uitkomsten van deze uitvraag worden geïnformeerd.

De bevindingen die de tweede uitvraag onder schoolleiders en leraren oplevert over de implementatie van interventies, zullen breed onder de aandacht worden gebracht, waaronder eventuele lessons learned.

De leden van de VVD-fractie vragen MPVO of door de inspectie aan kan worden gegeven op wat voor manieren scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden.

In het voorjaar van 2021 heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de gevolgen van 16 maanden corona voor het onderwijs. De resultaten van deze onderzoeken zijn gepubliceerd en te vinden op de website van de inspectie. De inspectie heeft leerlingen/studenten, docenten en andere medewerkers, schoolleiders en besturen bevraagd op hun ervaringen en inzichten over de gevolgen van 16 maanden corona. Daarbij is ook gekeken naar de aandacht die scholen besteed hebben aan taal, rekenen en lezen. Driekwart van de scholen heeft aangegeven meer aandacht te hebben besteed aan taal en rekenen. De maatregelen die scholen daarvoor hebben genomen kunnen verschillen. Een aantal voorbeelden van die maatregelen zijn het gebruik maken van kleinere instructiegroepen, het besteden van extra tijd en aandacht aan taal en rekenen, het geven van extra huiswerkopdrachten of meer oefenen met taal en rekenen via digitale leermiddelen. Een uitgebreider overzicht en meer data is beschikbaar via de publicatie van de inspectie.28

In het coalitieakkoord is ook veel aandacht voor het op peil brengen van de basisvaardigheden. Het is belangrijk dat het onderwijs de basis op orde krijgt en dat de onderwijskwaliteit in het algemeen, en basisvaardigheden in het bijzonder, verbeteren. Een van de maatregelen die we hiervoor nemen is dat er een Masterplan Basisvaardigheden wordt ontwikkeld, waarbij we net als in het NP Onderwijs, bewezen effectieve interventies inzetten. Ik informeer uw Kamer over enkele weken over de hoofdlijnen van dit Masterplan.

De leden van de VVD-fractie vragen tevens of MPVO bereid is zogenaamde best practices breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.

Hiermee ben ik reeds aan de slag. Zowel op website van het NP Onderwijs29 als binnen de kenniscommunity van het NP Onderwijs worden goede praktijkvoorbeelden gedeeld van scholen die werken aan verbetering van de leerlingresultaten op de basisvaardigheden. De goede praktijkvoorbeelden worden bijvoorbeeld gedeeld door videorapportages, presentaties door scholen tijdens webinars en het delen van kennis en ervaringen in netwerken.

De leden van de VVD-fractie vragen MPVO naar het beeld van de kansrijke advisering van scholen en de leerlingen die wel of juist niet meer kansen hebben gekregen bij het schooladvies.

Het is daarbij allereerst belangrijk om onderscheid te maken tussen de diverse ijkmomenten bij de schooladvisering. Het voorlopig schooladvies wordt jaarlijks vóór 1 maart door de school afgegeven. Uit de verplichte eindtoets volgt eind mei het toetsadvies. Is dit hoger dan het voorlopige schooladvies, dan moet de school dit heroverwegen. Dat resulteert in een definitief schooladvies. Voor leerlingen van wie het schooladvies niet wordt heroverwogen, wordt het voorlopig schooladvies automatisch het definitieve schooladvies. In schooljaar 2020/2021 is, zoals de eerste voortgangsrapportage aangeeft, een herstel te zien van de definitieve schooladviezen. Deze zijn gemiddeld gezien weer op een niveau vergelijkbaar met de situatie vóór de coronapandemie. Ook zien we dat in schooljaar 2020/2021 leerlingen gemiddeld genomen minder vaak recht hadden op een heroverweging van het voorlopig schooladvies. Kansrijk adviseren is hier een mogelijke oorzaak van, omdat dit ervoor kan hebben gezorgd dat de voorlopige schooladviezen al goed passend waren bij de toetsadviezen. Van de leerlingen die wel recht hadden op een heroverweging, zijn meer schooladviezen bijgesteld: met 26.8% is dit licht gestegen t.o.v. de 23.3% in 2018/2019.

Wel is te zien dat er verschillen zijn tussen groepen leerlingen. Zo lijken jongens vaker kansrijk geadviseerd te worden dan meisjes. Meisjes profiteren vervolgens wel vaker van bijstelling van het schooladvies. Ook hangt het gemiddelde definitieve schooladvies ieder jaar sterk samen met de mate van stedelijkheid van een gebied. Regio’s met een hoge mate van stedelijkheid behalen hogere gemiddelde schooladviezen dan regio’s met een lage mate van stedelijkheid. In stedelijke regio’s worden adviezen ook vaker bijgesteld bij een heroverweging. Deze trend zet zich in 2020/2021 voort. Wel is in alle gebieden herstel te zien van de gemiddelde definitieve adviezen naar het niveau vóór corona.

Ook sociaal economische status (SES) is een belangrijke factor. Hoe lager de SES van een leerling, des te lager het definitieve schooladvies. Door het wegvallen van de eindtoets in 2020 was dit effect in schooljaar 2019/2020 nog iets groter. Leerlingen met een lage SES hebben namelijk vaker recht op een heroverweging van het schooladvies op basis van de eindtoetsscore. In het schooljaar 2020/2021 zijn de definitieve schooladviezen voor alle leerlingen hersteld naar het niveau van vóór de pandemie. Bij de leerlingen die op basis van de eindtoetsscore recht hadden op een heroverweging valt op dat het advies van lage-SES-leerlingen net zo vaak – ongeveer één op de drie keer – werd bijgesteld als dat van hoge-SES-leerlingen. Het advies van midden-SES-leerlingen werd het minst vaak bijgesteld: ongeveer één op de vier keer.

Dit beeld laat zien wat het belang is van de eindtoets en de mogelijkheid tot bijstelling van het schooladvies. Het laat echter ook zien dat er nog altijd verschillen zijn in kansen bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, doordat, ondanks de eindtoets, meisjes, leerlingen uit minder stedelijke gebieden en leerlingen met een lage SES, lagere definitieve schooladviezen behalen. Het op 8 februari door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel deze verschillen moeten verkleinen.

De leden van de VVD-fractie vragen of MOCW het signaal vanuit het veld herkent dat promovendi die werkzaam zijn in streekziekenhuizen geen recht hebben op de verlenging van hun traject.

Er zijn bij OCW geen signalen binnengekomen over problemen met verlengingen van trajecten bij streekziekenhuizen. Bij de vormgeving van het NP Onderwijs is afgesproken dat promovendi en andere onderzoekers op een tijdelijke aanstelling aan alle bekostigde instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen, zoals bedoeld in de Wet op hoger onderwijs en onderzoek, aanspraak kunnen maken op de middelen die binnen het Nationaal Programma Onderwijs zijn vrijgemaakt voor onderzoeksvertraging. (Bio)medische promovendi worden begeleid door umc’s en de meeste promovendi in Nederlandse ziekenhuizen hebben een arbeidscontract bij een umc. Mocht het zo zijn dat bij streekziekenhuizen onderzoekers vertraging oplopen als gevolg van corona, is het belangrijk om met elkaar in gesprek te gaan. Ik zal daarom naar aanleiding van uw vraag contact opnemen met UNL en NFU, met wie ik hierover een bestuursakkoord heb gesloten, om te onderzoeken in hoeverre dit speelt en of zij, als nodig, kunnen helpen om een oplossing te vinden.

Ten slotte vragen de voornoemde leden of MOCW een beeld heeft van de transparantie van criteria die in kennisinstellingen worden gebruikt voor verlenging van onderzoekstrajecten.

Nee, ik ben niet bekend met de individuele criteria van instellingen. Als instellingen criteria toepassen voor de aanwending van de middelen uit het NP Onderwijs, dan ga ik er van uit dat deze in lijn zijn met de afspraken en doelen in het bestuursakkoord dat in het kader van het onderzoeksdeel van het NP Onderwijs met het veld is gesloten. Wel hebben mij signalen bereikt dat de procedure niet altijd als transparant wordt ervaren. Daarover ben ik nader in gesprek gegaan met de onderzoekers. Naar aanleiding daarvan heb ik deze signalen aangekaart bij de koepelorganisaties en heb ik aanvullende informatie over het bestuursakkoord onderzoek beschikbaar gesteld op www.nponderwijs.nl. De Implementatiemonitor brengt op sectorniveau halfjaarlijks de maatregelen in beeld die instellingen treffen met de middelen die zij krijgen uit het NP Onderwijs. Dit gaat niet specifiek in op de procedures. De uitkomsten hiervan worden met uw Kamer gedeeld.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of MPVO naar aanleiding van het nieuws dat in het primair onderwijs een leervertraging van zo’n tien weken te zien is, nog extra stappen heeft ondernomen om de basisvaardigheden te bevorderen.

Met de middelen en de menukaart van het Nationaal Programma Onderwijs zijn scholen in staat gesteld om te werken aan leervertragingen, waarbij zij specifiek aandacht kunnen geven aan de basisvaardigheden zoals taal en rekenen. Binnen de ondersteuningsstructuur van het programma is tevens veel aandacht voor de thema’s waar we de voornaamste problemen zien. Er zullen nog extra stappen worden genomen in het kader van het masterplan basisvaardigheden uit het coalitieakkoord, hierover wordt uw Kamer in het voorjaar van 2022 geïnformeerd.

De fractieleden van D66 vragen MPVO of scholen op dit moment nog bepaalde zaken missen in de menukaart.

Uit de eerste onderzoeken en gesprekken met schoolleiders en leraren blijkt dat scholen over het algemeen goed uit de voeten kunnen met de menukaart. Veel van de effectieve interventies op de menukaart kunnen worden ingezet voor het versterken van de basisvaardigheden op een wijze die past bij de eigen visie van de scholen. Daarnaast biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) in het verlengde van de menukaart thematische kennis aan over het aanpakken van leerachterstanden30. Naast dat schoolleiders en leraren over het algemeen goed uit de voeten kunnen met de menukaart, zijn er ook signalen dat voor bijvoorbeeld het praktijkonderwijs de menukaart nog niet helemaal aansluit. Daarom wordt de menukaart op dit moment nog verder doorontwikkeld, waarbij ook extra aandacht is voor het ontwikkelen van interventies die meer geschikt zijn voor het beroepsgericht vmbo, het praktijkonderwijs en het gespecialiseerd onderwijs. Dit voorjaar is de aangepaste versie beschikbaar voor scholen, zodat zij hiervan gebruik kunnen maken voor het bijstellen van de plannen voor de schooljaren 2022/2023, 2023/2024 en 2024/2025.

De leden van D66 vragen MPVO wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen over pabostudenten de mogelijkheid bieden om kinderen te tutoren.31

In de Kamerbrief32 bij de eerste voortgangsrapportage over het Nationaal Programma Onderwijs hebben we aangegeven dat we in gesprek zijn met verschillende partijen (UNL, VH, LOBO, pabo’s en het platform Student inzet op school) om te kijken welke mogelijkheden er zijn om studenten in te zetten in het onderwijs. Er zijn in ieder geval al verschillende initiatieven waarbij studenten van de lerarenopleiding worden ingezet. Een mooi voorbeeld is het initiatief van de gemeente Rotterdam met een samenwerking tussen Hogeschool Rotterdam en de stichting Protestants Christelijk Basisonderwijs. In dit project worden studenten als tutors ingezet om rekenbijles te geven in het basisonderwijs en betaald uit de middelen van het NP Onderwijs. Ook op een basisschool in Zoetermeer wordt aan leerlingen van groep 8 bijwerkhulp gegeven door pabostudenten om door corona opgelopen leerachterstanden in te lopen met de middelen van het NP Onderwijs. Ook studenten van Universiteit Utrecht worden ingezet op een aantal basisscholen. Hierbij wordt in overleg met de scholen besproken op welke specifieke behoeften van de school de studenten worden ingezet. Studenten worden hierbij ondersteund door de lerarenopleiding. In het voorjaar zal u verder worden geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot deze motie.

De leden van de D66-fractie vragen MPVO welke stappen zijn of worden gezet om kansenongelijkheid te beperken middels het NP Onderwijs.

Het NP Onderwijs is er onder andere op gericht om de door corona toegenomen kansenongelijkheid te herstellen. Dit doen we door te werken aan de kwaliteit van het onderwijs en in te zetten op de basisvaardigheden en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. In algemene zin geldt dat kwetsbare kinderen tijdens de coronaperiode zwaarder zijn getroffen dan anderen; het inhalen van leervertragingen via het NP Onderwijs draagt daardoor in algemene zin bij aan het terugdringen van die door de coronaperiode vergrote kansenongelijkheid. Daarbij zien we vanuit de eerste voortgangsrapportage ook dat leerlingen met een midden sociaal economische status (SES) grotere achterstanden hebben. Daarom ontvangen scholen en gemeenten met meer leerlingen met een hoog risico op achterstanden (uit gezinnen met een lage SES) en leerlingen uit gezinnen met een midden SES, meer geld dan andere scholen. De arbeidsmarkttoelage helpt scholen met meer achterstandsleerlingen bij het behouden of aantrekken van personeel.

In het kader van NP Onderwijs wordt met subsidieregelingen een kansrijke overgang van primair naar voortgezet onderwijs gestimuleerd, door de regeling Heterogene brugklassen33 en de regeling Capaciteitentesten34. Ook worden via de Gelijke Kansen Alliantie additionele afspraken met gemeenten gemaakt over het stimuleren van gelijke kansen. Het aantal deelnemende gemeentes in de alliantie wordt komende periode uitgebreid van 50 naar 100 gemeenten. Op al deze manieren stellen we scholen in staat om voor leerlingen met het meeste risico ook de meeste ondersteuning te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat dit daadwerkelijk bijdraagt aan het herstel van kansengelijkheid.

Er zijn door de D66-fractie aan MPVO verschillende vragen gesteld over de arbeidsmarkttoelage.

Om deze te beantwoorden wil ik allereerst graag kort terugblikken op hoe de maatregel tot stand is gekomen. Door het vorige kabinet is geprobeerd de middelen voor de toelage direct naar leerkrachten en scholen toe te laten komen via de cao-tafel. Afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn immers voorbehouden aan de werknemers- en werkgeversorganisaties. Met een cao-afspraak over deze € 375 miljoen zou er bovendien voldoende zekerheid zijn dat de middelen ook daadwerkelijk in de loonstrookjes van het bedoelde personeel belanden.

Het is de sociale partners niet gelukt hierover een cao-afspraak te maken. Wel hebben de partners in hun brief35 OCW gevraagd dit via de bekostiging te regelen. Het vorige kabinet heeft conform dit verzoek uitvoering gegeven aan de maatregel. Met deze uitvoering zijn er minder garanties dat de middelen bij het bedoelde personeel belanden. Wel heeft het vorig kabinet zich samen met de sectorraden, binnen de mogelijkheden die er wel waren, ingespannen dat dit zou gebeuren. Op de website van het NP Onderwijs36 alsook in de bekostigingsregeling37 is aangegeven wat de bedoeling is van de middelen en aan welke vestigingen de middelen toekomen, namelijk de vestigingen die (per schoolsoort) behoren tot de 15% vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscore. De PO-raad en de VO-raad hebben een richtlijn38 opgesteld over de besteding en verantwoording van de middelen. Daarnaast ging OCW in gesprek met vertegenwoordigers van de sector en in voorkomende gevallen ook met bestuurders en schoolleiders via bijvoorbeeld de NP Onderwijs helpdesk.

De D66-fractie vraagt MPVO hoe het staat met de uitvoering van de arbeidsmarkttoelage.

Scholen en al het personeel zijn voor aanvang van het schooljaar 2021/2022 geïnformeerd welke vestigingen in aanmerking komen en welke bedragen zij zullen ontvangen. De formele beschikkingen zijn in oktober 2021 verstuurd en alle in aanmerking komende besturen hebben in november 2021 de eerste betaling ontvangen. In de tussentijd hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen schoolbesturen en de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad. De P(G)MR moet namelijk instemmen met hoe dit extra geld wordt uitgegeven.

Voorts vraagt de D66-fractie of MPVO bekend is dat er besturen zijn die besluiten om de arbeidsmarkttoelage op een andere manier toe te kennen.

Ja, mijn voorganger en ik hebben hier signalen over ontvangen. De meeste signalen die wij hebben ontvangen, zijn van besturen die een andere selectie van vestigingen hadden gekozen voor de toelage of besturen die de toelage ingewikkeld vinden omdat hiermee gedifferentieerd wordt in de beloning van het personeel, iets wat nieuw is voor de sector. Als ik signalen hierover krijg, treedt mijn ministerie in sommige gevallen in overleg met het desbetreffende bestuur.

Zo is mijn ministerie bijvoorbeeld in gesprek getreden met een schoolbestuur uit Emmen. De bestuurder van Emmen heeft ons daarin verzekerd dat het geld dat vanuit het Nationaal Programma Onderwijs voor een arbeidsmarkttoelage aan het schoolbestuur is toegekend, uitsluitend wordt gebruikt voor personeel op de scholen waar het voor bedoeld is. Dat zijn dus scholen met het grootste risico op een achterstand. Ook is dit besluit genomen met instemming van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Eventuele toelages aan personeel van andere scholen betaalt het schoolbestuur uit eigen middelen, wat het bestuur vrij staat.

Een ander voorbeeld is een groot schoolbestuur in het primair onderwijs uit Rotterdam. Zij wilde met instemming van de PGMR de hoogte van de toelage gelijktrekken over de vestigingen waarvoor bekostiging werd ontvangen. Dit past ook binnen de regeling en het doel van de arbeidsmarkttoelage. Hierover is in goed overleg gesproken.

Helaas heeft mij ook het bericht bereikt dat een PMR in het po de stap heeft moeten zetten naar de landelijke geschillencommissie. Binnen het betreffende schoolbestuur kwamen vier van de tien vestigingen in aanmerking. In de betreffende PGMR is er echter met een voorstel ingestemd om alle tien de vestigingen in aanmerking te laten komen omdat de vier vestigingen waarvoor bekostiging is ontvangen in de minderheid waren. Omdat op grond van de cao in het po de PGMR moet instemmen (en dus enkel de instemming van een PMR zoals in het vo niet voldoende is) kunnen deze situaties zich voordoen.

Naast de signalen die mij bereiken en waarop mijn ministerie in voorkomend geval acteert, wordt de arbeidsmarkttoelage op verschillende manieren onderzocht. Om goed inzicht te krijgen in de besluitvorming, besteding en effecten van deze middelen is een uitgebreide monitoring opgezet. Zo ontvangen schoolbesturen, schoolleiders en docenten in het kader van het implementatieonderzoek in januari 2022 een vragenlijst, met onder meer vragen over de arbeidsmarkttoelage. Ik verwacht in april 2022 over de eerste uitkomsten te beschikken die mee kunnen in de tweede voortgangsrapportage over het NP Onderwijs. Verder doet mijn ministerie een analyse op de salaris- en personeelsgegevens die scholen aanleveren bij DUO. Daarnaast heb ik het CPB gevraagd onderzoek te doen naar de (causale) effecten van de toelage op instroom en behoud van personeel. De eerste resultaten daarvan worden eind 2023 verwacht.

Tot slot kan ik u met betrekking tot de arbeidsmarkttoelage melden dat in het coalitieakkoord is afgesproken de arbeidsvoorwaarden voor schoolleiders en leraren op scholen met veel leerachterstanden structureel te verbeteren. Om situaties zoals hierboven geschetst zoveel mogelijk te voorkomen, zal ik erop inzetten dat sociale partners hierover een cao-afspraak maken.

De leden van de D66-fractie hebben MPVO opgeroepen om ook dit jaar eindexamenkandidaten een extra herkansing te bieden en hun recht te geven op het wegstrepen van een onvoldoende. De voornoemde leden hopen dat de Minister voor de kerstvakantie tot dit besluit zal komen.

Mijn voorganger heeft de Tweede Kamer op 17 december jl. een brief gestuurd over het besluit voor de aanpassing van het eindexamen voortgezet onderwijs in 202239. In die brief zijn de verschillende maatregelen (waaronder de extra herkansing) toegelicht. Maar sinds dat moment is de weg naar het eindexamen opnieuw toch weer hobbeliger en meer onvoorspelbaar gebleken dan we hadden gehoopt. Ik heb de Tweede Kamer daarom op 24 januari jl. (Kamerstuk 31 289, nr. 507) geïnformeerd over mijn besluit om leerlingen in examenjaar 2022, net als vorig jaar, de mogelijkheid te geven om één vak (niet zijnde een kernvak) niet mee te laten tellen voor het kunnen slagen voor het diploma. In het commissiedebat van 26 januari jl. (Kamerstuk 31 289, nr. 508) is dit besluit besproken met uw Kamer.

Deze leden vragen of het NP Onderwijs genoeg handvatten biedt om het welzijn van leerlingen te waarborgen en welke extra stappen MPVO kan nemen om zorg te dragen voor het welzijn van leerlingen.

In de menukaart van het NP Onderwijs zijn verschillende interventies opgenomen die scholen kunnen inzetten om het welzijn van leerlingen te vergroten. Er is ook een overzicht gemaakt van interventies die scholen kunnen inzetten om het welzijn van hun leerlingen te verbeteren.40 Dit overzicht en bijbehorende praktijkkaarten zijn ontwikkeld door de «coalitie welbevinden», een samenwerking van het Trimbos-instituut, Pharos (expertisecentrum gezondheidsverschillen), het Nederlands Jeugdinstituut, het Nederlands Instituut van Psychologen en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Op de websites van deze partijen en op de website Onderwijskennis.nl41 is uitgebreidere informatie over de aanpak van welbevinden te vinden, waaronder praktijkvoorbeelden. Naast het online aanbieden van informatie organiseert het Nederlands Jeugdinstituut webinars voor o.a. schoolleiders, docenten en IB-ers over de aanpak van welbevinden. Scholen zijn vanaf dit schooljaar aan de slag gegaan met uitvoering van de interventies. Ik zal de komende periode extra aandacht geven aan dit onderdeel van het programma (naast de leervertragingen). In de brief bij de tweede voortgangsrapportage wil ik daarom ook verkennen hoe het welbevinden van leerlingen beter en structureel kan worden gemonitord en wat er nodig is op scholen zodat zij leerlingen goed kunnen begeleiden op dit vlak.

De leden van de D66-fractie vragen MPVO hoe de inzet van bijles- en uitzendbureaus met NPO-middelen zich verhoudt tot het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop». Zij vragen of ik van mening ben dat dit een zorgelijke ontwikkeling is en hoe ik hierop kan bijsturen.

Scholen maken voor de uitvoering van het NP Onderwijs inderdaad ook gebruik van externe partijen. Dat zijn zowel commerciële als niet-commerciële partijen. Inzet van deze externen stelt scholen in staat om nu hun leerlingen datgene te bieden wat zij nodig hebben. Op de korte termijn zijn leerlingen hiermee gediend.

Voor de inzet van NP Onderwijsmiddelen is een aandachtspunt of de inzet op deze manier minder doelmatig of duurzaam is. Om die reden vind ik het belangrijk om goed te blijven volgen in welke mate en hoe scholen externen inzetten voor uitvoering van het NP Onderwijs. Ik zal hierover de Kamer in de tweede voortgangsrapportages informeren.

De zorg van de Onderwijsraad betreft de toenemende verstrengeling van privaat gefinancierd onderwijs en publiek onderwijs, met name ook structureel. Zeker als het gaat om betaald aanbod, vergroot dit de kansenongelijkheid (alleen aanbod voor leerlingen die dat kunnen betalen). Ik vind dit inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. Het funderend onderwijs in Nederland wordt publiek bekostigd en moet voor alle leerlingen toegankelijk zijn. Ook is van belang dat bestuurders, leraren en schoolleiders zelf regie hebben op het onderwijsprogramma en dat de kwaliteit geborgd is.

Ik ben in gesprek met de VO-raad over de wijze waarop wij uitvoering kunnen geven aan de moties van uw Kamer die oproepen tot het ontmoedigen van reclame voor betaald aanvullend aanbod en het gebruik daarvan in de school. In het voorjaar zal ik u informeren over de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan deze moties. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen42 n.a.v. het Onderwijsraadadvies «Publiek karakter voorop»43.

De leden van de D66-fractie vragen of MPVO van mening is dat de menukaart voldoende toegespitst is op het (v)so.

De menukaart bevat interventies die op basis van internationaal onderzoek effectief blijken. De interventies in de menukaart zijn geschikt voor alle schooltypen. Veel van de interventies in de menukaart worden ook toegepast in het (v)so, zoals het werken in kleine groepen en een-op-een-begeleiding. De toepassing van de interventies in het (v)so kan wel verschillen en specifieke praktijkvoorbeelden kunnen scholen helpen. Daarom is een servicedocument44 ontwikkeld over het toepassen van de interventies uit de menukaart in praktijkgericht onderwijs. Dit kan ook behulpzaam zijn voor het (v)so. Tevens gaat het NRO extra materiaal voor de specifieke doelgroepen van het gespecialiseerd onderwijs, praktijkonderwijs en beroepsgericht vmbo ontwikkelen. Daarnaast ontwikkelt het NRO in het verlengde van de menukaart themapagina’s waarop kennis en praktijkgerichte informatie wordt gepresenteerd ten behoeve van gespecialiseerd onderwijs en praktijkgericht onderwijs.

De voornoemde leden vragen MPVO hoeveel leerlingen van het (v)so nu gemiddeld in één klaslokaal zitten vergeleken met voor de coronacrisis.

De bekostiging van het (v)so is gebaseerd op een aantal leerlingen per leerkracht in het so en vso. Voor het so is de norm gemiddeld 12 (met onderlinge verschillen tussen de verschillende schoolsoorten), voor het vso is de norm gemiddeld 7 leerlingen per leerkracht. De middelen hiervoor maken deel uit van de lumpsum en scholen zijn vrij om keuzes te maken en klassen bijvoorbeeld groter te maken en daar meer onderwijskundig of onderwijsondersteunend personeel op te zetten. Op basis van de beschikbare cijfers van 2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022 kunnen we geen conclusies trekken over de stijging van het aantal leerlingen per klas in vergelijking met de situatie voor de coronacrisis. In het so zagen we tussen 2019/2020 en 2021/2022 weliswaar een stijging, echter die stijging doet zich al voor sinds 2016/2017 en betreft voornamelijk de instroom van jonge kinderen en is niet toe te rekenen aan de coronacrisis. In het vso zien we na een aanvankelijke daling tussen 2019/2020 en 2020/2021 in 2021/2022 een stijging van bijna 400 leerlingen. Wij beschikken niet over exacte cijfers als het gaat om het aantal leerlingen per klas/groep en het aantal zittenblijvers. Op grond van de beschikbare cijfers kunnen we niet concluderen dat door de coronacrisis het aantal leerlingen in het (v)so sterk is gestegen, hetgeen tot grotere klassen zou kunnen leiden. Als interventie wordt klassenverkleining in het (v)so veel minder vaak gekozen dan in het basis- en voortgezet onderwijs. Het gaat om circa 20% van de scholen in het (v)so, tegen een kleine 40% in het po en 60% in het vo. Zie daarvoor het Eerste deelonderzoek implementatiemonitor NP Onderwijs45 dat als bijlage bij de eerste voortgangsrapportage was bijgesloten.

Tevens vragen zij MPVO hoeveel leerlingen het afgelopen jaar zijn blijven zitten.

Cijfers hierover heb ik nog niet, deze informatie volgt in de tweede voortgangsrapportage over het NP Onderwijs.

De leden van de D66-fractie vragen of MOCW kan toelichten wat het actuele stagetekort in het mbo is.

Per 25 november 2021 is het aantal stagetekorten 6.284, waarvan 5.837 stages en 447 leerbanen. Daarna is het stagetekort weer iets opgelopen naar 7.100 stages (januari 2022). Het tekort aan leerbanen is wat afgenomen naar 300. Deze laatste ontwikkeling kan samenhangen met seizoensinvloeden en uiteraard de recente lockdown. In de voorjaarsrapportage over de voortgang van het NP Onderwijs mbo-ho zal ik uw Kamer over de actuele stand van zaken op dat moment nader berichten.

De leden van D66 vragen of MOCW kan toelichten waar het niet goed is gegaan m.b.t. de betrokkenheid van de medezeggenschap, en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden. Ook vragen zijn hoe studentenraden in de toekomst beter betrokken kunnen worden en welke stappen de Minister zet om dit proces te optimaliseren.

De instellingen hebben in zijn algemeenheid een zorgvuldig proces met de medezeggenschap doorlopen en studenten en docenten zijn centraal en decentraal betrokken bij de planvorming van het NP Onderwijs. De voornaamste opgave betrof de beperkte tijd die er beschikbaar was en het moment waarop de besluitvorming plaats moest vinden. De totstandkoming van de plannen viel voor een groot gedeelte in de zomervakantie en kort daarna. Er is in deze periode bij veel medezeggenschapsraden sprake van bestuurswisselingen. Dit was geen ideale situatie, maar onvermijdelijk om spoedig en voortvarend van start te gaan met het NP Onderwijs. Indien de plannen nu of in de toekomst worden bijgesteld of aangepast kan er uiteraard wat meer tijd genomen worden om de medezeggenschap mee te nemen en instemming te laten verlenen. Daarnaast zal de medezeggenschap in het kader van de implementatiemonitor ook geïnterviewd worden om een beter beeld van hun betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel bij de centrale als decentrale medezeggenschap plaatsvinden. In de voortgangsrapportage van mei aanstaande zal ik u daarover nader informeren.

De leden van de D66-fractie vragen MPVO in hoeverre het gedeelte van het budget dat in 2021 niet is besteed, zich verhoudt tot de motie van de leden Segers en Van Meenen46 om de middelen eventueel in drie schooljaren te besteden.

Op 13 december jl. 47 heb ik u geïnformeerd over de verwachte budgettaire mutaties op het NP Onderwijs. De onderuitputting bestaat met name uit onderuitputting op subsidieregelingen en op de uitvoering van het programma. Aangezien subsidieregelingen op aanvraag zijn kan onderuitputting hierop plaatsvinden. De definitieve onderuitputting over kalenderjaar 2021 volgt bij Slotwet.

De resultaten uit de eerste voortgangsrapportage en de veranderende situatie rondom het virus, hebben samen de basis gevormd voor een besluit over de verlenging van de looptijd van het programma met twee jaar en over de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar. Hierover heb ik uw Kamer op 25 februari jl. per brief geïnformeerd.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO en MOCW welke doelen en termijnen precies zijn afgesproken om de vertragingen in te lopen.

Bij de start van het NP Onderwijs, in februari 2021, is vastgelegd dat het programma tot en met 2023 loopt. Zoals u in de brief, die op 25 februari jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 155) naar uw Kamer is gestuurd, kunt lezen is de looptijd van het programma voor het funderend onderwijs verlengd met twee jaar. Dit betekent dat de ambitie is om de corona-gerelateerde vertragingen, zowel cognitief, sociaal-emotioneel als qua welbevinden, aan het einde van het schooljaar 2024/2025 te hebben ingelopen.

Voor het mbo en hoger onderwijs is in het Bestuursakkoord NPO mbo en ho vastgelegd dat het programma tot 2022 loopt, met een mogelijke uitloop naar 2023 wanneer er vertraging opgelopen wordt bij de uitvoering van het programma. Het doel is om studievertraging bij studenten die is ontstaan door de coronamaatregelen zoveel mogelijk weggewerkt te hebben bij het einde van het programma. De vertraging als gevolg van corona kan betrekking hebben op de kwalificerende kant van het onderwijs, maar ook op het gebied van sociaal-emotioneel welzijn.

Voor onderzoekers is in het Bestuursakkoord NPO onderzoek het doel gesteld om onderzoekers met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging heeft opgelopen veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, in staat te stellen om hun onderzoek af te ronden in het belang van hun wetenschappelijke carrière, de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.

Wat betreft de einddoelen van het NP Onderwijs zijn deze, in de Kamerbrief van onze voorgangers van 7 juli 202148, als volgt geformuleerd:

  • 1) Herstel van de corona-gerelateerde vertraging in de leergroei en ontwikkeling van leerlingen en studenten (cognitief, sociaal-emotioneel, welbevinden),

  • 2) Herstel van de corona-gerelateerde toename van kansenongelijkheid,

  • 3) Steviger basis voor goed onderwijs (duurzaam leereffect).

De voornoemde leden vragen MPVO of er in het algemeen gesprekken gevoerd worden door de inspectie met scholen die het minder goed doen dan vergelijkbare scholen.

In algemene zin spreekt de inspectie, wanneer de risicoanalyse daar aanleiding toe geeft, met schoolbesturen waarvan een of meerdere scholen risico’s in de kwaliteit laten zien. De inspectie analyseert jaarlijks alle scholen op basis van de gegevens waarover zij beschikt over onder meer de leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Als de inspectie risico’s ziet, dan voert zij een expertanalyse uit. Deze analyse genereert een beeld van de onderwijskwaliteit, sturingskwaliteit en financiën. Als uit de expertanalyse blijkt dat de risico’s groot en ernstig zijn, dan wordt het schoolbestuur van de betreffende school uitgenodigd voor een gesprek en volgt er mogelijk nader onderzoek naar de risico’s. Ook bij risicovolle signalen of andere belangrijke zaken heeft de inspectie doorgaans contact met het bestuur van de betreffende school of scholen. De jaarlijkse analyse vormt ook het vertrekpunt van het uitgebreide onderzoek dat de inspectie eens in de vier jaar doet bij ieder bestuur en zijn scholen. Het gaat bij dit alles niet om de vraag hoe scholen het doen in vergelijking met andere scholen, maar om contact over risico’s die de inspectie constateert, gerelateerd aan de wettelijke deugdelijkheidseisen die voor de scholen gelden.

In het coalitieakkoord is er ook veel aandacht voor het op peil brengen van de basisvaardigheden. Het is belangrijk dat het onderwijs de basis op orde krijgt en de onderwijskwaliteit in het algemeen, en basisvaardigheden in het bijzonder, verbeteren. Een van de maatregelen die we hiervoor nemen is dat er een Masterplan Basisvaardigheden wordt ontwikkeld, waarbij we net als in het NP Onderwijs, bewezen effectieve interventies inzetten. Over de hoofdlijnen van dit Masterplan informeer ik uw Kamer over enkele weken.

Ook vragen deze leden MPVO of het mogelijk is voor scholen om te leren van elkaar en niet zelf het wiel uit te hoeven vinden.

Op de website van het NP Onderwijs en binnen de kenniscommunity van het NP Onderwijs worden goede voorbeelden van scholen in de spotlight gezet. Bijvoorbeeld door deze scholen uit te nodigen over hun ervaringen te vertellen tijdens webinars of in videorapportages. Ook is er aandacht voor in de ondersteuningsstructuur. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek praktische handvatten voor scholen gebaseerd op onderzoek, en worden scholen in beeld gebracht die wetenschappelijk onderbouwd aan de slag zijn met interventies. Daarnaast worden kennis en ervaringen gedeeld binnen diverse netwerken van scholen die zich bezig houden met de implementatie van de effectieve interventies van de menukaart in de eigen onderwijspraktijk.

De voornoemde leden vragen of MPVO en MOCW kunnen aangegeven in welke mate scholen ook gebruikmaken van de programma’s op dit vlak voor het verhogen van het welzijn en of dit dan op alle schoolsoorten gebeurt.

In het funderend onderwijs kiest het overgrote deel van de scholen voor interventies gericht op het welbevinden van leerlingen. Ook zien we dat veel scholen kiezen voor interventies die meer indirect invloed hebben op het welbevinden van leerlingen. Voorbeelden hiervan zijn cultuureducatie en sportieve activiteiten. In hoeverre deze scholen hierbij gebruik maken van speciaal hiervoor ontwikkelde programma’s is ons niet bekend. Dat zal waarschijnlijk naar voren komen uit vervolgonderzoek naar de implementatie van de interventies.

Zoals de eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs uit het najaar 2021 laat zien, blijkt uit de plannen van instellingen voor mbo en hoger onderwijs een duidelijke prioritering. Men kiest vooral voor het aanpakken van problemen die studenten ondervinden bij de overgangen tussen en binnen de onderwijssectoren en de verbetering van het studentenwelzijn (samen goed voor circa driekwart van de middelen). In het mbo en ho wordt gemiddeld genomen 30% van de middelen ingezet voor het verhogen van het welzijn van studenten (in het hbo iets minder en wo iets meer). Medio mei wordt de tweede voortgangsrapportage NP Onderwijs mbo en ho verwacht, en hebben we voor het mbo en hoger onderwijs meer inzicht in het gebruik van programma’s op het vlak van studentenwelzijn. Het NRO volgt het programma om opgedane kennis over effectieve methoden te delen en verder te verspreiden.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO hoe groot de inzet van derden in het funderend onderwijs is via commerciële bureaus.

Op dit moment weten we dat niet. In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd, proberen we een beter beeld te geven van de inhuur van derden, op basis van de uitvoering van het programma. Wel kwam uit een eerste verkenning op beperkte schaal naar voren dat personeel dat extern wordt aangetrokken vooral wordt ingezet voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, taken rond zorgleerlingen en sport- en cultuuronderwijs. Voor lesgebonden taken wordt met name eigen personeel ingezet.

Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»49 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.50

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO wat de reden is dat de vertraging in het primair onderwijs bij rekenen het grootst was, terwijl spellingsvaardigheden beter gingen dan voor corona. Zij vragen zich af of dit te maken heeft met de digitale lessen of dat het te maken heeft met (didactische) lesmethoden. Zij vragen daarbij wat hiervoor een reden en verklaring is.

De onderzoekers van het Nationaal Cohortonderzoek (NCO)51 geven in hun studie geen verklaring voor de verschillen in leervertraging tussen de domeinen begrijpend lezen, spelling en rekenen-wiskunde. Ook geven zij daar niet bij aan waarom leerlingen in de bovenbouw bij spelling meer leergroei laten zien dan in de periode voor de uitbraak van COVID-19. De leergroei die bovenbouwleerlingen bij spelling laten zien, zien we overigens niet bij spelling in de onderbouw.

Van de coronacrisis hebben we geleerd hoe belangrijk fysiek onderwijs is en afstandsonderwijs geen volwaardig alternatief is, zeker niet voor kwetsbare leerlingen. Uit gesprekken met leraren en schoolleiders komt daarbij naar voren dat sommige domeinen meer geschikt zijn voor online onderwijs dan andere domeinen. Er zijn geen aanwijzingen dat er tijdens de coronacrisis zich wijzigingen hebben voorgegaan in lesmethoden die deze verschillen zouden verklaren. Het kabinet zet wel vol in op het stimuleren van bewezen effectieve interventies, vandaar de menukaart effectieve interventies voor het wegwerken van de vertragingen.

De voornoemde leden vragen MPVO in hoeverre scholen proactief extra inzet hebben gepleegd de afgelopen tijd op achterstandsleerlingen om de vertragingen zo veel als mogelijk te voorkomen.

Onderzoek naar de besteding van de subsidies voor Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s (IOP) wijst op extra inzet op achterstandsleerlingen. Uit onderzoek van Learn, de Vrije Universiteit en Universiteit Maastricht52blijkt dat de kans op deelname aan inhaal- en ondersteuningsprogramma’s significant groter was voor leerlingen met laagopgeleide ouders, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en (in mindere mate) leerlingen met ouders met een laag inkomen. Daarnaast zijn scholen vorig schooljaar gevraagd om voor leerlingen in een kwetsbare positie noodopvang te organiseren en hebben zij daar veelal zorg voor gedragen.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of er ook verschillen zijn tussen scholen in het po met veel achterstandsleerlingen onderling of dat er overal hetzelfde beeld te zien is met even grote vertragingen.

Voor primair onderwijs geldt dat NCO niet specifiek onderzoek heeft gedaan naar verschillen tussen scholen met veel achterstandsleerlingen. Wel constateert NCO in algemene zin in een beleidsrapport, dat zij na het verschijnen van de voortgangsrapportage voor OCW opstelde, dat er (grote) variatie is tussen po-scholen.53 De variatie lijkt afgaande op de betrouwbaarheidsintervallen rondom de puntschattingen overigens vrij stabiel over de verschillende achterstandsscore-groepen, en lijkt dus niet systematisch groter bij scholen met veel achterstandsleerlingen dan bij scholen met weinig of geen achterstandsleerlingen.

Daarnaast kunnen we voor het vo op dit punt het volgende zeggen. Cito heeft in een eerdere analyse54, die gelijktijdig met de eerste voortgangsrapportage naar de kamer is gegaan, laten zien dat de verschillen tussen scholen zijn toegenomen. De conclusie was als volgt: «De spreiding tussen scholen was in 2020/2021 vaak opmerkelijk groter dan in voorgaande jaren, en was dan meestal veel sterker toegenomen dan de spreiding tussen leerlingen binnen scholen. Dit duidt op aanzienlijke effecten van hoe verschillende scholen het onderwijs in de coronaperiode hebben vormgegeven.» Cito heeft op verzoek van het ministerie ook vervolgonderzoek gedaan naar de relatie tussen de achterstandsscore en leervertragingen bij leesvaardigheid Nederlands leesvaardigheid en rekenen.55 Beide onderzoeken gaan echter niet specifiek in op de vraag in hoeverre er sprake is van een grote spreiding in leervertragingen tussen scholen met veel achterstandsleerlingen.

De CDA-leden vragen MPVO of de methodes die worden aangeboden via het NP Onderwijs voldoen aan de behoeftes van leerlingen met de grootste vertragingen.

De huidige menukaart is voor een groot deel een vertaling van de Britse «Teaching and Learning Toolkit», die is ontwikkeld door de Education Endowment Foundation uit het Verenigd Koninkrijk. Die Toolkit geeft een overzicht van wat de afgelopen jaren uit internationaal onderzoek bekend is over effectief leren en onderwijzen van 5- tot 16-jarigen. We kunnen ervan uit gaan dat deze interventies ook voldoen aan de behoeften van leerlingen met de grootste vertragingen. Voor de effectiviteit is echter ook belangrijk onder welke voorwaarden en op welke wijze interventies worden uitgevoerd. Kennis daarover wordt op dit moment opgebouwd en zal worden meegenomen in een volgende versie van de menukaart.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of aangegeven kan worden voor welke methodes scholen met veel achterstandsleerlingen het meest hebben gekozen.

Scholen in het primair onderwijs kiezen met name voor instructie in kleine groepen, de inzet van onderwijsassistenten en interventies gericht op welbevinden van leerlingen. Dit zien we ook bij scholen met de hoogste achterstandsscores. Daarnaast zien we dat scholen met de hoogste achterstandsscores vaker kiezen voor bepaalde interventies in vergelijking met scholen met lagere achterstandsscores. Po-scholen met de hoogste achterstandsscore kiezen bijvoorbeeld aanzienlijk vaker voor voor- en vroegschoolse interventies, uitbreiding van het onderwijs, gesprokentaalinterventies en interventies gericht op ouderbetrokkenheid. Met name aan uitbreiding van het onderwijs en ouderbetrokkenheid wordt door deze scholen ook een groter deel van de NP Onderwijsmiddelen besteed.

Op scholen in het voortgezet onderwijs zien we minder verschillen in de interventies die scholen kiezen, afhankelijk van hun achterstandsscore. Vo-scholen met de hoogste achterstandsscore kiezen wel vaker voor zomer- en lentescholen in vergelijking met scholen met lagere achterstandsscores. Vo-scholen kiezen in groten getale voor interventies gericht op het welbevinden van leerlingen, voor instructie in kleine groepen en sportieve activiteiten. Dit zien we bij alle scholen, ongeacht hun achterstandsscore.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of bij de monitoring van deze groep leerlingen, waarbij kansrijk is geadviseerd, ook wordt gekeken in hoeverre het voortgezet onderwijs deze leerlingen kansen biedt in plaats van strikt af te rekenen op prestaties.

Wij blijven monitoren hoe leerlingen, die in de afgelopen jaren de overstap hebben gemaakt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, doorstromen in het voortgezet onderwijs. Dit doen wij onder andere door gebruik te maken van gegevens bij DUO over de onderwijsloopbanen en leerresultaten van leerlingen in het funderend onderwijs en het vervolgonderwijs. In het kader van de monitoring van het NP Onderwijs wordt daarnaast in samenwerking met DUO gewerkt aan een cohortonderzoek naar de onderwijsloopbanen van leerlingen. Dit onderzoek geeft ons relevante informatie over de plaatsing van leerlingen in het eerste leerjaar van het vo, maar ook over de positie van leerlingen in het derde leerjaar per schooladvies. Ook kunnen groepen leerlingen in het cohortonderzoek met elkaar en door de tijd heen worden vergeleken.

In het jaar 2020/2021 werden leerlingen in het vo vaker hoger dan hun definitieve schooladvies geplaatst en het gemiddelde advies heeft zich hersteld naar het niveau vóór het de coronapandemie. Een mooie ontwikkeling is dat leerlingen met een lage sociaal economische status iets vaker kansrijk worden geplaatst in het vo; zij worden vaker boven hun advies geplaatst dan leerlingen met een hoge sociaal economische status.

Begin 2022 zullen we po- en vo-scholen opnieuw oproepen leerlingen kansrijk te adviseren en te plaatsen. Daarnaast maken wij hen attent op handreikingen, tutorials en subsidieregelingen, waar zij bij advisering en plaatsing van gebruik kunnen maken. Daarbij is bijvoorbeeld aandacht voor de Subsidieregeling capaciteitentesten56, die eind 2021 in het kader van het NP Onderwijs in werking is getreden. Deze subsidieregeling vergroot kansen voor leerlingen, die mogelijk te laag zijn geplaatst, in de onderbouw van het vo. De regeling maakt het voor scholen mogelijk om in de eerste twee jaren van het vo testen af te nemen om de capaciteiten van hun leerlingen goed in te schatten. Zo kunnen zij het best passende schoolniveau voor hun leerlingen bepalen.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO vervolgens of dit ook onderdeel is van de warme overdracht van de basisschool naar de middelbare school.

Het Ministerie van OCW moedigt scholen aan om werk te maken van een goede warme overdracht. Hier wordt bijvoorbeeld aandacht aan besteed in de handreiking Schooladvisering.57 We zien dat de uitwisseling tussen po en vo in de laatste jaren toeneemt. Dat is een positieve ontwikkeling, omdat deze persoonlijke overdracht van relevante informatie bijdraagt aan een soepele overgang en start in het vo.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of aangegeven kan worden of met name scholen die minder last hebben van het lerarentekort vaak kiezen voor interventies die meer personeel vereisen of dat dit ook gebeurt bij scholen met een (groot) lerarentekort.

Een recente rapportage van Centerdata58 naar aanleiding van de landelijke uitvraag van lerarentekorten laat zien dat lerarentekorten groter zijn op scholen met veel achterstandsleerlingen (een hoge achterstandsscore).

Nadere analyse van de antwoorden van schoolleiders in het kader van het eerste deelonderzoek implementatiemonitor NP Onderwijs laat zien dat ook scholen met een hoge achterstandsscore – waar tekorten dus gemiddeld hoger zijn – veelvuldig kiezen voor interventies die meer personeel vereisen, zoals het inzetten van onderwijsassistenten, klassenverkleining, een-op-een begeleiding en uitbreiding van onderwijs. Voor de inzet van onderwijsassistenten en uitbreiding van onderwijs wordt zelfs vaker gekozen door de 20% scholen met de hoogste achterstandsscore dan bij scholen met een lagere achterstandsscore.

Het is belangrijk hierbij wel op te merken dat er verschillen kunnen bestaan tussen de gemaakte keuzes voor interventies in de plannen voor besteding van de NP Onderwijsmiddelen en de mate waarin deze ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Zo is in de eerder genoemde rapportage van Centerdata (peildatum 1 oktober 2021)59 te zien dat in de G5 gemiddeld 26% van de openstaande vacatures naar aanleiding van het NP Onderwijs niet kan worden ingevuld, tegenover 11% buiten de G5. Dat is een indicatie dat het in gebieden en op scholen waar de lerarentekorten groter zijn lastiger is om geplande interventies te realiseren die extra personeel vergen.

De voornoemde leden vragen MPVO hoe scholen die inzet van extra personeel aanpakken. Zij vragen ook of dit wordt gedaan met tijdelijk personeel, uitbreiding van bestaande contracten of met de inzet van commerciële bureaus.

De bevraging van schoolleiders aan de start van dit schooljaar laat inderdaad zien dat veel scholen voor de uitvoering van het NP Onderwijs extra personeel aan willen trekken. Dit beeld zien we in alle onderwijssectoren in het funderend onderwijs. Om een eerste beeld te krijgen hoe scholen de inzet van extra personeel organiseren, is een indicatieve verkenning uitgevoerd onder 10 schoolleiders in het primair onderwijs en 10 schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Hieruit blijkt dat met name eigen personeel wordt ingezet voor lesgebonden taken. Hiervoor wordt nieuw personeel (tijdelijk) aangenomen of gaat zittend personeel meer werken. Personeel dat extern wordt aangetrokken, wordt vooral ingezet voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, taken rond zorgleerlingen en sport- en cultuuronderwijs.

In het verdiepend implementatieonderzoek dat begin 2022 wordt uitgevoerd, verzamelen wij meer informatie over de wijze waarop scholen de inzet van extra personeel organiseren. In de tweede voortgangsrapportage informeren wij u over de eerste uitkomsten van dit onderzoek.

De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of de grotere vertragingen in het voortgezet onderwijs te wijten zijn aan de langere schoolsluiting of dat er andere factoren meespelen.

Een rechtstreekse vergelijking van de uitkomsten van de onderzoeken voor primair en voortgezet onderwijs moet met de nodige voorzichtigheid worden gemaakt. De vaardigheden die worden getoetst in het po en vo zijn verschillend en dat geldt ook voor het aandeel van die vaardigheden in het totale curriculum.

Dat neemt niet weg dat scholen in het vo inderdaad zijn geconfronteerd met een veel langere periode van afstandsonderwijs of hybride onderwijs. Sinds de start van de pandemie, in maart 2020, waren po-scholen 14 weken lang geheel gesloten – met uitzondering van noodopvang – en konden zij 4 weken maar een deel van de leerlingen tegelijkertijd ontvangen. In het vo duurde de volledige schoolsluiting 20 weken en konden scholen in verband met de 1,5m afstandsmaatregel 19 weken slechts een deel van de leerlingen ontvangen. Dit verschil tussen de sectoren is de meest plausibele verklaring voor de verschillen in de omvang van de leervertragingen tussen het po en het vo. Daarnaast kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals de leeftijd van leerlingen, de beperkte invloed van ouders op het leerproces en het gegeven dat de getoetste vaardigheden in het vo verder af staan van het curriculum dat gedoceerd wordt dan in het po. De vaardigheden die getoetst worden zijn namelijk rekenen, wiskunde, Nederlandse woordenschat, Nederlandse leesvaardigheid, Engelse woordenschat en Engelse leesvaardigheid.

Daarnaast vragen de leden MPVO of het voortgezet onderwijs in het algemeen in staat is geweest om de op de basisschool opgelopen vertragingen (deels) in te lopen.

We zien dat vo-scholen in groten getale gebruik hebben gemaakt van de subsidie voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dat neemt niet weg dat vo-scholen zich in het schooljaar 2020/2021 door de (gedeeltelijke) schoolsluiting ook hebben moeten inspannen om afstandsonderwijs en hybride onderwijs zo goed mogelijk vorm te geven. De cijfers die we hebben voor de onderbouw vo laten zien dat leerlingen gelukkig niet op alle leergebieden veel achterlopen.

Vanaf dit schooljaar ontvangen scholen de NP Onderwijsmiddelen om met gerichte interventies te werken aan herstel van zowel de leerlingen die de overstap van po en vo recent hebben gemaakt, als de leerlingen die al verder zijn. Zoals hierboven ook aangegeven zullen wij de komende periode monitoren hoe leerlingen die in de afgelopen jaren de overstap hebben gemaakt van het po naar het vo doorstromen in het vo en vervolgonderwijs.

De leden van de CDA-fractie vragen of MOCW kan toelichten hoe de plannen, die toezien op de overgangen tussen en binnen onderwijsinstellingen, eruit zien, op welke aspecten van die overgangen de plannen toezien en in hoeverre dit niet ook zaken zijn die al speelden voor corona. Daarnaast vragen zij de Minister ook of er plannen zijn ingediend om in het algemeen opgelopen achterstanden in te halen bij zowel beginnende als zittende studenten en hoe deze plannen eruit zagen. Ook vragen zij of de Minister hier ook mogelijkheden ziet om dit structureel te veranderen en meer in te zetten op het verbeteren van die overgangen.

In de plannen van instellingen in het mbo en ho zijn er veel activiteiten die zich richten op in- en doorstroom, dus op de overgangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra lessen, zoals inhaalprogramma’s en peer-tutoring om studievertraging in te lopen. Verder wordt ingezet op extra begeleiding, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van de precieze achterstand van een student en het verbeteren van het leerproces van een student. In de plannen gaat het ook om begeleiding van nieuw ingestroomde studenten bij keuzes in het onderwijstraject en het organiseren van switch-of oriëntatieklassen voor studenten die een ander onderwijstraject willen. Ook in reguliere omstandigheden wordt aan studenten die dat nodig hebben extra ondersteuning en begeleiding geboden maar het gaat nu om een aanmerkelijk grotere groep studenten. Of er nieuwe activiteiten zijn die structureel gemaakt zouden moeten worden is op dit moment lastig te bepalen. Door middel van de implementatiemonitor zal in de loop van de uitvoering van het NP Onderwijs een beeld kunnen worden gevormd over de bijdrage die de activiteiten op dit vlak – ook op de langere termijn – kunnen leveren. Daarnaast zal het Nationaal Regieorgaan Onderwijs het programma volgen om opgedane kennis over effectieve methoden te delen en verder te verspreiden.

Daarbij vragen de leden MOCW ook of de toelatingstesten voor numerus fixus opleidingen aangepast zijn vanwege de door corona opgelopen achterstanden in het voortgezet onderwijs en mbo.

Door de coronacrisis kon de decentrale selectie voor studiejaar 2021/2022 niet op gebruikelijke wijze doorgang vinden. Instellingen werd geadviseerd om de selectie zoveel mogelijk digitaal te organiseren en eventueel reservedagen in te plannen. In overleg met de medezeggenschap kon een instelling besluiten de selectieprocedures en -reglementen aan te passen, indien dit noodzakelijk is vanwege de coronamaatregelen. Daarbij moesten de wijzigingen passen binnen de wettelijke eis van tenminste twee soorten kwalitatieve selectiecriteria. Dat betekende dat een instelling ertoe kon besluiten één of meerdere van de selectie-onderdelen te laten vervallen, mits er met de resterende onderdelen nog steeds getoetst werd op dezelfde twee soorten kwalitatieve toelatingseisen.

De leden van de CDA-fractie vragen of MOCW kan aangeven hoe succesvol de plannen op het gebied van het verhogen van studentenwelzijn zijn en of studenten tevreden zijn over de inzet van deze plannen door hun instelling.

Op basis van de beschikbare informatie kunnen geen concrete uitspraken worden gedaan over het succes van de plannen in het mbo en hoger onderwijs. Daar komt bij dat de instellingen en hun studenten ondertussen ook weer in een nieuwe lockdown hebben gezeten en de herstelwerkzaamheden daar ongetwijfeld door geraakt zullen worden. Verder wil ik u er op attenderen dat het pakket aan maatregelen is gelanceerd op een moment dat de pandemie al in volle gang was, en ook nu nog de implementatie en richting van de acties beïnvloedt. Eerder waren er al corona-maatregelen getroffen en tevens zijn tal van maatregelen op aanpalende beleidsterreinen getroffen die de uitkomsten eveneens beïnvloeden. Ook andere externe, min of meer autonome ontwikkelingen, zoals de economie groei, waren volatiel en heftig. Dat maakt dat effectmeting uitermate lastig is. Dit alles neemt niet weg dat het NRO het programma volgt om opgedane kennis over effectieve methoden te ontwikkelen en verder te verspreiden.

De voornoemde leden vragen MOCW of in het algemeen kan worden aangegeven of studenten of hun vertegenwoordigende medezeggenschapsorganen tevreden zijn met de aanpak van hun instellingen.

Uit de Implementatiemonitor blijkt dat ten tijde van de eerste voortgangsrapportage 77 procent van de medezeggenschapsraden ingestemd heeft met de plannen en 18 procent akkoord was met het opsturen van de plannen onder voorbehoud van instemming. Daarnaast geven veel instellingen aan de medezeggenschap te hebben betrokken bij de planfase en een zorgvuldig proces te hebben doorlopen. In het vervolg van de monitoring zullen er ook interviews plaatsvinden met de medezeggenschapsraden (ondernemings- en studentenraden) om een nader beeld van hun betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel bij de centrale als decentrale medezeggenschap plaatsvinden. Ik zal u hierover in de volgende voortgangsrapportage over het mbo en ho nader informeren.

De leden van de CDA-fractie vragen MOCW of kan worden aangegeven of de daling in het tekort aan stageplekken zich verder heeft voortgezet en of kan worden aangegeven of er bij studenten van wie de opleiding voor een belangrijk deel bestaat uit stages of praktijkleren een grotere studieachterstand is dan bij andere studenten.

Per 30 september 2021 waren de tekorten aan stages en leerbanen 7.782, waarvan 7.298 stages en 484 leerbanen. Uit de cijfers van SBB blijkt dat de tekorten sinds 30 september licht verder zijn afgenomen en per 25 november 2021 6.284 betreft. Sindsdien is het stagetekort weer iets opgelopen naar 7.100 stages (januari 2022). Het tekort aan leerbanen is wat afgenomen naar 300. Deze laatste ontwikkeling kan samenhangen met seizoensinvloeden en uiteraard de recente lockdown. In de voorjaarsrapportage over de voortgang van het NP Onderwijs mbo-ho zal ik uw Kamer over de actuele stand van zaken op dat moment nader berichten.

De laatste benchmark MBO van de MBO Raad laat zien dat meer studenten vertraging hebben opgelopen in het studiejaar 2019/2020, maar dat er geen causale uitspraken kunnen worden gedaan over de invloed van de coronapandemie op het studiesucces. Het kabinet voert beleid om te voorkomen dat studenten die praktijkgerichte onderdelen moeten volgen studieachterstanden oplopen. Praktijkonderwijs dat niet online kan plaatsvinden, is daarom bijvoorbeeld uitgezonderd van de scholensluiting. Daarnaast geeft het servicedocument mbo alternatieve mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming wanneer een stage (tijdelijk) wegvalt. Of sinds het studiejaar 2020/2021 toch studieachterstanden zijn opgetreden bij specifieke groepen studenten is nog niet bekend. In de volgende voortgangsrapportages zal hier specifiek aandacht aan worden besteed.

De leden van het CDA vragen of MPVO en MOCW kunnen aangeven in hoeverre initiatieven, zoals het (tijdelijk) uitbreiden van contracten van zittend personeel of door middel van dakpanconstructie, succesvol zijn, of ze breed worden toegepast en of dit ook in het funderend onderwijs wordt gebruikt.

Er bestaan geen data in welke mate er gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden in het funderend onderwijs of in het mbo. Wel is bekend, zoals in de brief over leraren van december aan de Kamer staat60, dat het aantal starters met een vast contract of uitzicht daarop groeit in zowel het funderend onderwijs als in het mbo. Gezien de krappe arbeidsmarkt is de verwachting dat deze trend doorzet. Ook dit kan een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid om in het onderwijs te gaan werken.

De leden vragen MPVO en MOCW om op basis van de inzichten in de ingediende plannen aan te geven of hier veel gebruik van zal worden gemaakt en in hoeverre de mogelijkheid om middelen, die niet effectief binnen de looptijd van het programma kunnen worden ingezet, ook het collegejaar daarna in te zetten, ook is gecreëerd bij het funderend onderwijs.

In het mbo en hoger onderwijs zijn er op het moment van de eerste voortgangsrapportage twintig instellingen (bijna 20 procent) die in de plannen aangegeven hebben middelen te besteden in 2023. Dit aantal kan eventueel nog oplopen wanneer instellingen hun plannen aanpassen. Dit hangt natuurlijk ook samen met de coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen, zoals de recente lockdown.

In het funderend onderwijs is het de bedoeling dat de scholen de middelen uitgeven in de schooljaren 2021/2022 tot uiterlijk 2024/2025.

De voornoemde leden vragen of MOCW een meerwaarde ziet om nazorg ook na het NP Onderwijs voort te zetten.

Ik ben er tevreden over dat het Aanvullend Sociaal Pakket en het NP Onderwijs mbo-instellingen en gemeenten gezamenlijk in staat stellen om schoolverlaters met een moeilijke start op de arbeidsmarkt extra te begeleiden naar werk. Dit gebeurt onder de noemer van de Aanpak Jeugdwerkloosheid. In het bijzonder voor die jongeren die ook vóór de coronacrisis een afstand tot de arbeidsmarkt hadden is deze aanpak van toegevoegde waarde. De lessen uit de Aanpak Jeugdwerkloosheid, bijvoorbeeld die over nazorg, zal ik meenemen bij de uitwerking van de aanpak van begeleiding van kwetsbare groepen naar de arbeidsmarkt.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van MPVO op de resultaten van de enquête van de AOb61 is en of scholen in deze omstandigheden dus wel aan herstel kunnen werken, aangezien er volgens onder meer de PO-raad nog steeds sprake is van een crisissituatie in het onderwijs.

Het is evident dat de opleving van het coronavirus in het najaar van 2021 opnieuw voor grote uitdagingen zorgt in het onderwijs. Na ontvangst van dit schriftelijk overleg zijn de scholen opnieuw (kort) gesloten. Het kabinet vindt het dan ook begrijpelijk dat deze omstandigheden er voor zorgen dat het schoolprogramma dat scholen hebben opgesteld om aan herstel te werken, niet volledig volgens de planning kan worden uitgevoerd. De focus van scholen ligt op het zo goed mogelijk inhalen van de vertragingen en voorkomen dat de vertragingen verder oplopen. Daarom heb ik ertoe besloten om de bestedingstermijn van het programma met twee jaar te verlengen. In de brief die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, licht ik toe dit besluit verder toe.

De leden van de SP-fractie vragen MPVO hoe rekening wordt gehouden met de crisissituatie in het onderwijs bij de evaluatie van het NP Onderwijs.

Met de implementatiemonitor houden we gedurende looptijd zicht op de uitvoering van het programma. In dat verband is er nadrukkelijk ook aandacht voor knelpunten die spelen bij de uitvoering van het programma. Bij de periodieke bevraging van schoolleiders, docenten, bestuurders en gemeentes wordt gevraagd naar knelpunten die zij tegenkomen bij de uitvoering van het NP Onderwijs. Daarnaast betrekken wij ook andere bronnen over lesuitval en de continuïteit van onderwijs bij de monitoring van het programma en de evaluatie daarvan. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het programma is immers dat leerlingen gewoon naar school kunnen gaan.

Verder heb ik, in de brief die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, aangekondigd dat ik de bestedingstermijn van het NP Onderwijs verleng met twee jaar. Een van de redenen voor deze verlenging is dat de crisissituatie, veroorzaakt door de pandemie, nog steeds aanhoudt en dat scholen hierdoor niet tot nauwelijks toe zijn gekomen aan de uitvoering van het programma. Met de verlenging van de bestedingstermijn heb ik ook de monitoring verlengd, zodat we over een langere periode de effecten van het NP Onderwijs kunnen monitoren.

De leden van de SP vragen MPVO wanneer scholen duidelijkheid ontvangen over de bekostiging van het tweede NPO-jaar en hoe MPVO gezien de voortdurende crisissituatie nu aankijkt tegen een langere bestedingstermijn van de NPO-middelen en of de Minister bereid is de middelen die vrijkomen in het tweede jaar over langere periode te verspreiden.

Voor vragen over de verdeling van de middelen voor het schooljaar 2022/2023 en voor vragen over de bestedingstermijn verwijs ik u naar de brief die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd, waarin onder andere het besluit om de looptijd van het programma te verlengen is toegelicht.

De leden van de SP-fractie vragen hoe MPVO reageert op berichten die lijken te stellen dat zeker in de grote steden het NP Onderwijs juist een aanjager is van het lerarentekort op scholen die zo hard mensen nodig hebben en of hij deze herkent.

De onderwijsarbeidsmarkt kent twee problemen. De vraag naar onderwijspersoneel is groter dan het aanbod. Tegelijkertijd is dit tekort ongelijk verdeeld (zowel tussen vakken, regio’s als type scholen), waarbij wij zien dat de tekorten het grootst zijn op scholen met leerlingen die goede leerkrachten juist het hardst nodig hebben. Ook vanuit de G5 ken ik de signalen over het risico dat het NP Onderwijs de arbeidsmarktproblematiek voor scholen met een groot risico op onderwijsachterstanden zou kunnen verergeren in plaats van verbeteren. Tegelijkertijd is bij het NP Onderwijs ook specifiek gekozen voor het invoeren van de arbeidsmarkttoelage die specifiek bedoeld is voor scholen met meer achterstandsleerlingen.

Het is op dit moment nog onduidelijk of het NP Onderwijs leidt tot een toename of verschuiving van de tekorten. Dit voorjaar komen de gegevens over mobiliteit beschikbaar en kunnen wij dit beter duiden. Deze gegevens worden ook naar de Tweede Kamer gestuurd.

De leden van de SP-fractie vragen hoe MPVO de inzet van personeel van commerciële organisaties in het vo rijmt met het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop».

Het kan zinvol zijn voor scholen, vanwege effect op de korte termijn, om voor specifieke taken of expertise externe hulp in te schakelen. Ik vind het van belang dat scholen daarbij zelf de regie houden, dat zij zicht houden op de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid voor alle leerlingen gewaarborgd is.

Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen van de leden van de fractie van D66 over dit onderwerp, alsmede de beleidsreactie op dit Onderwijsraadadvies. De beleidsreactie is op 24 februari naar uw Kamer gestuurd.

Deze leden vragen MPVO vervolgens hoe dit te rijmen is met de motie van het lid Futselaar over waarborgen om te voorkomen dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus en hoe deze motie wordt uitgevoerd.

Scholen hebben de ruimte om eigen keuzes te maken in de inzet van het geld. Met het oog op de werkdruk en de beschikbaarheid van leraren, kan het tijdelijk nodig of wenselijk zijn om gebruik te maken externe expertise. Op 7 juli 2021 is een handreiking voor scholen62 gepubliceerd, die helpt bij het maken van een goede afweging bij het inschakelen van derde partijen, zodat «weglek» wordt voorkomen en er goede keuzes kunnen worden gemaakt. Ook moet de medezeggenschapsraad instemmen met inhuur van externe partijen.

Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»63 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.64

De leden van de SP-fractie vragen of MPVO vooruitlopend op het verdiepende implementatieonderzoek inhuur al kan aangeven hoeveel NPO-geld er naar de commerciële onderwijsbureaus gaat en welke diensten deze onderwijsbureaus leveren.

De eerste indruk is dat schoolleiders vooral voor specifieke taken, zoals training van leraren, het verzorgen van workshops voor leerlingen of huiswerkbegeleiding, kiezen voor externe inhuur. In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd, kunnen we een beter beeld geven. Scholen worden hierin bevraagd over de uitvoering van het programma en over de inhuur van derden. Scholen zullen in hun jaarverslag ook verantwoorden hoeveel procent van de middelen zij hebben ingezet voor personeel niet in loondienst.

Leden van de SP-fractie vragen of MPVO inzicht heeft in de kosten die gemaakt worden voor de verslaglegging van het gebruik van commerciële bureaus. Voorts vragen zij hoeveel accountants of boekhouders hiervoor extra ingehuurd worden. Zij vragen of de Minister ook bereid is dit mee te nemen in het verdiepende implementatieonderzoek over inhuur, aangezien het dat in feite ook is.

Er is geen precies inzicht in de extra administratieve lasten die gemaakt worden voor deze specifieke verslaglegging. Naar verwachting zijn deze extra administratieve lasten beperkt. Er is namelijk voor gekozen om de middelen voor het uitvoeren van interventies te verstrekken via aanvullende en bijzondere bekostiging en niet via bijvoorbeeld een subsidie op aanvraag. Daarmee wordt aangesloten bij het reeds bestaande verantwoordingsinstrumentarium. Naast het bestaande verantwoordingsinstrumentarium, waarbij op schoolniveau verantwoording wordt afgelegd in het jaarverslag, beantwoorden scholen ook aanvullende vragen op schoolniveau in het XBRL-portaal. Het is niet aannemelijk dat er extra accountants hoeven te worden aangetrokken. Deze signalen hebben ons ook niet bereikt.

In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd, kunnen we een beter beeld te geven van de inhuur van derden, op basis van de uitvoering van het programma. Hierbij wordt echter niet gekeken of specifiek deze inhuur van derden in het kader van het NP Onderwijs heeft geleid tot het aantrekken van extra accountants.

De leden van de SP-fractie vragen MPVO of de bestedingstermijn verlengd kan worden, omdat dat wellicht de kwaliteit van de plannen ten goede zal komen.

In de brief die op 25 februari jl. aan uw Kamer is verzonden, heb ik voor het funderend onderwijs aangekondigd dat de bestedingstermijn, monitoring en ondersteuning van het NP Onderwijs met twee jaar worden verlengd.

De voornoemde leden maken zich erg zorgen over de positie van promovendi, en dan met name over de verlenging van contracten van de promovendi die werkzaam zijn bij instituten die buiten de zogenaamde kennisinstellingen vallen, zoals universiteiten en universitaire medische centra. De middelen van het NP Onderwijs zijn alleen uitgegeven aan kennisinstellingen en niet aan onafhankelijke onderzoeksinstellingen en streekziekenhuizen. De leden vragen in hoeverre promovendi die werkzaam zijn in deze instituten hun contract verlengd zien worden. Ook deze promovendi hebben onderzoeksvertraging opgelopen, maar voor hen is geen geld uitgetrokken in het NP Onderwijs. De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten of en hoe er naar promovendi die niet direct verbonden zijn aan een universiteit wordt omgekeken en in hoeverre hun contracten verlengd worden.

Bij de vormgeving van het Nationaal Programma Onderwijs is afgesproken dat promovendi en andere onderzoekers op een tijdelijke aanstelling aan alle bekostigde instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen, zoals bedoeld in de Wet op hoger onderwijs en onderzoek, aanspraak kunnen maken op de middelen voor onderzoeksvertraging binnen het Nationaal Programma Onderwijs.

Recent heb ik een brief ontvangen van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) waarin zij inderdaad aankaarten dat zij een financieel knelpunt ervaren ten aanzien van vertraging door corona en derhalve in voorkomende gevallen betrokken wensen te zijn. Ik neem dat verzoek ter harte. Ik zal daarom naar aanleiding van uw vraag en deze brief contact opnemen met UNL en NFU, met wie ik hierover een bestuursakkoord heb gesloten, om te onderzoeken in hoeverre dit speelt en of zij, als nodig, kunnen helpen om een oplossing te vinden. Over de uitkomsten van dat gesprek zal ik het NKI informeren.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO van mening is dat er voldoende wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de incidentele middelen bijdragen aan kansengelijkheid.

In de opzet van het Nationaal Programma is het herstel van de door corona vergrote kansenongelijkheid het uitgangspunt. Dat betekent onder andere dat scholen en gemeenten met veel leerlingen met een groter risico op achterstanden meer middelen ontvangen dan anderen. Op die manier stellen we scholen in staat om voor leerlingen met het meeste risico ook de meeste ondersteuning te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat dit daadwerkelijk bijdraagt aan het herstel van kansengelijkheid. We zien dat er vaker kansrijk is geadviseerd in de overgang van po naar vo en dat de subsidieregelingen voor een kansrijke overgang goed worden benut. Schoolleiders geven aan dat zij groepen leerlingen in beeld hebben voor wie corona meer impact had dan voor anderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO kan toelichten of hij van mening is dat de zorgen van schoolleiders ten aanzien van de achterstanden voldoende worden geadresseerd.

Het vorige kabinet heeft met de investering in het NP Onderwijs laten zien dat zij de gevolgen van corona voor leerlingen en studenten en de toegenomen kansenongelijkheid zeer serieus neemt. Bij de verdeling van de middelen over de scholen wordt rekening gehouden met het gegeven dat scholen met meer achterstandsleerlingen nu een extra grote uitdaging hebben. Deze scholen ontvangen meer bekostiging uit het NP Onderwijs. Voor de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar is het mijn intentie om een groter deel van de middelen naar scholen met veel leerlingen met een risico op een grotere vertraging of achterstand te sturen; 22% van het totaal van de middelen voor komende schooljaar, versus 12% van de middelen in schooljaar 2021/2022. Hiermee gaan er dus extra middelen naar de scholen toe die dit het hardste nodig hebben. Voor een verdere uitleg en onderbouwing van de verdeling van de middelen verwijs ik u door naar de Kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verstuurd.

De arbeidsmarkttoelage is daarnaast bedoeld om het werk op deze scholen voor onderwijspersoneel aantrekkelijker te maken en zo bij te dragen aan het herstel van kansengelijkheid. Iedere leerling verdient een goede leraar, maar deze groep leerlingen helemaal. Schoolleiders hebben samen met de medezeggenschapsraad de ruimte om het geld in te zetten op een manier die aansluit op de problematiek die speelt op de school en om met de keuze van interventies aan te sluiten op hun bevindingen uit de schoolscan en deze te richten op specifieke groepen die aandacht verdienen en de gebieden waar extra inzet nodig is.

De leden van de PvdA vragen of MPVO van mening is dat de NPO-gelden voldoende onevenredig worden besteed om de onevenredige achterstanden op te lossen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u graag naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de SP.

De leden van de PvdA-fractie vragen MPVO wat er aanvullend gedaan kan worden om te voorkomen dat leerlingen uit het speciaal onderwijs te kampen krijgen met somberheid en of er plannen klaarliggen om te voorkomen dat deze leerlingen bij een mogelijke volgende lockdown verder achterraken in hun ontwikkeling.

Vanwege de specifieke behoeftes van de leerlingen in het speciaal onderwijs wordt er tijdens lockdowns door de schoolbesturen veelal voor gekozen om de kwetsbare leerlingen zo veel mogelijk fysiek onderwijs te bieden, het geven van afstandsonderwijs is vaak niet mogelijk. Gezien de kwetsbaarheid van deze leerlingen is er altijd al aandacht voor de sociaalemotionele ontwikkeling en het welbevinden. Een nieuwe scholensluiting hopen we te kunnen voorkomen, maar als dit onverhoopt nodig blijkt, zal ik me er voor inspannen dat de kwetsbare leerlingen zoveel mogelijk naar school kunnen blijven gaan.

Ook vragen de leden MPVO wat er momenteel voor specifiek deze leerlingen gedaan wordt om te zorgen dat hun ontwikkeling weer op peil raakt.

Scholen kunnen passend bij de behoefte van de leerlingen kijken welke interventie van de menukaart ze inzetten. De implementatiemonitor, die nu wordt uitgevoerd onder schoolleiders en docenten, is bedoeld om inzicht te krijgen in de wijze waarop de uitvoering verloopt en in welke mate scholen eerste resultaten zien. Mede op basis van die inzichten zal worden bepaald of en zo ja, welke extra stappen nodig zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO de discrepantie tussen de enquête die in opdracht van het ministerie is uitgevoerd, waarin gesteld wordt dat op de meeste scholen docentteams betrokken zijn bij de planvorming, en het signaal van de AOb, dat van de door hen ondervraagde leraren slechts een derde aangeeft voldoende betrokken te zijn geweest, kan uitleggen. Zij vragen ook op welke manier de Minister zal sturen op de betrokkenheid van leraren bij de besluitvorming, nu het signaal van de AOb bij hem bekend is.

Het is voor een goede inzet van de middelen en draagvlak van belang dat schoolteams, maar ook ouders en leerlingen betrokken worden bij de probleemanalyse en planvorming. Deze betrokkenheid is geborgd, doordat instemming van de MR nodig is. We vragen schoolbesturen om zich hierover te verantwoorden.

De discrepantie tussen de uitkomsten van de enquête die in opdracht van het ministerie is uitgevoerd en de enquête van AOb kan verschillende oorzaken hebben. De AOb-enquête65 is ingevuld door zo’n 1.900 leraren in het vo. Van deze leraren geeft slechts een derde aan dat zij voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming over het schoolprogramma. Dit beeld lijkt inderdaad af te wijken van het beeld dat naar voren komt uit de enquête die het ministerie heeft laten uitvoeren onder schoolleiders. Daarvoor zijn diverse verklaringen mogelijk. Schoolleiders kunnen een ander beeld hebben van de wijze waarop het team betrokken is dan leraren, dit is immers een subjectieve vraag. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat vo-scholen in de praktijk een deel van het team en niet alle leraren intensief hebben betrokken bij de plannen. In het eerste deelonderzoek implementatiemonitor NP Onderwijs vragen we naar de betrokkenheid van het team, en niet naar de betrokkenheid van individuele leraren. Ook wordt niet gevraagd of de betrokkenheid «voldoende» is. Door dergelijke verschillen in vraagstelling kan er een discrepantie ontstaan in de antwoorden. Tegelijkertijd zien we dat de kennis en expertise van leraren op veel scholen is gebruikt om in kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan. In het vo geeft 90% van de schoolleiders aan dat de observaties van mentoren en leraren zijn benut voor het maken van de schoolscan. Ook op deze manier zijn leraren betrokken bij de totstandkoming van de plannen voor het NP Onderwijs.

In het verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 wordt gestart, zal verder worden doorgevraagd naar de betrokkenheid van onderwijsteams en medezeggenschapsraden, maar ook of ouders en leerlingen zijn betrokken bij de planvorming voor het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage zullen wij de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen. Daarnaast moeten schoolbesturen zich verantwoorden over de instemming van de MR. Vanuit het programma zullen wij blijven benadrukken hoe belangrijk het is om de verschillende partijen te betrekken van analyse tot besluitvorming in de MR.

De leden van de PvdA-fractie vragen MPVO of hij kan reflecteren op de mogelijkheid dat leraren natuurlijkerwijs kiezen voor de interventies die voor hun leerlingen het beste zullen werken en niet enkel interventies die henzelf goed uitkomen of die wel uitvoerbaar zijn door het verergerende lerarentekort.

Scholen kiezen in samenspraak maatregelen die voor hun leerlingen het beste werken. Die inschatting kunnen schoolleiders en schoolteam het beste maken. Deze keuze leggen zij vervolgens voor aan de medezeggenschap, waarin ook ouders en in het voortgezet onderwijs ook leerlingen zijn vertegenwoordigd. Gedurende het jaar wordt de werking in de praktijk gevolgd. Ik onderken dat het lerarentekort een knelpunt kan zijn bij de uitvoering en ik heb dan ook waardering voor de inzet waarmee de scholen aan de slag zijn gegaan met het inhalen van de door corona ontstane vertragingen. Het verdiepende implementatieonderzoek geeft meer inzicht in de redenen die een rol hebben gespeeld bij de planvorming en in hoeverre het lerarentekort of andere factoren een knelpunt vormen voor de uitvoering.

De PvdA-fractie vraagt of MPVO kan reageren op signalen vanuit het veld dat de arbeidsmarkttoelage een waterbedeffect creëert.

De arbeidsmarkttoelage is bedoeld om tijdens het Nationaal Programma Onderwijs het werk op scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden tijdelijk aantrekkelijker te maken. Het doel van de arbeidsmarkttoelage is niet om de gehele problematiek van het lerarentekort op te lossen, maar om scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden extra te ondersteunen. Met deze extra middelen kunnen scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden hun personeel beter behouden of personeel aantrekken. Daarmee levert de arbeidsmarkttoelage een bijdrage aan het herstel van kansengelijkheid.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat MPVO eraan doet om de torenhoge werkdruk onder leraren te verlagen om verdere uitstroom en uitval van leraren te voorkomen.

Voor de verlaging van de werkdruk ontvangen scholen in het primair onderwijs geld. In totaal gaat het dit jaar om € 381 miljoen en dit bedrag loopt op tot € 430 miljoen in 2025. Scholen bepalen zelf waar zij het geld voor inzetten. Uit onderzoek blijkt dat deze aanpak effectief is en de werkdruk is gedaald. Het extra geld wordt voornamelijk gebruikt om extra personeel (onderwijsassistenten, vak- en invalleraren) aan te stellen. Het aantal leraren en onderwijsassistenten is fors toegenomen. Zo is tussen 2017 en 2020 het aantal fte leraren toegenomen met 1.100 fte en het ondersteunend personeel met 6.600 fte. Ook in het coalitieakkoord zijn maatregelen opgenomen om de werkdruk te verlagen.

De voornoemde leden vragen of MPVO erkent dat de redenering, dat vanwege het lerarentekort scholen momenteel tijdelijke krachten willen inhuren, niet strookt, omdat het NP Onderwijs met incidenteel geld incidentele achterstanden probeert op te lossen binnen een speelveld dat kampt met structurele problemen. Ook vragen zij of de Minister de mening deelt dat het schaduwonderwijs enorm profiteert van de grote vraag die is ontstaan en helaas wel moet worden beantwoord door private ondernemingen en dat hiermee een vicieuze cirkel verder is aangejaagd en het tij alleen kan worden gekeerd wanneer men structureel investeert in het onderwijs.

Deze conclusie deel ik niet geheel. Het lerarentekort is wel degelijk een factor van belang in dit vraagstuk. Het probleem van het lerarentekort is structureel, maar speelt ook bij de uitvoering van het tijdelijke NP Onderwijs een grote rol. Het tegengaan van de effecten van de coronapandemie vraagt veel van het onderwijs, waardoor het lerarentekort extra schrijnend voelbaar kan worden. Het vraagt op korte termijn om meer capaciteit en deels ook om specifieke expertise. Die combinatie van factoren zorgt ervoor dat er door scholen mede wordt gekozen voor het inschakelen van derde partijen. Waar sprake is van externe inhuur, zullen private ondernemingen ook geld verdienen voor de diensten die zij leveren, betaald uit middelen van het NP Onderwijs. Ik vind het van belang dat hierbij redelijke tarieven worden gehanteerd. Dit staat ook in de handreiking die eerder is gepubliceerd voor de inhuur van derde partijen. Dit kabinet heeft eveneens geconstateerd dat er extra investeringen in het onderwijs nodig zijn. In het coalitieakkoord zijn afspraken gemaakt over het investeren in de basiskwaliteit van het onderwijs en in voldoende en goede leraren en schoolleiders.

De leden van de PvdA-fractie vragen MOCW welke structurele cultuurverandering er nodig is en wat ervoor nodig is om die te behalen, zodat studenten meer voldoening ervaren en minder stress ondervinden.

Met de veldpartijen en onderzoekers van de monitor mentale gezondheid en middelengebruik, wordt er op dit moment gesproken over een mogelijke integrale aanpak mentale gezondheid in het hoger onderwijs. Deze aanpak zal niet alleen gericht zijn op de begeleiding bij klachten, maar ook op preventie en vroegsignalering. Dit is ook een van de aanbevelingen van de onderzoekers van de monitor mentale gezondheid en middelengebruik. Daarbij wordt ook gekeken naar achterliggende oorzaken van stress en de prestatiedruk die studenten ervaren. In het mbo wordt met de gezonde schoolaanpak ingespeeld op de brede gezondheid van mbo-studenten en hun mentaal welbevinden in het bijzonder. De komende periode wil ik deze aanpak uitbreiden naar meer mbo-instellingen waarin specifiek ook aandacht besteed wordt aan mentaal welzijn.

De voornoemde leden vragen welke oplossing MOCW in gedachten heeft met incidenteel dan wel structureel budget om het docenttekort in het mbo en ho te verhelpen.

Vooropgesteld, het tekort aan docenten in het mbo en ho is veel beperkter dan in het funderend onderwijs. Dit neemt niet weg dat ook in die sectoren – net als de rest van de economie – te maken hebben met een zeer gespannen arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden.

Zoals in het coalitieakkoord staat, investeert het kabinet in po/vo in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. In het mbo en ho investeert het Kabinet in (bij)scholing en professionele ontwikkeling en in het verlagen van de werkdruk. De inhoudelijke en financiële uitwerking hiervan vindt momenteel plaats. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Omdat besturen de tekorten niet alleen kunnen oplossen en de onderwijsarbeidsmarkt regionaal functioneert, stimuleert het Kabinet schoolbesturen en lerarenopleidingen om de tekorten gezamenlijk, regionaal aan te pakken. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij uw Kamer dit voorjaar.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of docenten, schoolleiders en bestuurders eenmalig de achterstanden in kaart hebben gebracht of dat zij dit doorlopend doen.

In het voorjaar van 2021 hebben scholen de vertragingen en behoeften van leerlingen ontstaan door de coronacrisis in kaart gebracht met een schoolscan, om op basis daarvan het schoolprogramma op te stellen. Scholen blijven de ontwikkeling van hun leerlingen uiteraard volgen. Hiervoor herijken ze dit voorjaar de schoolscan en kunnen zo waar nodig hun aanpak bijsturen en hun programma aanpassen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de voortdurende onrust van lesuitval door corona, quarantaine en een extra week kerstvakantie ook wordt meegenomen bij het in kaart brengen van de achterstanden en vertragingen. Zij vragen ook in hoeverre het überhaupt mogelijk is om aan achterstanden te werken.

Vanzelfsprekend houden we rekening met de omstandigheden waaronder scholen moeten werken. Dat is dan onderdeel van de monitoring. Met de implementatiemonitor houden we namelijk gedurende looptijd zicht op de uitvoering van het programma en is er nadrukkelijk aandacht voor knelpunten die spelen bij de uitvoering van het programma. Daarnaast betrekken wij ook andere bronnen over lesuitval en de continuïteit van onderwijs bij de monitoring van het programma en de evaluatie daarvan. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het programma is immers dat leerlingen gewoon naar school kunnen gaan. In een periode waarin scholen beperkt open kunnen zijn of waarin klassen vanwege besmettingen bij leerlingen of leraren geen les kunnen krijgen, is het voor scholen lastiger en soms zelfs niet mogelijk om te werken aan het wegwerken van de vertragingen. Gelukkig konden de scholen in het funderend onderwijs na de kerstvakantie in de meeste gevallen weer open gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de huidige situatie met de opleving van het coronavirus wordt meegenomen in de beslissing om het programma met één of twee schooljaren te verlengen en wanneer deze beslissing valt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de het eerdere antwoord op de vraag van D66.

De voornoemde leden vragen in hoeverre er binnen het NP Onderwijs rekening wordt gehouden met dat corona nog langere tijd onze samenleving en dus ook het onderwijs kan beïnvloeden.

Het is duidelijk dat de coronapandemie een stevige impact heeft op het onderwijs, zowel op leerlingen en studenten als op docenten. Het inhalen van de vertragingen, zowel qua leerprestaties als sociaal-emotioneel, en het verbeteren van het welzijn is weerbarstig, net zoals het virus. Helaas kunnen we niet dan ook niet zeggen dat we de coronacrisis geheel achter ons hebben gelaten. Zo is er, sinds de eerste voortgangsrapportage is gepubliceerd, een aanvullende landelijke schoolsluiting geweest, zijn ook de quarantainemaatregelen in periodes verscherpt en vallen veel leerlingen en studenten tijdelijk uit als gevolg van de aanmerkelijk besmettelijkere Omikron-variant, waardoor er veel lesuitval en ziekteverzuim is. Bij de tweede voortgangsrapportage zullen we op basis van het verdiepend implementatieonderzoek een actueel beeld hebben van de uitvoering en de effecten van de coronapandemie hierop. Ook zullen we dan een beter beeld hebben van het welzijn van de leerlingen en studenten. Vanwege de aanhoudende coronapandemie is voor het funderend onderwijs besloten om de looptijd van het programma met twee schooljaren te verlengen.

Zij vragen MPVO eveneens of er sprake is van een langetermijnstrategie (langer dan de 2,5 jaar die er nu voor staat) binnen het programma.

Ja, er is een langetermijnstrategie. Naast het doel om de door corona ontstane vertragingen (zowel cognitief als sociaal-emotioneel) in te halen en het herstel van kansengelijkheid te bevorderen, heeft het NP Onderwijs ook als missie om een duurzame impact te hebben en een stevigere basis voor goed onderwijs neer te leggen. We willen dit bereiken door scholen gebruik te laten maken van bewezen effectieve interventies, door schoolleiders en schoolteams aan zet te laten zijn bij het maken van plannen en de uitvoering ervan, waarbij partijen rondom de school, zoals ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken. Door de ervaring die scholen nu opdoen met het gebruik van de menukaart en met de resultaten van de effectmeting, wordt het gebruik van effectieve interventies meer een gewoonte en is er meer kennis in scholen over deze interventies. Daarbij is de verantwoording van het programma versterkt ten opzichte van de reguliere verantwoording, doordat er inzicht is in bestedingen en effecten, deels op schoolniveau. En zetten we met het programma stappen voor een betere dataverzameling en data-analyse op school- en sectorniveau. Al deze stappen sluiten ook aan bij het coalitieakkoord, waarin een masterplan basisvaardigheden, gebaseerd op bewezen effectieve lesmethodes, wordt gepresenteerd en waarin wordt gesproken over betere verantwoording van scholen en sturing op kwaliteit. Daarmee werkt het programma ook na de looptijd verder door. In mijn brief van 25 februari jl. heb ik aangegeven de koers van het programma op bepaalde punten te willen verleggen, en één van die acties is de aandacht voor een soepele overgang van het NP Onderwijs naar de maatregelen uit het coalitieakkoord. De aangekondigde maatregelen zijn het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, het structureel investeren in goede leraren en schoolleiders en het vergroten van kansengelijkheid. Een deel van deze maatregelen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het vergroten van kansengelijkheid, zijn ook doelen van het NP Onderwijs. Binnen het NP Onderwijs doen we over deze elementen lessen op. We maken gebruik van effectieve interventies, waar ook het masterplan basisvaardigheden gebruik van zal maken. Daarnaast leren we over hoe brede brugklassen kunnen worden gestimuleerd en wat de (on)mogelijkheden zijn van een arbeidsmarkttoelage. Deze lessen nemen we ook weer mee in de uitwerking van de coalitiemaatregelen. Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity die binnen het programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd. Daarnaast gaan we het komende jaar ook verder in gesprek met docenten, schoolleiders, ouders en leerlingen over wat we kunnen leren van het NP Onderwijs en wat daaruit mee moet worden genomen richting de toekomst. Deze informatie zal ook helpen bij het verbeteren van het onderwijs voor de toekomst.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO waarop de uitspraak, dat de maatregelen om leervertraging te voorkomen effect hebben gehad en dat aangenomen wordt dat vertragingen niet verder zijn toegenomen en soms deels zijn ingelopen, wordt gebaseerd en of hier onderzoek naar is gedaan.

Dat is in de eerste plaats de conclusie van de onderzoekers van het NCO voor po. Zij hebben de leerprestaties van de leerlingen na anderhalf jaar corona vergeleken met de vertraging in de leergroei die zij zagen na de eerste en tweede schoolsluiting en concluderen dat basisscholen erin zijn geslaagd een deel van de eerder opgelopen vertraging in de laatste maanden van het schooljaar in te halen.

Onderzoekers van Learn, de Vrije Universiteit en Universiteit Maastricht concluderen daarnaast dat er positieve effecten zichtbaar zijn van de inspanningen die scholen met behulp van subsidie voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) voor het po hebben verricht.66 Zij concluderen eveneens dat leerlingen na anderhalf jaar COVID-19 over het algemeen een deel van de leervertraging hebben weten in te halen. Leerlingen die hebben deelgenomen aan inhaalprogramma’s zijn extra hard gegroeid in vergelijking met leerlingen die niet hebben deelgenomen aan een inhaalprogramma.

De leden van de voornoemde fractie vragen MPVO of er een verklaring is waarom in het primair onderwijs juist bij rekenen de vertraging aan het einde van vorig schooljaar het grootste was.

De onderzoekers van het NCO geven in hun studie geen verklaring voor de verschillen in leervertraging tussen de verschillende domeinen. Uit gesprekken met leraren en schoolleiders blijkt wel dat sommige domeinen meer geschikt lijken te zijn voor online onderwijs dan andere domeinen. Mogelijk is dat ook een verklaring voor de verschillen in leervertraging tussen de domeinen, maar dat is niet met zekerheid te zeggen.

De leden van GroenLinks vragen MPVO op welke manier de gemiddelde tien weken leervertraging in het primair onderwijs worden aangepakt.

Hoe po-scholen precies de leervertraging op het gebied van rekenen-wiskunde aanpakken, is ons (nog) niet bekend. We hebben wel zicht op de interventies die scholen kiezen. Veel gekozen interventies in het po zijn instructie in kleine groepen (86%), de inzet van onderwijsassistenten (74%) en een-op -een begeleiding (50%). Scholen in het po kiezen over het algemeen voor een combinatie van 8 verschillende interventies. Uit het vervolgonderzoek onder schoolleiders en leraren dat nu wordt uitgevoerd, wordt ook gevraagd naar de eerste ervaringen met de inzet van interventies. In de tweede voortgangsrapportage komen we daarop terug.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe leerlingen uit gezinnen met een lagere sociaal economische status extra hulp krijgen bij het inhalen van hun achterstanden.

Vanaf de periode na de eerste scholensluiting tot en met 2021 was er de Regeling voor Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, waarmee scholen extra begeleiding konden bieden aan leerlingen. Scholen met meer leerlingen met een hoog risico op achterstanden konden aanspraak maken op meer middelen. Ook de verdeling van de overige middelen van het Nationaal Programma Onderwijs is zo opgezet. In de menukaart is aandacht voor de effectiviteit van de aanpak van scholen. Daarnaast is de Gelijke Kansen Alliantie actief om afspraken met gemeenten te intensiveren en nieuwe gemeenten te betrekken, om de kansen voor kinderen uit deze gezinnen te vergroten. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek tevens dat ook leerlingen met een midden sociaal economische status grotere achterstanden hebben. Het is daarom belangrijk dat scholen ook goed aandacht hebben voor deze groep leerlingen. Met de gekozen verdeling van middelen over scholen is dat ook mogelijk.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de gekozen interventies vaak voor een hele klas of juist specifiek voor bepaalde groepen leerlingen worden uitgevoerd.

Het aantal leerlingen dat bereikt wordt met een interventie varieert: er zijn interventies die een groot deel of alle leerlingen bereiken, maar er zijn ook interventies die bewust voor een deel van de leerlingen worden ingezet. Het aandeel leerlingen dat bereikt wordt, ligt volgens scholen relatief hoog bij interventies gericht op welbevinden. Dit zien we zowel in het po als in het vo en (v)so. In het po en (v)so is ook de inzet van onderwijsassistenten vaak gericht op een grote groep leerlingen, terwijl dit in het vo sterker geldt voor sportieve activiteiten. Aan de andere kant zien we dat interventies, zoals zomer- en lentescholen en gesprokentaalinterventies, bewust slechts voor een klein deel van de leerlingen wordt ingezet. Dit sluit aan op de eerder geconstateerde zorgen van schoolleiders: een aanzienlijk deel van hen maakt zich zorgen over specifieke groepen leerlingen, waaronder leerlingen in een kwetsbare thuissituatie. Zij handelen in lijn met hun geuite zorgen door ook interventies in te zetten voor een deel van hun leerlingen.

De leden vragen MPVO vervolgens wat de gemeten verschillen in leervertragingen laten zien over kansengelijkheid in het onderwijs en in hoeverre hier voor corona al aandacht voor was, en na corona aandacht voor zal blijven.

De verschillen in leervertragingen weerspiegelen grotendeels bestaande verschillen, die worden verscherpt. De zorgen van schoolleiders weerspiegelen dat ook: op scholen met relatief hogere achterstandsscores maken schoolleiders zich vaker zorgen over de leergroei en het welbevinden van hun leerlingen. De sociaal economische status van de gezinnen waar kinderen in opgroeien, is helaas nog altijd een belangrijke factor voor hun kansen in het onderwijs. Om die invloed te verkleinen, zetten we ook voor corona al diverse beleidsmaatregelen in: de voor- en vroegschoolse educatie, het onderwijsachterstandenbeleid in po en leerplusarrangement in het vo zijn belangrijke (financiële) beleidsinstrumenten. Ook de inzet van de Gelijke Kansen Alliantie is er op gericht de kansengelijkheid te vergroten, evenals subsidieregelingen als de regeling Vrijroosteren Leraren.67 Dit beleid blijft bestaan. In het coalitieakkoord is afgesproken om daarbovenop extra te investeren in gelijke kansen, onder andere door investeringen in voorschoolse educatie, in een rijke schooldag waar dat nodig is en in het versterken van scholen waar veel leerachterstanden zijn bij leerlingen. Ook wil dit kabinet de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs verder verbeteren met het oog op kansengelijkheid.

De leden van GroenLinks vragen MPVO of de aangeboden leerstof in het eerste jaar van het vo nog aansluit bij de groep leerlingen die misschien wat achterstanden hebben in hun kennis. Zij vragen of daar problemen zijn gesignaleerd en in hoeverre daar rekening mee wordt gehouden in het eerste jaar van de middelbare school.

Welk lesstof precies in de brugklas wordt behandeld verschilt per schoolsoort en per school. Ook de mate waarin hiervoor voorkennis wordt verondersteld, en waarin leerlingen in het primair onderwijs die voorkennis hebben opgedaan, varieert. Daarom kan er geen algemene uitspraak worden gedaan in hoeverre de leerstof in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs aansluit bij wat de leerlingen in het primair onderwijs hebben geleerd. Als sprake is van hiaten in de benodigde (voor-)kennis van (een deel van de) leerlingen en als dat problemen zou opleveren voor een succesvolle onderwijsloopbaan van leerlingen, wordt dat in de regel door leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs gesignaleerd; waar nodig kan dan extra ondersteuning geboden worden. Ook de middelen en instrumenten uit het NP Onderwijs kunnen hiervoor worden ingezet.

De voornoemde leden vragen MPVO waarom de leervertraging van Nederlandse leesvaardigheid en rekenen zo fors zijn.

Leraren geven als mogelijke verklaring voor de grotere vertragingen op genoemde twee leergebieden dat het vakken betreft waarvoor de leerling-leraar-interactie van belang is. De leervertragingen op de andere vier getoetste leergebieden zijn in ieder geval minder groot en voor Engels woordenschat geldt zelfs dat leerlingen meer vooruit zijn gegaan dan in andere jaren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO tevens of de vertragingen groter zijn dan was verwacht bij de opzet van het programma.

Bij de opzet van het NP Onderwijs was er nog geen beeld van de opgelopen vertragingen. De enige «harde» cijfers die er toen waren, was het aantal weken schoolsluiting en dat aantal is na de bekendmaking van de opzet van het programma, in februari 2021, verder opgelopen. In de voortgangsrapportage die in het najaar van 2021 is gepubliceerd, is voor het eerst een beeld geschetst van de leervertragingen en van de zorgen die schoolleiders hebben. Kortom, het gevraagde vergelijk is dus niet te maken.

De voornoemde leden vragen MPVO of het beeld van de vertragingen nog zorgt voor aanpassingen in het programma.

Het beeld van de vertragingen wordt meegenomen in de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar en kan dus in die zin, binnen de grenzen van wat uitvoerbaar is, zorgen voor een bijstelling van het programma. Zo is inmiddels uw Kamer met een Kamerbrief, die op 25 februari jl. is verstuurd, geïnformeerd over de verdeling van de middelen en de bestedingstermijn van het NP Onderwijs. In deze brief heb ik aangegeven dat onder andere de resultaten van de eerste voortgangsrapportage hebben geleid tot een bijsturing van de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar, zodat de middelen beter terecht komen waar deze het hardst nodig zijn. Daarnaast heb ik in deze brief aangekondigd dat de bestedingstermijn van het programma met twee jaar wordt verlengd. Verder gaan we in het NP Onderwijs ook uit van de eigen inschatting van scholen. Zij zien het beste wat hun leerlingen nodig hebben om hun vertragingen in te lopen, indien nodig stellen zij samen met de medezeggenschapsraad het schoolprogramma hierop bij.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe de leervertragingen bij rekenen en Nederlandse leesvaardigheid worden aangepakt.

Achter de gemiddelden schuilt een divers beeld dat er voor iedere school anders uitziet. Leraren en schoolleiders hebben het beste zicht op wat hun leerlingen nodig hebben. Daarom is het Nationaal Programma Onderwijs zo ingericht dat scholen de middelen kunnen inzetten op een manier die aansluit bij de specifieke vertragingen en behoeften van hun leerlingen. Scholen blijven de ontwikkeling van hun leerlingen volgen. Daarvoor herijken ze dit voorjaar de schoolscan en kunnen waar nodig hun aanpak bijsturen. Veel van de effectieve interventies op de menukaart kunnen worden ingezet voor het versterken van de basisvaardigheden op een wijze die past bij de eigen visie van de scholen. Scholen kozen in hun aanpak voor schooljaar 2021/2022 een combinatie van gemiddeld acht interventies. In het vo hebben veel scholen gekozen voor de interventies instructie in kleine groepen. Daarnaast kozen de meeste scholen voor interventies gericht op welbevinden, iets wat aandacht behoeft om weer tot leren te kunnen komen.

De voornoemde leden vragen MPVO of eraan wordt gedacht om de extra aandacht die er als, bijvoorbeeld met het Leesoffensief, te intensiveren.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen terecht dat het niveau van leesvaardigheid ons ook voor corona al zorgen baarde. Het kabinet wil dat dit verbetert en zorgen voor gerichte ondersteuning op langere termijn, na afloop van het NP Onderwijs. Hiertoe werkt het kabinet aan een masterplan basisvaardigheden, waarover we komende tijd met alle partijen in gesprek zullen gaan. Hierbij maken we uiteraard gebruik van alle goede initiatieven die er al zijn, zoals het Leesoffensief. Op kortere termijn zorgen we dat het Leesoffensief en het NP Onderwijs nauw met elkaar verbonden zijn. Veel betrokken partijen uit het Leesoffensief spannen zich in voor kennisuitwisseling over effectief leesonderwijs en er zijn praktijkkaarten over leesvaardigheid en leesplezier op school en thuis.

De leden van GroenLinks vragen MPVO of de grote verschillen in achterstanden tussen vwo- en vmbo-leerlingen en de groei van verschillen tussen scholen ook iets betekenen voor de verdeling van de NPO-onderwijsmiddelen voor komend jaar.

Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u graag naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de SP.

De voornoemde leden vragen MPVO hoe ervoor gezorgd wordt dat juist de leerlingen uit het praktijkonderwijs en het vso niet extra de dupe worden van de coronacrisis.

Vanwege de specifieke behoeftes van de leerlingen in het praktijkonderwijs en (v)so wordt er tijdens lockdowns veelal gekozen om de kwetsbare leerlingen zo veel mogelijk fysiek onderwijs te bieden, het geven van afstandsonderwijs is vaak niet mogelijk. Gezien de kwetsbaarheid van deze leerlingen is er sowieso veel aandacht voor de executieve vaardigheden, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden van leerlingen. Daarnaast zet een zeer ruime meerderheid (83%) van de scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs in het kader van het NP Onderwijs onder andere in op interventies gericht op het welbevinden van leerlingen, zo bleek uit de eerste voortgangsrapportage.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of er, zeker binnen het praktijkonderwijs en het vso waar al grote tekorten zijn, genoeg personeel is voor een-op-een aandacht.

Zoals uit de brief over leraren en de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt68 blijkt, is het lerarentekort in het (v)so groot. Mijn inzet is dan ook om er samen met het veld voor te zorgen dat de tekorten omlaag gaan. De mate waarin de tekorten gevoeld worden en er genoeg personeel is voor één-op-één aandacht zal per regio en per school verschillen. Door deels andere (vak)leerkrachten en meer ondersteunend personeel in te zetten proberen scholen tekorten te ondervangen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of er wordt gecontroleerd dat medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de keuze voor interventies.

Het NP Onderwijs is aangemerkt als maatschappelijk thema in het jaarverslag. Dit betekent dat besturen zich hier in hun jaarverslag over 2021 expliciet over verantwoorden. Hierbij wordt ook de vraag gesteld of scholen instemming van de medezeggenschapsraad hebben gekregen. Besturen doen in het jaarverslag dus expliciet uitspraak over de instemming van de medezeggenschapsraad.

Voorts vragen zij MPVO in hoeverre ouders in de MR hierin worden meegenomen.

Er wordt instemming gevraagd van de gehele medezeggenschapsraad, hierin zijn zowel ouders als personeel vertegenwoordigd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of individuele ouders worden geïnformeerd over de interventies die scholen kiezen en, zo ja, of dat beleid per school anders is.

In de brief aan scholen over het NP Onderwijs van 23 maart 202169 heeft mijn voorganger aangegeven van de scholen te verwachten dat ze ouders actief betrekken bij de analyse, dat ze uitkomsten en bevindingen delen met leerlingen en ouders en hen betrekken bij de vraag wat deze uitkomsten en bevindingen betekenen voor het vervolgtraject. Daarbij mag van scholen worden verwacht dat zij ouders ook informeren over de interventies die zijn gekozen. De manier waarop scholen daar invulling aan geven is aan de scholen. Uit het eerste deelonderzoek van de implementatiemonitor blijkt dat meer dan de helft van de scholen aangeeft gesprekken met ouders/verzorgers te hebben gebruikt als bron voor de schoolscan.70 Ook zijn vaak enquêtes onder ouders gebruikt als bron. In de tweede voortgangsrapportage komt meer informatie beschikbaar over de betrokkenheid van ouders bij de interventies.

De leden van de GroenLinks fractie vragen MPVO of er een beeld is van hoe de mentale welgesteldheid van leerlingen wordt verbeterd met de interventies van het Nationaal Programma Onderwijs en of dit toereikend is voor hoe groot de problemen zijn.

Op dit moment hebben we geen exact beeld van de mate waarin de mentale gesteldheid en welbevinden van leerlingen wordt verbeterd door interventies die scholen uitvoeren in het kader van het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage weten we hier meer over en dan zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd. We beschikken dan namelijk over de resultaten van een enquête onder scholen en leraren. Hen wordt onder meer gevraagd of zij de indruk hebben dat de door de school ingezette set aan interventies en positief resultaat heeft wat betreft het welbevinden van de leerlingen. Aan de hand van ander onderzoek zullen we op een later moment meer onderbouwde uitspraken kunnen doen over de effectiviteit van interventies die scholen uitvoeren om het welbevinden van hun leerlingen te vergroten. Dat is bijvoorbeeld mogelijk op basis van de Gezondheidsmonitor Jeugd (klas 2 en 4 in het vo) en de «Health Behaviour in School-aged Children» (HBSC) onder 11 – 17-jarigen. Het gaat hierbij om periodieke onderzoeken waarbij een goede vergelijking kan worden gemaakt met eerdere metingen in pre-coronajaren. Voor beide onderzoeken geldt dat zij in het najaar van 2021 hun onderzoek hebben uitgevoerd. De resultaten van de Gezondheidsmonitor Jeugd zullen we delen in de tweede voortgangsrapportage. De internationale rapportage van HBSC verschijnt in het najaar 2022. Deze resultaten nemen we mee in de voortgangsrapportage van het najaar 2022. Dat scholen het welbevinden van hun leerlingen zeer serieus nemen, blijkt uit het feit dat de interventie op het gebied van welbevinden één van de meest gekozen interventies is.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe de verbetering van de mentale welgesteldheid van leerlingen wordt bijgehouden en gemeten.

Voor gegevens over mentaal welbevinden van kinderen en jongeren zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van data die al beschikbaar zijn, of al worden verzameld. Daarbij gaat het om:

  • de jaarlijkse cijfers van het CBS over psychische gezondheid van 12 – 18-jarigen,

  • de vierjaarlijkse Gezondheidsmonitor Jeugd (klas 2 en 4 in het vo) en

  • het vierjaarlijkse internationale onderzoek «Health Behaviour in School-aged Children» (HBSC) onder 11 – 17-jarigen.

Dit najaar vindt van beide laatst genoemde monitors een reguliere afname plaats. In aanvulling daarop zal in 2022 een herhaalde meting van de HBSC in Nederland plaatsvinden, onder de titel «Nationale NPO monitor Welzijn van de Nederlandse Jeugd». Ook vindt aanvullend onderzoek plaats naar het welbevinden en de executieve vaardigeden van leerlingen in het vo.

In het kader van het verdiepend implementatieonderzoek verzamelen wij meer informatie over de interventies die scholen uitvoeren. Daardoor leren we ook meer over de interventies die scholen uitvoeren op het gebied van welbevinden en hun ervaringen met deze interventies. In de volgende voortgangsrapportages informeren wij u over dit vervolgonderzoek.

De voornoemde leden vragen MPVO of het mogelijk is om te specifiëren over wat voor scholen verwacht tegen knelpunten aan te lopen bij de uitvoering van het programma vanwege het personeelstekort. Ook vragen zij of bepaalde type scholen hier bovenmatig vertegenwoordigd zijn.

Een frequent genoemd knelpunt is het tekort aan leraren. Dit beeld zien we in alle drie de sectoren, en de verschillen tussen de sectoren zijn bovendien beperkt. Het (voortgezet) speciaal onderwijs springt er in dit opzicht dus niet uit.

Voor bepaalde groepen scholen in het po geldt dat zij vaker verwachten tegen knelpunten aan te lopen. In het po zien we dat het aandeel scholen dat knelpunten verwacht het hoogst is bij scholen met de hoogste achterstandsscores. Ook scholen in de G4 verwachten aanzienlijk vaker knelpunten dan scholen buiten de G4. Dit is in lijn met eerdere conclusies van Centerdata; in recent onderzoek concludeerde dit onderzoeksbureau dat scholen in de G5 meer moeite hebben om vacatures in het kader van het NP Onderwijs te vervullen in vergelijking met scholen buiten de G571. Naast scholen in de vier grote steden, verwachten ook scholen in sterk verstedelijkte gebieden vaker knelpunten bij de uitvoering van het NP Onderwijs dan scholen in rurale gebieden. Voor het vo en (v)so worden dergelijke duidelijke verbanden niet gevonden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO in hoeverre het lerarentekort op scholen juist versterkt wordt omdat leraren vertrekken naar andere («makkelijkere») scholen, omdat daar door het NP Onderwijsgeld ook een vacature is. Zij vragen of de Minister bekend is met deze signalen en of de Minister het ermee eens is dat dit niet de bedoeling kan zijn van het NP Onderwijs.

De vraag naar onderwijspersoneel is groter dan het aanbod. De mate waarin dit wordt ervaren verschilt per regio maar ook tussen vestigingen. Vestigingen met een uitdagende leerlingpopulatie hebben over het algemeen meer moeite personeel te vinden en te behouden dan andere vestigingen. Een recente rapportage van Centerdata72 naar aanleiding van de landelijke uitvraag van lerarentekorten laat zien dat lerarentekorten groter zijn op scholen met veel achterstandsleerlingen (een hoge achterstandsscore).

Daarom ontvangt ongeveer 15% van de vestigingen aanvullende of bijzondere bekostiging voor het verstrekken van een arbeidsmarkttoelage. Dit geld is bedoeld voor een arbeidsmarkttoelage voor personeel dat werkt op vestigingen met het grootste risico op onderwijsachterstanden. Met deze extra middelen kunnen scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden hun personeel beter behouden en nieuw personeel aantrekken. Daarmee levert de arbeidsmarkttoelage een bijdrage aan het herstel van kansengelijkheid. Met de arbeidsmarkttoelage wordt tevens tegemoet gekomen aan de signalen van sommige scholen over het risico dat het NP Onderwijs de arbeidsmarktproblematiek voor scholen met een groot risico op onderwijsachterstanden zou kunnen verergeren in plaats van verbeteren.

De leden van GroenLinks vragen MPVO om te reageren op de uitspraak dat het lerarentekort juist verder wordt vergroot door het NPO, omdat er meer personeel nodig is voor de uitvoering van het programma. Ook vragen zij of er van tevoren is nagedacht over dit gevolg en, zo ja, of hier ook een oplossing voor is bedacht.

Het uitvoeren van het NP Onderwijs in tijden van tekorten is niet eenvoudig en vraagt veel van scholen. Zoals in antwoord op vragen van leden van de SP is aangegeven, is op dit moment nog onduidelijk of het NP Onderwijs leidt tot een toename of verschuiving van de tekorten. Dit voorjaar komen de gegevens over mobiliteit beschikbaar en kunnen wij dit beter duiden. Wel zien wij dat het voor het overgrote deel is gelukt de vacatures voortvloeiend uit het NP Onderwijs in te vullen maar niet altijd.73 Dat het in veel gevallen wel lukt, komt onder andere doordat (deels) ander personeel wordt ingezet voor het inlopen van de achterstanden dat wel beschikbaar is.

Met het NP Onderwijs willen we een acuut probleem aanpakken dat is ontstaan door de coronacrisis. Door in de menukaart interventies op te nemen waar geen extra personeel voor nodig is, door aanvullende subsidieregelingen (zoals Extra handen in de klas) uit te zetten en door ruimte te bieden om samen te werken met andere scholen, gemeenten en (indien nodig) externe partijen, hebben we geprobeerd zoveel mogelijk ruimte te geven aan scholen om het acute probleem aan te pakken. Dit acute probleem legt echter wel een nog grotere opdracht bij het onderwijsveld. Daarom heeft het nieuwe kabinet ook aangegeven het onderwijs bij deze opdracht te willen steunen, door in te zetten op verbetering van de kwaliteit van onderwijs, verlaging van de werkdruk en te investeren in goede leraren en schoolleiders.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO wat de mogelijke toename van het lerarentekort door het NP Onderwijs betekent voor de werkdruk van leraren.

Het Nationaal Programma Onderwijs biedt ruimte om extra personeel aan te trekken zodat niet alleen het zittende onderwijspersoneel wordt belast met de uitvoering. Als er door de schaarste geen leraren te vinden zijn is het ook mogelijk ander personeel in te zetten zoals gepensioneerde leraren, onderwijsassistenten of studenten van de lerarenopleidingen. Door de inzet van extra handen en expertise kan de werkdruk voor leraren worden verlicht.

De voornoemde leden vragen MPVO kan reageren op het feit dat bijna 70% van de ondervraagde leden van de AOb in het voortgezet onderwijs aangeeft dat het NP Onderwijs zorgt voor verder verhoging van de werkdruk.

Dat 70% aangeeft dat het NP Onderwijs zorgt voor een verdere verhoging van werkdruk is zorgwekkend en moet ook geplaatst worden binnen de bredere context van hoge werkdruk in de coronaperiode. Het nieuwe kabinet onderkent de noodzaak om de werkdruk aan te pakken. In het coalitieakkoord staat dan ook de ambitie om te investeren in het verlagen van de werkdruk. Deze ambitie wordt in de komende tijd verder uitgewerkt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO in hoeverre leraren betrokken zijn bij de besluitvorming rondom het NPO-geld.

Uit de eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs blijkt dat leraren op verschillende manieren betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de NP Onderwijsmiddelen. Allereerst is de kennis en expertise van leraren op veel scholen gebruikt is om in kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan (de schoolscan). Vervolgens is het merendeel van de onderwijsteams betrokken geweest bij het opstellen van het schoolprogramma. In het po geldt dit voor 88% van de scholen, in het vo voor 69% en in het (v)so voor circa drie kwart van de scholen. Ten slotte zal een klein deel van de leraren als lid van de MR betrokken zijn geweest bij de instemming van de MR.

Uit deze voortgangsrapportage blijkt ook dat op de meeste scholen ook de medezeggenschapsraad al heeft ingestemd met de plannen. In het po heeft 83% van de MR’en al ingestemd, in het vo circa drie kwart. In het (v)so ligt dit percentage lager (67%). Waar dat nog niet gebeurd is – wat voorstelbaar is gezien het moment van bevragen in september 2021 – zal dit alsnog gebeuren, zoals de bedoeling is van het NP Onderwijs. Dit is een belangrijk punt, waarover we schoolbesturen ook vragen verantwoording af te leggen. Via het verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 wordt gestart, zullen wij daarnaast blijven monitoren op welke wijze onderwijsteams en medezeggenschapsraden betrokken worden bij de uitvoering van het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage NP Onderwijs zullen wij de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen.

De voornoemde leden vragen MPVO op welke termijn hij een oplossing denkt te hebben gevonden voor de knelpunten van de schoolleiders rondom het personeelstekort en aan wat voor oplossingen de Minister dan denkt.

Mijn voorganger was veelvuldig in gesprek met schoolleiders over de knelpunten die zij binnen het NP Onderwijs ervaren, maar ook over de goede ontwikkelingen die zij dankzij het programma zien. Ook ik vind het belangrijk om met het veld in gesprek te gaan.

Wat mijn voorganger bij deze gesprekken heeft ervaren is dat door kennisdeling men soms samen tot (nieuwe) oplossingen komt. Deze kennisdeling faciliteren wij dan ook actief door praktijkvoorbeelden te delen op nponderwijs.nl en door de kenniscommunity. Hier worden ook goede voorbeelden gedeeld over maatregelen die genomen kunnen worden rekening houdend met het personeelstekort. Zo wordt het voorbeeld gedeeld van scholen die combifuncties organiseren in een samenwerking tussen basisscholen en kinderopvang. Dit zorgt voor meer ondersteuning in de klas.74

Het nieuwe kabinet realiseert zich dat het lerarentekort structurele aandacht van ons vraagt en zet daarom de komende tijd in op het stimuleren van de uitbreiding van contracten, het dichten van de loonkloof, het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het versterken van de kwaliteit van de lerarenopleidingen, het bevorderen van professionele ontwikkeling en het verlagen van de werkdruk.

Tevens heb ik besloten om de looptijd van het Programma te verlengen met twee jaar, hierover heb ik uw kamer bij brief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd, geïnformeerd.

De voornoemde leden vragen MPVO in hoeverre het NP Onderwijs goed uitgevoerd kan worden met een dergelijk groot personeelstekort.

De eerste voortgangsrapportage die eind oktober (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15) naar uw Kamer is gestuurd, liet zien dat er zorgen bestonden bij schoolleiders over een tekort aan personeel voor het uitvoeren van de interventies. We herkennen deze zorgen ook als ministerie. Er wordt vanuit het ministerie hard gewerkt aan een aanpak voor het lerarentekort, maar dit is niet eenvoudig. Ook in het coalitieakkoord is er aandacht voor leraren en schoolleiders.

Daarnaast zijn er gelukkig ook signalen dat het scholen lukt om toch een (tijdelijke) mouw aan het lerarentekort te passen. Bijvoorbeeld doordat leraren tijdelijk extra gaan werken om leerlingen gericht te begeleiden. Dit beeld wordt bevestigd in het rapport van Centerdata (peildatum 1 oktober 2021). In dit rapport staat dat op de peildatum buiten de G5 11% van de door het NP Onderwijs ontstane werkgelegenheid niet was opgevuld. Dit geldt zowel voor leraren als voor onderwijsondersteunend personeel. Binnen de G5 gaat het om een percentage van 26% van de door NP Onderwijs ontstane werkgelegenheid die niet was opgevuld. In het verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 is gestart, wordt specifiek gevraagd naar de personeelsbehoefte die vanwege het NP Onderwijs is ontstaan en naar het eventuele effect op de uitvoering van interventies door een lerarentekort. Zoals ik in de brief, die onlangs aan uw Kamer is gestuurd, heb aangegeven vind ik de informatie uit deze tweede voortgangsrapportage zeer relevant. Op basis hiervan zal ik bezien of er, naast de extra stappen die ik in die brief heb gezet, verdere aanpassingen nodig zijn in het programma.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO waarom er in de eerste voortgangsrapportage niet meer cijfers bekend zijn over de inzet van commerciële bureaus. Daarnaast vragen ze of de Minister wel voldoende vinger aan de pols houdt bij dit probleem.

De eerste voortgangsrapportage had betrekking op de fase van planvorming. Wij hebben ervoor gekozen om schoolleiders in september te vragen naar de uitkomsten van de schoolscan, de planvorming en het doorlopen proces en mogelijke obstakels. Onder andere met het oog op de bevragingslast hebben wij in dit stadium nog niet gevraagd naar de verwachtte inzet van externen. We hebben wel een verkenning gedaan. Daaruit kwam naar voren dat, waar scholen extern personeel aantrekken via commerciële bureaus, zij dat vooral doen voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, specifieke taken rond zorgleerlingen en sport- en cultuuronderwijs.

We zullen dit aspect verder monitoren met het verdiepend implementatieonderzoek en wij komen daar in de volgende voortgangsrapportage uitvoeriger op terug. Voor de uiteindelijke cijfers zijn ook de jaarverslagen van schoolbesturen behulpzaam. Deze krijgen een plek in de derde voortgangsrapportage die in het najaar van 2022 naar de Kamer zal worden verzonden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of MPVO het met hen eens is dat het niet de bedoeling is dat publiek geld van het Nationaal Programma Onderwijs in de zakken van private onderwijsbureaus belandt.

Ik vind het belangrijk dat deze middelen doelmatig besteed worden, dat ze ten goede komen aan leerlingen en dat de school zelf doet wat de school zelf kan. Het inschakelen van derde (commerciële) partijen kan een goede keuze zijn van scholen voor specifieke taken. Daarbij is het van belang dat de inhuur alleen in aanvulling op en/of ter ondersteuning is van de eigen aanpak van de school en dat die beperkt, tijdelijk en doelgericht is. De keuze voor inhuur moet worden opgenomen in het schoolprogramma en in het jaarverslag. De medezeggenschapsraad moet hier ook mee instemmen. Het moet niet zo zijn dat bureaus bovenmatig winst maken door deze publieke middelen die zijn bedoeld voor het welzijn van kinderen. Deze afwegingen worden ook aan scholen meegegeven in de handreiking over het inhuren van externe partijen voor scholen.

De leden van GroenLinks vragen MPVO in hoeverre de achterstanden door de coronacrisis in beeld zijn voor thuiszitters.

De kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen staan ingeschreven bij het onderwijs en hebben daarmee een schoolbestuur dat voor hen verantwoordelijk is, en hen dus heeft meegenomen in de analyse en bijpassende interventie. Als het goed is hebben scholen dus zicht op de eventuele achterstanden bij deze groep. De kinderen en jongeren die absoluut verzuimen of waarbij de ouders een vrijstelling van de Leerplichtwet hebben aangevraagd zijn niet in beeld bij het onderwijs. Daarvoor zijn extra middelen vrijgemaakt om alsnog deze groep te bereiken (zie ook volgend antwoord). De achterstanden bij deze groep zijn over het algemeen niet bekend bij het onderwijs.

Vervolgens vragen deze leden MPVO in hoeverre het geld van het NP Onderwijs ook de thuiszitters bereikt.

De kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen staan ingeschreven bij het onderwijs en hebben daarmee een schoolbestuur dat voor hen verantwoordelijk is en middelen hiervoor ontvangt. Ook is deze groep opgenomen in de specifieke uitkering die aan gemeenten is verstrekt. Tevens is er in de menukaart expliciet aandacht voor het vergroten van aanwezigheid op de school, is deze groep benoemd in het stappenplan voor scholen en is er een praktijkkaart ontwikkeld voor scholen en gemeenten.75

Tot slot zijn extra middelen vrijgemaakt voor de niet-ingeschreven groep kinderen en jongeren, aangezien de raming van het NP Onderwijs was gebaseerd op de ingeschreven leerlingen. In de voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 2021 primair en voortgezet onderwijs76 van 16 december 2021 bent u nader geïnformeerd over de wijze waarop de middelen van het NP Onderwijs worden ingezet voor deze groep jeugdigen.

Ook in het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) is er aandacht voor de groep kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen of niet ingeschreven zijn, onder andere door het vormgeven van digitaal onderwijs. In de verzuimbrief die uw Kamer ontvangt voor het debat Passend Onderwijs (30/3) ga ik hier nader op in.

De voornoemde leden vragen MPVO ook welke interventies worden ingezet voor thuiszitters.

Exacte data over welke interventies worden ingezet zijn niet bij het Ministerie van OCW bekend, ook omdat er niet één type «thuiszitter» en daarmee één type aanpak (of interventie) is. De kinderen en jongeren die verzuimen zijn heel divers en behoeven ieder een eigen aanpak. Om scholen en gemeenten hierin te helpen is er een praktijkkaart ontwikkeld.77 Het belangrijkste is dat de oplossingen mét desbetreffende jeugdige worden gevonden. In de voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 202178 primair en voortgezet onderwijs van 16 december 2021 bent u nader geïnformeerd over de wijze waarop deze jeugdigen worden bereikt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO wie de interventies voor thuiszitters uitvoeren.

Het uitvoeren van interventies gericht op het voorkomen en tegengaan van (langdurig) verzuim gebeurt door een diverse groep aan partijen om de kinderen en jongeren heen. Het is een breed scala aan partijen waarbij samenwerking onderling zeer gewenst is. Bij het Ministerie van OCW is bekend dat scholen intensief samenwerken met leerplichtambtenaren, jeugd- en gezinscoaches, jongerenwerkers, jeugdhulp, jeugdgezondheidszorg, wijkteams en medewerkers van de samenwerkingsverbanden. Voorop staat dat contact met ouders en jeugdige cruciaal hierbij is. Vanuit het NP Onderwijs is in de afgelopen maanden zorgvuldig uitgewerkt met welke inzet van de beschikbare middelen het doel – meer kinderen in verbinding met onderwijs – het beste gediend kan worden. Samen met Ingrado, Stichting Gedragswerk en het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd zijn we gekomen tot een plan van aanpak, deze is beschreven in de voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 2021 primair en voortgezet onderwijs van 16 december 202179.

De fractieleden vragen MPVO ook of het aantal thuiszitters is toegenomen sinds de coronacrisis en of er een samenhang is te concluderen.

De verzuimcijfers over schooljaar 2020/2021 worden voor het AO Passend Onderwijs op 30 maart a.s. met u gedeeld.

De voornoemde leden vragen MPVO ook of leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie de ouders een kwetsbare gezondheid hebben voldoende in beeld zijn en of zij een grotere achterstand hebben opgelopen.

Het aantal leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie huisgenoten een kwetsbare gezondheid hebben zijn in beeld in de periodieke peilingen «COVID-19 in het funderend onderwijs» van Oberon».80 We weten niet zeker of deze leerlingen grotere achterstanden hebben opgelopen, er zullen ook verschillen zijn tussen leerlingen, maar we zien wel dat schoolleiders zich zorgen maken over deze groep leerlingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO vervolgens op welke manier deze leerlingen hulp krijgen vanuit het NP Onderwijs.

Door ontwikkelingen kan bij sommige leerlingen de vraag ontstaan of het voor hen verstandig is om naar school te gaan, omdat zij zelf meer risico lopen op ernstige gevolgen van een coronabesmetting of omdat zij een huisgenoot hebben met een kwetsbare gezondheid. In de servicedocumenten voor funderend onderwijs wordt beschreven hoe een school met een dergelijke situatie kan omgaan.81 Daarnaast heeft de gehele keten (van de onderwijspartijen en leerplicht tot de ouderorganisaties en Veilig Thuis) een handelingskader opgesteld.82 Hierin staan extra tips, vragen en antwoorden voor wanneer leerlingen (willen) thuisblijven omwille van corona.

De middelen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn ook bedoeld voor deze leerlingen, de interventies voor het inhalen van vertragingen zijn ook voor hen bedoeld.

De leden van GroenLinks vragen MOCW om uiteen te zetten waarom de betrokkenheid van studentenvertegenwoordigers minder optimaal is geweest en welke belemmeringen de vertegenwoordigers hebben ervaren.

De instellingen hebben in zijn algemeenheid een zorgvuldig proces met de medezeggenschap doorlopen en studenten en docenten zijn centraal en decentraal betrokken bij de planvorming van het NP Onderwijs. De voornaamste belemmering betrof de beperkte tijd die er beschikbaar was en het moment waarop de besluitvorming plaats moest vinden. De totstandkoming van de plannen viel voor een groot gedeelte in de zomervakantie en kort daarna. Er is in deze periode bij veel medezeggenschapsraden sprake van bestuurswisselingen. Dit was geen ideale situatie, maar onvermijdelijk om spoedig en voortvarend van start te gaan met het NP Onderwijs. Indien de plannen nu of in de toekomst worden bijgesteld of aangepast kan er uiteraard wat meer tijd genomen worden om de medezeggenschap mee te nemen en instemming te laten verlenen. Daarnaast zal de medezeggenschap in het kader van de implementatiemonitor ook geïnterviewd worden om een beter beeld van hun betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel bij de centrale als decentrale medezeggenschap plaatsvinden.

Daaropvolgend vragen de voornoemde leden of MOCW de mening deelt dat dit niet betekent dat instellingen het betrekken van de medezeggenschap op dezelfde manier kunnen voortzetten. Ook vragen zij op de Minister specifiek over de rol van de medezeggenschap in gesprek is met de instellingen en of er ook een onderzoek komt naar de rol van de medezeggenschap tijdens de coronapandemie.

Zoals bovenstaand beschreven was de voornaamste kwestie bij de betrokkenheid van de medezeggenschap het tijdspad en tijdstip van de besluitvorming. Dit is evenwel geen structureel probleem en ik zie op dit moment dan ook geen reden om de werkwijze te veranderen. Verder wordt de betrokkenheid van de medezeggenschap nauwgezet gemonitord en zal er in de volgende voortgangsrapportage mbo-ho een nader beeld beschikbaar zijn betreffende de kwaliteit van deze betrokkenheid.

De leden van GroenLinks vragen of MOCW uiteen kan zetten wat de instellingen aanvullend kunnen doen om de studenten beter te betrekken bij corona-gerelateerde beslissingen.

In het bestuursakkoord NP Onderwijs mbo en ho worden de rechten van de medezeggenschap duidelijk beschreven en wordt er benadrukt dat de medezeggenschap instemmingrecht heeft op de plannen van aanpak voor het NP Onderwijs. De signalen die wij ontvangen hebben betreffen het krappe tijdspad en geen inperking van de rechten van de medezeggenschap. Instellingen geven ook aan studenten en docenten te hebben betrokken bij de planvorming. Bovendien hebben instellingen in sommige gevallen uitstel gekregen voor aanlevering van hun plan omdat zij meer tijd nodig hadden om een zorgvuldig proces te doorlopen met de medezeggenschap. Zoals eerder beschreven, wordt dit gemonitord en zullen stappen worden gezet indien er signalen zijn dat de rechten van de medezeggenschap onvoldoende gerespecteerd of zelfs ingeperkt worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of MOCW uiteen kan zetten waarom het 5% van de instellingen niet is gelukt een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap.

Enkele instellingen hadden meer tijd nodig om een zorgvuldig proces te doorlopen met de medezeggenschap. Dit heeft voor vertraging gezorgd, waardoor de plannen later zijn ingediend. Inmiddels zijn echter alle plannen ingediend met instemming van de medezeggenschap.

Ten slotte vragen de leden van GroenLinks of MOCW een appreciatie kan geven aan de conclusie van de monitor, dat het oplossen van het docententekort cruciaal is voor de implementatie van het NP Onderwijs. Zij vragen hoe de Minister zijn rol ziet in het aanpakken van het docententekort en de hoge werkdruk die hiermee samenhangt.

Zie het eerdere antwoord op de vraag van de PvdA-fractie. In aanvulling daarop draagt de overheid ook bij door middel van bijvoorbeeld subsidieregelingen voor zij-instromers, die een belangrijke rol vervullen in de mbo-praktijk.

Zoals in het coalitieakkoord staat, investeert het Kabinet ook in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij uw Kamer dit voorjaar.

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of MPVO erkent dat al in een vroeg stadium signalen zichtbaar waren die aangaven dat indien het NP Onderwijs niet zou worden aangevuld met structureel geld, problemen als het lerarentekort zullen blijven bestaan of toenemen.

Het is altijd helder geweest dat het NP Onderwijs bedoeld is om de acute leervertragingen van leerlingen en studenten, die door het coronavirus zijn veroorzaakt, zowel cognitief als sociaal-emotioneel en de corona-gerelateerde toename van de kansenongelijkheid aan te pakken. Daarom is er ook gekozen voor een tijdelijk programma. De wijze waarop het programma is ingericht, bijvoorbeeld door te werken met evidence-based interventies, zal zorgen voor langdurige effecten in het onderwijs. Maar het NP Onderwijs is niet de oplossing voor structurelere uitdagingen in het onderwijs, zoals het lerarentekort, en heeft dit ook nooit als primaire doel gehad.

Daarom zet het nieuwe kabinet in op het aanpakken van het personeelstekort door de uitbreiding van contracten te stimuleren, de loonkloof te dichten, de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, de kwaliteit van de lerarenopleidingen te versterken, de professionele ontwikkeling te bevorderen en de werkdruk te verlagen.

De leden van de voornoemde fractie vragen wat MPVO concreet kan zeggen over de gesprekken die zijn gevoerd met schoolleiders over de knelpunten die zij ervaren. Ze vragen ook welke oplossingen de voorkeur van de Minister hebben.

Er worden regelmatig vanuit het Ministerie van OCW gesprekstafels over verschillende thema’s ten aanzien van het NP Onderwijs georganiseerd met schoolleiders en docenten uit het primair en voortgezet onderwijs. Tijdens deze gesprekken delen schoolleiders en docenten waar zij tegenaanlopen en delen de aanwezigen met elkaar hoe zij dergelijke problemen aanpakken. Er is vanuit het Ministerie van OCW geen voorkeur voor een bepaalde interventie. Het gaat erom dat de leerlingen in de klas zo goed mogelijk worden ondersteund bij het inhalen van de leervertragingen op zowel cognitief als sociaal-emotioneel vlak, dat toegenomen kansenongelijkheid wordt teruggedrongen. Hierbij is iedere leerling en elke school anders.

Zoals in de brief, die onlangs naar uw Kamer is gestuurd, is aangegeven dat in de tweede voortgangsrapportage meer zicht komt op een aantal knelpunten van schoolleiders zoals de impact van corona en de impact van het lerarentekort. Ik vind dit zeer relevante informatie om te bezien of er, naast de extra stappen die ik in die brief heb gezet, verdere aanpassingen nodig zijn in het programma.

De voornoemde leden vragen MPVO waarom er zo veel tijd voor nodig is om het besluit of het programma met één of twee schooljaren verlengd zal worden pas in het voorjaar van 2022 te nemen.

Uw Kamer is op 25 februari jl. geïnformeerd over het besluit om de bestedingstermijn, monitoring en ondersteuning met twee jaar te verlengen. In de brief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, licht ik het waarom van dit besluit verder toe.

De voornoemde leden vragen MPVO of het niet voor zich spreekt dat er meer structurele investeringen nodig zijn in het onderwijs.

Inmiddels heeft het nieuwe coalitieakkoord laten zien dat er de komende jaren structureel extra geïnvesteerd zal worden in het onderwijs.

De voorgenoemde leden vragen MPVO wat de andere beoogde structurele opbrengsten van het NP Onderwijs zijn, naast de menukaart.

Naast het doel om de door corona ontstane vertragingen (zowel cognitief als sociaal-emotioneel) in te halen en het herstel van kansengelijkheid te bevorderen, heeft het NP Onderwijs ook als missie om een duurzame impact te hebben en een stevigere basis voor goed onderwijs neer te leggen. We willen dit bereiken door scholen gebruik te laten maken van bewezen effectieve interventies, door schoolleiders en schoolteams aan zet te laten zijn bij het maken van plannen en de uitvoering, monitoring en evaluatie ervan, waarbij partijen rondom de school, zoals ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken. Door de ervaring die scholen nu opdoen met het gebruik van de menukaart en met de resultaten van de effectmeting, wordt het gebruik van effectieve interventies meer een gewoonte en is er meer kennis in scholen over deze interventies. Daarbij is de verantwoording van het programma versterkt ten opzichte van de reguliere verantwoording, doordat er inzicht is in bestedingen en effecten, deels op schoolniveau. En zetten we met het programma stappen voor een betere dataverzameling en data-analyse op school- en sectorniveau. Al deze stappen sluiten ook aan bij het coalitieakkoord, waarin een masterplan basisvaardigheden, gebaseerd op bewezen effectieve lesmethodes, wordt gepresenteerd en waarin wordt gesproken over betere verantwoording van scholen en sturing op kwaliteit. Daarmee werkt het programma ook na de looptijd verder door. Daarnaast zijn er binnen het coalitieakkoord ook andere elementen van het NP Onderwijs opgenomen en deze elementen worden ook na het programma voortgezet. Dit omvat bijvoorbeeld het geld directer laten landen in de klas, de wens om brede brugklassen te stimuleren en de continuering van de arbeidsmarkttoelage. Binnen het NP Onderwijs doen we over deze elementen lessen op. We leren over hoe brede brugklassen kunnen worden gestimuleerd en wat de (on)mogelijkheden zijn van een arbeidsmarkttoelage. Deze lessen nemen we ook weer mee in de uitwerking van de coalitiemaatregelen. Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity die binnen het programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd. Daarnaast gaan we het komende jaar ook verder in gesprek met docenten, schoolleiders, ouders en leerlingen over wat we kunnen leren van het NP Onderwijs en wat daaruit mee moet worden genomen richting de toekomst. Deze informatie zal ook helpen bij het verbeteren van het onderwijs voor de toekomst.

De leden van de Partij voor de Dieren fractie vragen MPVO hoe de menukaart zal worden ingezet nadat het Nationaal Programma Onderwijs is afgelopen. Ook vragen de leden welke ideeën ik hierover heb.

De huidige menukaart bestaat deels uit een vertaling van de Engelse «Teaching and Learning Toolkit83 en deels uit interventies om het welzijn van leerlingen te verbeteren, ontwikkeld door de «coalitie welbevinden»84. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de interventies is gedaan voor de coronapandemie en de interventies zijn dan ook buiten het Nationaal Programma Onderwijs goed bruikbaar voor scholen.

Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) gevraagd om te verkennen hoe in de toekomst een meer integrale Nederlandse databank voor effectieve interventies er uit zou kunnen zien en wat daarvoor nodig is. Dit sluit aan bij het coalitieakkoord, waarin het voornemen is opgenomen de basisvaardigheden van leerlingen te versterken met onder meer de inzet van evidence-based lesmethoden.

De leden van de PvdD-fractie vragen MPVO om uitgebreider te reflecteren op de inzet van derden door scholen, aangezien geldverspilling op de loer ligt.

Het kan zinvol zijn voor scholen, vanwege effect op de korte termijn en de werkdruk en beschikbaarheid van leraren, om voor specifieke taken of expertise externe hulp in te schakelen. Ik vind het van belang dat scholen daarbij zelf de regie houden, dat zij zicht houden op de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid voor alle leerlingen gewaarborgd is. Mijn voorganger heeft een handreiking voor scholen op laten stellen, die helpt bij het maken van een goede afweging bij het inschakelen van derde partijen, zodat «weglek»/geldverspilling wordt voorkomen en er goede keuzes kunnen worden gemaakt. Ook moet de medezeggenschapsraad instemmen met inhuur van externe partijen.

In de eerste voortgangsrapportage van het NP Onderwijs is op basis van een niet-representatieve peiling onder schoolleiders een beeld gegeven van de inhuur van externen door scholen voor de uitvoering van interventies. De eerste indruk is dat schoolleiders vooral voor specifieke taken, zoals training van leraren, het verzorgen van workshops voor leerlingen of huiswerkbegeleiding, kiezen voor externe inhuur.

In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd, kunnen we een beter beeld geven van de inhuur van derden, op basis van de uitvoering van het programma.

De voornoemde leden vragen hoe MPVO in het kader van het recent verschenen advies «Publiek karakter voorop» kijkt naar de inzet van commerciële bijlesbureaus door scholen met NPO-middelen.

Scholen maken voor de uitvoering van het NP Onderwijs inderdaad ook (maar niet volledig) gebruik van externe partijen. Dat zijn zowel commerciële als niet-commerciële partijen. Inzet van deze externen stelt scholen in staat om nu hun leerlingen datgene te bieden wat zij nodig hebben. Op de korte termijn zijn leerlingen hiermee gediend. Daarbij is het van belang dat de inhuur alleen in aanvulling op en/of ter ondersteuning is van de eigen aanpak van de school en dat die beperkt, tijdelijk en doelgericht is. De keuze voor inhuur moet worden opgenomen in het schoolprogramma en in het jaarverslag. De medezeggenschapsraad moet hier ook mee instemmen. Het moet niet zo zijn dat bureaus bovenmatig winst maken door deze publieke middelen die zijn bedoeld voor het welzijn van kinderen. Deze afwegingen worden ook aan scholen meegegeven in de handreiking over het inhuren van externe partijen voor scholen. Ik vind het dan ook belangrijk om goed te blijven volgen in welke mate en hoe scholen externen inzetten voor uitvoering van het NP Onderwijs. Ik zal hierover de Kamer in de toegezegde voortgangsrapportages informeren.

De zorg van de Onderwijsraad betreft de toenemende verstrengeling van privaat gefinancierd onderwijs en publiek onderwijs, met name ook structureel. Zeker als het gaat om betaald aanbod, vergroot dit de kansenongelijkheid (alleen aanbod voor leerlingen die dat kunnen betalen). Ik vind dit inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. Het funderend onderwijs in Nederland wordt publiek bekostigd en moet voor alle leerlingen toegankelijk zijn. Ook is van belang dat bestuurders, leraren en schoolleiders zelf regie hebben op het onderwijsprogramma en dat de kwaliteit geborgd is. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.85

Zoals eerder aangegeven, ben ik in gesprek met de VO-raad over de wijze waarop wij uitvoering kunnen geven aan de moties van uw Kamer die oproepen tot het ontmoedigen van reclame voor betaald aanvullend aanbod en het gebruik daarvan in de school. Over de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan deze moties, zal ik u dit voorjaar informeren.

De leden van de PvdD-fractie vragen aan MPVO hoe hij ervoor gaat zorgen dat ook op de scholen waar nu nog niet is gekozen voor interventies met betrekking tot het welbevinden van leerlingen, hier alsnog expliciet aandacht aan wordt geschonken.

Slechts 8% van de scholen heeft niet gekozen voor een interventie gericht op welbevinden. Het feit dat deze scholen niet voor zo’n interventie hebben gekozen, wil nog niet zeggen dat zij hieraan geen expliciete aandacht besteden. Ons beeld is dat het belang van aandacht voor welbevinden zeer breed wordt gedeeld door scholen in po en vo. Scholen hebben ook de ruimte om op basis van nieuwe inzichten andere interventies uit te voeren, dan zij aanvankelijk hadden gepland. In de tweede uitvraag die momenteel in het kader van het implementatieonderzoek naar het NP Onderwijs zal plaatsvinden, wordt dit in beeld gebracht. De Kamer wordt over de uitkomsten hiervan in de volgende voortgangsrapportage geïnformeerd.

De voornoemde leden vragen of MOCW en MPVO erkennen dat het ook na corona uiterst belangrijk is dat er blijvende aandacht is voor het sociaal-emotionele en het mentale welzijn van jongeren op alle scholen en onderwijsinstellingen.

Ja, wij erkennen dat het van groot belang is om blijvend aandacht te hebben voor het sociaal-emotionele en mentale welzijn van onze leerlingen en studenten en dat aanpakken, zoals het preventieakkoord en de effectieve interventies, voor het sociaal-emotionele en het mentale welzijn van scholieren en studenten op de lange termijn, ook na corona, belangrijk zijn. Scholen besteden altijd al aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welzijn van leerlingen, al heeft corona de aandacht hiervoor versterkt. Binnen het NP Onderwijs doen scholen ervaringen op met interventies. Dit inspireert hen om dit thema in het vervolg structurele aandacht te geven. Daarnaast bent u op 15 oktober 2021 geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de verkenning van het Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid86. Hierin wordt de huidige situatie van de mentale gezondheid in Nederland, de gesignaleerde kansen en opgaven en de vervolgstappen op de verkenning geschetst. Ook wordt er in het po, vo en mbo gewerkt met de gezonde schoolaanpak, waar welbevinden een van de pijlers is. Naar aanleiding van de resultaten van de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik in het ho (11 november 2021) (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 931) voeren OCW en VWS nu volop gesprekken met het veld en experts over het ontwikkelen van een integrale aanpak mentale gezondheid in het ho, zoals in het rapport wordt aanbevolen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of MPVO ook denkt dat meer preventief beleid een deel van de problemen op het gebied van het sociaal-emotionele en mentale welzijn had kunnen voorkomen en of de Minister erkent dat er een aantal zaken niet goed zijn gegaan op het gebied van preventie.

De coronapandemie heeft grote gevolgen gehad. De impact op het welzijn van kinderen en jongeren is niet verrassend, maar de situatie is uniek en in die zin zijn deze grote gevolgen moeilijk te voorspellen geweest. Scholen besteden altijd al aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welzijn van leerlingen, al heeft corona de aandacht hiervoor versterkt. Scholen die al eerder intensief bezig waren met deze thema’s hebben hier wel van geprofiteerd, zij konden gemakkelijker op een goede manier aandacht besteden aan het welbevinden van hun leerlingen. Andere scholen moesten hier nog een inhaalslag op maken, zij doen nu meer ervaring op en zien het belang van dit onderwerp wat hen in de toekomst zal helpen bij het maken van hun beleidskeuzes.

De voornoemde leden vragen welke lessen volgens MPVO en MOCW getrokken zouden moeten worden, zodat sociaal-emotionele en mentale problematiek bij jongeren in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen kan worden.

Voor het funderend onderwijs is het nog te vroeg om conclusies te trekken over te leren lessen. Allereerst is een uitgebreider inzicht nodig in de vraag welke interventies scholen uitvoeren om welbevinden en/of de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren en tot welke resultaten die interventies leiden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage zal daarvan een beeld gegeven kunnen worden. Voor een aanpak op de langere termijn is het Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid afgesloten. Op schoolniveau worden ook lessen getrokken wat voor hun schoolse populatie goed werkt.

Daarnaast geldt dat de corona-maatregelen onvermijdelijk impact hebben gehad op het mentaal welzijn van studenten. Instellingen hebben zich op zeer korte termijn ingespannen om in contact te blijven met studenten en hen te ondersteunen. In het rapport van de monitor mentale gezondheid en middelengebruik onder studenten in het ho87 komt met name naar voren dat sociale binding en veerkracht erg belangrijk zijn voor een positief mentaal welzijn.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie vragen MPVO wat redenen zijn voor medezeggenschapsraden om nog niet in te stemmen.

Rond de start van het schooljaar 2021/2022 is aan schoolleiders gevraagd of de MR al heeft ingestemd. Dit is in het merendeel van de gevallen al gebeurd. Het merendeel van de overige schoolleiders heeft ook aangegeven te verwachten dat instemming nog voor het einde van 2021 plaatsvindt.

In het verdiepende implementatieonderzoek wordt verdere navraag gedaan naar de rol van de MR bij de interventiekeuze. U wordt daarover middels de tweede voortgangsrapportage geïnformeerd.

Voorts vragen zij welke middelen MPVO heeft indien medezeggenschapsraden en schoolleiders verschillen van inzicht over de schoolplannen en er niet uitkomen.

Het merendeel van de scholen heeft aangegeven dat de MR heeft ingestemd met het schoolprogramma. Scholen waarbij dit nog niet is gebeurd, geven aan dat dit meestal naar verwachting voor het einde van 2021 zal plaatsvinden. Wanneer dit uiteindelijk toch niet het geval zou zijn kunnen wij individuele scholen niet sanctioneren door bijvoorbeeld middelen terug te vorderen. De middelen zijn namelijk als aanvullende bekostiging verstrekt.

De leden van de ChristenUnie MPVO vragen hoe de rol van de medezeggenschapsraad wordt gewaarborgd.

Er is duidelijk aan het veld gecommuniceerd dat het de bedoeling is dat medezeggenschapsraden instemmen met de implementatie van het NP Onderwijs. Wij verwachten van medezeggenschapsraden dat zij die rol ook op zich nemen en het gesprek aan gaan met hun bestuur. Om medezeggenschapsraden te ondersteunen is er een handreiking88 gemaakt die medezeggenschapsraden helpt bij het proactief aan de slag gaan met de middelen uit het NP Onderwijs. Over het gevolgde proces rondom instemming van de medezeggenschap verantwoorden schoolbesturen zich in hun jaarverslag.

De voornoemde leden vragen of MPVO in een volgende voortgangsrapportage ook kan meenemen welke bedragen door scholen worden uitgegeven aan commerciële bureaus en hoeveel verschillende commerciële bureaus worden ingezet.

In de voortgangsrapportage die dit voorjaar uitkomt kunnen we meer zeggen over inzet van externe partijen door scholen op dit moment. Scholen geven een inschatting van het percentage van de NP Onderwijsmiddelen dat zij aan externen denken uit te geven. Voor meer exacte cijfers zullen de jaarrekeningen over 2021 en 2022 moeten worden afgewacht.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of MPVO verwacht dat de winsten die commerciële bureaus nu maken met middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs ook invloed zullen hebben op het schaduwonderwijs op de langere termijn.

Dit is niet met zekerheid te zeggen. De extra middelen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn eenmalig. De vraag die dit veroorzaakt op de markt is eindig. Ook blijft dit kabinet investeren in de bestrijding van het lerarentekort, wat mogelijk de vraag aan de markt zou kunnen verkleinen. Dat zou ertoe moeten leiden dat een mogelijke groei van deze markt tijdelijk is.

Deze leden vragen vervolgens of MPVO denkt dat de winsten van deze bureaus leiden tot een grotere kansenongelijkheid, bijvoorbeeld doordat zij winsten steken in marketing, terwijl het aanbod niet langer publiek toegankelijk gaat zijn. Andere mechanismen die hierbij kunnen spelen is dat scholen de diensten van deze bureaus gaan waarderen of dat ouders en leerlingen wennen aan deze diensten en ze willen continueren.

Ik vind het belangrijk dat we een verdere vergroting van de kansenongelijkheid en de verstrengeling tussen publiek en privaat in het onderwijs zoveel mogelijk voorkomen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.89 Ik informeer uw Kamer later ook over de wijze waarop ik uitvoering wil geven aan moties die oproepen om het gebruik van betaald aanvullend aanbod te ontmoedigen in het onderwijs.

De leden van de ChristenUnie vragen of MPVO er in de planning van de uitvoering van het NP Onderwijs rekening wordt gehouden met onvoorspelbare epidemiologische ontwikkelingen.

Ja, onder andere op basis van de aanhoudende pandemie heb ik besloten om de bestedingstermijn, monitoring en ondersteuning van het NP Onderwijs met twee jaar te verlengen. Voor verdere onderbouwing van dit besluit verwijs ik u door naar de Kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd. Daarnaast worden in de tweede voortgangsrapportage, die in april wordt gepubliceerd, ook de resultaten van het verdiepend implementatieonderzoek gepresenteerd. Dit onderzoek geeft een actueel beeld van de uitvoering, waarin de effecten van de huidige epidemiologische ontwikkelingen op de uitvoering duidelijk zullen worden.

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie MPVO en MOCW of zij in het NP Onderwijs ruimte zien om bepaalde aanbevelingen over te nemen en of de Ministers daarop kunnen reflecteren.

Het mentaal welzijn van veel kinderen en jongeren is door de coronacrisis sterk geraakt. Scholen en gemeenten werken nu aan interventies om daar verbetering in te brengen. De menukaart, voor po en vo, geeft informatie over wat werkt. Voor het mbo en ho is er een lijst met acties opgenomen in het bestuursakkoord. Interventies die in het NP Onderwijs worden voorgesteld zijn, zoals ook in de monitor, in te delen in: preventie, de aandacht voor het versterken van de sociale binding met medestudenten en de onderwijsinstelling, extra begeleiding als studenten problemen ervaren of vertraging oplopen, en het werken aan goede informatievoorziening. Uit de eerste inventarisatie van de plannen van de instellingen blijkt dat dit ook de acties zijn waarop de instellingen in belangrijke mate inzetten.

Inbreng van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO een overzicht heeft van hoeveel geld inmiddels naar commerciële bureaus is gevloeid.

In de voortgangsrapportage die dit voorjaar uitkomt kunnen we meer zeggen over inzet van externe partijen door scholen op dit moment. Scholen geven een inschatting van het percentage van de NP Onderwijsmiddelen dat zij aan externen denken uit te geven. Voor meer cijfers over de besteding van NP Onderwijsmiddelen zullen de jaarrekeningen over 2021 en 2022 moeten worden afgewacht.

Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»90 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.91

De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO hoe de prijzen van commerciële bureaus zich verhouden tot de situatie waarin dit geld gebruikt wordt om het onderwijs te versterken.

Ik heb geen zicht op de tarieven van diverse commerciële bureaus en de bedragen die scholen reserveren voor het uitbesteden van bepaalde diensten. Daarbij komt dat hier een spanning optreedt tussen belangen van de kortere en de langere termijn: om de schade bij leerlingen te beperken als gevolg van de coronacrisis is het van belang dat er zo snel mogelijk gehandeld wordt. Mijn voorgangers hebben geïnvesteerd in bijvoorbeeld de aanpak van het lerarentekort. De effecten hiervan hebben enkele jaren nodig om zich uit te betalen. Dit kabinet heeft in het coalitieakkoord afspraken gemaakt om naast het NP Onderwijs ook structureel fors in de versterking van het onderwijs te investeren, onder andere door het opstellen van een masterplan voor de onderwijskwaliteit en de basisvaardigheden, het versterken van scholen met veel leerachterstanden en investeringen in leraren, schoolleiders, opleidingen en arbeidsvoorwaarden.

De leden van de Volt-fractie vragen MPVO vervolgens in hoeverre NPO-middelen worden toegespitst op leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond, zonder daarbij de ouders te betrekken. De leden vragen ook of de Minister een kans ziet om een deel van de NP Onderwijsgelden toe te spitsen op ouders.

In de verdeling van de NP Onderwijsmiddelen is rekening gehouden met risico op achterstanden. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek dat niet alleen leerlingen met een lage sociaal economische status, maar ook leerlingen met een midden sociaal economische status meer achterstanden hebben. De migratie-achtergrond van ouders kan hierbij een rol spelen, maar is geen factor op zich. In de menukaart zijn ook interventies voor het vergroten van de ouderbetrokkenheid opgenomen, bijvoorbeeld door ouders beter te betrekken bij het leerproces van hun kinderen of door interventies gericht op de vaardigheden van ouders.

De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO bekend is met het LeerKansenProfiel dat de gemeente Den Haag gebruikt om kansengelijkheid te verkleinen en of het LKP als voorbeeld zou kunnen dienen voor besteding van een deel van de NPO-gelden.

Ik heb hier kennis van genomen. Het LeerKansenProfiel is door de gemeente Den Haag in een beleidsnota ingesteld als één van drie profielen voor de brede school in deze gemeente. In het kader van de regeling Onderwijstijdverlenging basisonderwijs (die eindigde in 2013) is destijds informatie verspreid over deze aanpak. In veel gemeenten en op veel scholen wordt geïnvesteerd in ouderbetrokkenheid. Goede voorbeelden worden onder andere via de Gelijke Kansen Alliantie en het ondersteuningstraject voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid gedeeld. Scholen met het LeerKansenProfiel bieden extra onderwijs aan, voor de brede ontwikkeling van kinderen. Dit is vaak aanvullend op het reguliere onderwijs. Het NP Onderwijs is gericht op vertragingen door corona. De aanpak van het LeerKansenProfiel sluit daarom niet één op één aan op deze doelstelling, maar het vergroten van ouderbetrokkenheid of het verrijken van de leeromgeving kan zeker onderdeel zijn van de aanpak van scholen. Ik verwijs u voor uitgebreidere toelichting naar de menukaart van het NP Onderwijs.

De leden van de fractie Volt vragen wat MPVO eraan doet om de instellingen gerust te stellen in hun onzekerheid omtrent de incidentele aard van de middelen die zij ter beschikking gesteld krijgen vanuit het NP Onderwijs. Daarbij vragen de voorgenoemde leden ook hoe de tijdelijkheid van het NP Onderwijs zich verhoudt tot de structurele vraag naar personeel in het onderwijs.

Zoals eerder is aangegeven, is het NP Onderwijs bedoeld om de acute leer- en studievertragingen van leerlingen en studenten in te lopen, die door het coronavirus zijn veroorzaakt, zowel cognitief als sociaal-emotioneel, en de corona-gerelateerde toename van de kansenongelijkheid aan te pakken. Daarom is er ook gekozen voor een tijdelijk programma. De wijze waarop het programma is ingericht, bijvoorbeeld door te werken met evidence-based interventies, zal zorgen voor langdurige effecten in het onderwijs. Maar het NP Onderwijs is niet de oplossing voor structurelere uitdagingen in het onderwijs, zoals het personeelstekort, en heeft dit ook nooit als doel gehad.

De leden van fractie Volt vragen of MPVO een toelichting kan geven op hoe het uitbreiden van de (tijdelijke) aanstellingen van zitten personeel en het toepassen van zogenoemde dakpanconstructies voor nieuwkomers het lerarentekort helpen oplossen.

Het uitbreiden van het aantal uren van zittend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van de tekorten. Immers, de vraag naar personeel kan zowel worden ingevuld door het aantrekken van nieuw personeel als door het uitbreiden van het aantal uren dat het huidige personeel werkt. Zoals ook in het coalitieakkoord staat, wil dit kabinet urenuitbreiding stimuleren. Ook het aantrekken van personeel vooruitlopend op de pensionering van zittend personeel kan een bijdrage leveren aan de aanpak van tekorten. Op deze manier ontstaat ruimte om startend personeel goed te begeleiden. Bovendien weten we uit onderzoek dat een deel van de oudere leraren bereid zijn langer door te werken om hun expertise over te dragen aan startende leraren en een meer coachende rol krijgen. Zoals in de brief over leraren van december aan de Kamer staat, groeit het aantal starters met een vast contract of uitzicht daarop. Gezien de krappe arbeidsmarkt is de verwachting dat deze trend doorzet. Ook dit kan een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid om in het onderwijs te gaan werken.

De leden van de Volt-fractie vragen MPVO of hij het met hen eens is dat het voorzien in structurele oplossingen voor een dermate groot probleem, als het lerarentekort, bij de overheid zou moeten liggen.

De aanpak van de personeelstekorten vraagt een gezamenlijke inspanning van alle betrokkenen in het onderwijs, inclusief de overheid. De overheid kan dit echter niet alleen, immers niet de overheid maar schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van personeel. Tegelijkertijd overstijgt de problematiek het niveau van de individuele besturen. Ook zij kunnen het niet alleen oplossen. Als het bijvoorbeeld gaat om het werven en opleiden van personeel of breder, knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt aanpakken, dan biedt het regionale niveau daarvoor een betere basis. De overheid kan daarbij zorgdragen voor goede randvoorwaarden. Bijvoorbeeld door middel van subsidieregelingen voor zij-instromers en onderwijsassistenten die leraar willen worden, maar ook door te zorgen dat kennis over de aanpak van de tekorten wordt gedeeld.

De leden van de fractie Volt vragen MPVO of er verschillende scenario’s zijn uitgewerkt voor het onvoorspelbare verloop van de coronacrisis, hoe deze scenario’s zich verhouden tot het NP Onderwijs en de looptijd van het programma en of het programma ook mogelijk verlengd zou kunnen worden als de gevolgen van de coronacrisis langer voortduren dan verwacht.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.

De leden van de Volt fractie vragen in hoeverre de instrumenten uit het Nationaal Programma Onderwijs worden toegespitst op het aanpakken van verschillen in vertragingen tussen vmbo-leerlingen en vwo-leerlingen.

Het Nationaal Programma Onderwijs is zo ingericht dat op school de middelen ingezet worden waar ze nodig zijn, op basis van een analyse van de specifieke vertragingen en behoeften van de leerlingen. De menukaart bevat effectieve interventies om cognitieve vertragingen aan te pakken en om in te zetten op sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen, executieve vaardigheden en welbevinden. De menukaart is toepasbaar in alle schoolsoorten. Het Nationaal Programma Onderwijs bevat geen specifieke maatregelen om verschillen tussen schoolsoorten aan te pakken. Bij de doorontwikkeling van de menukaart is er wel extra aandacht voor het ontwikkelen van interventies die meer geschikt zijn voor het beroepsgericht vmbo, het praktijkonderwijs en het gespecialiseerd onderwijs.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de spanning tussen het karakter van het Nationaal Programma als hersteloperatie en het gegeven dat het onderwijs aanhoudend geconfronteerd wordt met extra beperkingen die het verzorgen van onderwijs intensiever maken dan voor de coronatijd. Zij vragen MPVO of hij zo snel mogelijk een realistisch perspectief kan schetsen, zodat het personeel in de beleving niet met de last van een onmogelijke opdracht opgezadeld wordt.

Ik herken de spanning die uw fractie schetst, tussen enerzijds het tijdelijke karakter van het NP Onderwijs en anderzijds de beperkingen vanwege de coronamaatregelen van afgelopen jaar. De verlenging van de bestedingstermijn van het programma, die in de brief van 25 februari jl. is aangekondigd, moet er aan bijdragen dat de scholen die dat nodig hebben meer tijd kunnen besteden aan de uitvoering van de maatregelen uit het NP Onderwijs. Anderzijds is er in het coalitieakkoord ook veel aandacht voor structurele investeringen in het onderwijs, die gedeeltelijk samenhangen met elementen uit het NP Onderwijs, zoals het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het vergroten van kansengelijkheid. Een soepele overgang in de maatregelen uit het NP Onderwijs en het coalitieakkoord vind ik heel belangrijk. Hierdoor wil ik continuïteit voor scholen mogelijk maken. Wat hieraan bijvoorbeeld bij zal dragen is dat voor het masterplan basisvaardigheden ook gebruik zal worden gemaakt van bewezen effectieve interventies. Over de meer specifieke invulling van de maatregelen uit het coalitieakkoord informeer ik uw Kamer dit voorjaar.

De leden van de SGP constateren dat een deel van de scholen niet heeft voldaan aan de procedures en uitgangspunten die de Minister heeft aangegeven, bijvoorbeeld als het gaat om betrokkenheid van het onderwijsteam en instemming van de medezeggenschapsraad. Zij vragen hoe MPVO hiermee omgaat en in hoeverre dit consequenties heeft. Zij wijzen erop dat het voor iedereen van belang is om zekerheid te hebben over de randvoorwaarden.

Ik herken het beeld niet dat onderwijsteams niet betrokken worden bij de besluitvorming. Uit het eerste deelonderzoek implementatiemonitor NP Onderwijs blijkt dat leraren op verschillende manieren betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de NP Onderwijsmiddelen. Allereerst is de kennis en expertise van leraren op veel scholen gebruikt om in kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan (de schoolscan). Vervolgens is het merendeel van de onderwijsteams betrokken geweest bij het opstellen van het schoolprogramma. In het po geldt dit voor 88% van de scholen, in het vo voor 69% en in het (v)so voor circa drie kwart van de scholen.

Ook het beeld dat er geen instemming is op scholen van de MR herken ik niet. Op de meeste scholen heeft ook de medezeggenschapsraad al ingestemd met de plannen. In het po heeft 83% van de MR’en al ingestemd, in het vo circa drie kwart. In het (v)so ligt dit percentage lager (67%). Waar dat nog niet gebeurd is zal dit alsnog gebeuren, zoals de bedoeling is van het NP Onderwijs. Dit is een belangrijk punt, waarover we schoolbesturen ook vragen verantwoording af te leggen. Via het Verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 wordt gestart, zullen wij daarnaast blijven monitoren op welke wijze onderwijsteams en medezeggenschapsraden betrokken worden bij de uitvoering van het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage NP Onderwijs zullen wij de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen.

Het is niet mogelijk om te sanctioneren door bijvoorbeeld terug te vorderen omdat de middelen als aanvullende bekostiging zijn verstrekt op het moment dat er geen instemming is van de medezeggenschapsraad of als onderwijsteams niet zijn betrokken. Om scholen te ondersteunen bij het proces is een handreiking ontwikkeld.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre en op welke manier MPVO in het vervolg meer zicht wil bieden op de effectiviteit van de gekozen interventies in de reguliere onderwijscontext.

De huidige menukaart is voor groot deel een vertaling van de Engelse «Teaching and Learning Toolkit, die is ontwikkeld door de Education Endowment Foundation (EEF) uit Engeland. Die Toolkit geeft een overzicht van wat de afgelopen jaren uit internationaal onderzoek bekend is over effectief leren en onderwijzen van 5- tot 16-jarigen.

Meer inzicht in de effectiviteit van de interventies in de Nederlandse praktijk wordt de komende periode opgebouwd. Om te beginnen via de verdiepende case studies waarin in meer detail onderzocht wordt hoe de interventie op school is ingezet en hoe de uitvoering in de praktijk uitpakt. Daarnaast wordt binnen het programma Effectmeting Kansrijke Interventies via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) de effectiviteit op de leerprestaties en op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen van een aantal te selecteren interventies van de menukaart nader onderzocht.92

Ook in het coalitieakkoord is aangegeven dat we voor de verbetering van de basisvaardigheden gebruik willen maken van effectief bewezen lesmethodes. De lessen van het NP Onderwijs zijn daarin belangrijk.

De leden van de SGP-fractie vragen MPVO op welke wijze scholen worden ondersteund inzake de arbeidsrechtelijke consequenties van hun keuzes en of aanpassing van de regelgeving is overwogen om scholen beter te faciliteren in het voorkomen van risico’s.

Voor ondersteuning inzake arbeidsrechtelijke vraagstukken kunnen scholen terecht bij verschillende organisaties. Zo biedt het Participatiefonds ondersteuning voor vragen over werkloosheidskosten en -risico’s en kunnen scholen onder meer bij de PO-raad terecht voor juridische ondersteuning. Ook is bij de introductie van het NP Onderwijs aandacht aan dit onderwerp besteed en wordt voorlichting gegeven die regelmatig wordt geactualiseerd, via de website van het NP Onderwijs.

Aanpassing van de regelgeving is niet overwogen. Scholen zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid en de werving en selectie van nieuw personeel. Zij zijn aan zet om goed gekwalificeerd personeel aan te stellen voor de werkzaamheden die voortvloeien uit het NP Onderwijs. Dat kan zowel om (vak)leraren gaan als ondersteunend personeel. Het NP Onderwijs biedt scholen ook de mogelijkheid om invulling te geven aan een strategische personeelsplanning die zich uitstrekt tot na het NP Onderwijs, bijvoorbeeld een verwachte vacature naar voren te halen of door ervaring op te doen met het inzetten van ander personeel, zoals (vak)krachten en ondersteunend personeel.

Dit is gewenst om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen rond personeelstekorten die we in vrijwel alle sectoren van de economie zien ontstaan. Omdat ik begrip heb voor de uitdagingen die het NP Onderwijs met zich meebrengt, mogen scholen financiële middelen uit het NP Onderwijs in hun reserves opnemen voor eventuele onverhoopte werkloosheidskosten die veroorzaakt kunnen worden door afloop van het NP Onderwijs.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe MPVO gaat bevorderen dat de rol van ouders duidelijker in beeld komt.

Betrokkenheid van ouders is erg belangrijk voor het welzijn van het kind en het herstellen van de corona-gerelateerde vertragingen. Daarom hebben effectieve interventies die gericht zijn op de rol die ouders kunnen vervullen ook een volwaardige plaats op de menukaart. Ik deel niet met de leden dat de rol van ouders eigenlijk niet aan bod komt onder faciliteiten en randvoorwaarden. Aan ouderbetrokkenheid is een volledige pagina gewijd, waarop de informatie uit de Britse «Teaching and Learning Toolkit» te vinden is, met in aanvulling daarop verwijzingen naar praktijkkaarten over effectieve Nederlandse programma’s voor het betrekken van ouders. Ook zijn er praktijkvoorbeelden toegevoegd. Daarnaast biedt het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek in het verlengde van de menukaart aanvullende kennis over het aanpakken van leervertragingen op onderwijskennis.nl.

Daar is ook meer informatie te vinden over ouderbetrokkenheid. Uit het eerste deelonderzoek van de implementatiemonitor93 blijkt dat meer dan de helft van de scholen gesprekken met ouders/verzorgers heeft gebruikt als bron voor de schoolscan. Ook zijn vaak enquêtes onder ouders gebruikt als bron. In het tweede deelonderzoek komt meer informatie beschikbaar over de betrokkenheid van ouders bij de interventies.

De voornoemde leden vragen op welke wijze MPVO gaat bevorderen dat het belang van de positie van ouders bij de uitvoering duidelijker in beeld komt. Daarbij vragen zij hoe ouderorganisaties worden ondersteund en ingeschakeld om het NP Onderwijs tot een succes te maken.

In samenwerking met ouderorganisaties is specifieke informatie voor ouders ontwikkeld over het Nationaal Programma, onder meer over hoe ouders het gesprek op school kunnen voeren over hoe het met hun kind gaat en wat hij of zij nodig heeft. Ouders kunnen bij Ouders & Onderwijs en de Stichting Voor Werkende Ouders terecht met vragen. Scholen kunnen ook NP Onderwijsmiddelen inzetten om ouders effectief te betrekken bij het terugdringen van achterstanden, Daarvoor is een interventie opgenomen in de menukaart. Daarbij zijn meerdere praktijkkaarten te vinden van EducationLab, die praktische handvatten bieden over hoe scholen met specifieke aanpakken kunnen werken. Verder is er binnen de ondersteuningsstructuur van het programma veel kennisuitwisseling over de ontwikkeling van leesvaardigheid op school en thuis. Een van de praktijkkaarten van EducationLab betreft de rol van ouders bij de leesontwikkeling van leerlingen, en hoe scholen en leraren ouders hierbij kunnen betrekken.

De leden van de SGP-fractie vragen welke inzet MOCW wil plegen om de fysieke gezondheid, die met de mentale gezondheid van studenten samenhangt, meer aandacht te geven en te stimuleren.

Er lopen op het vlak van fysieke gezondheid al enkele programma's, zoals de Gezonde School-aanpak in het mbo. Binnen de Gezonde School-aanpak werken mbo-scholen bijvoorbeeld aan voeding, bewegen en sport, en slaap. Op deze thema’s kunnen mbo en ho instellingen ook vanuit het Nationaal Programma Onderwijs middelen inzetten. Fysieke en mentale gezondheid hangen sterk samen: fysieke gezondheid heeft een positieve invloed op de mentale gezondheid. Dit wordt dus ook niet los van elkaar gezien. In het hoger onderwijs wordt gewerkt aan een integrale aanpak mentaal welbevinden die gericht is op preventie. Samenwerking op het gebied van het welzijn van studenten, waaronder zowel fysieke als mentale gezondheid vallen, zal ik de komende tijd samen met de Staatssecretaris van VWS verkennen.

De leden van de SGP vragen of MOCW bekend is met het Kennisplein van Opleiding naar werk en welke rol dit initiatief kan vervullen in de structuur van het NP Onderwijs voor mbo en ho. Daarbij vragen zij ook hoe dergelijke initiatieven worden benut om structurele verbeteringen te realiseren.

Ik ben zeker bekend met dit initiatief en ik ben bezig dit initiatief te betrekken bij de bredere ondersteuning die de Werkgroep Aanpak Jeugdwerkloosheid biedt aan scholen en gemeenten in de regio. In deze werkgroep zijn naast OCW en SZW ook maatschappelijke partners waaronder de MBO Raad, SBB, Ingrado, Divosa en de Programmaraad vertegenwoordigd. Ik verwacht dat de activiteiten van deze werkgroep, gericht op het opbouwen en delen van kennis en het versterken van samenwerking in de regio, voor blijvende verbeteringen in het begeleiden van onderwijs naar werk zullen zorgen.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO wat het kabinet gaat doen met de informatie dat reeds kwetsbare kinderen de meeste vertragingen hebben als gevolg van de coronacrisis.

Het Nationaal Programma Onderwijs is zo vormgegeven dat scholen en gemeenten hier op kunnen inspringen. Op plekken waar meer van deze leerlingen zijn, is meer geld beschikbaar. Ook is het zo dat veel scholen en gemeenten zullen voortbouwen op bestaande structuren en interventies voor deze leerlingen, zoals bijvoorbeeld het onderwijsachterstandenbeleid, jeugdhulp op school of voorleeshulp thuis.

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of er ook centraal en structureel onderwijsbeleid wordt gevoerd om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken.

Sinds jaar en dag wordt met voor-en vroegschoolse educatie en onderwijsachterstandenbeleid voor het primair onderwijs ingezet op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden bij deze leerlingen, in het vo gebeurt dit via het leerplusarrangement. Dit kabinet heeft in het coalitieakkoord afgesproken om extra te investeren in vve, in scholen waar veel leerachterstanden zijn en in een rijke schooldag. Deze maatregelen zijn bedoeld om de kansen van deze kinderen te vergroten.

Voornoemde leden vragen vervolgens MPVO hoe het kabinet er in de toekomst voor zorgen dat niet steeds de meest kwetsbare groepen leerlingen het hardst achteruitgaan bij crisis. Vermoedelijk is het onvermijdelijk dat er kwetsbare groepen zullen blijven bestaan en dat zij ook het meest geraakt worden. Om de impact te verkleinen en de veerkracht van deze groepen zoveel mogelijk te versterken, is de kwaliteit van het onderwijs van zeer groot belang, juist voor kinderen uit kwetsbare gezinnen. Met eerder genoemde investeringen wil dit kabinet daaraan werken. Daarnaast wil het kabinet ook werken aan de onderwijskwaliteit in den brede, zo wordt er onder andere een masterplan basisvaardigheden ontwikkeld.

De eerdergenoemde leden vragen MPVO of de inzet van digitale hulpmiddelen en van andere interventies wordt gemonitord op kansengelijkheid.

Uit empirisch onderzoek dat in 2020 is gedaan komt naar voren dat de inzet van digitale leermiddelen een bescheiden positief effect heeft op leerprestaties. Dat geldt voor zowel hogere SES-groepen als lagere SES-groepen en voor zowel laagpresteerders als voor hoogpresteerders.94 De inzet van deze specifieke interventie zal naar verwachting dus geen negatief effect te hebben op de kansengelijkheid.

In het algemeen wordt in het kader van het NP Onderwijs de ontwikkeling van de leerprestaties van leerlingen uit groepen met verschillende kenmerken gemonitord. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar de achterstandsscore van scholen, het opleidingsniveau van de ouders en naar ouders met een migratieachtergrond. Daarmee kan in algemene zin een indruk worden verkregen van de ontwikkeling van kansengelijkheid. Het detecteren van een direct (causaal) verband tussen de ontwikkeling van kansengelijkheid en de inzet van een specifieke interventie zal echter lastig zijn, onder andere omdat scholen vaak kiezen voor een veelheid aan interventies tegelijkertijd.

Verder merken we op dat scholen kunnen kiezen voor een gerichte inzet van de NP Onderwijsmiddelen, waarbij bijvoorbeeld ook de aanschaf van digitale hulpmiddelen van leerlingen voor het inlopen van achterstanden onder kan vallen. Scholen kunnen de beste inschatting maken van wat nodig is voor hun leerlingpopulatie.

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO hoe rekening is gehouden bij het verdelen van het herstelbedrag met het gegeven dat scholen met reeds een hoge achterstandsscore in 2020/2021 grotere achterstanden hebben opgelopen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de brief die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.

De leden van de DENK-fractie wijzen MPVO er op dat scholen met een hoge achterstandsscore grotere achterstanden hebben opgelopen en vragen of er centraal en structureel onderwijsbeleid wordt gevoerd om dit bij de wortel aan te pakken. Zij vragen ook hoe MPVO ervoor gaat zorgen dat in de toekomst niet steeds de meest kwetsbare scholen het hardst achteruitgaan bij crises.

Hiervoor geldt wat ik reeds beschreef in mijn antwoord op dezelfde vragen ten aanzien van kwetsbare leerlingen: dit kabinet investeert in het onderwijs aan de leerlingen die dat het hardst nodig hebben en in het versterken van de scholen die de meeste leervertragingen hebben. De investeringen in vve en onderwijsachterstanden zijn hiervoor structureel beleid, waar dit kabinet nog extra in zal investeren. Het kabinet werkt ook aan het versterken van de onderwijskwaliteit, onder meer door het werken met evidence-based aanpakken in de school verder te stimuleren. Een hoge onderwijskwaliteit en een robuust onderwijsstelsel is een cruciale factor om kansen voor kinderen te vergroten.

De leden van DENK vragen MPVO wat er gebeurt als het programma afloopt en de nieuwe docenten en ander personeel niet langer uit het herstelbedrag gefinancierd kunnen worden en of hier een vangnet voor bedacht is.

Het Nationaal Programma Onderwijs biedt ruimte om extra personeel aan te nemen. Als er door de schaarste geen leraren te vinden zijn is het ook mogelijk ander personeel in te zetten zoals gepensioneerde leraren, onderwijsassistenten of studenten van de lerarenopleidingen.

De middelen die scholen ontvangen in het kader van het NP Onderwijs zijn bedoeld om de door corona opgelopen vertragingen in te lopen en dus niet voor structurele extra inzet van onderwijs(ondersteunend) personeel. Als de door corona opgelopen leervertragingen zijn ingelopen is het extra personeel ook minder nodig. Scholen kunnen voor verwachte werkloosheidskosten na afloop van het NP Onderwijs een bestemmingsreserve opnemen.

Voorts vragen zij MPVO welke zekerheden het kabinet personeel kan bieden dat uit het herstelbedrag wordt gefinancierd.

Personeel dat is aangesteld met de middelen uit het NP Onderwijs en die hun baan verliezen na afloop van het NP Onderwijs hebben recht op een transitievergoeding. Ook maken zij (mogelijk) aanspraak op een sociale zekerheidsuitkering in het geval van werkloosheid.

De leden van DENK vragen MPVO welke duurzame oplossingen het kabinet heeft om het structurele probleem van het lerarentekort aan te pakken.

Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Omdat besturen de tekorten niet alleen kunnen oplossen en de onderwijsarbeidsmarkt regionaal functioneert, stimuleert het kabinet schoolbesturen en lerarenopleidingen om de tekorten gezamenlijk, regionaal aan te pakken. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij de Kamer dit voorjaar.

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of het kabinet zich heeft beraad over een scenario waarbij de coronacrisis nog enige jaren voortduurt waardoor de duurtijd van het programma van drie jaar onvoldoende zal blijken om eventueel nieuwe achterstanden weg te werken.

Het programma is aangekondigd in februari 2021 voor 2,5 jaar. Vervolgens zijn scholen aan de slag gegaan om de schoolplannen voor de zomer van 2021 gereed te hebben. Vanaf schooljaar 2021/2022 zijn alle scholen aan de slag gegaan met de uitvoering van het programma. Zoals eerder is aangegeven is in de Kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd, aangegeven dat de bestedingstermijn van het programma met twee jaar wordt verlengd. Het totale programma duurt dan in het totaal 4,5 jaar en loopt door tot 2024/2025. Dit besluit is mede genomen door de aanhoudende pandemie.

Daarnaast vragen de leden van de voorgenoemde fractie MPVO wat er gebeurt als scholen door nieuwe omstandigheden of maatregelen erg beperkt worden in de uitvoering van de interventies en de achterstanden weer lopen, of er dan een mogelijkheid is om de duurtijd van het programma te verlengen, of er dan meer gelden vrijkomen en of er alternatieve plannen zijn.

Zoals eerder is aangegeven, heb ik inmiddels besloten om de bestedingstermijn, monitoring en ondersteuning van het programma met twee jaar te verlengen. Dit besluit heb ik met uw Kamer gedeeld in de kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd. Deze keuze heb ik mede gemaakt omdat scholen aangeven op dit moment niet of nauwelijks toe te komen aan de uitvoering van het programma.

De voorgenoemde leden vragen MPVO of er ook duurzame plannen zijn om scholen weerbaarder te maken tegen de gevolgen van de crisis en welke plannen dit dan zijn.

Ja, er wordt op dit moment met de sector en scholen gewerkt aan een gezamenlijk plan voor het onderwijs. De breed gedeelde maatschappelijke, politieke en bestuurlijke wens om een strategie voor de (middel)lange termijn te formuleren, tezamen met de adempauze die de epidemie ons lijkt te geven, maakt dat het huidige corona-beleid kan worden herijkt. Er wordt gewerkt aan een (middel)lange termijn strategie over de sectoren heen, zoals beschreven in de brief van 8 februari 202295. Het Ministerie van OCW neemt daarnaast de regie bij het verder uitwerken van (middel)lange termijn aanpak voor het onderwijs en het betrekken van de sector daarbij. Voorspelbaarheid en duidelijkheid in de maatregelen zijn erg belangrijk, evenals aandacht voor de gevolgen van de coronacrisis. Dit plan zal parallel aan de Lange termijn aanpak Covid-19 medio maart 2022 met uw Kamer worden gedeeld.

Daarnaast voert het Ministerie van OCW komende periode verschillende gesprekken met besturen schoolleiders, docenten, ouders, leerlingen, gemeenten en andere betrokken over de duurzame opbrengsten van het NP Onderwijs en de lessen die hieruit op te maken zijn. Deze gesprekken vormen input voor plannen voor de toekomst.

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO in hoeverre de wensen en behoeften van de leerlingen zijn meegenomen in de keuze voor interventies door scholen en of hier een analyse van is gemaakt.

Met de schoolscan die scholen zo rond het voorjaar hebben uitgevoerd, is door scholen in kaart gebracht wat leerlingen en de school nodig hebben om coronavertragingen in te kunnen lopen. Scholen maken voor de schoolscan gebruik van diverse bronnen. Naast toetsgegevens hebben zij in dit kader vaak ook leerlingen en hun ouders/verzorgers geraadpleegd. Van alle po- en (v)so-scholen geeft bijna 70% aan gebruik te maken van gesprekken met ouders/leerlingen voor de totstandkoming van de schoolscan, in het vo loopt dit op tot circa driekwart. In het vo maakt een meerderheid van de scholen ook gebruik van leerlingenquêtes. Deze uitkomsten bevestigen de indruk dat scholen in de regel aldus goed weten wat de behoefte van hun leerlingen is en plannen maken die daarbij passen. Dat blijkt ook uit een nadere analyse van de enquête die in september is gehouden onder schoolleiders. Zij kiezen interventies die passen bij de gebieden waar zij zich het meest zorgen over maken.

De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of het kabinet kan uitleggen wat het op langere termijn wil doen met de bevindingen uit dit programma en of deze bevindingen ook worden gebruikt om te bezien waar beleid structureel vorm kan krijgen en hoe dit vorm krijgt.

In het coalitieakkoord is het gedachtegoed van het NP Onderwijs opgenomen. Zo wordt er gesproken over een masterplan basisvaardigheden, waarbij de effectieve bewezen lesmethodes van het NP Onderwijs worden gebruikt. Ook gaat we volgens het coalitieakkoord door met handelen volgens de werkdrukmiddelensystematiek, de systematiek die ook gehanteerd is in het NP Onderwijs, zodat investeringen zoveel mogelijk rechtstreeks naar de klas gaan. Verder nemen we de ervaringen die we binnen het NP Onderwijs hebben opgedaan met de subsidieregeling brede brugklassen en de arbeidsmarkttoelage mee in de ambities van het Kabinet om brede en verlengde brugklassen te stimuleren en de arbeidsvoorwaarden voor schoolleiders en leraren op scholen met veel leerachterstanden te verbeteren. Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity die binnen het programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd.

Naast de plek die het NP Onderwijs in het coalitieakkoord heeft zal er binnen het programma ook het gesprek worden aangegaan met het veld om op te halen wat goed werkte binnen het programma en wat een volgende keer anders zou moeten. In deze gesprekken wordt er ook aandacht besteedt aan lessen die we uit de afgelopen periode kunnen leren.

Inbreng van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga vragen MPVO hoe er goed op de kwaliteit van commerciële bedrijven kan worden gelet, wanneer zij worden ingezet voor het NP Onderwijs.

De regie voor de inzet van commerciële partijen in het onderwijs ligt bij scholen. Het is dan ook aan hen om te beoordelen of de geleverde diensten van voldoende kwaliteit zijn. Scholen kunnen hierbij bijvoorbeeld kijken naar wat er bekend is over de effectiviteit van de gebruikte methoden, van de wijze waarop de partij de resultaten bij leerlingen inzichtelijk maakt, van de ervaring die de partij heeft, de aanwezigheid van keurmerken en de kwalificaties van medewerkers. Deze en andere aspecten zijn voor scholen ook uitgewerkt in de handreiking voor de inzet van derde partijen.

De leden van Groep Van Haga vragen MPVO en MOCW of er al zicht is op een plan van aanpak voor hoe de ruim 8 miljard euro aan onderwijs wordt ingezet.

De nadere uitwerking van het programma en verdeling van de middelen door OCW heeft u op 21 mei 2021 ontvangen.96 Daarnaast hebben scholen en instelling hun eigen plannen gemaakt. In het funderend onderwijs hebben we scholen in september gevraagd om een aantal vragen over deze plannen te beantwoorden. Over de resultaten van deze enquête is door Oberon gerapporteerd. Het mbo en ho heeft een beperkt aantal grotere instellingen. Zij hebben hun plannen opgestuurd aan het onderzoeksbureau Berenschot en deze zijn vervolgens door Berenschot geanalyseerd. Enkele plannen zijn toentertijd niet tijdig ingeleverd, inmiddels zijn alle plannen (met de vereiste instemming van de medezeggenschap) aan het bureau Berenschot beschikbaar gesteld. Het geschetste bestedingsbeeld zal hierdoor evenwel niet wezenlijk wijzigen. De resultaten van deze onderzoeken zijn vervolgens verwerkt in de eerste voortgangsrapportage over het NP Onderwijs.

De voornoemde leden vragen MPVO ook of leerlingen en ouders wel voldoende worden betrokken bij de inzet van het geld.

Scholen is gevraagd aandacht te besteden aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen. In formele zin gebeurt dat in ieder geval in de medezeggenschapsraden. Hiertoe hebben scholen ook een handreiking gekregen97. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek dat scholen op dat moment al in veruit de meeste gevallen in gesprek waren met hun medezeggenschapsraad. Waar dat niet het geval is, gaan we ervan uit dat scholen dat alsnog doen. We blijven die betrokkenheid monitoren.

De Groep Van Haga vraagt of MPVO ook onderzoek heeft gedaan naar de bedragen die worden opgepot in het kader van de NPO-gelden en hoe de Minister hiermee omgaat.

Elk jaar ontvangt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief over de financiële positie van de onderwijsinstellingen, hierin wordt uitgebreid ingegaan op de stand van de reserves bij schoolinstellingen. In het kader van het NP Onderwijs is aangegeven dat scholen middelen in de reserves mogen opnemen wanneer er sprake is van middelen die in het ene jaar zijn ontvangen en pas in het volgend jaar kunnen worden uitgegeven. Daarbij geldt wel dat het de bedoeling is dat de middelen binnen de termijn van het programma worden uitgegeven. Ook mogen scholen middelen in de reserves opnemen voor eventuele werkloosheidskosten voor personeel dat is aangenomen met middelen uit het NP Onderwijs. Deze kosten worden pas gemaakt na afloop van het programma. Het kan dus zo zijn dat reserves zijn gestegen omdat schoolbesturen middelen hebben gekregen in 2021 en deze pas in 2022 kunnen uitgeven. In de brief over de financiële posities 2021, die de Kamer in het najaar zal ontvangen, zullen we hier verder op in gaan.

Vanwege de aanhoudende hoge reserveposities in het funderend onderwijs van de afgelopen jaren is er door het vorig kabinet een begin gemaakt met het voorbereiden van wetgeving die het mogelijk moet maken om te handhaven op deze hogere reserves bij onderwijsinstellingen.98

De voornoemde leden vragen MPVO hoe scholen ervaringen uit kunnen wisselen zodat zij van elkaar kunnen leren.

Scholen kunnen binnen de netwerken van de kenniscommunity ervaringen uitwisselen over de wijze waarop zij de NP Onderwijsgelden inzetten bij het wegwerken van leervertragingen en het verbeteren van het welbevinden en de sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen.

De voornoemde leden vragen ten slotte of MPVO de mening deelt dat een breed opgezette landelijke enquête onder onderwijzend personeel dient te worden gehouden zodat uit het veld zelf knel- en verbeterpunten kunnen worden aangedragen.

De waarnemingen vanuit het veld zijn belangrijk voor het programma. Om die reden heeft in september een brede uitvraag plaatsgevonden onder schoolleiders. Daarnaast wordt verdiepend implementatieonderzoek gedaan, waarbij ook personeel wordt gevraagd naar hun ervaringen met het NP Onderwijs. Ook in de case studies zullen leraren en onderwijsondersteunend personeel uitgebreid worden bevraagd. Naast deze onderzoeken worden onderzoeksrapporten besproken in focusgroepen met leraren en worden gesprekstafels met leraren georganiseerd om te spreken over het NP Onderwijs of bepaalde aspecten daarvan. Daarbij komen ook de knelpunten en verbeterpunten aan bod. Onderwijzend personeel wordt dus al op verschillende manieren betrokken bij de reflectie op het programma. Een brede uitvraag onder deze groep heeft mijns inziens geen toegevoegde waarde en levert aanvullende bevragingslast op. In overleg met de sectorraden wil ik wel bekijken of het zinvol is om de brede uitvraag onder schoolleiders te herhalen rond de zomervakantie


X Noot
1

NPO: Nationaal Programma Onderwijs

X Noot
2

Po: primair onderwijs

X Noot
3

Vo: voortgezet onderwijs

X Noot
4

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 230

X Noot
5

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
6

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 236

X Noot
7

Ho: hoger onderwijs

X Noot
8

AOb: Algemene Onderwijsbond

X Noot
13

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 201

X Noot
14

Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
15

Vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

X Noot
16

Vso: voortgezet speciaal onderwijs

X Noot
17

MR: medezeggenschapsraad

X Noot
18

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 201

X Noot
19

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15, blz. 8

X Noot
20

De motie van de leden Peters en Bisschop (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 232) en de motie van de leden Segers en Van Meenen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 236).

X Noot
22

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 260

X Noot
23

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 262

X Noot
24

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 166

X Noot
25

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15

X Noot
31

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 230

X Noot
32

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15

X Noot
39

Kamerstuk 31 289, nr. 506

X Noot
42

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
46

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 236

X Noot
47

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 142

X Noot
48

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 277

X Noot
50

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
52

Onderzoek Learn, De Vrije Universiteit en Universiteit Maastricht: https://www.roa.nl/files/deelstudie2factsheetleerwinst-ioplvspdf

X Noot
57

Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 560

X Noot
58

Kamerstuk 27 923, nr. 436

X Noot
60

Kamerstuk 27 923, nr. 436

X Noot
64

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
66

Learn, de VU en Universiteit Maastricht, op: https://www.roa.nl/files/deelstudie2factsheetleerwinst-ioplvspdf

X Noot
68

Kamerstuk 27 923, nr. 436

X Noot
69

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 220

X Noot
71

Kamerstuk 27 923, nr. 436

X Noot
73

Kamerstuk 27 923, nr. 436

X Noot
76

Kamerstuk 31 497 nr. 422

X Noot
78

Kamerstuk 31 497 nr. 422

X Noot
79

Kamerstuk 31 497 nr. 422

X Noot
83

De Engelse «Teaching and Learning Toolkit is ontwikkeld door de Education Endowment Foundation (EEF) uit het Verenigd Koninkrijk.

X Noot
84

De «coalitie welbevinden» is een samenwerking van respectievelijk het Trimbos-instituut, Pharos, Expertisecentrum Gezondheidsverschillen, het Nederlands Jeugdinstituut, het Nederlands Instituut van Psychologen en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

X Noot
85

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
86

Kamerstuk 32 793, nr. 573

X Noot
87

Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 931

X Noot
89

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
91

Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 610

X Noot
93

Cuppen, J. et al. (2021) Eerste deelonderzoek implementatiemonitor Nationaal Programma Onderwijs. (Bijlag e bij Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15)

X Noot
94

Digitale leermiddelen en gelijke kansen, Oberon, februari 2020, Digitale leermiddelen en gelijke kansen.pdf (kennisrotonde.nl)

X Noot
95

Kamerstuk 25 295, nr. 1780

X Noot
96

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 220

X Noot
98

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 11

Naar boven