35 925 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 145 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 februari 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 10 januari 2022 inzake de Startnota van het kabinet Rutte-IV; vertaling van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 925, nr. 143).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 januari 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

Vraag 1

Hoe is de inzet van het kabinet om te koersen «op een begrotingstekort dat zo snel als mogelijk teruggaat naar een dalend pad» vormgegeven, zeker nu dat tekort deze kabinetsperiode en ook daarna alleen maar oploopt?

Antwoord op vraag 1

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Hiermee realiseren we ook belangrijke baten, die niet meteen in geld uit te drukken zijn. Dit gaat inderdaad ten koste van het EMU-saldo en de ontwikkeling van de schuld. Het kabinet neemt daarbij wel maatregelen om de oploop van de staatsschuld te beperken, met name in het beperken van de stijgende zorgkosten. Tevens zal het kabinet zich ook inspannen om de incidentele uitgaven voor klimaat en stikstof ook daadwerkelijk incidenteel te laten zijn.

Vraag 2

Hoeveel jaar moet het EMU-saldo beter dan – 1 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) zijn, voordat de meevallerformule in werking treedt?

Antwoord op vraag 2

De meevallerformule zal in werking treden zodra het EMU-saldo gedurende alle jaren waarvoor een raming beschikbaar is, beter is dan – 1 procent bbp. Dit gebeurt bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het Voorjaar.

Vraag 3

Welke macro-economische indicatoren maken deel uit van de meevallerformule?

Vraag 4

Zijn bijvoorbeeld ook de rentestand, de EMU-schuld en de BBP-groei relevant voor de meevallersformule?

Antwoord op vragen 3 en 4

In de Startnota is aangegeven dat als de overheidsfinanciën zich beter ontwikkelen dan verwacht, de meevallers in eerste instantie ten goede komen aan de staatsschuld. Bij een raming van het kabinet waarbij het feitelijke langjarige EMU-saldo beter is dan een saldo van – 1 procent bbp, treedt de meevallerformule in werking. Het EMU-saldo is het saldo van de overheidsinkomsten en – uitgaven. Deze inkomsten en uitgaven hangen vervolgens samen met de macro-economische ontwikkeling van onder meer de werkgelegenheid, het bbp (wat doorgaans ook van invloed is op de belastingontvangsten) en de rentestand (van invloed op de rente-uitgaven op de overheidsschuld).

Vraag 5

Hoe waarschijnlijk acht dit kabinet het dat zij de meevallersformule kan inzetten?

Antwoord op vragen 5 (en 139)

Op basis van de huidige raming van het CPB is het niet de verwachting dat de meevallerformule zal worden ingezet. Tegelijkertijd zijn ramingen altijd inherent omgeven met onzekerheden en is het dus mogelijk dat de overheidsfinanciën beter uitvallen dan verwacht. Hoe groot die kans is, kan het kabinet op voorhand niet zeggen.

Vraag 6

Welke stappen worden ingezet om ook op langere termijn te voldoen aan de Europese begrotingsregels?

Antwoord op vraag 6

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Het CPB raamt een EMU- saldo van – 2,7 procent bbp in 2025 en verwacht een EMU-schuld van 56,1 procent bbp. Daarmee wordt voor 2025 aan de numerieke elementen van de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voldaan, zijnde een EMU-saldotekort van maximaal 3 procent en een EMU- schuldquote van maximaal 60 procent.

Het kabinet neemt maatregelen om de oploop van de staatsschuld binnen de perken te houden, met name in de stijgende zorgkosten. Een aantal maatregelen waren voor het CPB niet voldoende gedetailleerd om door te rekenen. Zo labelt het CPB uitgaven die in het coalitieakkoord incidenteel zijn verondersteld (klimaat) als structureel en ook de zorgombuigingen zijn deels (nog) niet gehonoreerd. Deze maatregelen worden juist genomen door het kabinet om de staatsschuld te stabiliseren. Wanneer incidentele maatregelen daadwerkelijk incidenteel zijn, zoals het kabinet voorziet, schat het CPB in dat de schuld in 2060 op circa 75 procent bbp uitkomt. De schuldquote kan nog lager uitvallen indien de zorgombuigingen na 2025 wel worden gerealiseerd. Het is nu dus aan het kabinet om te zorgen dat incidentele uitgaven ook incidenteel blijven, om de groei van de zorgkosten zoals voorgenomen te beperken en de investeringsmiddelen die zijn gereserveerd zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te geven.

Tegelijkertijd bestaat er spanning met de preventieve arm van het SGP, waar de middellangetermijndoelstelling (MTO) onderdeel van is. Het CPB raamt het structureel saldo op – 3,1 procent in 2025. De Raad van State heeft gevraagd om in het voorjaar aan te geven hoe het kabinet kijkt naar de norm voor het structurele saldo. Wij zullen hier in de Voorjaarsnota en in het Nederlandse Stabiliteitsplan aandacht aan besteden. Op dat moment beschikken we ook over een volledige doorrekening van het CPB. Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP geopend. Naar verwachting zal de gebruikelijke toepassing van de regels vanaf 2023 weer gelden.

Vraag 7

Wat zijn goede redenen om af te wijken van het plaatsen van nieuwe steunmaatregelen onder het uitgavenplafond?

Antwoord op vraag 7

Indien besloten wordt tot nieuwe coronasteun zal per keer bezien worden of deze binnen het uitgavenplafond of erbuiten worden geplaatst. Ook voor de steunmaatregelen gaat gelden dat we zo veel als mogelijk weer terug willen naar reguliere besluitvorming Het uitgangspunt zal zodoende zijn dat maatregelen onder het plafond vallen, tenzij er goede redenen zijn om hiervan af te wijken. Bijstellingen op bestaande maatregelen, bijvoorbeeld de inzet op testen en vaccineren en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), worden buiten het plafond verwerkt.

Vraag 8

Hoe gaat het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar er concreet uitzien, hoe en wanneer wordt de Kamer bij de keuzes betrokken, en wat betekent dit voor de publicatie van de Miljoenennota en het Belastingplan?

Antwoord op vraag 8

In het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet opgenomen dat er in het voorjaar één integraal besluitvormingsmoment zal zijn voor de uitgaven en op hoofdlijnen over de inkomsten. Tijdens de afgelopen Algemene Financiële Beschouwingen (AFB) is door het vorige kabinet toegezegd om middels een Kamerbrief varianten op het begrotingsproces in beeld te brengen, met bijbehorende voor en- nadelen (Handelingen II 2021/22, nr. 9, item 14). Dit wordt momenteel uitgewerkt. Het voorstel zal conform de toezegging op korte termijn worden gedeeld met uw Kamer.

Vraag 9

Op basis van welke criteria worden uitgaven binnen het uitgavenplafond Investeringen geplaatst?

Antwoord op vragen 9 (en 99)

Het kabinet heeft het advies van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) (Kamerstuk 35 570, nr. 60) overgenomen om voor investeringsmiddelen met een eenmalig karakter een apart investeringsplafond te introduceren. In de begrotingsregels bij de Startnota is aangegeven welke begrotingen onder het investeringsplafond zijn geplaatst. Het kabinet bakent het investeringsplafond af op de begrotingen die volgens de SBR voor dit plafond kwalificeren, te weten het Mobiliteitsfonds (voorheen Infrastructuurfonds), het Deltafonds, het Nationaal Groeifonds, en het Defensiematerieelbegrotingsfonds. De uitzondering hierop vormt het woningbouwfonds dat het kabinet niet opneemt onder het investeringsplafond omdat het hier in hoofdzaak gaat om middelen die rechtstreeks overgeboekt worden naar medeoverheden. Voorts worden de nieuwe fondsen voor klimaat en stikstof onder het investeringsplafond geschaard.

Vraag 10

Hoe wordt voorkomen dat middels het schuiven van budgetten binnen het deelplafond Investeringen over de jaren heen, bijvoorbeeld door het plafond in jaar X op te hogen, in combinatie met het schuiven van budgetten tussen deelplafonds binnen een jaar (bijvoorbeeld door het schuiven van budget in jaar X van het deelplafond Investeringen naar het deelplafond Rijksbegroting), het totale uitgavenplafond stijgt?

Antwoord op vraag 10

Het nieuwe investeringsplafond ademt mee met schuiven op investeringsmiddelen. Het plafond wordt verhoogd in het jaar waarnaar de investeringsmiddelen worden geschoven en navenant verlaagd in het jaar waarvandaan deze middelen weggeschoven worden. Meerjarig bezien hebben investeringsschuiven daarmee geen invloed op de ruimte van het investeringsplafond, en dus ook niet van het totale uitgavenplafond waar het investeringsplafond onderdeel van uitmaakt.

Vraag 11

Hoe wordt binnen de uitgaven en begrotingsfondsen duidelijk onderscheid gemaakt tussen consumptieve bestedingen en investeringen? Hoe wordt verantwoord welke investeringen de uitgaven inhouden en wat de verwachte economische effecten van die investeringen zijn?

Antwoord op vraag 11

Zoals in de Startnota is opgenomen zal de nadere vormgeving van de nieuwe fondsen in de komende Voorjaarsnota worden uitgewerkt. In een begrotingsfonds wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen consumptieve uitgaven en investeringen, maar staat een specifiek doel van de beoogde uitgaven centraal. De budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is leidend en hiermee zullen de fondsen incidenteel en tijdelijk van aard zijn. Afhankelijk van de precieze vormgeving en governance van de fondsen zal ook de verantwoording worden ingericht. Over de opzet en uitwerking wordt uw Kamer uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 geïnformeerd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd (Kamerstuk 35 788, nr. 137). Dit gebeurt onder andere op basis van maatschappelijke kosten- batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK). Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 12

Wat zijn de risico’s van begrotingsfondsen en hoe wilt u die zo goed mogelijk gaan beheersen?

Antwoord op vraag 12

Een risico is dat de middelen in een begrotingsfonds niet betrokken worden bij de integrale afweging tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar. Reden is dat de middelen in een begrotingsfonds voor een reeks van jaren zijn geoormerkt voor één specifiek doel en afgezonderd worden beheerd (conform artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet). Hierbij geldt overigens dat middelen die gereserveerd zijn via fondsen wel degelijk onder het budgetrecht vallen en desgewenst door uw Kamer kunnen worden geamendeerd om de middelen op een andere manier in te zetten.

Een ander risico is dat het afgezonderde beheer van bepaalde categorieën uitgaven kan uitnodigen om daaronder uitgaven te brengen die minder beantwoorden aan de oorspronkelijke doelstelling van het begrotingsfonds. Dit risico kan beheerst worden door vooraf een gedegen toekenningsprocedure en inhoudelijke toets voor afzonderlijke projecten te hanteren en waar opportuun alternatieve beleidsopties, zoals wetgeving en beprijzing ook te onderzoeken. Hiermee wordt de doelmatige en doeltreffende besteding van beoogde middelen geborgd. Dit maakt ook onderdeel uit van de toetsing bij de governance en inrichting van de fondsen. Over de opzet en uitwerking wordt het parlement uiterlijk bij Voorjaarsnota geïnformeerd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit gebeurt op basis van maatschappelijke kosten-baten analyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integrale afwegingskader (IAK). Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan het parlement voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Mogelijke risico’s bij een begrotingsfonds hebben derhalve geen gevolgen voor uw budgetrecht. Uw Kamer kan instemmen met beoogde wetsvoorstellen tot instellen van begrotingsfondsen. Uw Kamer autoriseert tevens de jaarlijkse voorstellen voor de begroting van de begrotingsfondsen.

Vraag 13

Zijn er beperkingen in het budgetrecht van de Kamer bij begrotingsfondsen ten opzichte van reguliere begrotingen?

Antwoord op vraag 13

Neen. Het budgetrecht van uw Kamer wordt gerespecteerd door vooraf vaststellen van wetsvoorstellen tot instelling van begrotingsfondsen en daarna door jaarlijkse wetsvoorstellen voor de begrotingen van de begrotingsfondsen te autoriseren.

Vraag 14

Komt er een aanvullende rapportagestructuur met betrekking tot de nieuwe begrotingsfondsen, de ontwikkeling hiervan, waaraan het geld is uitgegeven, de doelmatigheid van de uitgaven en dergelijke?

Antwoord op vraag 14

Het is op dit moment nog geen uitgemaakte zaak hoe de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen in de rijksbegroting zullen worden gepresenteerd. De wijze van rapportage zal meegenomen worden in de vormgeving en uitwerking van de fondsen. In beginsel wordt aangesloten bij de reguliere presentatie via de begrotingen.

Vraag 15

Hoe wordt artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet optimaal ingezet bij het instellen en verantwoorden van de begrotingsfondsen?

Antwoord op vraag 15

Bij het instellen wordt afgewogen of de beoogde doelstelling middels een begrotingsfonds doelmatig en doeltreffend kan worden gerealiseerd. Dit geschiedt mede op basis van de vragen in het Integraal afwegingskader (IAK) voor beleid en regelgeving en artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet. Er wordt goed gekeken naar de wisselwerking tussen nieuw en bestaand instrumentarium. Een duidelijke doelstelling van een begrotingsfonds draagt bij aan de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen.

Vraag 16

Welke lessen worden meegenomen van eerdere fondsen bij de instelling van de nieuwe begrotingsfondsen en het opstellen van de bestedingsplannen daarbij?

Antwoord op vraag 16

Op basis van ervaringen met het Mobiliteitsfonds en het Fonds Economische Structuurversterking (FES) concludeer ik dat het cruciaal is dat er een goede governance en inrichting is. Daarnaast is de inhoudelijke toetsing op de doelmatigheid van de fondsen essentieel conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 (bijvoorbeeld via maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), en afweging van de vragen in het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving. Ook acht ik het essentieel om uw Kamer tijdig te betrekken bij de uitwerking.

Vraag 17

Wanneer wordt een formeel wetgevingstraject gestart voor de instelling van de nieuwe begrotingsfondsen, zodat zo snel mogelijk kan worden begonnen met de financiering en realisatie van de projecten die zijn voorgenomen met het fonds en hoe wordt dit zo zorgvuldig mogelijk en met parlementaire betrokkenheid vormgegeven?

Antwoord op vraag 17

Over de precieze opzet en tijdstip van nieuwe fondsen is nog geen besluit genomen. Hoe de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen in de rijksbegroting worden gepresenteerd wordt uiterlijk in de Voorjaarsnota 2022 uitgewerkt. Als er voor het instellen van nieuwe begrotingsfondsen op basis van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt gekozen, wordt uw Kamer betrokken bij de instellingswet. Deze instellingswet wordt ter vaststelling aan u voorgelegd, net zoals bij de instellingswet van het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 976). Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeuren op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK). Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 18

Wat is de ratio achter het feit dat er bij uitzondering ook kan worden geschoven tussen inkomsten en uitgaven, met betrekking tot de lastenverlichting van drie miljard euro?

Antwoord op vraag 18

Bij het coalitieakkoord is er 3 miljard euro gereserveerd voor lastenverlichting middeninkomens. In de Startnota is deze 3 miljard ten behoeve van de doorrekening van het CPB indicatief ingevuld.

De afspraak is dat deze invulling bij Voorjaarsnota nader wordt bezien. Niet alle maatregelen om de lasten te verlichten staan echter aan de inkomstenkant van de begroting. Zo zit er ook een verhoging van de zorgtoeslag en snellere afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de invulling. Om dit bij de definitieve invulling geen obstakel te laten zijn, is afgesproken dat er bij uitzondering bij Voorjaarsnota kan worden geschoven tussen inkomsten en uitgaven.

Vraag 19

Wat is de lastenontwikkeling in 2026 en verder?

Antwoord op vraag 19

De beleidsmatige lastenontwikkeling is in onderstaande tabel uitgebreid met de reeks t/m 2030 (standen t.o.v. 2021).

– = saldoverslechterend = lastenverlichting,

€ mld., standen

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

BLO coalitieakkoord

0,0

– 0,9

– 1,1

– 1,1

– 1,1

– 1,0

– 1,0

– 0,9

– 0,8

w.v. burgers

0,0

– 2,0

– 2,3

– 2,3

– 2,2

– 2,2

– 2,1

– 2,1

– 2,0

w.v. bedrijven

0,0

0,9

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

BLO basispad + coalitieakkoord

2,1

6,2

7,0

8,6

9,7

10,0

10,6

11,3

12,0

w.v. burgers

– 1,4

0,9

1,3

2,4

3,0

3,4

3,9

4,4

4,8

w.v. bedrijven

3,4

5,1

5,5

6,0

6,4

6,4

6,5

6,7

6,9

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Vraag 20

Welk effect heeft de verruiming van het belastinggebied voor medeoverheden voor de lastenontwikkeling?

Antwoord op vraag 20

Om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Daarbij worden ook alternatieven voor de onroerendezaakbelasting (OZB) en de motorrijtuigenbelasting (MRB) in de beschouwing betrokken. Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden. Het effect op de lastenontwikkeling is zodoende nog niet bekend.

Vraag 21

Wat zijn de uitzonderingen waarbij kan worden geschoven tussen inkomsten en uitgaven bij nadere invulling bij de Voorjaarsnota 2022?

Antwoord op vraag 21

Aan het begin van de kabinetsperiode maakt het kabinet afspraken over wat er in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond) en hoe hoog de inkomsten per jaar moeten zijn (het inkomstenkader). In beginsel worden het uitgavenplafond en het inkomstenkader gedurende de kabinetsperiode niet aangepast, nadat erover is besloten in de formatie. Omdat niet alles te voorzien is, zijn er enkele situaties waarin aanpassing bij uitzondering is toegestaan. Van dergelijke correcties is alleen sprake bij:

  • Een wijziging in de financiële vormgeving van beleid (van inkomsten naar uitgaven en omgekeerd), waarbij het voorzieningenniveau en de doelgroep nagenoeg gelijk blijven.

  • Grote hervormingen waarbij een collectief arrangement anders wordt vormgegeven met zowel aan de uitgaven- als aan de inkomstenzijde mutaties.

Naast deze correcties is het ook bij uitzondering mogelijk om bij Voorjaarsnota met betrekking tot de 3 miljard euro te schuiven tussen inkomsten en uitgaven. Dit komt doordat er bij het coalitieakkoord 3 miljard euro is gereserveerd voor lastenverlichting middeninkomens. In de Startnota is deze 3 miljard ten behoeve van de doorrekening van het CPB indicatief ingevuld. De afspraak is dat deze invulling bij Voorjaarsnota nader wordt bezien. Niet alle maatregelen om de lasten te verlichten staan echter aan de inkomstenkant van de begroting. Zo zit er ook een verhoging van de zorgtoeslag en snellere afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de invulling. Om dit bij de definitieve invulling geen obstakel te laten zijn, is afgesproken dat er bij uitzondering bij Voorjaarsnota kan worden geschoven tussen inkomsten en uitgaven.

Vraag 22

Is er al meer bekend hoe de nieuwe fondsen worden opgezet? Worden dit begrotingsfondsen die de Kamer kan amenderen?

Antwoord op vraag 22

Over de precieze opzet van nieuwe fondsen is nog geen besluit genomen. Hoe de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen in de rijksbegroting worden gepresenteerd wordt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 uitgewerkt. Als er voor het instellen van nieuwe begrotingsfondsen op basis van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt gekozen, heeft uw Kamer het recht van amendement, ook bij de begrotingen van begrotingsfondsen. Als de nieuwe fondsen geen begrotingsfondsen worden, worden de financiële middelen opgenomen in de betreffende begrotingsartikelen van de departementale begrotingen. U kunt dus het recht van amendement uitoefenen. Uw budgetrecht is daarmee in alle gevallen gewaarborgd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeurenop basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK). Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 23

Hoe wordt het budgetrecht van de Kamer geborgd bij de instelling van de fondsen?

Antwoord op vraag 23

Indien het kabinet zal voorstellen een formeel begrotingsfonds in te richten ontvangt u – als medewetgever – conform artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 een voorstel tot instelling van een begrotingswet. Na vaststelling van deze instellingswet door het parlement worden de uitgaven en ontvangsten van een begrotingsfonds in een aparte begroting gepresenteerd en beheerd. U kunt uw budgetrecht uitoefenen door het voorstel voor de begroting van een begrotingsfonds te autoriseren. Als de nieuwe fondsen geen begrotingsfondsen worden, worden de financiële middelen opgenomen in de betreffende begrotingsartikelen van de departementale begrotingen. Over de opzet en uitwerking wordt uw Kamer uiterlijk bij Voorjaarsnota geïnformeerd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeuren op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK).

Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt daarmee in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 24

Kunt u een inschatting maken welk deel van het Klimaat- en Stikstoffonds verplicht denkt te hebben?

Antwoord op vraag 24

De strekking van deze vraag is mij niet duidelijk. Omdat er niet naar een specifieke periode wordt gevraagd kan ik de vraag niet beantwoorden.

Vraag 25

Welke invloed heeft een rentestijging op de middelen in het Klimaat- en Stikstoffonds?

Antwoord op vraag 25

In algemene zin heeft de rente geen invloed op andere uitgaven in de begroting, zo ook op de middelen in het Klimaat- en Stikstoffonds. Een tegenvaller bij de rentelasten moet generaal gedekt worden. Voor het inpassen van generale tegenvallers kan in algemene zin gekeken worden naar de inzet van meevallers of herprioriteringen binnen de rijksbegroting.

Vraag 26

Hoe wordt de ««controle op doelmatigheid en doeltreffendheid van de nieuwe begrotingsfondsen», zoals genoemd op pagina 43 van het coalitieakkoord, vormgegeven, en hoe wordt de «stevige parlementaire controle» geborgd?

Antwoord op vraag 26

Waar de vraag doelt op waarborgen voor «de parlementaire greep» op de besluitvorming over en vormgeving van begrotingsfondsen, zowel vooraf als achteraf, het volgende. In de kern staat het budgetrecht van het parlement hiervoor borg.

In beginsel worden alle nieuwe beleidsinitiatieven afgewogen op doelmatigheid en doeltreffendheid. De inhoudelijke toets gebeurt onder andere op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluaties (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK). De opzet en de uitwerking van nieuwe begrotingsfondsen, waarover het parlement uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 zal worden geïnformeerd, zijn hiervan niet uitgezonderd. Bij de uitwerking wordt, ook in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans, dus een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd en vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op Prinsjesdag 2022 aan het parlement voorgelegd.

Naast deze waarborgen van parlementaire betrokkenheid vooraf, is er ook de controle op de verantwoording achteraf. De controle vindt plaats door de Auditdienst Rijk en specifiek ten behoeve van het parlement door de Algemene Rekenkamer die haar oordeel over de verantwoording over bestede middelen – ook de middelen die via begrotingsfondsen zijn besteed – rapporteert aan het parlement. Op basis hiervan wordt de parlementaire controle geborgd.

Vraag 27

Hoe wordt een doelmatige en doeltreffende samenhang tussen de nieuwe fondsen en de bestaande fondsen vormgegeven?

Antwoord op vraag 27

In het algemeen zijn fondsen zoals bedoeld in artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 vooral geschikt voor de inzet van investeringsmiddelen (al zijn consumptieve uitgaven hiervan niet uitgesloten). Dit is een belangrijk onderscheid tussen begrotingsfondsen en reguliere begrotingen. De afbakening tussen bestaande en nieuwe fondsen is een vraagstuk waarbij gekeken moet worden naar eenduidige doelstellingen die dus in beginsel niet moeten overlappen.

Vraag 28

Op basis van welke overwegingen is besloten 35 miljard euro uit te trekken voor een Klimaatfonds en 25 miljard euro voor een Stikstoffonds?

Antwoord op vraag 28

Het bedrag van 35 miljard euro voor het Klimaatfonds is een optelsom van de additionele middelen die volgens het kabinet tot en met 2030 nodig zijn voor de verschillende onderdelen van het fonds, zoals verduurzaming in de gebouwde omgeving, de aanleg van duurzame energie-infrastructuur en subsidies voor vroege fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers. Voor deze inschatting is onder andere gebruik gemaakt van de budgettaire inschattingen uit het rapport van de studiegroep Invulling klimaatopgave Green Deal.

De onderbouwing voor de omvang van het Stikstoffonds is mede gebaseerd op de uitkomsten van de doorrekeningen van ambtelijke beleidspakketten en een aantal analyses gemaakt door de kennisinstellingen Planbureau Voor de Leefomgeving (PBL), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen University & Research (WUR), die op 12 november 2021 met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) met uw Kamer zijn gedeeld.

Vraag 29

Kunt u een nadere toelichting geven op de keuze het fonds met name te richten op de energiesector, industrie en de gebouwde omgeving en niet of in veel mindere mate op mobiliteit en landbouw?

Antwoord op vraag 29

De klimaatopgave vraagt om grote stappen in alle sectoren. Naast het fonds wordt een aantal stimulering- en normeringsmaatregelen voor CO2-reductie gesubsidieerd vanaf departementale begrotingen. De klimaatopgave voor de landbouwsector is grotendeels belegd in het Stikstoffonds, en de klimaatopgave voor de mobiliteit wordt grotendeels ingevuld met maatregelen aan de lastenkant. Vanuit het fonds zullen wel middelen beschikbaar komen die aan de energietransitie in verschillende sectoren kunnen bijdragen, zoals de vroege fase opschaling van hoogwaardige hernieuwbare energiedragers.

Vraag 30

Het fonds lijkt ook (substantiële) uitgaven te bevatten voor uitvoering. Kunt u een inschatting maken om hoeveel kosten het in totaal gaat en motiveren waarom deze meelopen onder het investeringsplafond?

Antwoord op vraag 30

Voor de uitvoeringskosten van medeoverheden en planbureaus die voortvloeien uit het klimaatakkoord en aanvullende klimaatbeleid is in het coalitieakkoord in totaal 5,6 miljard euro gereserveerd tot en met 2030. Dit bedrag valt echter niet onder het Klimaatfonds en loopt ook niet mee onder het investeringsplafond.

Het is mogelijk dat de uitgaven en maatregelen die vanuit het Klimaatfonds gefinancierd zullen worden zelf ook uitvoeringskosten met zich meebrengen. In dat geval zullen die kosten worden gefinancierd uit het gereserveerde bedrag voor het fonds. De hoogte van evt. kosten moet nader onderzocht worden.

De budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord bevat een tabel «Stikstoffonds: maatregelen per spoor» (p. 18). Hierin is ruim 2 miljard gereserveerd voor uitvoering. Deze uitvoeringskosten zijn onderdeel van het fonds van 25 miljard dat is bedoeld om te voldoen aan de wettelijke stikstof-, klimaat- en natuurdoelen en valt daarom onder het investeringsplafond. Het betreft een indicatieve verdeling. Dit bedrag zal in de nadere uitwerking van het beleidsprogramma stikstof verder worden gedefinieerd en eventueel worden bijgesteld binnen de bestaande middelen van het Stikstoffonds.

Vraag 31

Hoe houdt u in de begroting van het klimaatfonds rekening met het onzekere karakter van (de uiteindelijke omvang van) veel investeringen?

Antwoord op vraag 31

Bij investeringsprojecten zijn de precieze kosten, de verdeling daarvan en het tijdspad waarin deze tot besteding komen, zeker over een langere termijn, inderdaad vaak onzeker. Mede daarom vallen de investeringen uit het Klimaatfonds onder het investeringsplafond dat het kabinet heeft afgesproken. Dit biedt meer flexibiliteit om middelen voor investeringsprojecten, als dat nodig is, in een ander ritme uit te geven dan eerder is voorzien.

Tegelijkertijd blijft een goede raming en toetsing van de kosten belangrijk. Dat is bijvoorbeeld nodig om een goed oordeel te kunnen vellen over de doelmatigheid van een project in relatie tot alternatieven. Bij de uitwerking van de governance van het Klimaatfonds zal dit vraagstuk daarom worden meegenomen. Een robuuste governance is essentieel om te zorgen voor een goede besteding van middelen uit het fonds. Over de opzet en uitwerking wordt uw Kamer bij Voorjaarsnota geïnformeerd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeuren op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK).

Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 32

Welk deel van het budget van het klimaatfonds denkt u eind 2025 verplicht te hebben?

Antwoord op vraag 32

Dit vraagt om verdere uitwerking. U wordt hier te zijner tijd nader over geïnformeerd.

Vraag 33

Is er al nagedacht over de manier waarop kan worden gestuurd op maximale doeltreffendheid en doelmatigheid van alle klimaatmiddelen gegeven het groot aantal financieringsinstrumenten dat hiervoor is beoogd?

Antwoord op vraag 33

De samenhang tussen de verschillende beleidsinstrumenten is een belangrijk aandachtspunt in het streven naar een zo doelmatig en doeltreffend mogelijk klimaatbeleid. Er bestaat immers al een substantieel aantal regelingen voor CO2-reductie, bijvoorbeeld in de vorm van subsidie- instrumenten of fiscale prikkels. Het coalitieakkoord bevat daar bovenop een aantal nieuwe maatregelen. Een coherent en effectief klimaatbeleid vraagt om een integrale weging van deze maatregelen om bijvoorbeeld oversubsidiëring te voorkomen en te waarborgen dat per toepassing gebruik kan worden gemaakt van het meest geschikte instrumentarium. Dit zal worden meegenomen in de uitwerking van de klimaatmaatregelen opgenomen in het coalitieakkoord.

Vraag 34

Waarop is de inschatting dat er 25 miljard euro nodig is om de beschreven doelen van het Stikstoffonds te bereiken gebaseerd?

Antwoord op vraag 34

Deze keuze is gebaseerd op de uitkomsten van de doorrekening van ambtelijke beleidspakketten en een aantal analyses gemaakt door de kennisinstellingen Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen University & Research (WUR), die op 12 november 2021 met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) met uw Kamer zijn gedeeld.

Vraag 35

Wat is het tijdpad voor de nadere uitwerking van het Stikstoffonds? Op welke termijn zijn de eerste resultaten in termen van stikstofreductie te verwachten? Wat betekent dit voor de voortgang van bijvoorbeeld bouwprojecten die stilliggen vanwege de stikstofcrisis?

Antwoord op vraag 35

Het kabinet heeft besloten om in de komende kabinetsperiode een Klimaatfonds en een Stikstoffonds in te stellen ter hoogte van in totaal 60 miljard euro in de periode tot en met 2035. Het Klimaatfonds komt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Klimaat en Energie en het Stikstoffonds onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Stikstof en Natuur.

In de komende periode zullen door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen de fondsen verder worden uitgewerkt. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt het parlement hierover geïnformeerd.

Het vorige kabinet heeft in april 2020 de Structurele Aanpak Stikstof geïntroduceerd met een divers pakket aan bronmaatregelen gericht op stikstofreductie. Deze bronmaatregelen worden op dit moment ontwikkeld of zijn reeds in uitvoering, wat tot stikstofreductie leidt. Met de integrale aanpak die vorm krijgt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied versnelt en intensiveert het kabinet deze reductie. Het beleidsprogramma zal nader inzicht geven in het voorziene tijdspad.

Daarnaast is sinds 1 juli 2021 de bouwvrijstelling van kracht. Het is niet langer nodig een bouwactiviteit met tijdelijke emissies op de lokale effecten te toetsen. Het uitgangspunt van deze vrijstelling is om bouwprojecten weer mogelijk te maken. Dit is in aanvulling op het reeds in werking zijnde stikstofregistratiesysteem voor woningbouw en Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-projecten.

Vraag 36

Hoe is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het mogelijk is de doelstelling uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering versneld te realiseren? Welk deel van de nagestreefde reductie wordt in de huidige kabinetsperiode gerealiseerd?

Antwoord op vraag 36

In 2021 zijn verschillende verkenningen gedaan met betrekking tot het versnellen van de stikstofaanpak, waaronder de Lange Termijn Verkenning, Normeren en Beprijzen, en verschillende analyses door Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen University & Research (WUR), waaronder doorrekening van indicatieve beleidspakketten, die op 12 november 2021 met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) met uw Kamer zijn gedeeld. Het kabinet heeft deze analyses betrokken bij het besluit om de doelstelling te versnellen. De verdere uitwerking volgt in het beleidsprogramma.

De door het vorige kabinet ingevoerde Structurele Aanpak Stikstof leidt ook deze kabinetsperiode tot stikstofreductie. In de Wet stikstofreductie en natuurbetering is de verplichting opgenomen om in 2025 40 procent van het stikstofgevoelige Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde te brengen. Met de integrale aanpak die vorm krijgt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied versnelt en intensiveert het kabinet de reductie. Het beleidsprogramma zal nader inzicht geven in het voorziene tijdspad.

Vraag 37

Hoe denkt het kabinet dat met het Stikstoffonds 5 megaton extra CO2-reductie kan worden gerealiseerd? Welk deel daarvan wordt in de huidige kabinetsperiode gerealiseerd?

Antwoord op vraag 37

Deze verwachting is gebaseerd op de uitkomst van de doorrekening van ambtelijke beleidspakketten, die op 12 november 2021 met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) met uw Kamer is gedeeld. Het beleidsprogramma zal nader inzicht geven in de verwachte reductie voor deze kabinetsperiode.

Vraag 38

In hoeverre levert het Stikstoffonds een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen voor 2027 uit de Kaderrichtlijn Water?

Antwoord op vraag 38

De indicatieve budgetverdeling van het Stikstoffonds reserveert ruim 800 miljoen expliciet voor het realiseren van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. De besteding van deze middelen wordt nog uitgewerkt.

Vraag 39

Hoe vindt de ex-durante-evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Stikstoffonds plaats? Wordt er overwogen om een interdepartementale strategische evaluatieagenda voor het stikstofbeleid op te stellen, zoals die ook voor het klimaatbeleid bestaat?

Antwoord op vraag 39

Deze afspraken zullen onderdeel zijn van het kader van het nog op te stellen Stikstoffonds. Tevens zal het beleidsprogramma meer informatie bevatten over de monitoring- en evaluatieafspraken.

Aansluiting zal worden gezocht met de reeds geldende monitoring- en evaluatiebepalingen die zijn opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, waaronder de jaarlijkse rapportage van de stikstofdepositie en de tweejaarlijkse rapportage van de voortgang en effecten van bronmaatregelen, en de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).

Vraag 40

Hoe vindt de ex-durante-evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Stikstoffonds plaats? Worden beheerders van natuurgebieden vanaf dit moment ook extern gemonitord en geëvalueerd om te bepalen welke beheersmaatregelen ze treffen om aan de doelen te voldoen en welk effect deze aantoonbaar op het behoud van de gestelde natuurdoelen hebben?

Antwoord op vraag 40

In het kader van de Structurele Aanpak Stikstof wordt momenteel een monitoringsystematiek ontwikkeld, om de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor het opstellen van de rapportages die de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE). Deze informatie verschaft onder andere inzicht in de voortgang van de uitvoering van de maatregelen, de gevolgen van de maatregelen en de ontwikkeling van het doelbereik. Een onafhankelijk consortium van kennisinstellingen onder leiding van het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) stelt de monitoringsrapportages op.

Vraag 41

Wat zijn de mogelijkheden om de financiering voor gemeenten en provincies middels een nieuwe financieringssystematiek al bij Voorjaarsnota uit te rollen, conform het advies van de Raad van State en welke acties zouden hiervoor nodig zijn?

Vraag 42

Houdt het nieuwe financieringsmodel voor gemeenten ook in dat exacter gekeken gaat worden naar de bedragen op het gebied van onder andere jeugd en accres hoeveel geld er exact nodig is voor de langere termijn, oftewel of de koek groter moet?

Antwoord op vragen 41 en 42

Om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Daar waar mogelijk biedt het kabinet op korte termijn meer inzicht in de contouren van de nieuwe financieringssystematiek van medeoverheden. De Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties heeft het streven om rond de zomer de Kamer te informeren over de financiële gevolgen van het coalitieakkoord voor medeoverheden waarbij ook de contouren voor een nieuwe financieringssystematiek worden betrokken.

Diverse ambtelijke rapporten, welke gezamenlijk zijn opgesteld door VNG, IPO en Rijk, zoals de ambtelijke verkenning naar verruiming van het gemeentelijk belastinggebied (Kamerstuk 32 140, nr. 71), de ambtelijke verkenning naar de verruiming van het provinciaal belastinggebied (Kamerstuk 35 570 C, nr. 5), de ambtelijke evaluatie van de normeringssystematiek (Kamerstuk 35 570 B, nr. 10) en het ROB briefadvies over de normeringssystematiek (bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 296), zullen als input dienen voor deze nadere uitwerking.

Vraag 43

Wanneer is het kabinet voornemens een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden tot het afschaffen van de sociale fondsen en de resultaten hiervan aan de Kamer te sturen?

Antwoord op vraag 43 (en 125)

Het kabinet heeft besloten om in lijn met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) een onderzoek te doen naar de verschillende mogelijkheden tot het afschaffen van de sociale fondsen. Het is nog niet bekend wanneer dit onderzoek wordt gestart, door wie dit onderzoek wordt uitgevoerd en wanneer de resultaten worden opgeleverd. Zodra dit bekend is, zal uw Kamer geïnformeerd worden.

Vraag 44

Waarom zijn de middelen voor de aanpak voor stikstof en geluidshinder rond Schiphol nog niet verwerkt? Zijn deze middelen pas na de onderhandelingen toegevoegd?

Antwoord op vraag 44

Het kabinet Rutte-III heeft begin januari jl. besloten om 4 x 15 miljoen euro beschikbaar te stellen voor een programma-organisatie voor de aanpak voor stikstof en geluidhinder rond Schiphol. Dit besluit is te kort op de publicatiedatum van de Startnota genomen om de middelen nog te kunnen verwerken in de cijfers van deze Startnota.

Vraag 45

Kunt u aangeven welke budgettaire wijzigingen op dit moment nog niet zijn verwerkt en nader moeten worden onderzocht? Kunt u precies aangeven welke en wanneer deze uitwerking naar de Kamer komt?

Antwoord op vraag 45

Voor de budgettaire verwerking zijn de bedragen uit de tabellen in de bijlage van het coalitieakkoord leidend. In de Startnota zijn al deze bedragen budgettair verwerkt, waarbij de middelen verdeeld zijn over de departementale begrotingen en de Aanvullende Post.

Vraag 46

Hoe ziet de nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies eruit? Komt dit in plaats van het gemeente- en provinciefonds?

Vraag 47

Wat betekent een groter belastinggebied voor provincies en gemeenten concreet? Moet dit langs één van de reeds uitgewerkte scenario's gebeuren?

Vraag 48

Wat vinden gemeenten en provincies van het voornemen voor een nieuwe financieringssystematiek en een groter belastinggebied?

Antwoord op vragen 46, 47 en 48

Om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden.

Diverse ambtelijke rapporten, welke gezamenlijk zijn opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk, zoals de ambtelijke verkenning naar verruiming van het gemeentelijk belastinggebied (Kamerstuk 32 140, nr. 71), de ambtelijke verkenning naar de verruiming van het provinciaal belastinggebied (Kamerstuk 35 570 C, nr. 5), de ambtelijke evaluatie van de normeringssystematiek (Kamerstuk 355 70 B, nr. 10) en het ROB briefadvies over de normeringssystematiek (bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 296), zullen als input dienen voor deze nadere uitwerking.

Vraag 49

Wat wordt bedoeld met «grotendeels» in de zin «Dit accres is bij het coalitieakkoord tot en met 2025 grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken.»? Waarom is het niet geheel volgens bestaande afspraken gedaan?

Antwoord op vraag 49

Het accres voor 2022 t/m 2025 is conform de gebruikelijke systematiek berekend, met enkele uitzonderingen. In het coalitieakkoord is ervoor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor investeringspakketten (klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof) specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor het Stikstoffonds, het Klimaatfonds en het budget voor ontsluiting van nieuwe woningen in het Mobiliteitsfonds uit te zonderen van de berekening van het accres. Het Nationaal Groeifonds liep de vorige kabinetsperiode ook niet mee in het accres, dit is voortgezet. Daarnaast zijn in het coalitieakkoord middelen voor de woningbouwimpuls (10x100 miljoen) en volkshuisvesting (4x150 miljoen) opgenomen. Deze middelen zijn onttrokken aan het accres en worden via een specifieke uitkering uitgekeerd.

Vraag 50

Als wordt afgeweken van bestaande afspraken over het berekenen van het accres, is daarover overleg geweest met gemeenten en provincies? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 50 (en 56)

Er heeft door het Rijk samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO)een ambtelijke evaluatie van de normeringssystematiek plaatsgevonden (Kamerstuk 35 570 B, nr. 10). De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) is vervolgens om briefadvies gevraagd over de normeringssystematiek (bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 296). Binnenkort zal het kabinet met gemeenten en provincies in gesprek gaan over het coalitieakkoord.

Vraag 51

Waarom is het accres voor 2026 en verder niet berekend? Wat zou het accres zijn voor 2026 en verder als het (grotendeels) was berekend op basis van bestaande afspraken?

Vraag 52

Waarom is gekozen voor 1 miljard euro accres in 2026 en verder voor gemeenten en provincies gezamenlijk?

Antwoord op vragen 51–52 (en 57)

Voor de periode na 2025 wil dit kabinet een stabielere financieringssystematiek voor medeoverheden realiseren en hun autonomie vergroten. Hierbij wordt ook de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied betrokken. Vooruitlopend hierop is het accres voor de periode na 2025 vastgezet op een plus van 1 miljard ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2).

Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden. Daar waar mogelijk biedt het kabinet op korte termijn meer inzicht in de contouren van de nieuwe financieringssystematiek van medeoverheden. Zodra meer bekend is over deze contouren en het vervolgproces wordt uw Kamer nader geïnformeerd. De Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties heeft het streven om rond de zomer de Kamer te informeren over de financiële gevolgen van het coalitieakkoord voor medeoverheden waarbij ook de contouren voor een nieuwe financieringssystematiek worden betrokken.

Vraag 53

Hoe moeten gemeenten en provincies de teruggang in het accres in hun begrotingen verwerken?

Vraag 54

Kan de passage over nieuwe financieringssystematiek en groter belastinggebied zo worden gelezen dat gemeenten en provincies voortaan zelf (grotendeels) verantwoordelijk worden voor het accres?

Antwoord op vragen 53 en 54

Het accres is bij het coalitieakkoord tot en met 2025 grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. Voor 2026 en verder is het accres niet berekend, maar vastgezet op een plus van 1 miljard ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022. Het kabinet begrijpt, gezien de komende gemeenteraadsverkiezingen, de daaruit volgende collegeonderhandelingen en gezien het feit dat gemeenten de meerjarenbegroting moeten opstellen voor 2023–2026, dat het gewenst is dat er op korte termijn meer duidelijkheid komt. Daar waar mogelijk biedt het kabinet daarom op korte termijn meer inzicht in de contouren van de nieuwe financieringssystematiek van medeoverheden. Zodra meer bekend is over deze contouren en het vervolgproces wordt uw Kamer nader geïnformeerd.

Het vastzetten van het accres vanaf 2026 hangt nauw samen met de nieuwe financieringsysstematiek die medeoverheden meer stabiliteit en autonomie moet bieden. Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden. Diverse ambtelijke rapporten, welke gezamenlijk zijn opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk, zoals de ambtelijke verkenning naar verruiming van het gemeentelijk belastinggebied (Kamerstuk 32 140, nr. 71), de ambtelijke verkenning naar de verruiming van het provinciaal belastinggebied (Kamerstuk 35 570 C, nr. 5), de ambtelijke evaluatie van de normeringssystematiek (Kamerstuk 35 570 B, nr. 10) en het Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) briefadvies over de normeringssystematiek (bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 296), zullen als input dienen voor deze nadere uitwerking.

Vraag 55

Wanneer wordt het accres opnieuw berekend? Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke en provinciale begrotingscycli?

Antwoord op vragen 55 (en 85 en 138 en 140)

In de Startnota zijn de indicatieve accrescijfers uit het coalitieakkoord opgenomen. Een uitsplitsing naar het detailniveau van de bijlage Normeringssystematiek bij de Miljoenennota is daarom nog niet op te stellen. Na verwerking van een nieuw CPB-macrobeeld wordt het accres tot en met 2025 herberekend op basis van de nieuwe standen. Dit gebeurt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022. Deze cijfers worden ook verwerkt in de meicirculaire op basis waarvan gemeenten en provincies hun begroting 2023 op kunnen stellen.

De indicatieve accrespercentages en accrestranches uit de Startnota zijn hieronder opgenomen. Voor 2026 is geen percentage opgenomen omdat het accres 2026 niet geraamd is, maar is vastgezet op 1 miljard bovenop de stand bij de Miljoenennota 2022. Dit betreft het bedrag voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds. Omdat de financieringssystematiek vanaf 2026 nog nader uitgewerkt wordt, zijn de middelen in 2026 als een totaal weergegeven.

Groei accres in % jaar- op-jaar

2022

2023

2024

2025

Indicatieve groei accresrelevante uitgaven

7,1%

3,8%

4,3%

3,6%

Accres Gemeentefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

2.091

2.091

2.091

2.091

 

Tranche 2023

 

1.231

1.231

1.231

 

Tranche 2024

   

1.424

1.424

 

Tranche 2025

     

1.228

 

Totaal accres 2026

       

5.822

waarvan woningbouwfonds

 

– 100

– 100

– 100

 

waarvan volkshuisvesting

 

– 150

– 150

– 150

 

Cumulatief accres vanaf 2022

2.091

3.072

4.496

5.724

5.822

Accres Provinciefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

178

178

178

178

 

Tranche 2023

 

104

104

104

 

Tranche 2024

   

122

122

 

Tranche 2025

     

106

 

Totaal accres 2026

       

496

Cumulatief accres vanaf 2022

178

282

404

509

496

Vraag 56

Wat is de opvatting van gemeenten (VNG) en provincies (IPO) over de wens om het accres stabieler te maken? Is over dit voornemen overleg geweest met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO)?

Antwoord op vragen (50 en) 56

Er heeft door het Rijk samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) een ambtelijke evaluatie van de normeringssystematiek plaatsgevonden (Kamerstuk 35 570 B, nr. 10). De ROB is vervolgens om briefadvies gevraagd over de normeringssystematiek (bijlage bij Kamerstuk 29 362, nr. 296). Binnenkort zal het kabinet met gemeenten en provincies in gesprek gaan over het coalitieakkoord.

Vraag 57

Als met het accres het Gemeentefonds wordt geïndexeerd, hoe moeten gemeenten dan vanaf 2026 gestegen lonen, prijzen en volumeontwikkelingen compenseren?

Antwoord op vragen (51–52 en) 57

Voor de periode na 2025 wil dit kabinet een stabielere financieringssystematiek voor medeoverheden realiseren en hun autonomie vergroten. Hierbij wordt ook de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied betrokken. Vooruitlopend hierop is het accres voor de periode na 2025 vastgezet op een plus van 1 miljard ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2).

Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden. Daar waar mogelijk biedt het kabinet op korte termijn meer inzicht in de contouren van de nieuwe financieringssystematiek van medeoverheden. Zodra meer bekend is over deze contouren en het vervolgproces wordt uw Kamer nader geïnformeerd. De Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties heeft het streven om rond de zomer de Kamer te informeren over de financiële gevolgen van het coalitieakkoord voor medeoverheden waarbij ook de contouren voor een nieuwe financieringssystematiek worden betrokken.

Vraag 58

Met welke accressen moeten gemeenten rekenen na 2025?

Antwoord op vraag 58

Zoals in het antwoord op vraag 57 te lezen valt wil het kabinet voor de periode na 2025 een stabielere financieringssystematiek voor medeoverheden realiseren en hun autonomie vergroten. Hierbij wordt ook de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied betrokken. Het kabinet begrijpt, gezien de komende gemeenteraadsverkiezingen en daaruit volgende collegeonderhandelingen en gezien het feit dat gemeenten de meerjarenbegroting moeten opstellen voor 2023–2026 dat het gewenst is dat er op korte termijn meer duidelijkheid komt. Dit was ook het pleidooi van de Raad van State in zijn recente advies1. Daar waar mogelijk biedt het kabinet daarom op korte termijn meer inzicht in de contouren van de nieuwe financieringssystematiek van medeoverheden. Zodra meer bekend is over deze contouren en het vervolgproces wordt uw Kamer nader geïnformeerd.

Vraag 59

Wanneer worden de middelen voor de incidentele uitgaven op de kapitaalmarkt aangetrokken? Gebeurt dit tegen de huidige lage rentestanden of worden ook middelen later aangetrokken met als risico dat de rente in de toekomst stijgt waardoor financieringsbehoeften een mogelijk groter beslag op de begroting gaan leggen?

Antwoord op vraag 59

De Nederlandse staat publiceert voor het begin van ieder kalenderjaar welk bedrag zij op de financiële markten wil aantrekken in het komende jaar – de zogenaamde financieringsbehoefte. Deze behoefte is onder andere gebaseerd op het kassaldo uit de begroting voor het komende kalenderjaar. Gedurende het jaar wordt dit bedrag bijgesteld aan de hand van herziene begrotingen. Er is geen voorfinanciering voor uitgaven die in volgende kalenderjaren zijn begroot. Geld wat de staat niet uitgeeft wordt aangehouden bij de Nederlandsche Bank (DNB). Hiervoor betaalt de staat op dit moment een negatieve rente.

Het Agentschap van de Generale Thesaurie heeft op grond van artikel 11 van de begroting de opdracht: «Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.» Hiervoor zijn door het Agentschap enkele kaders vastgesteld zoals een gemiddelde looptijd (eind 2022: 7,9 jaar, daarna minimaal 8,0 jaar) en een maximaal bedrag waarvoor de rente binnen 12 maanden opnieuw moet worden vastgesteld (maximaal 25 procent van de staatsschuld). Deze kaders voorkomen dat de staat het risico loopt dat de rentekosten op korte termijn veranderen en een groter beslag gaan leggen op de begroting. Hierdoor worden de huidige lage rentes voor een langere periode vastgelegd en wordt meer budgettaire zekerheid gecreëerd voor de middellange termijn. Deze beleidskaders zijn ook aan uw Kamer voorgelegd. Het Agentschap beoordeeld periodiek of ze met de kaders aan de doelstelling voldoet.2

Vraag 60

Waarom is ervoor gekozen om de uitvoeringskosten specifiek te verstrekken?

Vraag 61

Waarom is ervoor gekozen genoemde fondsen uit te zonderen van de accresberekening? Wat zou het accres zijn als deze uitgaven wel zouden worden meegenomen in de accresberekening?

Antwoord op vraag 61

De fondsen zijn gevormd voor de financiering van specifieke uitdagingen. In het coalitieakkoord is er voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor investeringspakketten (klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof) specifiek te verstrekken. Door de uitvoeringskosten specifiek te verwerken blijven de kosten die medeoverheden moeten maken en de vergoeding die hier tegenover staat inzichtelijk en in balans.

In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor het Stikstoffonds, het Klimaatfonds en het budget voor ontsluiting van nieuwe woningen in het Mobiliteitsfonds uit te zonderen van de berekening van het accres. Medeoverheden krijgen in het coalitieakkoord deze kabinetsperiode ongeveer 2,3 miljard euro voor de uitvoering van de opgaven op het gebied van klimaat en woningbouw. Als het Klimaatfonds, Stikstoffonds en de woningbouwimpuls in het Mobiliteitsfonds wel meegenomen waren in de accresberekening, zou dit gedurende de kabinetsperiode totaal ongeveer 1,7 miljard meer accres gegenereerd hebben. Het Nationaal Groeifonds liep de vorige kabinetsperiode ook niet mee in het accres, dit is voortgezet.

Vraag 62

Is het accres onderdeel van het Gemeentefonds?

Antwoord op vraag 62

Hoofdstuk 50 en hoofdstuk 51 van de begroting vormen het Gemeente- en Provinciefonds. Het accres staat in de begroting in hoofdstuk 60 en 61 gereserveerd. Jaarlijks wordt bij de Miljoenennota de accrestranche van het komend jaar overgeheveld van de hoofdstukken 60/61 naar 50/51. Vanaf dat moment is het accres onderdeel van het Gemeente- of Provinciefonds.

Vraag 63

Wat is het juridische en het feitelijke verschil tussen een onttrekking aan het Gemeentefonds en een onttrekking aan het accres?

Antwoord op vragen 63 (en 65)

Jaarlijks wordt bij de Miljoenennota de accrestranche van het komend jaar overgeheveld naar het Gemeentefonds. In dat opzicht zit er verschil tussen het Gemeentefonds en accres. De budgettaire uitwerking voor gemeenten is in beide gevallen hetzelfde.

Er is geen overleg tussen het kabinet en gemeenten geweest over het onttrekken van middelen uit het accres of gemeentefonds. Binnenkort zal het kabinet met gemeenten in gesprek gaan over het coalitieakkoord.

Vraag 64

Is het eerder voorgekomen dat bedragen van het accres worden onttrokken? Zo ja, wanneer?

Antwoord op vraag 64

In het bestuurlijk overleg tussen Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) van mei 1994 is afgesproken dat de jaarlijkse ontwikkeling van het Gemeentefonds en Provinciefonds met ingang van het begrotingsjaar 1995 wordt gekoppeld aan de jaarlijkse ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Sindsdien is de normeringssystematiek aan verandering onderhevig. Op onttrekkingen ten behoeve van het instellen van een behoedzaamheidsreserve na zijn er geen bedragen van het accres in het verleden onttrokken. Wel zijn er verschillende andere aanpassingen aan het accres geweest. Zo is het accres tweemaal bevroren geweest (in de periode 2009–2011 en 2020–2021), is de behoedzaamheidsreserve in 2012 afgeschaft en is de indexering sinds 2015 gekoppeld aan de accresrelevante uitgaven (ARU) in plaats van de daarvoor geldende NGRU-systematiek.

Vraag 65

Is er overleg met gemeenten geweest over het onttrekken van middelen uit het accres of het Gemeentefonds? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen (63 en) 65

Jaarlijks wordt bij de Miljoenennota de accrestranche van het komend jaar overgeheveld naar het Gemeentefonds. In dat opzicht zit er verschil tussen het Gemeentefonds en accres. De budgettaire uitwerking voor gemeenten is in beide gevallen hetzelfde.

Er is geen overleg tussen het kabinet en gemeenten geweest over het onttrekken van middelen uit het accres of gemeentefonds. Binnenkort zal het kabinet met gemeenten in gesprek gaan over het coalitieakkoord.

Vraag 66

Welke activiteiten moeten gemeenten uitvoeren om aanspraak te maken op de middelen voor de woningbouwimpuls en de volkshuisvesting? Gaat dit om nieuwe of om bestaande taken voor gemeenten? Indien het om nieuwe taken gaat, hoe verhoudt dit zich tot artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?

Vraag 67

Hoe verhoudt de specifieke uitkeringen voor uitvoeringskosten van de investeringspakketten, woningbouwimpuls en volkshuisvesting tot het op pagina 11 genoemde streven de autonomie van gemeenten te vergroten?

Antwoord op vragen 66 en 67

De middelen voor de Woningbouwimpuls en het Volkshuisvestingsfonds worden in jaarlijkse tranches uitgekeerd aan gemeenten middels een specifieke uitkering (SPUK). Momenteel werkt de Minister voor VRO deze regelingen verder uit. Belangrijk onderdeel van deze uitwerking zijn de voorwaarden waar medeoverheden aan moeten voldoen om over deze middelen te kunnen beschikken. Over deze uitwerking en de gevolgen daarvan voor de gemeentefinanciën en autonomie van gemeenten wordt u op een later moment geïnformeerd.

Vraag 68

Waaruit blijkt dat het kabinet geen rekening doorschuift naar de volgende generatie, en wat is er nodig om te borgen dat de voorgenomen incidentele middelen incidenteel blijven en niet structureel worden zoals het CPB aanneemt?

Antwoord op vragen 68 (en 75–76 en 155)

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Daarbij is aangegeven in de Startnota dat het kabinet zich committeert aan de gestelde budgettaire kaders. Deze kaders worden definitief vastgesteld na de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB. Dit is van groot belang voor de budgettaire beheersing tijdens de kabinetsperiode.

Het CPB berekent dat de staatsschuld in 2060 zou kunnen lopen tot circa 92 procent. Een aantal maatregelen waren voor het CPB niet voldoende gedetailleerd om door te rekenen. Zo labelt het CPB uitgaven die in het coalitieakkoord incidenteel zijn verondersteld (met name klimaat) als structureel en ook de zorgombuigingen zijn deels (nog) niet gehonoreerd. Deze maatregelen worden juist genomen door het kabinet om de staatsschuld te stabiliseren. Wanneer incidentele maatregelen daadwerkelijk incidenteel zijn, zoals het kabinet voorziet, schat het CPB in dat de schuld in 2060 op circa 75 procent bbp uitkomt. Deze schuldquote kan nog lager uitvallen indien de zorgombuigingen na 2025 wel worden gerealiseerd.

Het is nu dus aan het kabinet om te zorgen dat incidentele uitgaven ook incidenteel blijven, om de groei van de zorgkosten zoals voorgenomen te beperken en de investeringsmiddelen die zijn gereserveerd zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te geven.

Vraag 69

Kunt u de omvang van de toekomstige baten als gevolg van de intensiveringen beter in beeld brengen?

Vraag 70

Kunt u het bedrag aan toekomstige kosten van schade als de intensiveringen niet worden gedaan beter in beeld brengen?

Antwoord op vragen 69–70 (en 106)

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Deze baten zijn sterk afhankelijk van de individuele maatregel, die deels nog nader zullen worden ingevuld. Daarbij zal uiteraard aandacht worden besteed aan doelmatigheid. Daarnaast geeft onderzoek van onder andere de planbureaus inzicht in de kosten en baten van beleid.

Vraag 71

Hoe wordt de Kamer meegenomen bij de herbestemming van per saldo meevallers en wat is de rol van de Kamer bij deze herbestemming van mede-budgetverantwoordelijke?

Antwoord op vraag 71

In het geval van per saldo meevallers zal conform de begrotingsregels integrale afweging volgen in het voorjaar. Uw Kamer wordt hier vervolgens bij Voorjaarsnota over geïnformeerd en via de bijbehorende suppletoire begrotingen aan u voorgelegd.

Vraag 72

Kan de Kamer ten aanzien van het eenmalige karakter van de fondsen bij de verantwoording over deze uitgaven ook een verantwoording krijgen over het incidenteel zijn en blijven van deze uitgaven en kan in het geval er structurele lasten uit blijken voort te vloeien, hierover aparte

besluitvorming plaatsvinden, gezien de potentieel grote invloed op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 72

Zoals in de Startnota is opgenomen zal de nadere vormgeving van de nieuwe fondsen zoals aangekondigd in het coalitieakkoord uiterlijk in de komende Voorjaarsnota worden uitgewerkt. In een fonds wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen consumptieve uitgaven en investeringen, maar staat een specifiek doel van de beoogde uitgaven centraal. De budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is leidend. Hiermee zullen de fondsen incidenteel van aard zijn en is het coalitieakkoord gevolgd voor het plaatsen van de middelen. Afhankelijk van de precieze vormgeving van de fondsen zal ook de verantwoording worden ingericht. Over de opzet en uitwerking wordt uw Kamer bij Voorjaarsnota geïnformeerd. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeuren op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK). Vooruitlopend op de instellingswetten wordt een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 73

Kunt u, gelet op het feit dat in de Startnota een risicoreservering voor de naheffingen van de afdracht van invoerrechten aan de Europese Unie (Traditioneel Eigen Middelen, TEM) en een aantal kasschuiven is opgenomen die zijn terug te vinden in de departementale tabbladen (bijlage 3), aangeven hoe groot de risicoreservering is, hoe die is ontstaan en waar die op de begroting staat?

Antwoord op vraag 73

De afgelopen tijd heeft Nederland te maken gekregen met een aantal hoge naheffingen op de afdracht van invoerrechten aan de EU (Traditioneel Eigen Middelen, TEM). Nederland betwist de naheffingen, maar heeft de hoofdsommen van deze naheffingen onder voorbehoud betaald, om de verdere oploop van vertragingsrente (een soort boeterente) te stuiten. Op het moment dat de bezwaarprocedure niet het gewenste effect heeft, dient Nederland de vertragingsrente alsnog te betalen (de maximale budgettaire dreiging is 1,1 miljard euro). Om dit soort nabetalingen in de toekomst te voorkomen is een aantal maatregelen in gang gezet. Evenwel is het aannemelijk dat er zich in de komende jaren nieuwe, vergelijkbare casussen zullen voordoen. De omvang hiervan is uiteraard moeilijk te ramen, maar wordt op basis van de gemiddelde kosten van de afgelopen zes jaar geschat op 150 miljoen euro per jaar. De risicoreservering is dus aangelegd ter dekking van de vertragingsrente en eventuele extra naheffingen. De reservering is opgenomen op de Aanvullende Post en bedraagt in totaal 1,85 miljard euro tot en met 2026.

In mln. euro

2022

2023

2024

2025

2026

Reservering TEM

300

350

450

450

300

Vraag 74

Wanneer wordt de Kamer, gelet op het feit dat dreigende overschrijdingen van uitgaven zo snel mogelijk moeten worden gemeld aan de Minister van Financiën, over dergelijke dreigende overschrijdingen geïnformeerd, zodat de Kamer daarover ook tijdig haar controlerende taak kan uitoefenen?

Antwoord op vraag 74

Formele procedure voor dreigende overschrijdingen is dat de betrokken Ministers zo spoedig mogelijk met mijn Inspectie Rijksfinanciën in overleg treden. Vervolgens wordt een (wijziging) van een begrotingswetsvoorstel aan uw Kamer voorgelegd en gewoonlijk in samenhang met

budgettaire uitvoeringsnota’s Voorjaarsnota en Najaarsnota gepresenteerd. Het budgetrecht van het parlement houdt in dat de Ministers pas geld uitgeven als het parlement per begrotingsartikel het voornemen om uitgaven te doen heeft geautoriseerd. In geval van spoedeisend geval wordt tegelijkertijd met indiening van een begrotingswijziging – in uitzonderlijke situaties een beroep artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 gedaan. Hiermee wordt het parlement vooraf per brief geïnformeerd. Met autoriseren van begrotingswetsvoorstellen kunt u uw controletaak uitoefenen.

Vraag 75

Hoe verhoudt de zin «2. Beheersing van de overheidsfinanciën Het uitgangspunt is dat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar volgende generaties. Beheersing van de overheidsfinanciën betekent in de eerste plaats dat een kabinet de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven zelf in de hand heeft en zich aan de gemaakte (budgettaire) afspraken houdt. Door de overheidsfinanciën gedurende de rit te beheersen wordt voorkomen dat volgende generaties te maken krijgen met een te grote schuld of dat zij gedwongen worden om hun collectieve voorzieningen te versoberen of hun belastingen te verhogen, alleen omdat de huidige generatie op te grote voet heeft geleefd.» zich tot de conclusie van het CPB dat de volgende generaties de rekening betalen door de sterk oplopende staatsschuld?

Vraag 76

Hoe verhoudt de zin «2. Beheersing van de overheidsfinanciën Het uitgangspunt is dat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar volgende generaties. Beheersing van de overheidsfinanciën betekent in de eerste plaats dat een kabinet de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven zelf in de hand heeft en zich aan de gemaakte (budgettaire) afspraken houdt. Door de overheidsfinanciën gedurende de rit te beheersen wordt voorkomen dat volgende generaties te maken krijgen met een te grote schuld of dat zij gedwongen worden om hun collectieve voorzieningen te versoberen of hun belastingen te verhogen, alleen omdat de huidige generatie op te grote voet heeft geleefd.» zich tot de conclusie van de Raad van State dat de rekening wordt doorgeschoven naar de volgende generaties?

Antwoord op vragen (68 en) 75–76 (en 155)

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Daarbij is aangegeven in de Startnota dat het kabinet zich committeert aan de gestelde budgettaire kaders. Deze kaders worden definitief vastgesteld na de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB. Dit is van groot belang voor de budgettaire beheersing tijdens de kabinetsperiode.

Het CPB berekent dat de staatsschuld in 2060 zou kunnen lopen tot circa 92 procent. Een aantal maatregelen waren voor het CPB niet voldoende gedetailleerd om door te rekenen. Zo labelt het CPB uitgaven die in het coalitieakkoord incidenteel zijn verondersteld (met name klimaat) als structureel en ook de zorgombuigingen zijn deels (nog) niet gehonoreerd. Deze maatregelen worden juist genomen door het kabinet om de staatsschuld te stabiliseren. Wanneer incidentele maatregelen daadwerkelijk incidenteel zijn, zoals het kabinet voorziet, schat het CPB in dat de schuld in 2060 op circa 75 procent bbp uitkomt. Deze schuldquote kan nog lager uitvallen indien de zorgombuigingen na 2025 wel worden gerealiseerd.

Het is nu dus aan het kabinet om te zorgen dat incidentele uitgaven ook incidenteel blijven, om de groei van de zorgkosten zoals voorgenomen te beperken en de investeringsmiddelen die zijn gereserveerd zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te geven.

Vraag 77

Wanneer wordt bij de toetsing van fiscale regelingen een fiscale regeling als negatief geëvalueerd? Hoe wordt rode vlaggen in uitvoeringstoetsen en adviezen van de Raad van State hierbij gewaardeerd en hoe werkt het principe van negatieve evaluatie?

Vraag 78

Kunt u ten aanzien van horizonbepalingen en evaluatie meer inzicht geven in de uitvoeringstoetsen die gehanteerd gaan worden ter voorkoming van veel verassingen in de evaluatie?

Antwoord op vragen 77 en 78

Bij de toetsing van fiscale regelingen voorafgaand aan invoering is het toetsingskader fiscale regelingen leidend. Wanneer één van de vragen uit het toetsingskader met «nee» wordt beantwoord is het uitgangspunt om de regeling niet in te voeren dan wel voor een andere vorm te kiezen. Eén van de vragen uit het toetsingskader betreft het opnemen van een horizonbepaling. Indien daarvoor wordt gekozen is deze terug te vinden in de wetgeving. Uitvoeringstoetsen en adviezen van de Raad van State zijn niet specifiek gericht op fiscale regelingen maar gelden voor alle fiscale wetgeving. Deze worden altijd ter harte genomen en aan de Kamer gestuurd bij de indiening van een wetsvoorstel.

Ook bij evaluaties wordt het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen en geldt hetzelfde principe als bij de invoering van fiscale regelingen. Wordt een van de vragen uit het toetsingskader met

«nee» beantwoord, dan is het uitgangspunt dat fiscale regeling wordt afgeschaft dan wel aangepast. Bij evaluaties speelt behalve het toetsingskader ook de doeltreffendheid en doelmatigheid een doorslaggevende rol. Als de regeling niet doeltreffend en/of doelmatig is, dan kan dit ook gezien worden als negatieve evaluatie en is afschaffing of aanpassing van de regeling gewenst.

Uitvoeringstoetsen worden alleen ingezet bij invoering van nieuwe voorstellen. Bij evaluaties is er vervolgens wel aandacht voor de uitvoering. De evaluatieprogrammering is terug te vinden in bijlage 9 van de Miljoenennota.

Vraag 79

Kunt u bij risicoregelingenbeleid aangeven hoe hierover wordt gecommuniceerd met de Kamer en hoe inspraak van de Kamer wordt georganiseerd?

Antwoord op vraag 79

Bij nieuwe risicoregelingen en bij wijzigingen in bestaande risicoregelingen wordt het parlement geïnformeerd via de ingevulde toetsingskaders risicoregelingen. Het is de taak van de vakdepartementen om deze toetsingskaders aan het parlement te versturen. Voorts wordt vaak ook een brief aan het parlement gestuurd met nadere informatie over het desbetreffende dossier. Het Kabinet informeert het parlement ook via de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag Rijk. Beide documenten omvatten een bijlage met een samenvattend overzicht van de risicoregelingen van het Rijk.

De inspraak van het parlement loopt via het budgetrecht. Het budgetrecht vergt dat het kabinet bij voorstellen voor nieuwe risicoregelingen c.q. bij wijzigingen in bestaande risicoregelingen een voorstel tot wijziging van een begrotingswet indient bij het parlement. Daarin wordt toestemming gevraagd om een nieuwe (budgettaire) verplichting aan te gaan inclusief de eventuele bijbehorende uitgaven.

Vraag 80

Klopt het dat gemeenten niet meer, maar minder te besteden hebben, gezien de verlaging van het Gemeentefonds?

Antwoord op vraag 80

Het kabinet versterkt de financiële positie van gemeenten in de periode 2022–2025. Zo wordt de oploop van de opschalingskorting geschrapt, krijgen gemeenten via een specifieke uitkering middelen voor de uitvoering van het klimaatbeleid, en wordt in lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen additionele financiering voor jeugdzorg beschikbaar gesteld. De uitgaven aan het Gemeentefonds en Provinciefonds inclusief accres kennen een stijging richting 2025.

Vraag 81

Waarom zijn de woningbouwimpuls en de regiodeals niet in begrotingsfondsen opgenomen?

Antwoord op vraag 81

Een begrotingsfonds op basis van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016 is een zwaar middel. Een begrotingsfonds wordt daarom alleen ingesteld voor het afzonderlijk beheren van ontvangsten en uitgaven van het Rijk die voor een specifiek doel en voor structurele investeringen worden bestemd. Voor de woningbouwimpuls en de regiodeals is het oprichten van een apart begrotingsfonds niet nodig omdat de middelen getrancheerd naar decentrale overheden overgeboekt worden. De decentrale overheden kunnen vervolgens de middelen zelf meerjarig budgetteren.

Vraag 82

Waarom loopt de reeks voor het Gemeentefonds af?

Antwoord op vraag 82

De daling van het Gemeentefonds na 2022 in de Startnota wordt veroorzaakt doordat de extra vrijgemaakte middelden uit dit coalitieakkoord nog op de Aanvullende Post staan geboekt, zoals de uitvoeringskosten voor klimaatbeleid, de extra middelen voor de Jeugdzorg en het schrappen van de oploop van de opschalingskorting. Ook staat het meerjarig accres conform reguliere systematiek gereserveerd op begrotingshoofdstuk 60. Deze middelen lopen daarom nog niet mee in de budgettaire reeks van het Gemeentefonds in de Startnota maar zijn wel voor gemeenten gereserveerd. In de financiële bijlage bij het coalitieakkoord is te zien dat de uitgaven aan het Gemeentefonds en Provinciefonds een stijging kennen richting 2025.

Vraag 83

Op welke manier kan het budgetrecht van de Kamer op de middelen op de aanvullende post worden versterkt?

Antwoord op vragen 83 (en 94 en 103–104)

De Aanvullende Post is bedoeld voor lopende reserveringen welke nog wachten op nadere uitwerking. Er kunnen geen uitgaven gedaan worden vanaf de Aanvullende Post. Hier geldt geen budgettaire onder- of bovengrens voor. Middelen worden op de Aanvullende Post geplaatst omdat nog niet kan worden aangegeven op welke begroting zij uiteindelijk verantwoord wordt.

De middelen op de Aanvullende Post maken geen onderdeel van een begrotingsstaat in een voorstel voor een begrotingswet. Deze middelen lopen wel mee in de budgettaire nota’s. Dit betekent dat het parlement de budgetten op de Aanvullende Post formeel niet autoriseert.

Iedere budgettaire nota bevat de bijlage Regeerakkoordmiddelen op de Aanvullende Post. Ook wordt van het begrotingshoofdstuk Aanvullende Post (86) een Horizontale en Verticale Toelichting opgenomen. Deze bijlagen geven het parlement inzicht in de middelen op de Aanvullende Post en welke middelen zijn of worden overgeboekt naar welke begrotingen. Een overboeking van de Aanvullende post naar een begroting maakt altijd onderdeel uit van een begrotingswet en wordt voorgelegd aan het parlement.

Vraag 84

Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de middelen op de aanvullende post geborgd?

Antwoord op vragen 84 (en 88–89 en 102)

Departementen moeten aan de slag met de uitwerking van het coalitieakkoord. De overheveling van middelen op de Aanvullende Post wordt na goedkeuring van het Ministerie van Financiën voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Hierbij is het van belang dat departementen de uitwerking conform Comptabiliteitswet (CW) artikel 3.1 («Beleidskeuzes Uitgelegd») op de doeltreffendheid en doelmatigheid onderbouwen. Dit kader geeft tevens aan hoe het voorstel zal worden gemonitord en geëvalueerd.

Zoals aangegeven in de Startnota zullen de fondsen uit het coalitieakkoord in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 ontvangt de Kamer het voorstel voor uitwerking.

Vraag 85

Kunnen de mutaties in de accressen voor de periode 2022–2026 worden weergegeven per jaartranche op basis van de in de Startnota genoemde accressen?

Antwoord op vragen (55 en) 85 (en 138 en 140)

In de Startnota zijn de indicatieve accrescijfers uit het coalitieakkoord opgenomen. Een uitsplitsing naar het detailniveau van de bijlage Normeringssystematiek bij de Miljoenennota is daarom nog niet op te stellen. Na verwerking van een nieuw CPB-macrobeeld wordt het accres tot en met 2025 herberekend op basis van de nieuwe standen. Dit gebeurt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022. Deze cijfers worden ook verwerkt in de meicirculaire op basis waarvan gemeenten en provincies hun begroting 2023 op kunnen stellen.

De indicatieve accrespercentages en accrestranches uit de Startnota zijn hieronder opgenomen. Voor 2026 is geen percentage opgenomen omdat het accres 2026 niet geraamd is, maar is vastgezet op 1 miljard bovenop de stand bij de Miljoenennota 2022. Dit betreft het bedrag voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds. Omdat de financieringssystematiek vanaf 2026 nog nader uitgewerkt wordt, zijn de middelen in 2026 als een totaal weergegeven.

Groei accres in % jaar- op-jaar

2022

2023

2024

2025

Indicatieve groei accresrelevante uitgaven

7,1%

3,8%

4,3%

3,6%

Accres Gemeentefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

2.091

2.091

2.091

2.091

 

Tranche 2023

 

1.231

1.231

1.231

 

Tranche 2024

   

1.424

1.424

 

Tranche 2025

     

1.228

 

Totaal accres 2026

       

5.822

waarvan woningbouwfonds

 

– 100

– 100

– 100

 

waarvan volkshuisvesting

 

– 150

– 150

– 150

 

Cumulatief accres vanaf 2022

2.091

3.072

4.496

5.724

5.822

Accres Provinciefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

178

178

178

178

 

Tranche 2023

 

104

104

104

 

Tranche 2024

   

122

122

 

Tranche 2025

     

106

 

Totaal accres 2026

       

496

Cumulatief accres vanaf 2022

178

282

404

509

496

Vraag 86

Valt het nieuwe fonds voor vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling ook onder het investeringsplafond, net als de andere nieuwe begrotingsfondsen met incidentele middelen gaat? Zo niet, waarom wordt dit fonds anders behandeld?

Antwoord op vragen 86 (en 100)

Het fonds voor vrij en ongebonden onderzoek maakt geen onderdeel uit van het nieuwe investeringsplafond. Het type uitgaven uit dit fonds heeft meer gemeen met reguliere uitgaven op bijvoorbeeld de OCW-begroting en minder met eenmalige investeringen. Zoals aangegeven in de Startnota zal dit fonds in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt het parlement hierover geïnformeerd.

Vraag 87

Wanneer worden de middelen van de aanvullende post toegevoegd aan begrotingen en fondsen? Kan een uitsplitsing worden gemaakt onder welke vier begrotingsplafonds de verschillende middelen van de aanvullende post precies komen te staan?

Antwoord op vraag 87

De Aanvullende Post is bedoeld voor lopende reserveringen welke nog wachten op nadere uitwerking. Middelen worden op de Aanvullende Post geplaatst omdat nog niet kan worden aangegeven op welke begroting zij uiteindelijk verantwoord wordt. Indien de maatregelen concreet zijn uitgewerkt worden de middelen overgemaakt naar de betreffende begroting, bij voorkeur op de reguliere begrotingsmomenten. Het eerste moment hiervoor is bij Voorjaarsnota.

De middelen die bij het coalitieakkoord op de Aanvullende Post zijn geplaatst zijn bijna allemaal onder uitgavenplafond Rijksbegroting geplaats, behalve de onderstaande reeksen. Het overzicht hieronder laat de reeksen zien onder plafond Zorg, Sociale Zekerheid en Investeringen.

Alle andere maatregelen uit het coalitieakkoord op de Aanvullende Post staan gereserveerd op het uitgavenplafond Rijksbegroting.

Maatregelen coalitieakkoord gereserveerd op de Aanvullende Post op een ander uitgavenplafond dan de Rijksbegroting.

Uitgavenplafond

Kinderopvang werkenden (95% + loslaten kgu)

Sociale Zekerheid

Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden

Sociale Zekerheid

Loondoorbetaling bij ziekte

Sociale Zekerheid

Valpreventie bij 65-plussers (Zvw)

Zorg

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

Zorg

Standaardisatie gegevensuitwisseling

Zorg

Juiste zorg op de juiste plek

Zorg

Integraal Zorgakkoord

Zorg

Meer tijd voor huisartsen

Zorg

Scheiden wonen en zorg

Zorg

Respijtzorg

Zorg

Woon-zorg combinaties en stimulering langer thuis wonen

Zorg

Infra onderhoud mobiliteitsfonds

Investeringen

Infra onderhoud deltafonds

Investeringen

Lelylijn

Investeringen

Huidige infraprojecten NGF naar MF

Investeringen

Ontsluiting nieuwe woningen MF

Investeringen

Waterveiligheid (aanpak beekdalen Maas)

Investeringen

Veiligheid rijks N-wegen

Investeringen

Fietsknooppunten OV en fietsenstallingen

Investeringen

Klimaat- en transitiefonds

Investeringen

Stikstoffonds

Investeringen

Vraag 88

Wat zijn de vereisten van concrete en doelmatige bestedingsplannen voordat bedragen van de aanvullende post worden toegevoegd aan de desbetreffende (departementale) begrotingen, met name voor de nieuwe begrotingsfondsen? Door wie en volgens welke procedure worden deze bestedingsplannen beoordeeld? Wanneer ontvangt de Kamer deze bestedingsplannen?

Vraag 89

Hoe wordt gewaarborgd dat de bestedingsplannen voor de nieuwe begrotingsfondsen en andere middelen op de aanvullende post controleerbare en meetbare doelstellingen, interim- doelstellingen en ijkpunten, maar ook een effectieve monitoring en tussentijdse evaluatiemomenten bevatten, zodat een goede parlementaire controle mogelijk is?

Antwoord op vragen (84 en) 88–89 (en 102)

Departementen moeten aan de slag met de uitwerking van het coalitieakkoord. De overheveling van middelen op de Aanvullende Post wordt na goedkeuring van het Ministerie van Financiën voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Hierbij is het van belang dat departementen de uitwerking conform Comptabiliteitswet (CW) artikel 3.1 («Beleidskeuzes Uitgelegd») op de doeltreffendheid en doelmatigheid onderbouwen. Dit kader geeft tevens aan hoe het voorstel zal worden gemonitord en geëvalueerd.

Zoals aangegeven in de Startnota zullen de fondsen uit het coalitieakkoord in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 ontvangt de Kamer het voorstel voor uitwerking.

Vraag 90

Waarom is het schrappen van de oploop opschalingskorting opgenomen in de aanvullende post? Welke concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen moeten hiervoor worden uitgewerkt?

Vraag 91

Wat is de onderbouwing voor het handhaven van de opschalingskorting?

Vraag 92

Moeten gemeenten de opschalingskorting in 2026 en verder weer opnemen in hun begroting?

Antwoord op vragen 90–92

Het kabinet heeft de keuze gemaakt om de oploop van de opschalingskorting deze kabinetsperiode te schrappen. Alle intensiveringen uit het coalitieakkoord zijn vooralsnog gereserveerd op de

Aanvullende Post. De overheveling van de middelen vindt plaats na overleg met het Ministerie van Financiën.

Om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Nadere uitwerking, in gesprek met medeoverheden, zal nog plaatsvinden.

Vraag 93

Waarom is de compensatie voor de tekorten jeugdzorg opgenomen in de aanvullende post? Welke concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen moeten hiervoor worden uitgewerkt?

Antwoord op vragen 93 (en 95)

In lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen stelt het kabinet extra middelen voor de jeugdzorg beschikbaar en wordt gewerkt aan een hervormingsagenda voor de jeugdzorg. Hieruit dienen nadere afspraken tussen Rijk en gemeenten te volgen.

Vanaf 2024 worden in aanvulling op de huidige Hervormingsagenda extra beleidsmaatregelen in de jeugdzorg genomen; in 2024 wordt 100 miljoen euro extra bespaard en vanaf 2025 structureel 0,5 miljard euro. Daarbij kan gedacht worden aan (een combinatie van) normeren van de behandelduur of het introduceren van een eigen bijdrage. De extra middelen voor de jeugdzorg zijn, in lijn met de andere intensiveringen, op de Aanvullende Post geplaatst.

Vraag 94

Kan een juridische en financiële onderbouwing worden gegeven van hoe in het algemeen wordt bepaald wat er precies op de aanvullende post wordt opgenomen?

Antwoord op vragen (83 en) 94 (en 103–104)

De Aanvullende Post is bedoeld voor lopende reserveringen welke nog wachten op nadere uitwerking. Er kunnen geen uitgaven gedaan worden vanaf de Aanvullende Post. Hier geldt geen budgettaire onder- of bovengrens voor. Middelen worden op de Aanvullende Post geplaatst omdat nog niet kan worden aangegeven op welke begroting zij uiteindelijk verantwoord wordt.

De middelen op de Aanvullende Post maken geen onderdeel van een begrotingsstaat in een voorstel voor een begrotingswet. Deze middelen lopen wel mee in de budgettaire nota’s. Dit betekent dat het parlement de budgetten op de Aanvullende Post formeel niet autoriseert.

Iedere budgettaire nota bevat de bijlage Regeerakkoordmiddelen op de Aanvullende Post. Ook wordt van het begrotingshoofdstuk Aanvullende Post (86) een Horizontale en Verticale Toelichting opgenomen. Deze bijlagen geven het parlement inzicht in de middelen op de Aanvullende Post en welke middelen zijn of worden overgeboekt naar welke begrotingen. Een overboeking van de Aanvullende post naar een begroting maakt altijd onderdeel uit van een begrotingswet en wordt voorgelegd aan het parlement.

Vraag 95

Kunnen gemeenten zonder voorbehoud rekenen op de compensatie voor de tekorten jeugdzorg of worden vanuit het kabinet aanvullende eisen gesteld aan het beschikbaar stellen van deze middelen?

Antwoord op vragen (93 en) 95

In lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen stelt het kabinet extra middelen voor de jeugdzorg beschikbaar en wordt gewerkt aan een hervormingsagenda voor de jeugdzorg. Hieruit dienen nadere afspraken tussen Rijk en gemeenten te volgen.

Vanaf 2024 worden in aanvulling op de huidige Hervormingsagenda extra beleidsmaatregelen in de jeugdzorg genomen; in 2024 wordt 100 miljoen euro extra bespaard en vanaf 2025 structureel 0,5 miljard euro. Daarbij kan gedacht worden aan (een combinatie van) normeren van de behandelduur of het introduceren van een eigen bijdrage. De extra middelen voor de jeugdzorg zijn, in lijn met de andere intensiveringen, op de Aanvullende Post geplaatst.

Vraag 96

Waarom wordt er voor de «rapporteur verslaving» tot en met 2030 0,5 miljoen euro uitgegeven, van 2031 tot en met 2040 één miljoen euro en vanaf 2041 weer een half miljoen euro?

Antwoord op vraag 96

In bijlage 4 «Uitsplitsing zorg reeksen t/m 2052» in de Startnota is per abuis de reeks voor de rapporteur verslaving afgerond op miljoenen (jaren 2031 t/m 2040). Voor de rapporteur verslaving is vanaf 2022 een structurele reeks van 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar.

Vraag 97

Kunt u een overzicht geven van alle rijksbreed beschikbare middelen voor klimaatuitgaven per jaar tot en met 2030, uitgesplitst naar begroting en sector?

Antwoord op vraag 97 (en 120)

In onderstaande tabel zijn de klimaatuitgaven uit het coalitieakkoord opgenomen. Voor de budgettaire reeksen van de reeds begrote uitgaven verwijs ik naar het uitgavenoverzicht klimaat (bijlage 19 bij Miljoenennota 2022).

Uitgavenoverzicht Klimaat (x 1.000)
   

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Totaal uitgavenkant

 

0

1.112.000

2.558.000

4.204.000

6.721.200

6.735.200

6.735.200

6.735.200

6.735.200

                     

ELEKTRICITEIT

 

0

100.000

300.000

400.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

Subsidieregeling CO2-vrije gascentrales

EZK

 

50.000

100.000

150.000

140.000

140.000

140.000

140.000

140.000

Bouw kerncentrales

EZK

 

50.000

200.000

250.000

900.000

900.000

900.000

900.000

900.000

                     

INDUSTRIE

 

0

12.000

14.000

15.000

14.800

28.800

28.800

28.800

28.800

Handhaving energiebesparingsplicht

EZK

         

14.000

14.000

14.000

14.000

Stimuleringsprogramma ontwikkeling en opschaling recycling

IenW

 

7.000

8.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

Verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen

IenW

 

3.000

4.000

4.000

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

Circulaire ketenprojecten

IenW

 

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

                     

GEBOUWDE OMGEVING

 

0

0

330.000

890.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

Energieprestatie-eisen

nieuwbouw industriële gebouwen + subsidie

BZK

   

50.000

50.000

80.000

80.000

80.000

80.000

80.000

Stimulering hybride

warmtepompen

EZK

     

150.000

150.000

150.000

150.000

150.000

150.000

Nationaal isolatieprogramma

BZK

   

180.000

360.000

562.000

562.000

562.000

562.000

562.000

Verduurzaming maatschappelijk vastgoed

BZK

   

100.000

330.000

464.000

464.000

464.000

464.000

464.000

                     

MOBILITEIT

 

0

0

14.000

29.000

44.400

44.400

44.400

44.400

44.400

Vergroening reisvervoer en personengedrag

IenW

   

14.000

29.000

44.400

44.400

44.400

44.400

44.400

                     

INFRASTRUCTUUR

 

0

700.000

1.400.000

2.070.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

Infrastructuur, innovatie en maatwerk

EZK

 

700.000

1.400.000

2.070.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

                     

Sector-overstijgende en overige maatregelen

 

0

300.000

500.000

800.000

800.000

800.000

800.000

800.000

800.000

Uitvoeringskosten klimaat

   

297.500

497.500

797.500

797.500

797.500

797.500

797.500

797.500

Uitvoeringskosten klimaat

planbureaus

   

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

Vraag 98

Hoeveel geld was er in de begroting van 2022 specifiek gereserveerd voor het bijscholen van schooldirecteuren? Kunt u dit afzetten tegen het bedrag dat hiervoor was gereserveerd in de begrotingen van de afgelopen tien jaar?

Antwoord op vraag 98

In het primair onderwijs (po) was via de prestatiebox sinds 2012 jaarlijks 8 miljoen euro beschikbaar voor de professionalisering van schoolleiders. Dit bedrag is vanaf 2013 structureel verhoogd met 29,5 miljoen euro naar 37,5 miljoen euro. Deze middelen maken sinds de afschaffing van de prestatiebox onderdeel uit van de professionaliseringsmiddelen binnen de aanvullende bekostiging.

Aanvullend op deze 37,5 miljoen euro is voor schoolleiders in het po van 2017 t/m 2022 2,5 miljoen euro per jaar beschikbaar via de schoolleidersbeurs, waarmee de vervangingskosten kunnen worden vergoed van een schoolleider die een opleiding volgt.

In het voortgezet onderwijs (vo) was via de prestatiebox jaarlijks ca. 30 miljoen euro beschikbaar voor de professionalisering van schoolleiders en bestuurders. Deze middelen maken sinds de afschaffing van de prestatiebox onderdeel uit van de regeling aanvullende bekostiging strategisch personeelsbeleid, begeleiding en verzuim vo.

Daarnaast kunnen voor het po en vo vanuit de lumpsumbekostiging middelen ingezet worden voor professionalisering/bijscholing van schoolleiders.

Vraag 99

Heeft een rijksbrede inventarisatie plaatsgevonden van uitgaven op de rijksbegroting die zich lenen voor plaatsing onder het uitgavenplafond investeringen? Zo ja, op basis van welke criteria is dat gebeurd?

Antwoord op vragen (9 en) 99

Het kabinet heeft het advies van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) overgenomen om voor investeringsmiddelen met een eenmalig karakter een apart investeringsplafond te introduceren. In de begrotingsregels bij de Startnota is aangegeven welke begrotingen onder het investeringsplafond zijn geplaatst. Het kabinet bakent het investeringsplafond af op de begrotingen die volgens de SBR voor dit plafond kwalificeren, te weten het Mobiliteitsfonds (voorheen Infrastructuurfonds), het Deltafonds, het Nationaal Groeifonds, en het Defensiematerieelbegrotingsfonds. De uitzondering hierop vormt het woningbouwfonds dat het kabinet niet opneemt onder het investeringsplafond omdat het hier in hoofdzaak gaat om middelen die rechtstreeks overgeboekt worden naar medeoverheden. Voorts worden de nieuwe fondsen voor klimaat en stikstof onder het investeringsplafond geschaard.

Vraag 100

Maakt het fonds voor vrij en ongebonden onderzoek, net als de andere twee nieuwe fondsen, onderdeel uit van het uitgavenplafond investeringen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen (86 en) 100

Het fonds voor vrij en ongebonden onderzoek maakt geen onderdeel uit van het nieuwe investeringsplafond. Het type uitgaven uit dit fonds heeft meer gemeen met reguliere uitgaven op bijvoorbeeld de OCW-begroting en minder met eenmalige investeringen. Zoals aangegeven in de Startnota zal dit fonds in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt het parlement hierover geïnformeerd.

Vraag 101

Kunt u aangeven uit welke aspecten of budgetregels op de algemene post de «maatregelen uit het coalitieakkoord» bestaan die staan vermeld in het uitgavenplafond Investeringen (bijvoorbeeld in de tabellen 2.1.4 en 2.2.4 uit de Startnota)?

Antwoord op vraag 101

In tabel 2.1.4 en 2.2.4 staat weergegeven welke middelen onder het deelplafond Investeringen vallen. Dit gaat om zowel overhevelingen van bestaande middelen die eerder op het deelplafond Rijksbegroting stonden als over nieuwe maatregelen uit het coalitieakkoord.

De overhevelingen van bestaande middelen naar het uitgavenplafond Investeringen zijn middelen op de begrotingen van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Nationaal Groeifonds, het Mobiliteitsfonds, het Deltafonds en het Defensiematerieelfonds. Dit betreft middelen met een investeringskarakter.

Daarnaast zijn bij het coalitieakkoord twee nieuwe fondsen aangekondigd, namelijk het stikstof- en klimaatfonds. In afwachting van nadere uitwerking van deze fondsen staan deze middelen op de Aanvullende Post onder het uitgavenplafond Investeringen. Tevens zijn de uitgaven uit het coalitieakkoord op de hierboven benoemde begrotingshoofdstukken op de Aanvullende Post onder het nieuwe uitgavenplafond Investeringen toegevoegd.

Middelen coalitieakkoord op de Aanvullende Post onder het uitgavenplafond Investeringen.

 

2022

2023

2024

2025

Infra- en mobiliteit

Infra onderhoud mobiliteitsfonds

75

350

875

1.150

Infra onderhoud deltafonds

20

40

100

200

Lelylijn

10

20

50

100

Huidige infraprojecten NGF naar MF

300

700

800

800

Ontsluiting nieuwe woningen MF

0

900

1.000

1.000

Waterveiligheid (aanpak beekdalen Maas)

0

100

100

100

Veiligheid rijks N- wegen

 

50

50

50

Fietsknooppunten OV en fietsenstallingen

 

25

25

 

Klimaat

Klimaat- en transitiefonds

0

800

1.980

3.310

Stikstof

Stikstoffonds

0

700

1.300

1.500

Vraag 102

Op welk moment en op welke wijze bent u voornemens de Kamer inzicht te bieden in de bestedingsplannen?

Antwoord op vragen (84 en 88, 89) en 102

Departementen moeten aan de slag met de uitwerking van het coalitieakkoord. De overheveling van middelen op de Aanvullende Post wordt na goedkeuring van het Ministerie van Financiën voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Hierbij is het van belang dat departementen de uitwerking conform Comptabiliteitswet (CW) artikel 3.1 («Beleidskeuzes Uitgelegd») op de doeltreffendheid en doelmatigheid onderbouwen. Dit kader geeft tevens aan hoe het voorstel zal worden gemonitord en geëvalueerd.

Zoals aangegeven in de Startnota zullen de fondsen uit het coalitieakkoord in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 ontvangt de Kamer het voorstel voor uitwerking.

Vraag 103

Op welke wijze zou de procedure van het toevoegen van bedragen vanuit de aanvullende post aan de reguliere begrotingen met een begrotingswet afwijken van de huidige procedure?

Vraag 104

Bent u bereid te bezien hoe het parlementaire budgetrecht ten aanzien van de bedragen die zijn opgenomen op de aanvullende post kan worden versterkt?

Antwoord op vragen (83 en 94) en 103–104

De Aanvullende Post is bedoeld voor lopende reserveringen welke nog wachten op nadere uitwerking. Er kunnen geen uitgaven gedaan worden vanaf de Aanvullende Post. Hier geldt geen budgettaire onder- of bovengrens voor. Middelen worden op de Aanvullende Post geplaatst omdat nog niet kan worden aangegeven op welke begroting zij uiteindelijk verantwoord wordt.

De middelen op de Aanvullende Post maken geen onderdeel van een begrotingsstaat in een voorstel voor een begrotingswet. Deze middelen lopen wel mee in de budgettaire nota’s. Dit betekent dat het parlement de budgetten op de Aanvullende Post formeel niet autoriseert.

Iedere budgettaire nota bevat de bijlage Regeerakkoordmiddelen op de Aanvullende Post. Ook wordt van het begrotingshoofdstuk Aanvullende Post (86) een Horizontale en Verticale Toelichting opgenomen. Deze bijlagen geven het parlement inzicht in de middelen op de Aanvullende Post en welke middelen zijn of worden overgeboekt naar welke begrotingen. Een overboeking van de Aanvullende post naar een begroting maakt altijd onderdeel uit van een begrotingswet en wordt voorgelegd aan het parlement.

Vraag 105

Op basis van welke criteria onderscheidt u incidentele investeringen van meer structurele consumptieve bestedingen?

Antwoord op vraag 105

Het kabinet heeft voor elke uitgave aangegeven hoelang deze doorloopt. De meeste uitgaven zijn structureel, maar sommige lopen af na de kabinetsperiode of na tien jaar. Zo staan deze uitgaven dus ook in de boeken. Structurele uitgaven worden elk jaar doorgetrokken in de begroting. Het is nu aan het kabinet om ervoor te zorgen dat tijdelijke maatregelen en investeringen ook echt tijdelijk zijn.

Vraag 106

Bent u bereid te bezien of de baten van de eenmalige investeringen voor respectievelijk de huidige en toekomende generaties beter in beeld kunnen worden gebracht, onder meer door deze vraag ook te benaderen in termen van «vermeden kosten» die zich voordoen bij het juist achterwege laten van de investeringen?

Antwoord op vragen (69–70 en) 106

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Deze baten zijn sterk afhankelijk van de individuele maatregel, die deels nog nader zullen worden ingevuld. Daarbij zal uiteraard aandacht worden besteed aan doelmatigheid. Daarnaast geeft onderzoek van onder andere de planbureaus inzicht in de kosten en baten van beleid.

Vraag 107

Kunt u een inschatting maken, per investeringsfonds, welk deel u eind 2025 verplicht denkt te hebben?

Antwoord op vraag 107

Het is op dit moment niet mogelijk om voor deze fondsen een goede inschatting te maken. Hiervoor is nodig dat het beleidsprogramma verder is uitgewerkt. U wordt hier te zijner tijd nader over geïnformeerd.

Vraag 108

Op welke wijze is erin voorzien dat de benodigde middelen om de incidentele middelen te verkrijgen via de kapitaalmarkt zoveel mogelijk tegen een zo laag mogelijke rentestand worden aangetrokken?

Antwoord op vraag 108

Het Agentschap van de Generale Thesaurie (die zorg draagt voor de financiering) heeft enkele kaders vastgesteld zoals bijvoorbeeld een gemiddelde looptijd. Deze kaders voorkomen dat de staat het risico loopt dat de rentekosten op korte termijn veranderen en een groter beslag gaan leggen op de begroting. De kaders leggen de huidige lage rentes voor een langere periode vast en creëren meer budgettaire zekerheid voor de middellange termijn. Zie ook antwoord op vraag 59.

Vraag 109

Op welke wijze bent u voornemens de financiering op te halen voor de benodigde uitgaven van de voorziene fondsen? In een keer vooraf of op basis van een uitgavenplanning?

Antwoord op vraag 109

De financiering wordt opgehaald aan hand van een uitgavenplanning. Voor verdere beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 108.

Vraag 110

Indien zich een significante rentestijging in de loop van deze kabinetsperiode voordoet, betekent dit dan dat de investeringsplannen op een andere wijze gefinancierd moeten gaan worden, dan wel in gevaar komen?

Antwoord op vragen 110 (en 176)

De voorgenomen investeringen worden op dezelfde manier gefinancierd als reguliere uitgaven, waarbij gekeken wordt naar het totale financieringstekort of -overschot van de collectieve sector op basis van alle inkomsten en uitgaven. Indien zich een significante rentestijging voordoet in de loop van deze kabinetsperiode, dan leidt dit tot een budgettaire tegenvaller die ingepast dient te worden onder het uitgavenplafond. Voor het inpassen van generale tegenvallers kan in algemene zin gekeken worden naar de inzet van meevallers of herprioriteringen binnen de rijksbegroting.

Vraag 111

Waarom kiest u voor het ene bestedingsdoel met een meerjarig investeringskarakter (stikstof, klimaat) voor het financieringsinstrument begrotingsfonds en in andere gevallen (volkshuisvestingsfonds, regiodeals) voor het toevoegen aan een beleidsartikel op een regulier begrotingshoofdstuk en in weer andere gevallen het plaatsen van gelden op de aanvullende post?

Antwoord op vraag 111

Zoals in de Startnota is opgenomen zal de nadere vormgeving van de nieuwe fondsen uiterlijk in de komende Voorjaarsnota worden uitgewerkt. In een begrotingsfonds wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen consumptieve uitgaven en investeringen, maar staat een specifiek doel van de beoogde uitgaven centraal. De budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is leidend en hiermee zullen de fondsen incidenteel van aard zijn. Afhankelijk van de precieze vormgeving van de fondsen zal ook de verantwoording worden ingericht. Bij de opzet en uitwerking zal de Kamer worden betrokken en het reguliere budgetrecht zal worden gerespecteerd.

Vraag 112

Bent u bereid in het kader van de evaluatie van het verslaggevingsstelsel te bezien hoe in de diversiteit van begrotingsfondsen en andere financieringsinstrumenten met een fondskarakter meer eenduidigheid en meer eenvoud kan worden aangebracht met inachtneming van een zo goed mogelijke verankering van het budgetrecht van het parlement?

Antwoord op vraag 112

Doel van de evaluatie van het verslaggevingsstelsel is het doen van concrete voorstellen voor verbeteringen en harmonisatie van het verslaggevingsstelsel. Daar waar dit de begrotingsfondsen raakt zal dit worden meegenomen.

Daarnaast wijs ik u op het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar publieke investeringen dat momenteel loopt. Dit onderzoek kijkt ook naar de wijze waarop het kabinet schaarse investeringsmiddelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk kan alloceren. Hierbij wordt o.a. gekeken naar de gehanteerde begrotingssystematiek, waaronder het gebruik van begrotingsfondsen. Publicatie hiervan is voorzien in april 2022.

Vraag 113

Zullen de aangekondigde nieuwe fondsen worden ingesteld conform de procedure die de Comptabiliteitswet voorschrijft voor de instelling van begrotingsfondsen?

Antwoord op vraag 113

Het is op dit moment nog niet bekend hoe de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen in de rijksbegroting zullen worden gepresenteerd. In de Voorjaarsnota worden deze plannen nader uitgewerkt. Als er wordt besloten om de nieuwe fondsen als een begrotingsfonds vorm te geven, wordt de procedure in artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet (CW) gevolgd.

Vraag 114

In hoeverre wordt de Kamer in de gelegenheid gesteld om ook op «projectenbasis» invloed uit te kunnen oefenen bij de besteding van gelden vanuit de investeringsbegrotingsfondsen?

Antwoord op vraag 114

Uw Kamer wordt conform de reguliere procedure in de gelegenheid gesteld om het budgetrecht uit te oefenen door begrotingswetsvoorstellen van begrotingsfondsen te autoriseren. Uw autorisatie is conform de Comptabiliteitswet op het niveau van een begrotingsartikel en niet op «projectbasis».

Dit betekent dat uw Kamer per begrotingsartikel, eventueel na amendering, goedkeurt welk bedrag jaarlijks aan uitgaven gedaan mag worden aan de doelstelling van het begrotingsartikel. De toelichtingen bij de begrotingsartikelen bevatten vervolgens informatie over de invulling om uw Kamer inzicht te geven. Hiermee wordt uw budgetrecht gerespecteerd.

Vraag 115

Bent u voornemens om indieners voor fondsmiddelen te ondersteunen bij aanvragen om te voorkomen dat middelen uiteindelijk vooral bij «usual suspects» terechtkomen?

Antwoord op vraag 115

Specifieke voornemens in deze richting zijn er op dit moment niet. Bij de inrichting van de fondsen zal er zorg voor worden gedragen dat elk beroep op een fonds zich afspeelt in de context van een gelijk speelveld.

Vraag 116

Hoe stuurt u op maximale complementariteit (additionaliteit) van de nieuwe fondsen, met betrekking tot elkaar, maar ook met betrekking tot gerelateerde uitgaven vanuit de reguliere begroting?

Antwoord op vraag 116

Enerzijds door de toepassing van het toetsingsinstrumentarium op doelmatigheid en doeltreffendheid zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15. Ook is het belangrijk aan te sturen op heldere fondsdoelstellingen zoals in antwoord op vraag 27 toegelicht.

Vraag 117

Voorziet u bij de toetsing van investeringsplannen een toets op de impact op de brede welvaart, op een manier vergelijkbaar met bijvoorbeeld de maatschappelijke kosten-baten analyses die bij het Nationaal Groeifonds (NGF) worden gehanteerd?

Antwoord op vraag 117

Maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) zijn een belangrijk toetsingsinstrument voor investeringsplannen. In het eerste kwartaal van dit jaar komen het CPB en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanvulling op de algemene leidraad MKBA vanuit het brede welvaart perspectief (zie ook Kamerstuk 35 570 IX, nr.33).

Vraag 118

Kunt u voorbeelden geven van het soort projecten en/of technologieën dat in aanmerking komt voor de 15 miljard euro bedoeld voor opschaling van nieuwe energiedragers? Is het bedoeld voor één of meerdere energiedragers?

Vraag 119

Kunt u nader becijferen wat maakt dat u denkt 15 miljard euro nodig denkt te hebben voor de opschaling van de productie van nieuwe energiedragers en uit welke onderdelen dit bestaat?

Antwoord op vragen 118 en 119

Het bedrag van 15 miljard euro is gebaseerd op de budgettaire inschatting van de maatregel «Subsidie vroege fase opschaling» uit het rapport van de studiegroep Invulling klimaatopgave Green Deal. Hier kunnen verschillende CO2-reducerende technologieën/energiedragers voor in aanmerking komen, die zonder subsidie nog niet rendabel zijn.

Dit vraagt om nadere uitwerking, en daar wil ik niet op vooruitlopen door specifieke voorbeelden of technologieën te noemen.

Vraag 120

Kunt u een overzicht maken van alle rijksbreed beschikbare middelen voor klimaatuitgaven tot en met 2030, uitgesplitst naar begroting en sector?

Antwoord op vragen (97 en) 120

In onderstaande tabel zijn de klimaatuitgaven uit het coalitieakkoord opgenomen. Voor de budgettaire reeksen van de reeds begrote uitgaven verwijs ik naar het uitgavenoverzicht klimaat (bijlage 19 bij Miljoenennota 2022).

Uitgavenoverzicht Klimaat (x 1.000)
   

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Totaal uitgavenkant

 

0

1.112.000

2.558.000

4.204.000

6.721.200

6.735.200

6.735.200

6.735.200

6.735.200

                     

ELEKTRICITEIT

 

0

100.000

300.000

400.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

1.040.000

Subsidieregeling CO2-vrije gascentrales

EZK

 

50.000

100.000

150.000

140.000

140.000

140.000

140.000

140.000

Bouw kerncentrales

EZK

 

50.000

200.000

250.000

900.000

900.000

900.000

900.000

900.000

                     

INDUSTRIE

 

0

12.000

14.000

15.000

14.800

28.800

28.800

28.800

28.800

Handhaving energiebesparingsplicht

EZK

         

14.000

14.000

14.000

14.000

Stimuleringsprogramma ontwikkeling en opschaling

recycling

IenW

 

7.000

8.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

Verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen

IenW

 

3.000

4.000

4.000

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

Circulaire ketenprojecten

IenW

 

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

                     

GEBOUWDE OMGEVING

 

0

0

330.000

890.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

1.256.000

Energieprestatie-eisen nieuwbouw industriële

gebouwen + subsidie

BZK

   

50.000

50.000

80.000

80.000

80.000

80.000

80.000

Stimulering hybride

warmtepompen

EZK

     

150.000

150.000

150.000

150.000

150.000

150.000

Nationaal isolatieprogramma

BZK

   

180.000

360.000

562.000

562.000

562.000

562.000

562.000

Verduurzaming maatschappelijk vastgoed

BZK

   

100.000

330.000

464.000

464.000

464.000

464.000

464.000

                     

MOBILITEIT

 

0

0

14.000

29.000

44.400

44.400

44.400

44.400

44.400

Vergroening reisvervoer en personengedrag

IenW

   

14.000

29.000

44.400

44.400

44.400

44.400

44.400

                     

INFRASTRUCTUUR

 

0

700.000

1.400.000

2.070.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

Infrastructuur, innovatie en

maatwerk

EZK

 

700.000

1.400.000

2.070.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

3.566.000

                     

Sector-overstijgende en overige maatregelen

 

0

300.000

500.000

800.000

800.000

800.000

800.000

800.000

800.000

Uitvoeringskosten klimaat

   

297.500

497.500

797.500

797.500

797.500

797.500

797.500

797.500

Uitvoeringskosten klimaat planbureaus

   

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

Vraag 121

Welke inspanningen voorziet u dat er nodig zijn om te zorgen voor een kwalitatief goede (extra) instroom van projecten, gegeven de overheveling van het budget van infrastructuur naar de andere pijlers?

Antwoord op vraag 121

Het Nationaal Groeifonds kent een technische en procedurele toegangspoort en een inhoudelijke beoordeling door de adviescommissie, daarin ondersteund door diverse experts. Deze twee toetsingsmomenten borgen de kwaliteit van de projecten. Dit geldt ook voor toekomstige rondes.

Vraag 122

Hoe kijkt u aan tegen het beter faciliteren van kleine partijen (zoals startups) om te zorgen voor een goede instroom aan extra projecten voor het NGF en te voorkomen dat het geld vooral naar «usual suspects» gaat?

Antwoord op vraag 122

Bij het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat voor de Wet Nationaal Groeifonds vastgesteld op 17 januari 2022 zijn er tevens vragen gesteld over de toegang van kleinere partijen en «outsiders». In de aanstaande schriftelijke reactie van het kabinet op dit verslag zal deze vraag beantwoord worden.

Vraag 123

Welke procedure gaat u hanteren bij het eventueel toekennen van middelen aan de infrastructuurprojecten uit de eerste ronde van het groeifonds, gegeven dat hun plan in eerste instantie onvoldoende was voor een toekenning? Is daarbij het toetsingskader van de adviescommissie van het NGF leidend?

Vraag 124

Mochten de plannen van de infrastructuurprojecten uit de eerste ronde van het NGF nog steeds onvoldoende zijn, wat gebeurt er dan met de middelen?

Antwoord op vragen 123 en 124

De middelen worden toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. Voor de verdere uitwerking van de plannen worden de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-spelregels gevolgd zodat de kwaliteit van de plannen geborgd blijft voordat verdere besluitvorming plaatsvindt.

Vraag 125

Op welke termijn en door wie zal worden onderzocht of de sociale premie- en fondsensystematiek kan worden afgeschaft?

Antwoord op vragen (43 en) 125

Het kabinet heeft besloten om in lijn met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) een onderzoek te doen naar de verschillende mogelijkheden tot het afschaffen van de sociale fondsen. Het is nog niet bekend wanneer dit onderzoek wordt gestart, door wie dit onderzoek wordt uitgevoerd en wanneer de resultaten worden opgeleverd. Zodra dit bekend is, zal uw Kamer geïnformeerd worden.

Vraag 126

Wat betekent een eventuele afschaffing van de fondsensystematiek in de zorg en de sociale zekerheid voor het verzekeringskarakter van de aanspraken van de burgers op uitkeringen en voorzieningen?

Antwoord op vraag 126

De fondsensystematiek is slechts een manier om boekhoudkundig specifieke inkomsten (premies) en uitgaven (uitkeringen) weer te geven. Dit staat los van de aanspraken op uitkeringen die wettelijk zijn vastgelegd, ongeacht of een uitkering uit een fonds wordt betaald (zoals de WW) of direct ten laste komt van een begroting (zoals de bijstand). In bepaalde gevallen, zoals bij de AOW, is er wel een relatie tussen de premie en de uitkeringshoogte. Tegelijkertijd wordt het Ouderdomsfonds gevuld vanuit zowel premies als rijksbijdragen. Daarom wil het kabinet onderzoeken welke versimpelingen en verbeteringen mogelijk zijn in de fondsensystematiek.

Het onderzoek naar de fondsensystematiek moet nog starten en de resultaten zijn nog niet bekend.

Vraag 127

Kunt u aangeven wat precies gebeurt op de in de Startnota aangegeven lastenontwikkeling die lager uitvalt dan in het coalitieakkoord en waarbij wordt aangegeven dat 0,3 miljard euro via een

verhoging van de zorgtoeslag loopt? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot het coalitieakkoord? Gaat het hier om een tijdelijke of structurele invulling van de lastenverlaging en kunt u het budgettaire verloop van de maatregel weergeven?

Antwoord op vraag 127

In het coalitieakkoord was 3 miljard euro gereserveerd voor lastenverlichting middeninkomens, die bij de Startnota voor de doorrekening van het CPB voorlopig is ingevuld. Hierbij wordt 0,3 miljard via de zorgtoeslag uitgegeven. Dit zorgt wel voor een lastenverlichting voor burgers, maar valt niet onder de definitie van beleidsmatige lastenontwikkeling. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het Centraal Economisch Plan (CEP) zal het kabinet uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven.

Vraag 128

Kunt u aangeven waarom het bevriezen van de opschalingskorting voor gemeenten op de aanvullende post staat?

Antwoord op vraag 128

Het kabinet heeft de keuze gemaakt om de oploop van de opschalingskorting deze kabinetsperiode te schrappen. Alle middelen die nog nader moeten worden uitgewerkt staan in afwachting daarvan op de Aanvullende Post. De overheveling van de middelen vindt plaats na overleg met het Ministerie van Financiën.

Vraag 129

Wat zijn de verschillen tussen de Startnota en de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB)? Hoe wordt er omgegaan met deze verschillen?

Antwoord op vraag 129

De Startnota is een ex-ante doorvertaling van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord naar de uitgaven op de begrotingen en de belasting- en premie-inkomsten. Ook de analyse van het coalitieakkoord door het CPB betreft een eerste inschatting van de effecten van het akkoord. Pas na volledige doorrekening door het CPB, inclusief een nieuw macro-economisch basisscenario, kunnen de inkomsten- en uitgavenramingen volledig geactualiseerd worden. De begrotingen en inkomstenraming worden daarna bijgesteld op basis van de nieuwe kabinetsramingen. Het parlement wordt hier uiterlijk bij Voorjaarsnota over geïnformeerd.

De macro economische kernvariabelen van het CPB worden door het kabinet overgenomen om de eigen ramingen op te baseren. Deze worden ook gepresenteerd in de diverse budgettaire nota’s. Hiernaast maakt het CPB vanuit zijn onafhankelijke rol eigen inschattingen op verschillende beleidsterreinen. Deze worden door het CPB ook toegelicht in publicaties. In de analyse van het coalitieakkoord zijn voorbeelden hiervan de invulling van besparingen in de zorg en de kwalificatie van uitgaven als incidenteel of structureel. Het is aan het kabinet om ervoor te zorgen dat de maatregelen in de zorg voldoende worden uitgewerkt en dat de incidentele extra uitgaven uit het coalitieakkoord ook daadwerkelijk incidenteel zullen zijn.

Vraag 130

Kunt u ten aanzien van het extra plafond dat aan de uitgavenkant wordt toegevoegd, namelijk het investeringsplafond, waaronder de fondsen vallen, aangeven hoe hier checks goed ingebouwd kunnen worden, waarmee gestuurd kan worden op de doelmatigheid van de uitgaven onder dit plafond? Hoe wordt geborgd dat de Kamer goed wordt geïnformeerd over de besteding?

Antwoord op vraag 130

Voor de uitgaven onder het investeringsplafond gelden dezelfde bestaande checks and balances als voor de uitgaven onder de andere deelplafonds. Deze checks and balances zijn vormgegeven langs de band van de begrotingen. Tevens geldt voor alle begrotingen dat er periodiek beleidsonderzoek plaatsvindt naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Ook de rol van het parlement blijft bij de begrotingen die onder het nieuwe investeringsplafond gelijk aan de andere begrotingen. Het parlement autoriseert vooraf de begrotingswetten, heeft recht van amendement en houdt onder meer via de Algemene Rekenkamer extern toezicht.

Vraag 131

Kunt u aangeven ten aanzien van de aanpassingen die er door nieuwe inzichten met betrekking tot de effecten van de zorguitgaven uit het coalitieakkoord nog zijn geweest op de zorgpremie en -

toeslag om welke nieuwe inzichten het gaat en wat er aangepast is ten opzichte van het coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 131

De aanpassingen in de Startnota (pagina 36) ten opzichte van de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord (pagina 20) gaan om enkele miljoenen. Zo is het effect op de zorgpremie en de zorgtoeslag uiteindelijk enkele miljoenen lager vastgesteld in de Startnota omdat een onderliggende raming van de zorguitgaven (in het Zorgverzekeringswet (Zvw)-domein) is bijgesteld. Het effect voor burgers en bedrijven blijft netto hetzelfde, omdat de gehele lastenstijging wordt gecompenseerd met een aanpassing in het tarief eerste schijf en in de Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof)-premie.

Vraag 132

Komt, gezien het verzilveringsprobleem, de hele 0,7 miljard euro voor de ouderenkorting ook daadwerkelijk bij ouderen terecht? Met andere woorden: gaan de lasten voor ouderen daadwerkelijk met 0,7 miljard euro omlaag door het verhogen van de ouderenkorting?

Antwoord op vragen 132 (en 135 en 145)

Bij de berekening van budgettaire- en koopkrachteffecten van de verhoging van de ouderenkorting is rekening gehouden met verzilveringsproblemen bij ouderen. Dit betekent dat de 0,7 miljard euro in zijn geheel bij ouderen terechtkomt.

Vraag 133

Welke ouderen kunnen de ouderenkorting volgens u niet, of niet helemaal verzilveren? Om welke inkomenscategorieën gaat het dan?

Antwoord op vraag 133

Vooral ouderen met een laag inkomen en/of hoge aftrekposten kunnen de hogere ouderenkorting niet volledig verzilveren. Deze problematiek speelt extra bij alleenstaande ouderen, die ook nog recht hebben op de alleenstaande ouderenkorting. In 2022 geldt bijvoorbeeld dat een

alleenstaande oudere met een belastbaar inkomen van € 19.135 of lager geen inkomstenbelasting betaalt. Bij deze berekening is uitgegaan van recht op algemene heffingskorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting. De alleenstaande oudere in dit voorbeeld zou een verhoging van de ouderenkorting niet kunnen verzilveren.

Vraag 134

Is dit kabinet voornemens om jaarlijks te rapporteren over de politiek gekozen brede welvaartsindicatoren, bij de Miljoenennota aan te geven op welke indicatoren gestuurd gaat worden en de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op de begrotingscyclus aan te sluiten?

Antwoord op vraag 134

In het coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte ten aanzien van brede welvaart en ook ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Hammelburg c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 122) zal het kabinet meerdere indicatoren van brede welvaart in zijn begrotingsstukken opnemen. Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.

Vraag 135

Is in de koopkrachtramingen van het CPB rekening gehouden met het feit dat niet alle ouderen de ouderenkorting geheel kunnen verzilveren?

Antwoord op vragen (132 en) 135 (en 145)

Bij de berekening van budgettaire- en koopkrachteffecten van de verhoging van de ouderenkorting is rekening gehouden met verzilveringsproblemen bij ouderen. Dit betekent dat de 0,7 miljard euro in zijn geheel bij ouderen terechtkomt.

Vraag 136

Waarom is de politieke keuze gemaakt om geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensgelijkheid te hanteren? Waarom wordt deze normatieve keuze vooruitgeschoven richting een interdepartementaal beleidsonderzoek?

Antwoord op vraag 136

Op het gebied van de vermogensverdeling is er geen expliciet beleidsdoel opgenomen. In het coalitieakkoord schaft het kabinet wel de verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning af. Hierdoor wordt onder andere de vermogensoverdracht tussen generaties zwaarder belast. Het kabinet onderschrijft echter dat er goed gekeken moet worden naar de verdeling van vermogen in Nederland. Momenteel ontbreekt echter een goed beeld van de dynamiek die onder de totale vermogensverdeling ligt. In veel studies wordt gekeken naar de Gini-coëfficient om iets te zeggen over de vermogensongelijkheid. Zo publiceerde het CBS op 2 december 2021 een artikel waaruit blijkt dat de vermogensongelijkheid is gedaald, kijkend naar de Gini-coëfficient. De daling van de vermogensongelijkheid wordt echter volledig veroorzaakt door een sterke stijging van de waarde van de eigen woning. Het is belangrijk om meer en beter inzicht te krijgen in de verschillende dynamieken en manieren van kijken naar de vermogensverdeling. Om hier beter grip op te krijgen wordt op dit moment hard gewerkt aan het interdepartementaal beleidsonderzoek naar de vermogensverdeling. Het doel van dit interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) is om deze dynamieken beter in kaart te brengen en beleidsopties voor te leggen die aansluiten bij de analyse uit het IBO. Het IBO komt voor de zomer van 2022 beschikbaar.

Vraag 137

Klopt het dat gerealiseerde huurinkomsten belast gaan worden in het nieuwe box-3 stelsel?

Antwoord op vraag 137

Ja dat klopt. Per 2025 zal er een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement worden ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen – waaronder huurinkomsten – worden belast op basis van werkelijk rendement. De waardeontwikkeling van vastgoed zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.

Vraag 138

Kunt u de accrespercentages 2022 – 2026 in procenten aangeven?

Antwoord op vragen (55 en 85 en) 138 (en 140)

In de Startnota zijn de indicatieve accrescijfers uit het coalitieakkoord opgenomen. Een uitsplitsing naar het detailniveau van de bijlage Normeringssystematiek bij de Miljoenennota is daarom nog niet op te stellen. Na verwerking van een nieuw CPB-macrobeeld wordt het accres tot en met 2025 herberekend op basis van de nieuwe standen. Dit gebeurt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022. Deze cijfers worden ook verwerkt in de meicirculaire op basis waarvan gemeenten en provincies hun begroting 2023 op kunnen stellen.

De indicatieve accrespercentages en accrestranches uit de Startnota zijn hieronder opgenomen. Voor 2026 is geen percentage opgenomen omdat het accres 2026 niet geraamd is, maar is vastgezet op 1 miljard bovenop de stand bij de Miljoenennota 2022. Dit betreft het bedrag voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds. Omdat de financieringssystematiek vanaf 2026 nog nader uitgewerkt wordt, zijn de middelen in 2026 als een totaal weergegeven.

Groei accres in % jaar- op-jaar

2022

2023

2024

2025

Indicatieve groei accresrelevante uitgaven

7,1%

3,8%

4,3%

3,6%

Accres Gemeentefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

2.091

2.091

2.091

2.091

 

Tranche 2023

 

1.231

1.231

1.231

 

Tranche 2024

   

1.424

1.424

 

Tranche 2025

     

1.228

 

Totaal accres 2026

       

5.822

waarvan woningbouwfonds

 

– 100

– 100

– 100

 

waarvan volkshuisvesting

 

– 150

– 150

– 150

 

Cumulatief accres vanaf 2022

2.091

3.072

4.496

5.724

5.822

Accres Provinciefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

178

178

178

178

 

Tranche 2023

 

104

104

104

 

Tranche 2024

   

122

122

 

Tranche 2025

     

106

 

Totaal accres 2026

       

496

Cumulatief accres vanaf 2022

178

282

404

509

496

Vraag 139

Klopt het dat volgens de CPB-doorrekening van het coalitieakkoord deze kabinetsperiode het saldo dat nodig is om de meevallersformule te activeren, niet gehaald gaat worden?

Antwoord op vragen (5 en) 139

Op basis van de huidige raming van het CPB is het niet de verwachting dat de meevallerformule zal worden ingezet. Tegelijkertijd zijn ramingen altijd inherent omgeven met onzekerheden en is het dus mogelijk dat de overheidsfinanciën beter uitvallen dan verwacht. Hoe groot die kans is, kan het kabinet op voorhand niet zeggen.

Vraag 140

Wat is de verwachte accresrelevante uitgaven 2021 – 2026 op het detailniveau van de bijlagen van de Miljoenennota?

Antwoord op vragen (55 en 85 en 138 en) 140

In de Startnota zijn de indicatieve accrescijfers uit het coalitieakkoord opgenomen. Een uitsplitsing naar het detailniveau van de bijlage Normeringssystematiek bij de Miljoenennota is daarom nog niet op te stellen. Na verwerking van een nieuw CPB-macrobeeld wordt het accres tot en met 2025 herberekend op basis van de nieuwe standen. Dit gebeurt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022. Deze cijfers worden ook verwerkt in de meicirculaire op basis waarvan gemeenten en provincies hun begroting 2023 op kunnen stellen.

De indicatieve accrespercentages en accrestranches uit de Startnota zijn hieronder opgenomen. Voor 2026 is geen percentage opgenomen omdat het accres 2026 niet geraamd is, maar is vastgezet op 1 miljard bovenop de stand bij de Miljoenennota 2022. Dit betreft het bedrag voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds. Omdat de financieringssystematiek vanaf 2026 nog nader uitgewerkt wordt, zijn de middelen in 2026 als een totaal weergegeven.

Groei accres in % jaar- op-jaar

2022

2023

2024

2025

Indicatieve groei accresrelevante uitgaven

7,1%

3,8%

4,3%

3,6%

Accres Gemeentefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

2.091

2.091

2.091

2.091

 

Tranche 2023

 

1.231

1.231

1.231

 

Tranche 2024

   

1.424

1.424

 

Tranche 2025

     

1.228

 

Totaal accres 2026

       

5.822

waarvan woningbouwfonds

 

– 100

– 100

– 100

 

waarvan volkshuisvesting

 

– 150

– 150

– 150

 

Cumulatief accres vanaf 2022

2.091

3.072

4.496

5.724

5.822

Accres Provinciefonds (in mln. euro)

2022

2023

2024

2025

2026

Tranche 2022

178

178

178

178

 

Tranche 2023

 

104

104

104

 

Tranche 2024

   

122

122

 

Tranche 2025

     

106

 

Totaal accres 2026

       

496

Cumulatief accres vanaf 2022

178

282

404

509

496

Vraag 141

Zijn er afspraken gemaakt over bij welke groepen de lastenverlichting terecht gaat komen op het moment dat de meevallersformule wordt geactiveerd?

Antwoord op vraag 141

Nee, er zijn hierover geen afspraken gemaakt.

Vraag 142

Kan het kabinet aangeven, gelet op het feit dat In de antwoorden op Kamervragen over afspraken Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het coalitieakkoord de netto besparingen staan vanwege de valpreventie wat de uitsplitsing daarvan is naar de drie terreinen van besparing (Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg), wat de verwachte kosten voor de gemeenten zijn en welke compensatie de gemeenten voor die kosten krijgen?

Antwoord op vraag 142

Deze maatregel is conform Zorgkeuzes in Kaart (nummer 128). In onderstaande tabel staat een uitsplitsing.

in € mln. + is saldoverslechterend

2023

2024

2025

2026

Struc

Struc in

2027

2028

2029

2030

2031

Investering beweegprogramma Wmo

45

45

45

46

50

2031

47

48

48

49

50

Kosten coördinatie multifactoriële interventie Wmo

10

10

10

11

15

2031

12

13

13

14

15

Opbrengst in Wmo-ondersteuning

– 10

– 15

– 15

– 16

– 20

2031

– 17

– 18

– 18

– 19

– 20

Kosten opsporing en screening Zvw

60

60

60

62

70

2031

63

65

67

68

70

Opbrengst in Zvw-medische en revalidatiezorg

– 50

– 80

– 95

– 103

– 140

2031

– 110

– 118

– 125

– 133

– 140

Opbrengst Wlz-verpleeghuiszorg

– 20

– 30

– 35

– 38

– 50

2031

– 40

– 43

– 45

– 48

– 50

Totaal

35

– 10

– 30

– 38

– 75

2031

– 45

– 53

– 60

– 68

– 75

Vraag 143

Was er in het kabinet Rutte III sprake van eenzelfde soort meevallersformule als in dit kabinet? Op basis van welke voorwaarden? Is deze destijds geactiveerd?

Antwoord op vraag 143

Er was in het Rutte III geen sprake van een meevallerformule.

Vraag 144

Kan het kabinet uiteenzetten op welke manier de parlementaire controle op fondsen, zoals klimaatfonds en stikstoffonds, verschilt van wanneer deze investeringen aan de reguliere

Antwoord op vraag 144

De parlementaire controle op begrotingsfondsen en op reguliere begrotingen verschilt niet van elkaar. Uw Kamer wordt conform de reguliere procedure in de gelegenheid gesteld om het budgetrecht uit te uitoefenen door wetsvoorstellen voor de begrotingen van fondsen en departementale begrotingen te autoriseren en achteraf op basis van verantwoordingen decharge te verlenen. Hiermee wordt uw budgetrecht gewaarborgd.

Vraag 145

Wordt er in de koopkrachtraming rekening mee gehouden dat ouderen de ouderenkorting niet geheel kunnen verzilveren?

Antwoord op vragen (132 en 135) en 145

Bij de berekening van budgettaire- en koopkrachteffecten van de verhoging van de ouderenkorting is rekening gehouden met verzilveringsproblemen bij ouderen. Dit betekent dat de 0,7 miljard euro in zijn geheel bij ouderen terechtkomt.

Vraag 146

Is het kabinet voornemens jaarlijks een begroting in te dienen voor fondsen als het groeifonds, het klimaatfonds, en het stikstoffonds?

Antwoord op vraag 146

Ja, het indienen van een jaarlijks begrotingswetsvoorstel voor de (begrotings)fondsen is conform de Comptabiliteitswet 2016. Voor het Nationaal Groeifonds is dit al het geval. Als er wordt besloten om het klimaatfonds en het stikstoffonds ook als een begrotingsfonds vorm te geven, wordt er jaarlijks een aparte begroting hiervoor ingediend.

Vraag 147

Is het kabinet voornemens om net als bij het groeifonds, bij het klimaatfonds en het stikstoffonds incidentele suppletoire begrotingen aan de Kamer te sturen op het moment dat bij begrotingsbehandeling uitgaven voor het fonds op hoofdlijnen zijn geautoriseerd en er op een later moment specifiekere uitgaven ingepland zijn (waarop die incidentele suppletoire begroting dan betrekking heeft)? Waarom wel, dan wel waarom niet?

Antwoord op vraag 147

Over de precieze opzet en werkwijze van de nieuwe fondsen is nog geen besluit genomen. Uiterlijk in de Voorjaarsnota kom ik terug op de nadere uitwerking van de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen. Uw Kamer wordt conform de reguliere procedure in gelegenheid gesteld om het budgetrecht uit te oefenen door wetsvoorstellen voor de (begrotings)fondsen te autoriseren.

Vooruitlopend op de instellingswetten wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan het parlement voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 148

Kan per jaar tot aan 2035 aangegeven worden op welke wijze de door dit kabinet geraamde zorguitgaven afwijken van het basispad pre-coalitieakkoord?

Antwoord op vraag 148

In onderstaande tabel staat de budgettaire reeks als gevolg van besluitvorming in het coalitieakkoord. NB. Vanaf 2027 raamt het kabinet geen basisstand.

in € mln.

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

2034

2035

Reguliere uitgaven bij Miljoenen

– nota1

81.914

85.250

89.291

93.464

97.884

                 

Coalitie- akkoord

785

1.496

1.226

43

– 782

– 1.548

– 2.120

– 2.555

– 2.641

– 2.743

– 2.886

– 3.082

– 3.308

– 3.566

Totaal- reeks

82.699

86.746

90.517

93.507

97.102

                 
X Noot
1

inclusief NvW

Vraag 149

Welke formules ten aanzien van eindejaarsmarges zullen worden gehanteerd bij het groeifonds, stikstoffonds, klimaatfonds en mobiliteitsfonds? Wat zijn hierbij de overwegingen?

Antwoord op vraag 149

Via de eindejaarsmarge kunnen middelen meegenomen worden naar het volgende jaar, om ondoelmatige besteding van deze middelen aan het einde van het jaar te voorkomen. Voor het Nationaal Groeifonds, Mobiliteitsfonds, Deltafonds en Defensiematerieelfonds geldt een eindejaarsmarge van 100 procent, wat betekent dat niet bestede middelen in jaar t-1 voor 100 procent doorgeschoven kunnen worden naar jaar t. Voor het nieuwe Klimaatfonds en Stikstoffonds wordt door het Ministerie van Financiën en de beleidsverantwoordelijke departementen gewerkt aan een voorstel voor de inrichting van deze fondsen. Hierin worden ook afspraken gemaakt over de eindejaarsmarge. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 150

Kan het kabinet aangeven op welk punt zij de stelling van het CPB, namelijk dat uitgaven waarvan het aannemelijk is dat deze ook na een bepaalde periode, zoals klimaat na 2035, nog zullen doorlopen, als structureel aangemerkt moeten worden, niet onderschrijft?

Antwoord op vraag 150

Het kabinet heeft voor elke uitgave aangegeven hoelang deze doorloopt. De meeste uitgaven zijn structureel, maar sommige lopen af na de kabinetsperiode of na tien jaar. Zo staan deze uitgaven dus ook in de boeken. Structurele uitgaven worden elk jaar doorgetrokken in de begroting. Het CPB maakt een onafhankelijke raming, en maakt daarbij een eigen afweging. Het is nu aan het kabinet om ervoor te zorgen dat tijdelijke maatregelen en investeringen ook echt tijdelijk zijn.

Vraag 151

Kunt u de maatregelen die vallen onder de categorieën beleidsmatige lastenontwikkeling burgers, bedrijven en buitenland in een tabel weergeven?

Antwoord op vraag 151

Alle maatregelen die vallen onder de categorieën beleidsmatige lastenontwikkeling staan in de lastenmaatregelen tabel in bijlage 2.3 van de Startnota. Een uitzondering hierop is de zorgtoeslag, die valt niet onder de definitie van beleidsmatige lastenontwikkeling.

Vraag 152

Hoe kan het dat het CPB een hele trits kostenbesparende maatregelen in de zorg als niet uitgewerkt genoeg beoordeelt? Heeft het kabinet in de onderhandelingen eerst gekeken naar een budgettair streefcijfer en toen pas bijbehorende maatregelen onderzocht of is eerst naar de maatregelen gekeken en toen pas budgettair gekeken wat het zou doen? in dat laatste geval, waarom is tijdens de formatie al niet getoetst of dit op basaal niveau haalbaar is?

Antwoord op vragen 152 (en 180)

Het CPB heeft een aantal kostenbesparende maatregelen in de zorg niet (volledig) gehonoreerd. Sommige maatregelen moeten inderdaad nog verder worden uitgewerkt. Dat neemt niet weg dat het haalbare maatregelen betreft. Het kabinet gaat de komende tijd aan de slag met de verdere uitwerking van maatregelen.

Vraag 153

Hoeveel zouden de maatregelen omtrent het minimumloon kosten wanneer de AOW gekoppeld bleef aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML)? Met hoeveel procent zou de staatsschuld daardoor extra stijgen?

Antwoord op vraag 153

De AOW blijft gekoppeld aan reguliere halfjaarlijks indexatie van het WML, maar wordt uitgezonderd van de incidentele verhoging van het WML-niveau. Indien de hoogte van de AOW- uitkering ook mee zou stijgen met de incidentele stapsgewijze verhoging van het WML-niveau, dan is de inschatting dat er jaarlijks circa 2,4 miljard meer wordt uitgegeven aan de AOW. Dat jaarlijkse bedrag aan extra uitgaven loopt in de toekomst op, omdat het aantal AOW-gerechtigden door de vergrijzing toeneemt. De verwachte extra uitgaven, nemen evenredig toe met het aantal AOW-gerechtigden. Dit leidt rond 2040 tot circa 2,9 miljard aan extra jaarlijkse AOW-uitgaven. De procentuele stijging van de staatsschuld hangt af van de macro-economische ontwikkeling en de doorwerkingseffecten. Bij de huidige voorspellingen staat 2,4 miljard – exclusief doorwerkingseffecten – ongeveer gelijk aan 0,2 tot 0,3 procent extra staatsschuld per jaar.

Vraag 154

Kunt u aangeven wat de nieuwe inzichten zijn ten aanzien van de wijziging van de zorgpremies en zorgtoeslag ten op zichtte van het regeerakkoord?

Antwoord op vraag 154

De aanpassingen in de Startnota (pagina 36) ten opzichte van de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord (pagina 20) gaan om enkele miljoenen. Zo is het effect op de zorgpremie en de zorgtoeslag uiteindelijk enkele miljoenen lager vastgesteld in de Startnota omdat een onderliggende raming van de zorguitgaven (in het Zorgverzekeringswet (Zvw)-domein) is bijgesteld. Het effect voor burgers en bedrijven blijft netto hetzelfde, omdat de gehele lastenstijging wordt gecompenseerd met een aanpassing in het tarief eerste schijf en in de Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof)-premie.

Vraag 155

Ziet het kabinet de doorrekening van het CPB ten aanzien van de staatsschuld als kritiek op het uitgangspunt dat het kabinet geen lasten doorschuift naar toekomstige generaties?

Antwoord op vragen (68 en 75–76 en) 155

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Daarbij is aangegeven in de Startnota dat het kabinet zich committeert aan de gestelde budgettaire kaders. Deze kaders worden definitief vastgesteld na de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB. Dit is van groot belang voor de budgettaire beheersing tijdens de kabinetsperiode.

Het CPB berekent dat de staatsschuld in 2060 zou kunnen lopen tot circa 92 procent. Een aantal maatregelen waren voor het CPB niet voldoende gedetailleerd om door te rekenen. Zo labelt het CPB uitgaven die in het coalitieakkoord incidenteel zijn verondersteld (met name klimaat) als structureel en ook de zorgombuigingen zijn deels (nog) niet gehonoreerd. Deze maatregelen worden juist genomen door het kabinet om de staatsschuld te stabiliseren. Wanneer incidentele maatregelen daadwerkelijk incidenteel zijn, zoals het kabinet voorziet, schat het CPB in dat de

schuld in 2060 op circa 75 procent bbp uitkomt. Deze schuldquote kan nog lager uitvallen indien de zorgombuigingen na 2025 wel worden gerealiseerd.

Het is nu dus aan het kabinet om te zorgen dat incidentele uitgaven ook incidenteel blijven, om de groei van de zorgkosten zoals voorgenomen te beperken en de investeringsmiddelen die zijn gereserveerd zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te geven.

Vraag 156

Kan dit kabinet bevestigen dat een schuldniveau van 75 procent houdbaar is?

Vraag 157

Kan dit kabinet bevestigen dat een schuldniveau van 92 procent houdbaar is?

Antwoord op vragen 156 en 157

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Hiermee realiseren we ook belangrijke baten, die niet meteen in geld uit te drukken zijn. Dit gaat ten koste van het EMU- saldo en de ontwikkeling van de schuld. Het kabinet neemt daarbij wel maatregelen om de oploop van de staatsschuld te keren, met name in het beperken van de stijgende zorgkosten. Tevens zal het kabinet zich ook inspannen om de incidentele uitgaven voor klimaat en stikstof ook daadwerkelijk incidenteel te laten zijn. Er zijn geen indicaties dat er bij dit voorziene schuldniveau financieringsproblemen zijn. Wel heeft het geraamde schuldniveau mogelijk effect op de intergenerationele verdeling van huishoudens. Voor dat aspect wijs ik u op het antwoord op vraag 68 (en 75–76 en 155).

Vraag 158

Klopt het dat voornamelijk ouderen met een laag inkomen koopkracht inleveren omdat zij – vanwege de loskoppeling van de WML en de AOW-uitkering geen verhoging van de AOW-uitkering tegemoet kunnen zien en anderzijds hun ouderenkorting niet geheel kunnen verzilveren?

Antwoord op vraag 158

Het wettelijk minimumloon (WML) wordt tweemaal per jaar geïndexeerd met de gemiddelde cao- ontwikkeling. Door de netto-nettokoppeling met de AOW wordt ook de AOW tweemaal per jaar geïndexeerd, ook tijdens deze kabinetsperiode. De buitengewone verhoging van het WML met in totaal 7,5 procent die het kabinet in stappen in 2024 en 2025 doorvoert, leidt niet tot een hogere AOW. Maar het beeld dat het WML en de AOW worden losgekoppeld klopt dus niet. Daarnaast trekt het kabinet structureel 3 miljard euro uit voor een pakket lastenverlichting voor burgers. Bij de indicatieve invulling van dit pakket is 0,7 miljard euro uitgetrokken om de maximale ouderenkorting te verhogen. Bij ongewijzigd beleid kunnen AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen de ouderenkorting niet geheel verzilveren, zij kunnen dus ook niet de verhoging hiervan te gelde maken. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet over de kabinetsperiode heen een evenwichtig en gemiddeld positief koopkrachtbeeld nastreeft. In de voorjaarsbesluitvorming kijkt het kabinet naar de definitieve invulling van het pakket lastenverlichting en het koopkrachtbeeld voor 2023, hierbij wordt gebruik gemaakt van de in maart te verschijnen Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB met geactualiseerde inzichten over macro-economische variabelen zoals de loonontwikkeling en inflatie.

Vraag 159

Kunt u aangeven of de doorrekening van het CPB consequenties zal gaan hebben voor het financiële kader dat dit kabinet zal gaan hanteren?

Antwoord op vraag 159

De financiële kaders zijn met u gedeeld in de Startnota. Dit zijn de middelen waarmee het kabinet het coalitieakkoord gaat uitvoeren. Op basis van de volledige doorrekening van het CPB worden het uitgavenkader en het lastenkader herijkt.

Vraag 160

Klopt het dat het kabinet zich, met een begroot saldo van – 2,7 procent door het CPB, niet aan de Europese begrotingsregels houdt waarin gestuurd wordt op een middellangetermijndoelstelling van 0,5 procent tekort?

Antwoord op vraag 160

Dit kabinet kiest er bewust voor te intensiveren op klimaat, stikstof, onderwijs en infrastructuur om zo een aantal grote maatschappelijke vraagstukken verder te brengen. Dit vanuit de gedachte dat als dit nu niet gebeurt, de kosten op lange termijn hoger zullen zijn. Het CPB raamt een EMU- saldo van – 2,7 procent bbp in 2025 en verwacht een EMU-schuldquote van 56,1 procent bbp.

Daarmee wordt voor 2025 aan de numerieke elementen van de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voldaan, zijnde een EMU-saldotekort van maximaal 3 procent en een EMU-schuldquote van maximaal 60 procent. Daarnaast kent het SGP de preventieve arm, waar de middellangetermijndoelstelling (MTO) onderdeel van is. De MTO heeft betrekking op het voor conjunctuur en incidentele uitgaven gecorrigeerde begrotingssaldo. Het CPB raamt dit structureel saldo op – 3,1 procent in 2025, aan het einde van deze kabinetsperiode. Dit is lager dan de in de Europese begrotingsregels opgenomen minimale MTO van – 0,5 procent, of – 1 procent in geval de EMU-schuld aanzienlijk kleiner is dan 60 procent en wanneer de risico's wat betreft de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën laag zijn. Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP geopend. Naar verwachting zal de gebruikelijke toepassing van de regels vanaf 2023 weer gelden.

Vraag 161

Komen de door het kabinet ingestelde fondsen ten laste van het EMU-saldo en betekent dit het niet gelukt is om invulling te geven aan één van de financiële uitgangspunten tijdens de formatie, namelijk om veel incidentele uitgaven via fondsstructuren buiten het EMU-relevante kader te plaatsen?

Antwoord op vraag 161

De Europese regels van het ESA 2010 schrijven voor welke uitgaven wanneer relevant zijn voor het EMU-saldo. Deze regels maken geen uitzondering voor fondsen. Dat betekent dat in het jaar van de (economische) transactie deze uitgaven ten laste van het EMU-saldo komen.

Vraag 162

Ligt er vanuit de Europese Commissie een concrete eis om de hypotheekrenteaftrek te hervormen in ruil voor RRF-geld en op basis waarvan verwacht het kabinet in aanmerking te komen voor dit geld zonder de hypotheekrenteaftrek te hervormen?

Antwoord op vraag 162

Om in aanmerking te komen voor de middelen uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) moet het herstel- en veerkrachtplan een bijdrage leveren aan een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester. Daarvoor tellen maatregelen die zijn genomen vanaf februari 2020 mee. Op veel van die aanbevelingen heeft Nederland sinds februari 2020 al relevante maatregelen genomen, zoals hervorming van het pensioenstelsel, het verminderen van prikkels voor zelfstandigen, het aanjagen van investeringen middels het Nationaal Groeifonds en verschillende maatregelen die betrekking hebben op het tegengaan van belastingplanning en witwassen. Bovendien heeft het kabinet al belangrijke stappen gezet rondom de woningmarkt. Zo neemt het kabinet maatregelen ter verbetering van de werking van de huurmarkt, schaft het de zogeheten «jubelton» af en krijgen woningbouwcorporaties meer armslag om nieuwe betaalbare huurwoningen te bouwen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de hypotheekrenteaftrek wordt gelaten zoals die nu is. Het huidige beleid voorziet overigens al wel in een daling van het maximale aftrektarief naar circa 37% in 2023 nadat deze eveneens reeds was afgenomen in 2020 en 2021. Het kabinet vertrouwt erop dat het totale pakket aan hervormingsgerichte maatregelen dat Nederland sinds februari 2020 heeft doorgevoerd en nog zal nemen voldoende is om aanspraak te maken op de RRF-middelen. Dit gesprek zal in de loop van 2022 met de Europese Commissie worden gevoerd.

Vraag 163

Kunt u de koopkrachtontwikkeling van een aantal ouderen weergeven, namelijk ouderen zonder aanvullend pensioen, ouderen met een klein aanvullend pensioen en ouderen met een fors aanvullend pensioen?

Antwoord op vraag 163

Uit de CPB-doorrekening van het coalitieakkoord blijkt dat gepensioneerden er gemiddeld 0,3 procent per jaar op vooruit gaan door maatregelen in het coalitieakkoord. Dit is met name het gevolg van de intensivering van de ouderenkorting met 0,7 miljard euro die in de indicatieve invulling van het pakket lastenverlichting van 3 miljard euro structureel is opgenomen. De verdeling over inkomensgroepen toont voor de onderste inkomensgroep AOW-gerechtigden (bij

een alleenstaande is dit AOW tot ca. 10.000 euro aanvullend pensioen, bij een paar is dit AOW tot ca. 5.000 euro aanvullend pensioen) ook een gemiddelde plus van 0,3 procent. Gepensioneerden in de hoogste inkomensgroep (AOW tot ca. 50.000 euro aanvullend pensioen voor een alleenstaande en AOW + ca. 45.000 euro aanvullend pensioen voor een paar) gaan er gemiddeld 0,1 procent op vooruit, zij hebben vaak een inkomen waarbij geen recht op ouderenkorting meer bestaat.

Indien naast de effecten van coalitieakkoord ook het basispad wordt meegenomen ontstaat een negatiever beeld. Zo gaan ouderen er gemiddeld – 0,4 procent op achteruit, met name door achterblijvende indexatie van aanvullende pensioenen. Dit treft gepensioneerden met een hoog aanvullend pensioen harder (effecten oplopende tot – 1,2 procent gemiddeld per jaar) dan gepensioneerden met een lager inkomen (– 0,2 procent gemiddeld per jaar). Het betreft hier wel indicatieve cijfers, waarbij actualisatie van macro-economische variabelen zoals de loonontwikkeling niet (die invloed heeft op de hoogte van de AOW) en de inflatie (heeft bijvoorbeeld invloed op fiscale heffingskortingen) niet volledig in de CPB-doorrekening zit. De nieuwe CPB-raming waarin het gehele beeld geactualiseerd is verschijnt in maart dan kan een definitief koopkrachtbeeld worden opgesteld. Het kabinet benut dit om nader te kijken naar de definitieve invulling van het pakket lastenverlichting en het koopkrachtbeeld voor 2023.

Vraag 164

Is er bij het opstellen van deze Startnota overleg geweest met medeoverheden over de voor hen relevante onderdelen? Zo nee, vindt dit overleg nog plaats?

Antwoord op vraag 164

Er is geen overleg tussen het kabinet en gemeenten geweest over het opstellen van de Startnota. Binnenkort zal het kabinet met gemeenten in gesprek gaan over het coalitieakkoord en de Startnota.

Vraag 165

Kunt u aangeven welke rol brede welvaart heeft bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar?

Antwoord op vraag 165

Bij het hoofdbesluitvormingsmoment wordt een integrale afweging gemaakt over beleidsprioriteiten, zoals op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. Daarvoor wordt zoals altijd een afweging gemaakt ten aanzien van allerlei factoren op het gebied van brede welvaart, en dus meer dan alleen economische of budgettaire aspecten. De planbureaus hebben aangekondigd in het voorjaar een set van kernindicatoren op het gebied van brede welvaart te publiceren, voorafgaand aan het hoofdbesluitvormingsmoment.3 Dit biedt verdere handvatten om het concept brede welvaart te integreren in besluitvorming.

Vraag 166

Kunt u aangeven waar de drie fondsen (klimaat, stikstof en onderzoek) in bijlage 3 verwerkt worden? Kunt u, aangezien er totaal geen verwerking van die fondsen lijkt te hebben plaatsgevonden in de Startnota, dus specificeren hoe de fondsen in de begroting zullen worden verwerkt?

Antwoord op vraag 166

De middelen voor het klimaatfonds, stikstoffonds en het fonds voor vrij en ongebonden onderzoek zijn gereserveerd op het tabblad van de Aanvullende post in bijlage drie van de Startnota. Zoals opgenomen in de Startnota zullen deze fondsen in de komende periode verder worden uitgewerkt door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen. Uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 167

Kunt u aangeven hoe de arbeidskorting eruit zal zien na de intensivering?

Antwoord op vraag 167

In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro opgenomen. In deze invulling wordt de arbeidskorting verhoogd en sneller afgebouwd. De invulling van de 3 miljard lastenverlichting staat echter nog niet vast. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het Centraal Economisch Plan (CEP) zal het kabinet uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.

Vraag 168

Kan het kabinet aangeven op welke manier de beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) van burgers in het coalitieakkoord zich verhoudt tot de door het CPB vastgestelde BLO voor VVD en CDA in de Keuzes in Kaart (2021)?

Vraag 169

Kan het kabinet aangeven op welke manier de BLO van het bedrijfsleven in het coalitieakkoord zich verhoudt tot de door het CPB vastgestelde BLO voor VVD en CDA in de Keuzes in Kaart (2021)?

Antwoord op vragen 168 en 169

Keuzes in kaart is uitgebracht in maart 2021. De VVD verlaagt de beleidsmatige lasten ten opzichte van het basispad met per saldo 7,2 miljard euro in 2025. De verlaging is opgebouwd uit een verlaging van 9,5 miljard euro voor gezinnen, een verhoging van 1,8 miljard euro voor bedrijven. In keuzes in kaart verlaagt het CDA de beleidsmatige lasten ten opzichte van het basispad met per saldo 1,7 miljard euro in 2025. De verlaging is opgebouwd uit een verlaging van 5,7 miljard euro voor gezinnen, een verhoging van 3,6 miljard euro voor bedrijven.

De maatregelen van de VVD uit Keuzes in Kaart voor gezinnen en bedrijven staan in onderstaande tabel uitgesplitst:

Beleidsmatige lasten voor gezinnen

Verhoging opbouwpercentage inkomensafhankelijke combinatiekorting

Verhoging maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting

Invoeren heffingskorting voor werkende paren zonder IACK

Verhogen belastingvermindering energiebelasting (gezinnen)

Mogelijkheid pensioenpremievakantie (max. vijf jaar)

Beperken 30%-regeling tot WNT-norm

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief box 1

Verhoging ouderenkorting

Verhoging algemene heffingskorting

Verlaging tarief eerste deel van eerste schijf

Vrijwillig beperken pensioenopbouw tot maximumdagloon

Verduurzaming van de woning aftrekbaar van het eigenwoningforfait

Verlagen mrb (gezinnen)

Verhogen overdrachtsbelasting niet-eigenwoningen (gezinnen)

Verhoging arbeidskorting

Verlenging afbouwpunt arbeidskorting

Verhogen afbouwpercentage arbeidskorting

Afschaffen middelingsregeling

Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding

 

Beleidsmatige lasten voor bedrijven

Collectiviseren tweede ziektejaar kleine werkgevers (premies)

Quotum doelgroepbanen (5%)

Invoeren vrachtwagenheffing (lasten bedrijven)

Invoeren vrachtwagenheffing (lastenverlichting bedrijven afschaffen eurovignet, verlagen mrb en gedragseffect

accijns)

Verhogen belastingvermindering energiebelasting (bedrijven)

Verlagen Aof-premie

Verlagen WW-premies

Aanscherpen earningsstrippingmaatregel

Afschaffen aftrekbaarheid van bijdragen van banken aan het Depositogarantiestelsel en Single Resolution Fund

Aanscherping en uitbreiding CFC-regel in de vennootschapsbelasting

Invoeren aftrekbeperking laagbelaste betalingen binnen concern

Verlagen mrb (bedrijven)

Verhogen overdrachtsbelasting niet-eigenwoningen (bedrijven)

Verlaging tarief box 2

Verhoging mkb-winstvrijstelling naar 15%

Intensivering werkkostenregeling

Verlagen Aof-premie kleine werkgevers

Verhogen heffingsvermindering nieuwbouw verhuurderheffing

Verhogen heffingsvermindering verduurzaming verhuurderheffing

Invoeren heffingsvermindering ouderenwoningen verhuurderheffing

Verhogen verhuurderheffing

Reservering BIK afschaffen vanaf 2023

Verhogen bankenbelasting

De maatregelen van het CDA voor Keuzes in Kaart voor gezinnen en bedrijven staat in onderstaande tabel uitgesplitst:

Beleidsmatige lasten voor gezinnen

Beperken 30%-regeling tot 20%

Verhogen belastingvermindering energiebelasting (gezinnen)

Verhogen vliegbelasting (gezinnen)

Verhogen tabaksaccijns

Beperken schenkingsvrijstelling eigen woning

Introductie vermogensaanwasbelasting

Aftrekposten worden omgezet in heffingskortingen (gezinnen)

Aanpassing autobelastingen (bijtelling omhoog)

Verlaging bpm

Verhogen mrb EV's

Verlagen tarief eerste schijf en aanpassen lengte eerste schijf

Overdraagbaarheid algemene heffingskorting niet verder beperken

Verlagen inkomensafhankelijke combinatiekorting

Invoeren kilometerheffing EV

Afschaffen mrb EV's

Invoeren kilometerheffing EV (gedragseffect)

Verhogen alcoholaccijns

Verlagen afbouwpercentage ouderenkorting

Verhogen overdrachtsbelasting niet-eigenwoningen (gezinnen)

 

Beleidsmatige lasten voor bedrijven

Afschaffen verhuurderheffing in bestuurlijk akkoord voor duurzame woningbouw

Halveren zelfstandigenaftrek

Afschaffen startersaftrek

Aftoppen mkb-winstvrijstelling op 100.000 euro

Invoeren aannamebonus eerste werknemer

Verhogen KIA

Invoeren aftrek eigen vermogen ib-ondernemers

BIK afschaffen

Invoeren aftrek eigen vermogen in vpb

Verlagen Aof-premie kleine werkgevers

Verhoging hoge tarief vennootschapsbelasting

Invoeren vrachtwagenheffing

Invoeren vrachtwagenheffing (lastenverlichting bedrijven afschaffen eurovignet, verlagen mrb en gedragseffect

accijns)

Verhogen belastingvermindering energiebelasting (bedrijven)

Verhogen vliegbelasting (bedrijven)

Aftrekposten worden omgezet in heffingskortingen (bedrijven)

Verlaging bpm

Verhogen mrb EV's

Invoeren kilometerheffing EV

Afschaffen mrb EV's

Invoeren kilometerheffing EV (gedragseffect)

Quotum doelgroepbanen (5%)

Lastenverlichting WBSO

Verhogen EIA

Verhogen budget innovatiebox

Verkorten eerste schijf vennootschapsbelasting

Aanscherping en uitbreiding CFC-regel in de vennootschapsbelasting

Verhogen overdrachtsbelasting niet-eigenwoningen (bedrijven)

In het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lasten ten opzichte van het basispad met per saldo 1,1 miljard verlaagd in 2025. Deze verlaging bestaat uit een verlaging van 2,3 miljard voor burgers en een verhoging van 1,0 miljard voor bedrijven. De maatregelen die hieronder vallen zijn terug te vinden in de Startnota (pagina 36).

Vraag 170

Kunt u aangeven hoe groot de netto marginale lastendruk is op het punt 1,5 modaal inkomen (dus de schijf, de afbouw heffingskortingen) in elk van de jaren tussen 2000 en 2025?

Antwoord op vraag 170

De marginale druk hangt van veel factoren af, zoals de samenstelling van het huishouden en het recht op toeslagen. Ter illustratie geeft onderstaande tabel de marginale belastingdruk voor een alleenstaande zonder kinderen, met een inkomen van 1,5x modaal en zonder recht op toeslagen. Hierbij is rekening gehouden met de tarieven in de inkomstenbelasting en het recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het indicatieve pakket van 3 miljard lastenverlichting is hierbij ook meegenomen voor de jaren vanaf 2023. Met name door de afbouw van de heffingskortingen is de marginale druk de laatste jaren gestegen voor een belastingplichtige met een inkomen van 1,5x modaal. Dit wil echter niet zeggen dat de gemiddelde belastingdruk ook gestegen is. Doordat heffingskortingen tegelijkertijd aanzienlijk verhoogd zijn is de gemiddelde belastingdruk in veel gevallen juist gedaald.

Marginale belastingdruk voor een alleenstaande zonder kinderen bij een inkomen van 1,5x modaal:

Jaar

Inkomen 1,5x modaal

Marginale belastingdruk

2001

€ 40.500

37,60%

2002

€ 42.000

37,85%

2003

€ 42.750

38,65%

2004

€ 43.500

40,50%

2005

€ 42.750

41,95%

2006

€ 44.250

41,45%

2007

€ 45.000

41,40%

2008

€ 47.250

41,85%

2009

€ 48.750

43,25%

2010

€ 48.750

43,20%

2011

€ 49.500

43,20%

2012

€ 49.500

43,20%

2013

€ 48.750

46,00%

2014

€ 49.500

48,00%

2015

€ 49.500

48,32%

2016

€ 50.250

49,22%

2017

€ 51.000

49,19%

2018

€ 51.750

49,13%

2019

€ 52.500

49,25%

2020

€ 54.750

49,02%

2021

€ 55.500

49,08%

2022

€ 57.000

48,94%

2023

€ 58.500

49,57%

2024

€ 60.000

49,58%

2025

€ 61.500

49,54%

Vraag 171

Wat gebeurt er, aangezien er wel een meevallerformule is geformuleerd maar geen tegenvallerformule bij grote tegenvallers?

Antwoord op vraag 171

Tegenvallers moeten primair worden opgevangen binnen de eigen begroting en de totale uitgaven worden beheerst binnen de gestelde vier plafonds (rijksoverheid, Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen). Dit is een belangrijk onderdeel van het trendmatig begrotingsbeleid, zoals geadviseerd door de Studiegroep Begrotingsruimte. Extra per saldo bezuinigingen of verhoging van de belastingen bij eventuele forse tegenvallers worden hierdoor voorkomen en zorgen daarmee voor de zogenoemde automatische stabilisatie.

Vraag 172

Is het kabinet van mening dat niet gesproken kan worden van een lastenverlichting van 3 miljard euro voor burgers op het moment dat de lasten voor burgers netto aanzienlijk verzwaren, en bezuinigingen ten opzichte van het basispad in de zorg ook uitgelegd worden als «minder meer»«?

Antwoord op vraag 172

In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een pakket met maatregelen van 3 miljard aan lastenverlichting voor burgers komt. Deze lastenmaatregelen zijn in de Startnota voorlopig ingevuld. Dit pakket is inderdaad niet voor een netto lastenverlichting van 3 miljard voor burgers, maar is onderdeel van alle lastenmaatregelen uit het coalitieakkoord die burgers raken. Volgens de laatste cijfers uit de Startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7 miljard euro. Het geïsoleerde effect van de lastenmaatregelen uit het coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting van 2,3 miljard euro voor burgers.

Vraag 173

Wat is de reden dat de basisreeks van het begroting J&V zo afloopt? Waar zitten de verborgen bezuinigingen?

Antwoord op vraag 173

Zoals toegelicht in de bijlage bij de Startnota wordt er niet bezuinigd op de begroting van Justitie en Veiligheid (JenV). De daling in het basispad wordt verklaard doordat het vorige kabinet een aantal investeringen heeft gedaan (ondermijning/bewaken en beveiligen en sociale advocatuur) waarvan het bedrag in de eerste jaren hoger is dan het structurele bedrag. Daarnaast is sprake van een aantal incidentele uitgaven (waterschade Limburg, vroegpensioenregeling politie) die alleen betrekking hebben op 2022.

Op basis van de afspraken in het coalitieakkoord zijn de extra uitgaven voor asieluitgaven reeds toegevoegd aan de begroting van JenV. De reeks voor de opvang door COA laat een daling zien van 360 miljoen in 2022 naar 100 miljoen vanaf 2026. De voorgenomen beleidsintensiveringen uit het coalitieakkoord voor JenV zijn op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting opgenomen. Op basis van concrete bestedingsvoorstellen zullen deze worden overgeboekt naar de begroting van JenV. Het betreft een reeks die oploopt van 200 miljoen in 2022 tot meer dan 1.100 miljoen in 2025.

Vraag 174

Op welke wijze bent u voornemens de financiering op te halen voor de benodigde uitgaven van de voorziene fondsen? In een keer vooraf of op basis van een uitgavenplanning?

Antwoord op vraag 174

De financiering wordt opgehaald aan hand van een uitgavenplanning. Zie ook antwoord op vraag 59.

Vraag 175

Heeft het kabinet een beeld van de inkomenseffecten voor burgers op het moment dat verhoging minimumloon geen onderdeel zou uitmaken van het pakket? Zo nee, waarom niet? zo ja, kan dit worden toegelicht?

Antwoord op vraag 175

Onderstaande tabel geeft, o.b.v. de CPB-raming bij de doorrekening van het coalitieakkoord, het mediane inkomenseffect in 2025 indien de wettelijke minimumloon (WML)-verhoging en introductie van het minimumuurloon niet zouden zijn ingevoerd ten opzichte van de situatie waarin dit wel het geval is. Het terugdraaien van de aanpassingen van het WML uit het coalitieakkoord heeft een negatief effect voor werkenden (mediaan – 0,2 procent) en door koppeling aan sociale minimumuitkeringen zoals de bijstand ook voor uitkeringsgerechtigden (mediaan – 2,5 procent).

Het mediane effect voor alle huishoudens is ook negatief: – 0,2 procent.

Inkomensgroep

Iedereen

1e (<=105% WML)

0,0%

2e (105–166% WML)

– 0,5%

3e (166–255% WML)

0,0%

4e (255–379% WML)

– 0,2%

5e (>379% WML)

– 0,2%

   

Inkomensbron

 

Werkenden

– 0,2%

Uitkeringsgerechtigden

– 2,5%

Gepensioneerden

0,0%

   

Huishoudtype

 

Tweeverdieners

– 0,1%

Alleenstaanden

– 0,4%

Alleenverdieners

– 0,3%

   

Kinderen

 

Huishoudens met kinderen

– 0,2%

Huishoudens zonder kinderen

– 0,3%

   

Alle huishoudens

– 0,2%

Vraag 176

Indien zich een significante rentestijging in de loop van deze kabinetsperiode voordoet, betekent dit dan dat de investeringsplannen op een andere wijze gefinancierd moeten gaan worden, dan wel in gevaar komen?

Antwoord op vragen (110 en) 176

De voorgenomen investeringen worden op dezelfde manier gefinancierd als reguliere uitgaven, waarbij gekeken wordt naar het totale financieringstekort of -overschot van de collectieve sector op basis van alle inkomsten en uitgaven. Indien zich een significante rentestijging voordoet in de loop van deze kabinetsperiode, dan leidt dit tot een budgettaire tegenvaller die ingepast dient te

worden onder het uitgavenplafond. Voor het inpassen van generale tegenvallers kan in algemene zin gekeken worden naar de inzet van meevallers of herprioriteringen binnen de rijksbegroting.

Vraag 177

Kunt u aangeven hoe de governance van de drie nieuwe fondsen zal worden vormgegeven? Zullen ze in staat zijn om buiten het parlement om alle 65 miljard uit te geven?

Antwoord op vraag 177

Over de precieze vormgeving en governance van de nieuwe fondsen is nog geen besluit genomen. Hoe de in het coalitieakkoord/Startnota genoemde plannen worden gepresenteerd, wordt uiterlijk in de Voorjaarsnota 2022 uitgewerkt. Het voornemen is om een gedegen toekenningsprocedure voor afzonderlijke projecten te hanteren en alternatieve beleidsopties, zoals wetgeving en beprijzing, ook te betrekken. Bij de uitwerking wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een inhoudelijke toets op de doelmatigheid uitgevoerd. Dit kan gebeuren op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), andere beleidsevaluatie (ex ante, ex durante en ex post), artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en het Integraal afwegingskader (IAK).

Hiermee wordt de doelmatige en doeltreffende besteding van beoogde middelen geborgd.

Daarbij zal worden ingegaan op de toekenningsprocedure van financiering van projecten. Uw Kamer wordt ongeacht de governance conform de reguliere procedure in de Comptabiliteitswet 2016 in de gelegenheid gesteld om het budgetrecht uit te oefenen door wetsvoorstellen voor de (begrotings)fondsen te autoriseren. Vooruitlopend op de instellingswetten wordt in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans een proeve van beoogde begrotingen op de Prinsjesdag 2022 aan uw Kamer voorgelegd. Het budgetrecht wordt in alle gevallen gewaarborgd.

Vraag 178

Welke maatregelen neemt het kabinet om de negatieve trend van de laatste jaren ten aanzien van de rechtmatigheid van verplichtingen en uitgaven op het ministerie te keren?

Antwoord op vraag 178

Verondersteld wordt dat de vraagsteller met deze vraag specifiek refereert aan de onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd ten aanzien van het verplichtingenbeheer en het afgeven van prestatieverklaringen bij de Belastingdienst. Door de Belastingdienst is een stuurgroep ingericht die de onderliggende processen heeft doorgelicht en aangepast. De werking van de aangepaste processen wordt vastgesteld door middel van interne controles. De Belastingdienst heeft als ambitie deze tekortkoming op korte termijn op te lossen.

Vraag 179

Welke stappen gaat het kabinet zetten om tot een inhoudelijke resolutie te komen t.a.v. het verschil van inzicht met het CPB over de vraag of uitgaven als incidenteel of structureel gemarkeerd moeten worden?

Antwoord op vraag 179

Het is de taak van het CPB om onafhankelijke ramingen te maken en daarbij hun eigen aannames te doen. Het is nu aan het kabinet om de afgesproken ambities uit het coalitieakkoord waar te maken, door maatregelen concreet in te vullen en te zorgen dat tijdelijke maatregelen ook echt tijdelijk zijn.

Vraag 180

Acht het kabinet de zorgbesparingen die het CPB als onvoldoende uitgewerkt zag, wel voldoende uitgewerkt? kan dit worden toegelicht? Wat is hiervan het effect op de te hanteren financiële kaders?

Antwoord op vragen (152 en) 180

Het CPB heeft een aantal kostenbesparende maatregelen in de zorg niet (volledig) gehonoreerd. Sommige maatregelen moeten inderdaad nog verder worden uitgewerkt. Dat neemt niet weg dat het haalbare maatregelen betreft. Het kabinet gaat de komende tijd aan de slag met de verdere uitwerking van maatregelen.

Vraag 181

Op welk bedrag (in euro's) komt het minimumloon uit met de plannen van het kabinet?

Vraag 182

Op welk bedrag (in euro's) komt het minimumloon uit bij een verhoging van het minimumloon met 20 procent?

Antwoord op vragen 181 en 182

In het coalitieakkoord is opgenomen dat het bruto wettelijk minimumloon (WML) in 2024 en 2025 wordt verhoogd met in totaal 7,5 procent. Het kabinet trekt in totaal 1,4 miljard uit voor de aanpassingen van het WML (inclusief vereenvoudiging huurtoeslag). In de tabel hieronder staan indicatieve hoogten van het brutoWML op jaarbasis inclusief vakantiegeld in 2025 bij ongewijzigd beleid (basispad), bij een verhoging met 7,5 procent en bij een verhoging met 20 procent o.b.v. de meest recente CPB-raming (MEV 2022). Een grotere verhoging van het WML leidt tot grotere gevolgen voor de schatkist; een WML-verhoging met 20 procent kost jaarlijks ruim 10 miljard als alle wettelijk gekoppelde regelingen mee groeien. Dat jaarlijkse bedrag aan extra uitgaven loopt in de toekomst nog op door o.a. de vergrijzing die ervoor zorgt dat de AOW-uitgaven toenemen. De cijfers in onderstaande tabel zijn indicatief en zeer onzeker. Dit komt doordat het WML in de tussenliggende jaren halfjaarlijks geïndexeerd wordt voor de gemiddelde cao-ontwikkeling. Deze ontwikkeling is sterk afhankelijk van economische ontwikkelingen tot 2025. De meest recente raming van macro-economische variabelen (zoals de cao-ontwikkeling) van het CPB is de MEV- raming van afgelopen Prinsjesdag. Sindsdien hebben zich autonome ontwikkelingen voorgedaan, waardoor de inzichten actualisatie behoeven. Daarnaast laat het CPB in de analyse van de economische en budgettaire effecten van het coalitieakkoord zien dat de maatregelen uit het coalitieakkoord ook gevolgen hebben voor onder meer de loonontwikkeling. Het CPB publiceert in maart de CEP-raming waarin zowel de autonome ontwikkelingen als die het gevolg zijn van het coalitieakkoord zijn meegenomen. Op basis van de CEP-raming is het mogelijk een nieuwe inschatting van de hoogte van het WML in 2025 te maken.

BrutoWML op jaarbasis in 2025 (incl. vakantiegeld), indicatieve cijfers o.b.v. MEV-raming CPB

in euro’s

Basispad

Basispad + verhoging brutoWML met 7,5%

Basispad + verhoging brutoWML met 20%

WML (incl. vakantiegeld, bruto, per jaar in 2025)

24.000

25.800

28.800


X Noot
1

Kamerstuk 35 925, nr. 144

X Noot
2

Kamerstuk 35 925 IX, nr. 17

X Noot
3

CPB, SCP en PBL (8 februari 2021), Plan van-aanpak CPB-PBL-SCP Verankering Brede Welvaarts-denken in begrotingssystematiek van Kabinet en Kamer.

Naar boven