35 807 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen)

F NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 mei 2021

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen). Gelet op de wenselijkheid om spoedig coronatoegangsbewijzen te kunnen inzetten voor het heropenen van de samenleving, doet het de regering deugt dat uw Kamer voornemens is het wetsvoorstel 25 mei a.s. plenair te behandelen, inclusief stemmingen.

Leeswijzer

In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen zijn in een cursief lettertype geplaatst. De beantwoording staat in gewone typografie.

1. Inleiding

Met interesse hebben de leden van VVD-fractie kennisgenomen van het voorstel Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, het Tweede Kamerdebat en de besluitvorming op 11 mei in de Tweede Kamer. Naar aanleiding hiervan brengen de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen in.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, en met name ook van de intentie ervan: niet het verder beperken van de samenleving, maar juist een volgende stap zetten in het heropenen van de samenleving en dit, door de inzet van testbewijzen, waar mogelijk versnellen. De routekaart is daarbij een belangrijke richtsnoer. De leden van deze fractie hebben ten aanzien van dit wetsvoorstel nog enige vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog diverse vragen over onder meer de wetgevingskwaliteit, de privacy en de uitvoering.

De leden van D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen; zij hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen aan de regering.

De leden van de Fractie-Nanninga hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen. Deze vragen worden ook gesteld in het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19.1

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Hoewel zij het eens zijn met de wil van de regering om de samenleving zo veilig mogelijk open te stellen, betwijfelen zij of dit doel met het voorliggende wetsvoorstel wordt gerealiseerd. Zij hebben hierover nog enkele vragen geformuleerd.

De leden van de SP-fractie hebben over de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen nog een aantal vragen. Tevens hebben zij een algemene vraag, die ook gesteld wordt in het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Naar aanleiding daarvan leggen zij de regering nog graag enige vragen voor.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel van de regering om een «Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen» in te voeren. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover een aantal vragen te stellen die vooral betrekking hebben op de noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en uitvoering van de wet.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering, gezien het ingrijpende karakter van het wetsvoorstel en de handhaafbaarheid, kan toezeggen dat de verplichte coronatoegangsbewijzen op basis van de COVID-19-incidentiecijfers worden op- en afgeschaald.

De inzet van het coronatoegangsbewijzen is gekoppeld aan de stappen die worden gezet in het openingsplan. Het kabinet heeft steeds aangegeven, dat iedere stap in het openingsplan zorgvuldig moet worden afgewogen op basis van de epidemiologische situatie en de druk op de zorg. De regering meent dat in de stappen 3, 4 en 5 van het openingsplan (parallel daaraan: de risiconiveaus 1 t/m 3 van de routekaart) de inzet van het coronatoegangsbewijzen verdedigbaar is omdat het dan een toegevoegde waarde heeft. Het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten wordt verhoogd met coronatoegangsbewijzen en dus hebben ondernemers en instellingen een betere businesscase en bezoekers meer mogelijkheden. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen regionale verschillen. De regering meent dat vanaf stap 6 van het openingsplan, als alle beperkende maatregelen worden losgelaten, de inzet van coronatoegangsbewijzen niet langer nodig is. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl.2 staat in stap 6 ook aangegeven dat toegangsbewijzen in die stap niet meer zal worden ingezet.

Voor de volksgezondheid is het van groot belang om via coronatesten te onderzoeken of sprake is van een reguliere of een gevaarlijke virusvariant. Dit kan door een «sequencing PCR test» uit te voeren die de volledige genetische code van het virus kan uitlezen met behulp van een sequencing-machine. Is het in het belang van de volksgezondheid niet beter om sequencing PCR testen te gebruiken nu de kosten in tijd en geld hiervan snel teruglopen en dit de beste manier is om gevaarlijke mutanten snel te detecteren?

De regering vindt het belangrijk dat er continue monitoring plaatsvindt van de circulatie van varianten van het SARS-CoV-2 virus. In Nederland hebben we hiervoor de kiemsurveillance op materiaal vanuit de GGD-teststraten. Met de kiemsurveillance wordt het genetisch materiaal van circulerende virussen in detail in kaart gebracht waardoor een goed inzicht ontstaat in de genetische compositie van virusvarianten die in Nederland circuleren en hoe die in de tijd in aandeel toe- of afnemen. In aanvulling hierop zijn er nu ook PCR-methoden beschikbaar die bij bijvoorbeeld een uitbraak snel vaststellen of de uitbraak door een bepaalde virusvariant veroorzaakt wordt. Deze PCR-methoden bieden dus geen compleet beeld van de genetische compositie maar kunnen in specifieke settings van toegevoegde waarde zijn. Daar worden ze nu ook benut.

Kan de regering aangeven of de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Palland/de Vries3 over gelijkschakeling van een COVID-19-vaccinatiebewijs met een coronatoegangsbewijs, direct zal worden geïmplementeerd als in week 20 blijkt dat de Gezondheidsraad en het OMT in navolging van het «European Centre for Disease Prevention and Control» van mening zijn dat volledig gevaccineerde personen geen groot risico meer vormen voor virustransmissie?

Zoals in de Kamerbrief van 4 mei4 jl. toegelicht, zijn er drie belangrijke afhankelijkheden waaraan voldoen moet worden voordat vaccinatiebewijzen ingezet kunnen worden in Nederland. Zo moet de inzet van vaccinatiebewijzen medisch verantwoord zijn, technisch mogelijk zijn en dienen de juridische grondslagen goed vorm te zijn gegeven. Ook wordt in de Kamerbrief van 4 mei jl. uitgelegd dat ik verwacht dat begin juni het kabinet een besluit kan nemen over het al dan niet inzetten van vaccinatiebewijzen binnen Nederland, n.a.v. de eerder genoemde afhankelijkheden. Uw Kamer kan zich hier dan over beraden.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Met dit voorstel wordt de inzet van testen geregeld voor het middelbaar, hoger en universitair onderwijs, waarbij ook de rol van de medezeggenschap is bepaald. Voor zover de leden van de CDA-fractie bekend, zijn er nu al diverse schoolorganisaties die zelf testlocaties hebben opgezet. Kan de regering inzage geven in de ervaringen van deze organisaties? Zijn leerlingen/studenten bereid zich te laten testen? Of is extra aandacht voor informatie en communicatie gewenst? Worden deze ervaringen ook ingezet bij de implementatie van dit wetsvoorstel?

(1a) Op dit moment wordt in acht regionale pilots geëxperimenteerd met (snel)testen en aanvullende veiligheidsmaatregelen om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in het mbo en hoger onderwijs. Enkele van deze pilots maken gebruik van zelf opgezette testlocaties. Nog niet alle pilots zijn afgerond, maar de voorlopige resultaten worden deze maand bekend en worden op dit moment bij elkaar gebracht en geanalyseerd. De eerste bevindingen wijzen erop dat de testbereidheid van studenten sterk afhankelijk is van de wijze waarop de testvoorziening en -procedure is ingericht en de communicatie daaromtrent. Voor een meer volledig beeld van alle regionale pilots verwijs ik naar de in juni te verschijnen rapportage. (1b) De ervaringen vanuit de pilots zullen zowel meespelen bij de vraag óf wordt overgegaan tot invoering van verplichte testbewijzen in mbo en ho, alsook, in het geval daartoe besloten zou worden, bij de vormgeving van de desbetreffende lagere regelgeving. Zo is in het wetsvoorstel bijvoorbeeld bepaald dat instellingen die met verplichte testbewijzen willen werken zorg moeten dragen voor een testvoorziening die laagdrempelig en toegankelijk is voor hun studenten. Instellingen zullen hierbij worden ondersteund door de overheid. In de pilots worden nu ook lessen geleerd over de praktische aspecten en de rolverdeling in deze processen tussen de instelling enerzijds en andere partijen anderzijds. Deze lessen zullen dan ook worden betrokken bij de invulling van de lagere regelgeving. Overigens wordt niet alleen op basis van de uitkomsten van de pilots sneltesten besloten over de inzet van verplichte testbewijzen in mbo en ho, maar ook op basis van de vraag of sprake is van een onwenselijk tekort aan fysiek onderwijs dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen, de epidemiologische situatie, en de lessen die worden geleerd uit de opschaling van zelftesten die momenteel plaatsvindt in het mbo en ho. Op basis van voorgaande factoren wordt uiterlijk in juli advies gevraagd aan het OMT over de wijze waarop in het volgend studiejaar weer op een verantwoorde manier fysiek onderwijs kan worden gegeven.

In het wetsvoorstel wordt aangegeven dat de inzet van toegangsbewijzen voor niet-essentiële instellingen en activiteiten geldt, ongeacht of er voldoende mogelijkheden zijn om 1.5 meter te handhaven. De ervaringen met enkele pilots, zoals bijvoorbeeld De Efteling, zijn dat velen dan toch afhaken. Kan de regering aangeven wat de redenen zijn om deze wet zo generiek in te zetten? In het afgelopen jaar hebben immers vele culturele instellingen laten zien dat er met de inzet van zorgvuldige protocollen geen extra besmettingsrisico’s zijn. De open brief van enkele directeuren van musea en culturele instellingen in het NRC brengen dit helder onder de aandacht.5

De protocollen die zijn gemaakt door de verschillende sectoren zijn zeer belangrijk voor het verantwoord kunnen openen van voorzieningen. Echter constateert de regering ook dat ondanks deze protocollen, waarbij de bezettingsgraad ver van de normale bezettingsgraad bleef, de besmettingen aan het eind van de zomer en in het najaar weer flink opliepen. Met deze wet, als aanvulling op de protocollen, kunnen ondernemers en instellingen extra versoepelen. Het geeft een extra zekerheid dat wat er bij een voorziening aan ruimte wordt geboden, ook verantwoord kan. Dit kan in een latere stap van het openingsplan ook het loslaten van de 1,5m betekenen, hetgeen voor veel ondernemers en instellingen een kans is. Echter blijft het zo dat ondernemers en instellingen zelf kunnen kiezen of zij de coronatoegangsbewijzen willen inzetten of niet. Daarmee worden de mogelijkheden van deze wet daar ingezet, waar zij ook het meeste nut dienen.

Uiteraard hoeft een coronatoegangsbewijs alleen te worden ingezet voor een extra versoepeling, zolang deze versoepeling niet kan zonder het coronatoegangsbewijs. Dit is afhankelijk van het epidemiologisch beeld op dat moment. Zodra in de maatschappij de basismaatregelen inclusief de 1,5 meter afstandsnorm kunnen worden losgelaten (voorzien in stap 6 van het openingsplan) zal coronatoegangstesten niet meer worden gebruikt.

Kan de regering de leden van deze fractie informeren over de verspreiding van de testlocaties? Uit de informatie blijkt dat het voornemen is om 90 locaties en 12 XL-paviljoens neer te zetten. Is dat aantal voldoende en de spreiding zodanig ingericht dat de afstand voor de burgers, ook in de minder bevolkte regio’s, redelijk is? Welke criteria qua afstand of qua tijd zijn daarbij gehanteerd? Zijn deze locaties ook gelijk beschikbaar bij implementatie van de wet?

Gemiddeld zijn momenteel alle testlocaties voor 91% van de burgers bereikbaar in 30 minuten enkele reis met de auto. Voor gemiddeld 60% van de burgers is een testlocatie binnen 20 minuten bereikbaar. We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Hiervoor is een opschaling van de testcapaciteit nodig naar 400.000 testen per dag. Deze opschaling ligt momenteel voor ter akkoord.

Momenteel zijn er 38 testlocaties beschikbaar. Het aantal testlocaties wordt uiteindelijk bepaald door de dekkingsgraad in de betreffende regio's waardoor burgers binnen 30 minuten enkele reis (met de verdere opbouw wordt gestreefd naar 20 minuten enkele reis) een testlocatie kunnen bereiken. VWS ontvangt wekelijks een actueel overzicht van testlocaties, aantal afnameplekken en de daarbij behorende dekkingsgraad. Indien de dekkingsgraad onvoldoende is, waarbij gestreefd wordt naar een landelijke dekking binnen 20 minuten reistijd, dan kan er gevraagd worden meer locaties te openen of om de inzet van bijvoorbeeld mobiele testcapaciteit.

In het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat een coronatoegangsbewijs straks gebaseerd kan zijn op een negatief testresultaat, een vaccinatiebewijs of een immuniteitsbewijs. Kan de regering inzage geven hoe een en ander gerealiseerd wordt? Worden de gegevens van de gevaccineerden, die toestemming hebben gegeven om met naam bij het RIVM geregistreerd te worden, geladen in de CoronaCheck-app van de betrokken persoon? Wat betekent dat voor mensen van wie de gegevens niet bekend zijn, ofwel vanwege een trage of nalatige administratie van de zorgaanbieder, dan wel omdat zij zelf geweigerd hebben hun persoonlijke gegevens door te geven? Eenzelfde vraag geldt voor de mensen die immuun zijn vanwege eerdere coronabesmetting: hoe wordt een en ander straks gerealiseerd? Zijn daarbij de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen in het kader van de privacy? In dat kader stellen deze leden ook de vraag waarom sommige GGD’en wel en andere GGD’en niet bereid zijn om het bewijs van vaccinatie in het vaccinatiepaspoort te plaatsen. Wat is daar op tegen? Indien de regering geen bezwaren heeft, is zij dan bereid de GGD’en hierover te informeren? Wat is de reden dat het vaccinatiepaspoort – dat al jaren naar tevredenheid wordt ingezet en overal ter wereld wordt erkend – niet ook voor COVID-19 wordt gebruikt?

In de Kamerbrief van 4 mei6 jl. is de technische realisatie van de vaccinatiebewijzen geschetst. Het vaccinatiebewijs zal onderdeel worden van de CoronaCheck app. Hierdoor hoeft de burger maar één enkele applicatie te gebruiken om een test-, herstel- of vaccinatiebewijs te genereren. Daarnaast zal het ook mogelijk worden gemaakt om het vaccinatiebewijs uit te printen via de website www.coronacheck.nl. Het uitgeven van een vaccinatiebewijs is in de technische uitwerking complex. Zo vindt het vaccineren plaats door verschillende uitvoerders (o.a. GGD, huisartsen, zorginstellingen). Al deze zorgverleners hebben een eigen decentraal bronsysteem, waarin zij vaccinatiegegevens registreren. De gegevens van mensen die daarvoor toestemming hebben gegeven komen in het COVID19-vaccinatie Informatie en Monitorings Systeem (CIMS) van het RIVM.

Voor het onderdeel vaccinatiebewijzen haalt de CoronaCheck app / website de gegevens uit het CIMS systeem. Als daar geen vaccinatiegegevens beschikbaar zijn, dan worden de decentrale bronsystemen van de uitvoerders digitaal geraadpleegd.

Er zijn meerdere situaties denkbaar waarin de gegevens niet in het CIMS aanwezig zijn. Bijvoorbeeld voor die personen die geen toestemming hebben gegeven om de vaccinatiegegevens met het RIVM te delen, of voor die personen waarvan het bronregistratiesysteem van de vaccinatie uitvoerder nog niet data aanlevert aan CIMS. Ook in de situatie dat personen één of meerdere vaccinaties in het buitenland hebben gekregen zijn die gegevens niet beschikbaar via CIMS. Ook in andere situaties (zoals personen zonder DigiD, BSN of zonder de beschikking over een computer / smartphone) zal een alternatieve route worden geboden.

Hierbij wordt voorzien dat sprake zal zijn van persoonlijke ondersteuning en handmatige handelingen, aangezien er (nog) geen sprake is van een automatische koppelingen. We zijn in gesprek met de uitvoerende partijen van het vaccinatieprogramma om het proces van deze alternatieve route verder uit te denken en zo goed mogelijk in te richten.

Het besluit of een herstelbewijs, vergelijkbaar met een negatief testbewijs, ook als toegangsbewijs gebruikt gaat worden, wordt naar verwachting eind mei genomen. Indien dit wordt besloten, zal een herstelbewijs gebaseerd worden op een eerdere positieve testuitslag. Om dit positieve testresultaat om te zetten in een toegangsbewijs, zal dezelfde route doorlopen worden als bij de omzetting van een negatief testresultaat in een toegangsbewijs. Ook zal eenzelfde papieren route mogelijk zijn.

Op dit moment geeft Nederland nog geen vaccinatiebewijzen uit, enkel registratiekaartjes voor de eigen administratie. Momenteel wordt in Europa gewerkt aan de verordening over het Digital Green Certificate (DGC). Onderdeel van deze verordening is dat lidstaten vaccinatiebewijzen uitgeven, die fraudebestendig zijn en voldoen aan de interoperabiliteitseisen. Door deze interoperabiliteitseisen kunnen de vaccinatiebewijzen die in Nederland worden uitgegeven, ook aan de grenzen van andere Lidstaten gelezen en erkend worden. Naast het digitale DGC wordt ook gewerkt aan een papieren certificaat, dat in verschillende talen beschikbaar zijn.

Het gele boekje is alleen een officieel certificaat voor gele koorts, daarvoor zijn eisen opgesteld in de International Health Regulations van de WHO. Voor andere vaccinaties is het gele boekje enkel een drager voor de bijschrijvingen/registraties/certificaten. Er zijn dan ook (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, anders dan gele koorts, moet voldoen. Dus ook niet voor COVID-19 vaccinaties.

Het is aan de landen zelf die om een bewijs vragen om aan te geven aan welke eisen een bewijs moet voldoen. Het registratiekaartje dat wordt ontvangen na een vaccinatie mag uiteraard in het gele boekje opgenomen worden. Dit maakt het echter dan niet direct een bewijs. In hoeverre het gele boekje gebruikt kan worden als bewijs voor een COVID-19 vaccinatie hangt af van het land dat om het bewijs vraagt.

Mensen die gevaccineerd zijn en beschikken over het gele boekje kunnen het registratiekaartje, dat zij bij hun COVID-19 vaccinatie krijgen, daar invoegen. Onlangs is de Tweede Kamer motie van het lid Kuiken en Paternotte7 aangenomen. Deze motie verzoekt de GGD’en mensen te informeren over hoe zij, al dan niet met een (Engelstalige) stempel, het COVID-19 vaccin in het zogenoemde gele boekje kunnen laten bijschrijven, hoe zij het gele boekje dienen samen te voegen met de registratiekaart en dat zij de registratiekaart goed dienen te bewaren. Ik beraad mij op de uitvoering van deze motie en kom daar zo spoedig mogelijk op terug.

Naast het digitale coronatoegangsbewijs zal er voor de burgers ook de mogelijkheid zijn voor een papieren versie. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk zal worden opgepakt, gezien ook het gesignaleerde aandachtspunt van het printen?

De geldigheidsduur van een testbewijs is beperkt (40 uur), waardoor het niet mogelijk is testbewijzen per post te verzenden. Mensen krijgen de uitslag per e-mail toegestuurd en zullen de testuitslag om moeten zetten in een testbewijs in de Coronacheck-app. Daarnaast biedt het kabinet de mogelijkheid om met een papieren versie te werken. Het testbewijs wordt per e-mail verstuurd en moet daarna door mensen geprint worden. Mensen zonder printer kunnen daarvoor een beroep doen op hun sociale kring of kopieerwinkels.

De doorlooptijd van een sneltest is minimaal een kwartier en daardoor kan er rijvorming ontstaan. Daarnaast zit er soms tijd tussen de afname en de analyse, waardoor de wachttijd langer dan een kwartier kan zijn. Het is logistiek dan ook niet wenselijk om mensen op locatie op een testbewijs te laten wachten.

Ook deze wet vereist weer extra inspanning van gemeenten. Enerzijds vanwege het snel zorgen voor de diverse testlocaties en anderzijds op het gebied van de handhaafbaarheid. Uit informatie komt naar voren dat diverse gemeenten daarover hun zorgen hebben geuit.8 Kan de regering aangeven hoe straks de handhaafbaarheid op een adequate wijze zal worden uitgevoerd, enerzijds bij de reguliere activiteiten, instellingen en restaurants en anderzijds bij grote evenementen? Het risico is aanwezig dat sommige bezoekers zonder een coronatoegangsbewijs toch toegang willen forceren. Heeft de regering daarover duidelijke afspraken met de gemeenten en de politie kunnen maken?

Voor de publieke plaatsen is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is voor toezicht en handhaving. Dit wordt uitgeoefend door de aangewezen gemeentelijke ambtenaren en ambtenaren van politie. Met de VNG is afgesproken dat het toezicht betrekking heeft op de controle of een ondernemer gebruik maakt van de CoronaCheck Scanner, controleert op de geboortedatum bij een groen vinkje en personen die een rood vinkje krijgen of waarvan de geboortedatum niet overeenkomt met het coronatoegangsbewijs de toegang wordt geweigerd. Het kabinet is zich ervan bewust dat de capaciteit van gemeenten beperkt is en niet overal kan worden ingezet. De burgemeesters kunnen zelf de beste inschatting maken waar toezicht is vereist, en hoe de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de verantwoordelijkheid dat bezoekers zich aan de geldende regels houden bij de ondernemer zelf ligt. Handhaving is aan de orde wanneer de beheerder geen geldig testbewijs verlangt voor toegang of wanneer iemand zichzelf toegang verschaft zonder geldig testbewijs te tonen. Het kabinet is zich er ook van bewust dat het verplicht tonen van een testbewijs kan leiden tot agressie. In algemene zin hebben organisatoren van evenementen ervaring met omgang van agressie bij de bezoekers. Bij excessen kan altijd een beroep worden gedaan op de inzet van politie. Het kabinet is tevens door de VNG op de hoogte gebracht over de zorgen die leven onder de burgemeesters over de andere punten. Uiteraard neemt het kabinet deze zorgen serieus en is daarover in gesprek met de VNG en het Veiligheidsberaad.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over de wetgevingskwaliteit, de privacy, de doelstelling van de wet, de alternatieven voor de toegangstesten, de uitvoering en het draagvlak.

Wetgevingskwaliteit

1. Met de voortgaande inentingscampagne is de verwachting dat de pandemische effecten van COVID-19 in Nederland binnenkort sterk zullen afnemen en corona een endemische aandoening zal worden. Op 1 september 2021 staat de volgende verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 op het programma. Kan de regering voor het zomerreces een appreciatie geven van de onderdelen (maatregelen) van deze spoedwet die na 1 september naar verwachting nog nodig zullen zijn in de situatie waarin COVID-19 een endemische aandoening is geworden, maar er wel rekening gehouden moet worden met incidentele uitbraken van nieuwe coronavarianten?

In artikel 58b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, is opgenomen dat het bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) ingevoegde tijdelijke hoofdstuk Va van toepassing is «op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.» De definitie van «epidemie» in artikel 58a luidt: «de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2». De WHO heeft de uitbraak van dit virus op 11 maart 2020 verklaard tot pandemie, en de huidige omstandigheden geven helaas aan dat daarvan momenteel nog steeds sprake is. In de memorie van toelichting bij de Twm9 is uiteengezet dat onder directe dreiging van een epidemie ook de reële kans valt van nieuwe uitbraken. Het einde van een epidemie, zo is daar toegelicht, is moeilijk precies vast te stellen, omdat het virus aanwezig blijft en hernieuwde uitbraken niet kunnen worden uitgesloten. De directe dreiging kan echter ook verminderd worden door de beschikbaarheid van een goede behandeling of geneesmiddel en door verhoging van de weerstand in de samenleving, bijvoorbeeld met een vaccin. Zodra geen sprake meer is van een directe dreiging van een epidemie kan hoofdstuk Va vervallen. De enkele mogelijkheid van een uitbraak van een epidemie vormt geen reden voor de handhaving van hoofdstuk Va Wpg. Over de situatie dat Covid-19 een endemische aandoening is geworden en of er dan sprake is van noodzaak van inzet van toegangstesten in die fase kan het kabinet nu nog geen uitspraken doen. Voor besluitvorming hierover, alsmede besluitvorming over de juridische basis hiervoor, is meer inzicht nodig. In het coronadebat met de Tweede Kamer van 12 mei jl. heb ik toegezegd aan mevrouw Bikker dat voor de volgende verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 per artikel wordt toegelicht waarom het artikel nog nodig is.

2. Wanneer COVID-19 een endemische aandoening wordt, in hoeverre kan men dan spreken van een proportionele maatregelen of een concreet aanwezig doel? En in hoeverre is COVID-19 dan een uitzondering op de «regel» van infectieziekten?

Zoals in het antwoord op GL vraag 1 vermeld, zal er op dat moment gekeken worden of er maatregelen zijn die wel moeten worden doorgezet als we naar een endemische situatie toe gaan en wat daar de goede juridische basis voor is.

3. Het bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks dat de regering heeft gekozen voor een juridische koppeling tussen de coronaspoedwet en de wet die de juridische grondslag geeft om toegangstesten mogelijk te maken. Immers, wanneer er veel getest wordt, zullen besmettingen sneller bekend worden en grootschalige verspreidingen van corona voorkomen kunnen worden. Door de koppeling is het goed mogelijk dat na 1 september het gehele instrumentarium van de spoedwet verlengd moet worden om de juridische grondslag voor de toegangstesten te behouden. Dat is voor de leden van deze fractie een onacceptabele juridische samenhang. Is de regering daarom bereid om uiterlijk bij de volgende verlenging van de spoedwet, te komen met een zelfstandig voorstel voor coronatoegangsbewijzen, zodat de directe koppeling met de Covid-19-wet beëindigd wordt? Zo nee, waarom niet?

Er is bewust gekozen voor een koppeling met de Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19 in hoofdstuk Va Wpg. Coronatoegangsbewijzen zullen alleen wettelijk worden verplicht om, mede afhankelijk van de epidemiologische situatie, maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 te versoepelen en sneller los te laten (bij het afschalen) of maatregelen minder ingrijpend laten zijn en later in te voeren (bij het opschalen). De mogelijkheid van de inzet van coronatoegangsbewijzen draagt op die manier bij aan de, uit hoofde van grond- en mensenrechten vereiste proportionaliteit van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Als maatregelen ter bestrijding van de epidemie niet langer noodzakelijk zijn, zullen coronatoegangsbewijzen ook niet langer worden ingezet. Als aan de andere kant de epidemie in enige vorm na de zomer onverhoopt weer oplaait, kunnen de maatregelen, waaronder toegangstesten, ook weer op grotere schaal worden ingezet.

Op dit moment bestaat nog steeds een noodzaak tot voortzetting van de Twm en zal deze worden verlengd tot 1 september 2021. Of na die datum geen verlenging van de Twm meer nodig zal zijn, zal onder andere afhangen van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie in Nederland, de druk op de zorg en de nodige bescherming van kwetsbare groepen. Recent is stap 2 van het openingsplan van het kabinet ingegaan en op basis van een driewekelijks ritme zal worden beoordeeld of een volgende stap kan worden gezet. Het is nu nog onzeker of de laatste stap (stap 6) waarin alle basisregels komen te vervallen, aan het einde van de zomer kan worden gezet en verlenging van de Twm niet meer nodig zal zijn. Als het onderhavige wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard en op enig moment reden wordt gezien om de voorgestelde inzet van coronatoegangsbewijzen op een andere manier – buiten de Twm om – juridisch te borgen, dan zal een wetstraject daartoe tijdig worden opgestart.

4. Wanneer worden coronatoegangsbewijzen in Nederland ingezet? Kan de regering heldere criteria geven (aantal IC-bedden/ziekenhuisbedden, dan wel oplopende besmetting etc.) wanneer hier sprake van zal zijn? Dit zodat de kenbaarheid van de wet vergroot wordt, maar ook zodat bezorgde burgers duidelijk kunnen zien wanneer het gebruik van coronatestbewijzen in het kader van deze wet, weer stopgezet wordt.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat toegangsbewijzen alleen kunnen worden ingezet als dit proportioneel en subsidiair is. Met andere woorden, testbewijzen kunnen alleen worden ingezet om meer mogelijk te maken en maatregelen te versoepelen. De regering meent dat de inzet van toegangstesten niet langer proportioneel is op het moment dat de basismaatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus, zoals de 1,5 meter afstandsnorm, niet meer nodig zijn. Op enig moment in de komende tijd zal besloten worden wanneer die basismaatregelen (stap 6 in het openingsplan) kunnen worden losgelaten10. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl.11 staat in stap 6 ook aangegeven dat het instrument toegangstesten in die stap niet meer zal worden ingezet. Om stap 6 te kunnen zetten zal, net als bij alle stappen in het openingsplan, gekeken worden naar het reproductiegetal en de druk op de zorg; ic-opnames en ziekenhuisopnames. De waarden uit de routekaart bij niveau waakzaam zijn daarbij richtinggevend.

5. Inbreuk op het non-discriminatie-principe van artikel 14 van het EHRM mag enkel als het (1) een legitiem doel dient en (2) proportioneel is. Met dit in het achterhoofd moet er duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de manieren waarop COVID-19-paspoorten (waaronder test- en vaccinatiebewijzen vallen) worden ingezet – welke rechten en vrijheden zijn er in het spel? Kan de regering hierop reageren en aangeven hoe zij dit waardeert? Kan de regering verduidelijken hoe lang de voorkeursbehandeling van mensen met een vaccinatie en/of paspoort uiterlijk gaat gelden? Of wanneer ze dit nog niet weet: welke criteria hanteert de regering voor afschaffing van het gebruik van het testbewijs/vaccinatiebewijs?

Bij de inzet van coronatoegangsbewijzen is inderdaad de gelijke behandeling in het geding doordat onderscheid wordt gemaakt al naar gelang men beschikt over een resultaat, zoals een negatieve testuitslag of een vaccinatie. Dit grondrecht is onder meer vastgelegd in artikel 14 EVRM. Het wetsvoorstel bevat een geclausuleerde delegatiegrondslag voor de inzet van coronatoegangsbewijzen. Er zijn waarborgen opgenomen in artikel 58b Wpg en het voorgestelde artikel 58rb. Behalve noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit zijn dat het wegen van het maatschappelijk belang, het beoordelen van de uitvoerbaarheid en effectiviteit en het treffen van voorzorgsmaatregelen tegen ongewenste effecten. Wanneer de inzet van toegangsbewijzen bij het treffen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie covid-19 daadwerkelijk aan de orde is, zal gebruik gemaakt worden van de geclausuleerde delegatiegrondslag, waarbij in de toelichting de rechtvaardiging van de beperking van de grondrechten naar de concrete, actuele omstandigheden gegeven zal worden. Als de inzet van coronatoegangsbewijzen niet meer voldoet aan deze criteria, zoals de noodzakelijkheid, kunnen deze niet meer worden ingezet. Deze criteria zijn dus bepalend voor zowel de inzet van coronatoegangsbewijzen, als de afschaffing ervan. In het antwoord op vraag 1 van de fractie van GroenLinks is ingegaan op de duur van de inzet van toegangsbewijzen.

6. Op basis van welke criteria bepaalt de regering of een locatie of activiteit binnen een sector een essentiële voorziening betreft?

Het wetsvoorstel beperkt de mogelijkheid van de inzet van coronatoegangsbewijzen voor activiteiten en voorzieningen tot bepaalde sectoren die – met uitzondering van het onderwijs – als niet-essentieel te beschouwen zijn.

Deze sectoren zijn bij wet aangewezen. Het betreft sectoren die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers onderscheidenlijk gebruikers niet van primair belang zijn en waarvan het niet noodzakelijk is dat deze voor eenieder zonder meer toegankelijk zijn. Daarmee is niet gezegd dat het gaat om sectoren die niet belangrijk zijn voor de samenleving. Bedoeld is dat de tijdelijke voorwaarden ten aanzien van de toegang in deze sectoren minder vergaande gevolgen hebben.

7. Kan de regering op deze vragen ingaan en in het bijzonder op de gevolgen van het amendement-Paternotte/Kuiken12, waarmee vaccinatiebewijzen gelijk gesteld kunnen worden aan een negatief testbewijs of herstelverklaring?

Bij de beantwoording van de voorgaande vragen van de leden van de fractie van GroenLinks is het onderscheid tussen de verschillende type resultaten waarop een coronatoegangsbewijs gebaseerd kan worden, niet van belang. Vooralsnog zullen coronatoegangsbewijzen alleen worden gebaseerd op negatieve testuitslagen. Om deze bewijzen te kunnen baseren op vaccinatie tegen het coronavirus, is nadere besluitvorming over lagere regelgeving nodig, waarbij het parlement betrokken is door middel van een nahangprocedure. Ook indien deze lagere regelgeving tot stand wordt gebracht, blijft het mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen op basis van een negatieve testuitslag. Hooguit kan gesteld worden dat een bewijs van vaccinatie testen overbodig maakt. Op deze wijze ontstaat er voor de burgers de mogelijkheid om te kiezen voor een coronatoegangsbewijs dat het beste bij hen past.

8. Maatschappelijk gezien zijn de belangen die samenhangen met de Testwet groot, zowel waar het gaat om de inperking van burgerrechten als om de praktische implicaties voor ondernemingen. Het is, wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft, dan ook van groot belang dat de criteria waaronder in een bepaalde sector testbewijzen worden gevraagd, op voorhand bekend zijn. Daarin staan deze leden niet alleen, ook o.a. de Gezondheidsraad en het College voor de Rechten van de Mens wijzen op de noodzaak om de doelstellingen en voorwaarden in de wet per setting uiteen te zetten. Kan de regering daarom per sector en/of setting aangeven onder welke pandemische voorwaarden (aantal besmettingen, ziekenhuisopnames etc.) in de betreffende sector testbewijzen gevraagd moeten worden en wanneer deze weer afgeschaft dienen te worden?

In de brief van 17 mei jl. heeft het kabinet geschetst op welk moment en onder welke voorwaarden toegangstesten zal worden ingezet. Het toegangstesten zal – op grond van de nog te verkrijgen wettelijke basis – breed worden ingezet vanaf stap 3 in het openingsplan, voorzien op 9 juni. Met toegangstesten kunnen horecagelegenheden voor uiteten, culturele instellingen, en evenementen met de inzet van toegangstesten 100% van de capaciteit op 1,5m benutten. Daarnaast wordt publiek bij sportwedstrijden toegestaan, met inachtneming van 1,5m. Voor stap 4, voorzien op 30 juni, en stap 5, voorzien op 21 juli, overweegt het kabinet om in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toe te staan zonder toepassing van de 1,5 meter. Om een stap in het openingsplan te kunnen zetten zal gekeken worden naar het reproductiegetal en de druk op de zorg; ic-opnames en ziekenhuisopnames. Toegangstesten zijn niet meer noodzakelijk in stap 6, als de basismaatregelen kunnen worden losgelaten.

9. De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over mogelijke impliciete en expliciete discriminatie op basis van medische status of de bereidheid om te testen. Het amendement-Van der Staaij13 is aangenomen, waardoor er nu een expliciet verbod in de wet staat voor individuele organisaties om een onverplicht coronatoegangsbewijs te vragen. Hoe gaat de regering zorgen voor handhaving van een dergelijk verbod? Voor een onderneming kan het immers interessant zijn om een dergelijke toegangstest toch te vragen, zeker wanneer daarmee het risico op een (tijdelijke) sluiting vanwege een coronabesmetting kan worden voorkomen.

Het kabinet begrijpt de zorgen van de GroenLinks-fractie. Tegelijkertijd rekent het kabinet ook op de verantwoordelijkheid van de ondernemers en instellingen om zich aan de regels te houden. Hierover zijn de brancheverenigingen geïnformeerd. Sectoren waar testbewijzen worden ingezet zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor naleving van de regels en dat toezicht en handhaving primair langs bestuursrechtelijke weg geschiedt. Bij escalatie kan de politie worden gevraagd op passende wijze op te treden. Het toezicht en de handhaving op de zorgplicht die rust op ondernemers en instellingen is belegd bij de burgemeester. Dit wordt uitgeoefend door de aangewezen gemeentelijke ambtenaren en ambtenaren van politie. Mocht het toch voorkomen dat een ondernemer of instelling ten onrechte een toegangsbewijs vraagt, dan kan de burgemeester gebruik maken van de bevoegdheden uit de wet om op te treden. Tevens is met het amendement strafrechtelijke vervolging mogelijk gemaakt.

10. In het kader van het vorige punt: waarom heeft de regering ervoor gekozen om in deze wet een onderscheid te maken tussen verschillende soorten onderwijs? Op basis van welke argumenten is dit gedaan? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat dit, hoewel vanuit ander perspectief toegevoegd, ook drempelverhogend kan werken omdat leerlingen geen test willen doen?

Als het voor onderwijsinstellingen mogelijk wordt om met verplichte testbewijzen te werken, geldt dit alleen voor die onderwijsactiviteiten waar vanwege de veiligheid die testbewijzen bieden, de 1,5 meter afstand kan worden losgelaten. Een generieke verplichting tot het tonen van een testbewijs voor alle type onderwijsonderdelen is dan niet proportioneel, ook omdat er tussen instellingen en opleidingen verschil kan bestaan in de mate waarin het gebruik van verplichte testbewijzen tot een opschaling van het fysieke onderwijs leidt. Voor een deel van de onderwijsactiviteiten in het mbo en ho geldt dat de onderwijsactiviteit online kan worden aangeboden op een manier die, even goed als wanneer sprake zou zijn van fysiek onderwijs, de student in staat stelt het onderwijs te volgen en tentamens af te ronden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een grootschalig hoorcollege waarbij relatief weinig interactie plaatsvindt tussen student en docent of tussen studenten onderling. Tegelijkertijd kunnen er onderwijsactiviteiten zijn waarbij fysiek onderwijs meer aangewezen is dan in andere gevallen, bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van praktijkgericht onderwijs. Instellingen kunnen zelf de afweging maken of het fysiek aanbieden van een onderwijsactiviteit nodig is om de activiteit op een passende manier te kunnen aanbieden.

Van belang is dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken dienen voor studenten zonder testbewijs een alternatief aan te bieden, hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief. Instellingen zijn niet verplicht tot het bieden van een fysiek alternatief – online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens – maar wel wordt van een instelling een zorgvuldige belangenafweging verwacht waarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals de positie van de student met een extra ondersteuningsbehoefte, die in het bijzonder gebaat is bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden, zoals belemmeringen als gevolg van een functiebeperking, psychische klachten of familieomstandigheden.

Op het moment dat werken met testbewijzen bij amvb mogelijk zou worden gemaakt, is het aan onderwijsinstellingen om in samenspraak met hun medezeggenschapsraad de keuze te maken hier al dan niet mee te gaan werken en ook te bepalen voor welke onderwijsactiviteiten, voor zover bij amvb toegestaan, hiermee zal worden gewerkt.

11. In het kader van het punt over discriminatie: waarom heeft de regering ervoor gekozen om een onderscheid te maken tussen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)/hoger onderwijs (ho) en het primair onderwijs (po), door alleen voor de eerste categorie typen onderwijs testen in te zetten?

Ook voor leerlingen in het po en vo kan een gebrek aan fysiek onderwijs natuurlijk grote gevolgen hebben. De inspanningen van de regering om zoveel mogelijk fysiek onderwijs mogelijk te maken, richten zich dan ook evenzeer op die sectoren, als op het mbo en ho. Sinds 8 februari jl. kunnen leerlingen in het po weer volledig naar school. In het po is het bovendien niet verplicht om als leerlingen onderling en tussen leerlingen en personeel 1,5 meter afstand te bewaren. Op basis van het geldende beleid zouden testbewijzen dus in het po niet bijdragen aan het vergroten van de fysieke capaciteit van scholen. Voor het vo is de inzet dat de 1,5 meter afstand tussen leerlingen onderling die nu geldt, kan worden losgelaten. Uiterlijk 25 mei besluit het kabinet of dit al eerder mogelijk is dan bij stap 3 van het openingsplan. Voor het mbo en ho is de inzet ook dat de 1,5 meter afstand kan worden losgelaten, maar dit zal waarschijnlijk pas effectief zijn vanaf het nieuwe studiejaar. Als ook in het nieuwe studiejaar het loslaten van de 1,5 meter nog niet mogelijk blijkt in het mbo en ho, zal de regering de inzet van verplichte testbewijzen overwegen zodat ook in deze sectoren het fysieke onderwijs weer op grote schaal kan worden aangeboden.

Privacy

12. Wordt straks de restaurantmedewerker de beoordelaar van onze gezondheidssituatie? En wat voor Algemene Verordening Gegevensbescherming/AVG-rol krijgt deze medewerker: een verwerker, verwerkingsverantwoordelijke, ontvanger? Raadplegen is immers ook het verwerken van persoonsgegevens in de zin van de AVG. En moet de horecaondernemer, net als degene die evenementen organiseert, ineens ook verantwoordelijk worden gehouden voor het controleren of er niet gefraudeerd wordt met die testbewijzen?

Bij de toegang tot activiteiten en voorzieningen wordt met behulp van de applicatie CoronaCheck Scanner gecontroleerd of iemand beschikt over een geldig coronatoegangsbewijs. Daarbij wordt niet zichtbaar gemaakt op welk resultaat het toegangsbewijs is gebaseerd, zodat het niet kenbaar is of iemand negatief getest, gevaccineerd of hersteld is. Bij de controle van het coronatoegangsbewijs vindt volledig geautomatiseerde gegevensverwerking plaats, hetgeen de organisatie die verantwoordelijk is voor de activiteit of voorziening, inderdaad een verwerker in de zin van de AVG maakt. Overigens is in het wetsvoorstel uitdrukkelijk bepaald dat de Minister van VWS, die zorgt voor de inrichting en het beheer van de applicatie CoronaCheck Scanner, verwerkingsverantwoordelijke is voor deze geautomatiseerde gegevensverwerking. Met CoronaCheck Scanner wordt alleen gedurende een beperkt aantal seconden de initialen en de geboortemaand en -dag bij een geldig coronatoegangsbewijs getoond, zodat aan de hand van het legitimatiebewijs kan worden geverifieerd of het bewijs betrekking heeft op de toonder ervan. Vervolgens worden de gegevens uit CoronaCheck Scanner verwijderd. Op de organisatie die verantwoordelijk is voor de activiteit of voorziening waar toegangsbewijzen zijn voorgeschreven, rust de verplichting uitsluitend toegang verschaffen aan diegenen die beschikken over een geldig coronatoegangsbewijs.

13. In het kader van discriminatie: wanneer zelftesten niet snel tot de dagelijkse praktijk kunnen doordringen, blijven mensen afhankelijk van de aangeboden testlocaties, waarbij de reisafstanden in Nederland onacceptabel onderling van elkaar verschillen. Hierdoor kan er door de uitvoering van de wet nog steeds een groot verschil tussen burgers ontstaan. Welke eisen hanteert de regering voor de bereikbaarheid en nabijheid van testlocaties? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een fietsafstand van 20 minuten de maximale afstand zou moeten zijn en dat er anders sprake moet zijn van toestemming voor het gebruik van zelftesten?

Gemiddeld zijn momenteel alle testlocaties voor 91% van de burgers bereikbaar in 30 minuten enkele reis met de auto. Voor gemiddeld 60% van de burgers is een testlocatie binnen 20 minuten bereikbaar. We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis per auto of met het openbaar vervoer. Een afstand van max 20 minuten per auto of met openbaar vervoer lijkt een redelijke norm te zijn. Wel wordt nog gekeken naar de te hanteren bereikbaarheidsnorm, in verlengde van de motie van het lid van der Plas14 en de motie van de leden Paternotte en Aukje de Vries15.

14. In de Tweede Kamer is het amendement-Paternotte/Kuiken aangenomen, dat een vaccinatie- of immuniteitsbewijs gelijkstelt met een testbewijs. De Raad van State heeft er in zijn advies op gewezen dat voor een dergelijke gelijkstelling een aparte wet vereist is, omdat het veel verder strekt dan het huidige voorstel. Kan de regering, in het licht van het aangenomen amendement, een appreciatie geven van het advies van de Raad van State en een toelichting geven op de juridische risico’s die worden genomen wanneer het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen?

Aanvaarding van het als gevolg van het amendement Paternotte en Kuiken (Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 52) gewijzigde voorstel van wet levert naar het oordeel van de regering geen juridische risico's op. De Afdeling advisering van de Raad van State achtte een separate wet aangewezen voor de gelijkstelling van vaccinatiebewijs met een testbewijs. De Afdeling wees daarbij op het primaat van de wetgever en overwoog dat de gevolgen van een gelijkstelling mede in het licht van de aanstaande Europese verordening nog niet goed te overzien waren. De mogelijkheid om een coronatoegangsbewijs te baseren op een bewijs van vaccinatie is door het aangenomen amendement verankerd in de formele wet, waarbij door het amendement de gelijkstelling steviger in het wetsvoorstel tot uiting is gebracht. Indien na zorgvuldige overweging, mede op basis van adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT, besloten wordt gebruik te maken van deze delegatiegrondslag voor een ministeriële regeling, zal de gelijkstelling worden neergelegd in een algemeen verbindend wettelijk voorschrift. De democratische legitimatie wordt geborgd door middel van parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming over de gelijkstelling en een nahangprocedure voor de ministeriële regeling. Het voorstel voorziet erin dat het gebruik van een testbewijs altijd mogelijk blijft.

15. Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder «een onaanvaardbaar fysiek tekort» aan onderwijs? Met welke gronden kan een student (gedeeltelijke) opening van de school vragen op basis van de inzet van coronatoegangsbewijzen?

Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou nog sprake zijn van een onwenselijk tekort aan fysiek onderwijs omdat gemiddeld slechts een derde van het fysieke onderwijs kan worden aangeboden. Dit heeft zijn weerslag op het mentale welzijn van studenten en meer fysiek onderwijs is daarom nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. De vraag of wordt overgegaan tot invoering van verplichte testbewijzen wordt naast de vraag of sprake is van een onwenselijk tekort aan fysiek onderwijs dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen, ook bepaald aan de hand van de epidemiologische situatie, en de uitkomsten van de pilots sneltesten die op dit moment worden uitgevoerd in het mbo en ho. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar. Op basis van de uitkomsten van de pilots, de epidemiologische situatie en de ruimte die deze situatie biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs, wordt uiterlijk in juli advies gevraagd aan het OMT.

Overigens is er geen sprake van dat een student op basis van het wetsvoorstel het gebruik van verplichte testbewijzen door de instelling kan afdwingen of fysiek onderwijs van de instelling kan vragen. Op het moment dat bij lagere regelgeving mogelijk zou worden gemaakt dat instellingen met verplichte testbewijzen werken, is het aan de instelling om hierover een eigen keuze te maken en te bepalen of en zo ja voor welke delen van het onderwijs van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Wel is het zo dat het medezeggenschapsorgaan van een instelling invloed kan uitoefenen op de keuzes die een instelling hierin maakt; met het wetsvoorstel wordt geregeld dat de medezeggenschap een instemmingsrecht krijgt op de besluiten die de instelling neemt rondom het gebruik van testbewijzen en het stopzetten ervan, en de vormgeving.

Doelstelling van de wet

16. Kan de regering verduidelijken wat de doelstelling is van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen?

De inzet van coronatoegangsbewijzen heeft als doel bij het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus, onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden. Het kabinet is van mening dat door toegangstesten sectoren in de samenleving op verantwoorde wijze meer of sneller kunnen worden heropend en maatregelen kunnen worden versoepeld. In stap 3, 4 en 5 van het openingsplan kan met behulp van coronatoegangsbewijzen het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten, worden verhoogd.

Vaccinatiebewijs als alternatief voor toegangstesten

17. Hoe wil de regering omgaan met het advies van de Gezondheidsraad over de gelijkstelling van het vaccinatiebewijs aan het testbewijs (dat nog in ontwikkeling is), wanneer dat niet in lijn is met het voorliggende wetsvoorstel? Kan de regering hetzelfde aangeven voor een mogelijke afwijking tussen het advies van de Gezondheidsraad en het EU Green Certificate?

2 maart16 jl. is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over wat de verwachting is over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en hoe dit beoordeeld moet worden in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. Dit advies wordt verwacht in de tweede week helft van mei. De Gezondheidsraad is 20 mei met een advies gekomen over transmissie na vaccineren, waarmee het OMT een eerste inschatting zal maken van de mate van transmissie na vaccinatie op basis van de informatie van de Gezondheidsraad, waarbij is gevraagd de modelleringen van het RIVM te betrekken. Het advies van de Gezondheidsraad zal geen invloed hebben op de Europese verordening over het Digitaal Groen Certificaat. Deze verordening biedt een kader voor lidstaten voor het uitgeven, verifiëren en accepteren van vaccinatie-, test- en herstelcertificaten. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen welke versoepelingen worden gegund aan het hebben van een van deze certificaten. Het Gezondheidsraad advies en het daarop volgende OMT advies zullen wel invloed kunnen hebben op de eisen die op dit moment worden gesteld aan inkomende reizigers. Op basis van deze adviezen zal het Kabinet besluiten of gevaccineerde reizigers uitgezonderd kunnen worden op bijvoorbeeld de verplichte negatieve test en /of de quarantaine voor reizigers uit (zeer) hoogrisicogebieden

18. PACE heeft onderzoek gedaan naar de voorwaarden voor een vaccinatiebewijs. Een van de aspecten is dat niet alle mensen gelijke toegang hebben tot vaccinatie (dan wel testen of de CoronaCheck-app). Dit geldt ook voor mensen in Nederland. Denk aan niet-gedocumenteerden of mensen die onderliggende aandoeningen hebben waardoor ze zich niet kunnen laten inenten. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze groepen mensen als gevolg van het gebruik van de toegangstesten niet buitengesloten worden van een normaal sociaal bestaan in Nederland?

Het wetsvoorstel heeft de bedoeling om waar mogelijk met toepassing van toegangstesten bepaalde sectoren eerder te openen. Iedereen die aan de activiteiten in die niet-essentiële sectoren deel wil nemen, kan dat doen op basis van de daar geldende voorwaarden. Het testen zal kosteloos zijn en testlocaties goed beschikbaar, zodat de drempels voor het testen zo laag mogelijk zijn. De regering verwacht dat – conform het openingsplan – vanaf 30 juni een groot deel van de samenleving ook zonder toegangstesten open kan. Waar mogelijk worden voor personen die zich niet willen of kunnen laten testen, alternatieven gecreëerd voor deelname aan activiteiten of toegang tot voorzieningen. Daarbij komt dat het om een beperkte periode gaat. Het amendement van het lid Bikker17 over het niet uitsluiten van mensen die vanwege een beperking, een ziekte of omdat ze daardoor ontregeld raken, geen test kunnen ondergaan, zondert deze groep uit van het wettelijk verplichte coronatoegangsbewijs. Het kabinet onderzoekt nog hoe dit mogelijk kan worden gemaakt en gaat daarover in overleg met de GGD.

Herstelbewijs als toegangsbewijs

19. Hoe lang blijft na herstel van corona de status om te dienen als negatief testbewijs/vaccinatiebewijs gelijkwaardig?

Het besluit over de inzet van een herstelbewijs als toegangsbewijs wordt naar verwachting eind mei genomen. Voorafgaand aan het besluit hierover zal het kabinet een advies van het OMT over de geldingsduur vragen.

Uitvoering

20. Welke maatregelen heeft de regering genomen om fraude met toegangstesten te voorkomen? Welke ideeën heeft de regering uit andere landen opgepikt om toegangstesten fraudebestendig thuis uit te voeren? Vanaf welk moment kunnen burgers gebruikmaken van zelftesten?

De regering heeft daarvoor verschillende maatregelen genomen, zowel aan de kant van de testaanbieders als bij gebruik van de app. Testaanbieders moeten aan aansluitvoorwaarden voldoen. Daarnaast wordt bij gebruik van de app tweestapsverificatie toegepast voor het ophalen van het testbewijs en wordt bij het tonen van het testbewijs door de controleur om een identiteitsbewijs gevraagd. Deze controleert of de geboortedag, geboortemaand, eerste letter van de voornaam en eerste letter van de achternaam overeenkomen. Dat gebeurt op eenzelfde manier bij het papieren testbewijs. Bovendien kent het testbewijs een tijdelijke bruikbaarheid van 40 uur na testafname en wordt er in de CoronaCheck-app elke paar minuten een nieuwe QR-code getoond zodat tracering tussen de verschillende QR-codes niet mogelijk is. Kopiëren en op een later moment gebruiken door iemand met exact dezelfde initialen en geboorte dag/maand wordt daarmee in de praktijk bemoeilijkt.

De regering vindt het gebruik van zelftesten voor een toegangsbewijs op dit moment niet opportuun, omdat nu niet goed te controleren is wie de test heeft uitgevoerd en of de handelingen op een correcte wijze uitgevoerd zijn. Daarnaast zijn zelftesten minder gevoelig dan testen die door een professional zijn afgenomen. De regering kent geen voorbeelden uit andere landen waar al deze risico’s volledig gemitigeerd zijn. Onder de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) is een werkgroep opgericht die in kaart zal brengen welke werkbare opties er zijn om zelftesten voor toegang, al dan niet onder (digitale) begeleiding, mogelijk te maken. Dit onderzoek zal zich onder andere richten op voorbeelden uit het buitenland waarvan geleerd kan worden en technische mogelijkheden om de risico’s rondom de controleerbaarheid en gevoeligheid van zelftesten te mitigeren. Hiermee geef ik invulling aan motie Westerveld en Paternotte18.

21. Welke concrete eisen heeft de regering in de aanbesteding gesteld aan de aanbieders van toegangstesten? Kan de regering in het bijzonder ingaan op het aspect van het delen van de gegevens omtrent de medische status? Hoeveel en welke partijen krijgen hiertoe toegang? En hoe is geregeld dat privacy, zowel de technische als de humane aspecten daarvan, geborgd is? Hoe zijn (en/of worden) de eisen tot vernietiging van testinformatie uit het amendement- Paternotte/Agema19 uitgevoerd door de testbureaus? Zijn daar nog problemen te verwachten? Is er een algehele Data Protection Impact Assessment (DPIA, zoals bedoeld in artikel 35 AVG) op dit wetsvoorstel uitgevoerd?

De Minister van VWS heeft Stichting Open Nederland opdracht gegeven tot het realiseren van testcapaciteit voor het testen voor toegang om de samenleving eerder te openen. Stichting Open Nederland heeft daartoe een open house-regeling opgesteld om testaanbieders te contracteren die voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn openbaar en bevatten onder andere voorwaarden ten aanzien van de capaciteit, het voldoen aan de LCI-richtlijnen en geldende wet- en regelgeving (waaronder de AVG), IT-vereisten, beschikbaarheid en bereikbaarheid. Het bewaren van medische persoonsgegevens is wettelijk verplicht en deze wettelijke verplichting is door het amendement van de leden Paternotte en Agema gemaximeerd op 4 weken voor een negatieve testuitslag en 1 jaar voor een positieve testuitslag. Uitvoerende partijen zijn zelf wettelijk gezien verantwoordelijk om een DPIA met betrekking tot hun gegevensverwerking te doen. Daarnaast voert het Ministerie van VWS een DPIA uit voor de CoronaCheckapp en CoronaCheckscanner. De resultaten van deze DPIA zullen openbaar worden gemaakt. Hierop ziet de Autoriteit Persoonsgegevens toe.

22. Is er een DPIA uitgevoerd op de voorgenomen verwerkingen van persoonsgegevens en op de applicatie(s) zoals genoemd in artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een DPIA is uitgevoerd op de voorgenomen verwerkingen van persoonsgegevens en op de applicatie(s). Voor de pilotfase is er een DPIA opgesteld die beschikbaar is via rijksoverheid.nl en er wordt op dit moment gewerkt aan de DPIA die ziet op de inzet van beide applicaties vanaf het moment dat de wet in werking is getreden. Zodra deze DPIA gereed is, zal deze worden gedeeld met de Kamer.

23. Welke beveiligingseisen zijn gesteld aan de leverancier van de applicatie? Is hierop een onafhankelijke risicoanalyse uitgevoerd?

De regering kan de GroenLinks-fractie melden dat de applicaties CoronaCheck en CoronaCheck Scanner door de Minister van VWS beschikbaar worden gesteld. Tijdens de ontwikkeling van de applicaties is op verschillende manieren aandacht geweest voor veiligheid van de applicaties. Zo zijn er dreigings- en risicoanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in mogelijke dreigingen en kwetsbaarheden en zijn maatregelen genomen om deze te mitigeren. Bij de ontwikkeling van de applicaties wordt door een externe partij continu meegekeken naar de kwaliteit van de broncode. Alle applicaties en systemen zijn onderworpen aan meerdere penetratietesten. Dergelijke controleslagen worden blijvend uitgevoerd. De correcte werking van de systemen wordt continu gemonitord.

24. Aan welke andere applicaties waar de Minister (mede)verantwoordelijk voor is, zoals de CoronaMelder, CoronIT en HPZone of plaatsvervanger, wordt de in artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet genoemde applicatie gekoppeld?

De naam van deze applicatie is CoronaCheck. Van de genoemde applicaties is alleen een koppeling van CoronaCheck met CoronIT voorzien. Er is geen koppeling met CoronaMelder, HP Zone of GGD Contact.

25. Aan welke partijen worden de gegevens uit de in artikel 58re genoemde applicatie verstrekt?

De gegevens in het testbewijs op CoronaCheck worden versleuteld bewaard op de telefoon en niet verstrekt aan een partij zonder dat de gebruiker zelf dat initieert. Het proces is in korte lijnen als volgt:

  • De gegevens worden opgehaald in CoronaCheck nadat de gebruiker de unieke code en verificatiecode in CoronaCheck heeft ingevuld.

  • De gebruiker kan deze gegevens controleren en vervolgens op een knop «maak QR-code» klikken. De gegevens worden dan naar de zogenaamde signing server gestuurd waar de gegevens om worden gezet in een testbewijs; de QR-code. De partij die dit uitvoert is een verwerker van de testuitvoerders. De testuitvoerders hebben daarvoor een verwerkersovereenkomst afgesloten met deze partij. De testbewijzen komen vervolgens terug in CoronaCheck.

  • Op het moment dat de gebruiker toegang wil tot bij voorbeeld een evenement toont de gebruiker de QR-code aan de controleur bij de toegang van het evenement. De persoon die de toegang controleert bij het evenement scant de QR-code met CoronaCheck Scanner en ziet, als de gebruiker een geldig testbewijs heeft, op zijn scherm de initialen en geboorte dag en maand van de gebruiker. Als deze gegevens overeenkomen met de gegevens op het ID bewijs van de gebruiker mag de gebruiker naar binnen. De controleur mag deze gegevens niet opslaan.

  • Een toezichthouder kan bij toegang van het evenement aan de gebruiker vragen om de QR-code te tonen om te controleren of bij toegang van het evenement goed is vastgesteld dat de gebruiker een geldig testbewijs heeft. De toezichthouder scant de QR-code ook met CoronaCheck Scanner.

Gegevens worden daarmee verstrekt aan de verwerker van de testuitvoerders, controleur van het evenement of plaats waar de gebruiker toegang toe wil en in voorkomende gevallen aan de toezichthouder ter controle van de controleur van het evenement op de plaats waar de gebruiker toegang toe heeft verkregen. Voor alle verstrekkingen is een handeling van de gebruiker vereist. Gegevens worden niet aan andere partijen of personen verstrekt.

26. In artikel 58rg van het gewijzigd voorstel van wet is indirect te lezen dat de uitvoering van de test een geneeskundige behandeling is en dus daarmee onder de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) komt te vallen. Met uitzondering van Artikel 446, vierde lid Wgbo is de gehele Wgbo van toepassing op deze handeling. Hoe verklaart de regering dat er sprake is van een overeenkomst tussen de tester en de burger die de test ondergaat, als deze test een verplichting is? Een overeenkomst (vrije keuze/vraag, aanbod en aanvaarding van aanbod) en een verplichting bijten elkaar immers.

Het buiten toepassing stellen van artikel 446, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verheft boven elke discussie dat de bepalingen in het BW over de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijn op het uitvoeren van een test op infectie met het coronavirus. De verplichting om te kunnen beschikken over een testuitslag voor toegang tot een bepaalde voorziening doet niet af aan de vrijheid om een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan te gaan. De burger kan een keuze maken uit diverse aanbieders van testen en wordt nimmer verplicht om deel te nemen aan of toegang te vragen tot een activiteit of voorziening waarvoor een coronatestresultaat is vereist.

27. Als op het testen de Wgbo van toepassing is, is de tester verplicht om een dossier bij te houden van de «patiënt» en dit voor 20 jaar te bewaren. Nu stelt de regering in artikel II van het gewijzigd voorstel van wet een afwijkende bewaartermijn voor de testuitslagen voor. Daarin maakt de regering onderscheid tussen positieve en negatieve testuitslagen. Hoe verantwoordt de regering dit verschil? Waarom zouden positieve testuitslagen langer moeten worden bewaard? Ervan uitgaande dat dit dossier de in het voorgestelde artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet genoemde applicatie is: voor een Wgbo-dossier moet immers het resultaat van de geneeskundige behandeling niets uitmaken. Waar ligt de noodzaak om een positieve uitslag ten hoogste 1 jaar te bewaren? Impliceert dit dat er iets anders met deze uitslag wordt gedaan? De uitslag is immers noodzakelijk om toegang te kunnen verschaffen tot de desbetreffende gelegenheid. Wat wordt er met deze uitslag gedaan?

Op grond van artikel 7:454, derde lid, BW en artikel 7:454, derde lid, BW BES bedraagt de bewaartermijn van medische dossiers 20 respectievelijk 10 jaar. Voor medische dossiers met uitsluitend een testuitslag wordt hierop een uitzondering gemaakt.

In geval van een negatieve testuitslag volstaat een bewaartermijn van ten hoogste vier weken. Weliswaar is een negatieve testuitslag niet meer dan enkele dagen bruikbaar voor een coronatoegangsbewijs. Een termijn van maximaal vier weken is wenselijk voor toezicht en handhaving alsmede voor de gelegenheid van de geteste persoon om een klacht in te dienen op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).

In geval van een positieve test wordt de bewaartermijn op één jaar gesteld. Het verschil met negatieve testuitslagen is niet alleen dat de geldigheidsduur voor de eventuele toepassing als coronatoegangsbewijs aanzienlijk langer is, namelijk een periode van ongeveer zes maanden na het moment van besmetting waarin er slechts een kleine kans is op herinfectie en transmissie van het coronavirus naar anderen. Een positieve testuitslag kan ook anderszins relevant zijn. Naar de huidige inzichten zou voor een adequate bescherming tegen het coronavirus slechts eenmalige toediening van een vaccin nodig zijn wanneer iemand minder dan een half jaar geleden geïnfecteerd was, waar anders het desbetreffende vaccin tweemaal toegediend zou moeten worden. Er wordt onderzocht of eenmalige toediening van een vaccin ook volstaat wanneer de infectie een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Dat infectie heeft plaatsgevonden kan met een positieve testuitslag worden aangetoond. Daarom is het van belang een positieve testuitslag een jaar te bewaren. Er zijn geen aanwijzingen dat het bewaren van zo'n dossier daarnaast van belang is voor de geneeskundige behandeling van de geteste persoon. Daarvoor zal hij zich immers wenden tot een zorgaanbieder en deze zal een diagnose stellen op basis van eigen, actueel onderzoek.

28. Als op het testen de Wgbo van toepassing, geldt het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim is immers met het gewijzigd voorstel van wet «niet van toepassing» verklaard. Dit beroepsgeheim is in Nederland een zeer belangrijk goed en dient niet alleen het individuele belang van de patiënt, maar ook een algemeen belang, namelijk dat men in het medisch stelsel vertrouwen moet kunnen hebben en dat dat vertrouwen van de patiënt in de integriteit van de behandelaar niet geschaad mag worden. Men moet vrijelijk gebruik kunnen maken van de zorg, zonder dat anderen toegang kunnen krijgen tot het dossier en informatie daaruit kunnen ontvangen. Aan het schenden van dit beroepsgeheim kleeft tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Hoe verantwoordt de Minister het voornemen om zichzelf als verwerkingsverantwoordelijke aan te merken en daarmee dus te kunnen bepalen wat er met het dossier (en dus de applicatie) en de daarin verwerkte persoonsgegevens gebeurt? Hoe verantwoordt de Minister het feit dat hiermee testers tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn?

Het wetsvoorstel verklaart het medisch beroepsgeheim niet buiten toepassing. Dit recht blijft onverkort in stand. Voor zover het genereren van een coronatoegangsbewijs inzage vereist in het medisch dossier, heeft deze alleen plaats op verzoek van de patiënt. Dit is conform de Wgbo. De inzage beperkt zich tot het laatste testresultaat van de geteste persoon. Hierdoor wordt dus het medisch beroepsgeheim niet geschonden. Indien een hulpverlener in dit geval met toestemming van de patiënt gegevens verstrekt uit een medisch dossier, handelt hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Anders dan de leden van de fractie van GroenLinks veronderstellen, is de applicatie geen onderdeel van het medische dossier; de Minister van VWS heeft dus geen bemoeienis met het medisch dossier.

29. Als het testen onder de Wgbo komt te vallen, het medisch beroepsgeheim geldt en de Minister zich als verwerkingsverantwoordelijke ziet en dus zelf mag bepalen met wie de persoonsgegevens worden gedeeld, hoe zorgt de Minister ervoor dat partijen zoals CBS, RIVM en zijn eigen ministerie op geen enkele wijze deze persoonsgegevens verwerken (het in beheer hebben van de applicatie is ook verwerken in de zin van de AVG) en het medisch beroepsgeheim niet schenden?

De Minister van VWS heeft geen bemoeienis met het medisch dossier en met het testen; niet op grond van het wetsvoorstel en ook anderszins niet. De Minister is dus geen verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de burger en de uitvoerder van de test. Wel zorgt de Minister ervoor dat er op grond van een testuitslag desgewenst door de burger een coronatoegangsbewijs kan worden gemaakt. Daarvoor is de Minister van VWS de verwerkingsverantwoordelijke, namelijk voor de applicaties CoronaCheck en CoronaCheck Scanner, en bepaalt hij daarmee op welke wijze persoonsgegevens worden verwerkt. Daarbij is de Minister van VWS gebonden aan de geldende voorschriften over de verwerking van persoonsgegevens, die onder meer verlangen dat er een adequate juridische grondslag is voor het verstrekken van gegevens aan derden.

Bij de voorbereidingen van de uitvoering van de Europese verordening voor de Digitale Groene Certificaten (DGC) is onlangs gebleken dat hiervoor een iets andere werkwijze vereist is dan voor de Nederlandse coronatoegangsbewijzen op basis van een testresultaat. Aangezien het bij vaccinatie en herstel grotendeels om dezelfde gegevens gaat, is het onwenselijk om volledig gescheiden gegevensstromen in te richten voor een Europees certificaat enerzijds en een nationaal coronatoegangsbewijs anderzijds. Dit maakt dat de verwerking van persoonsgegevens voor coronatoegangsbewijzen die – indien daartoe besloten wordt – gebaseerd worden op vaccinatie en herstel, op een iets andere wijze zal plaatsvinden dan voorzien. De daarvoor benodigde grondslagen kunnen gevonden worden in de verordening, het onderhavige wetsvoorstel en de AVG. Nadere bestudering van de verordening heeft tot het inzicht geleid dat het vanuit zorgvuldigheid en transparantie de voorkeur heeft deze grondslagen te expliciteren in de Wpg zelf. Om daarin te voorzien, is deze week het proces gestart om met spoed een in omvang beperkte technische wetswijziging tot stand te brengen. De planning is erop gericht het wetsvoorstel tegelijk in werking te laten treden met de Europese verordening. Teneinde eventuele misverstanden over de samenhang tussen beide wetswijzigingen te voorkomen, benadrukt de regering dat het onderhavige voorstel van Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen als een eigenstandig wetsvoorstel behandeld kan worden. Dit is temeer van belang om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met de inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van een testresultaat.

30. Als het testen onder de Wgbo komt te vallen, het medisch beroepsgeheim geldt en de Minister zich als verwerkingsverantwoordelijke ziet, waar moet de burger terecht voor de uitoefening van zijn privacyrechten, waaronder het recht om persoonsgegevens te verwijderen, en onder welke wet (en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden en beperkingen) zal dit verzoek moeten worden behandeld? Is de regering zich ervan bewust dat onder medisch dossier persoonsgegevens te allen tijde moeten kunnen worden verwijderd op een eerste verzoek van de betrokkene, ook als er een bewaartermijn voor is opgesteld?

Voor het medisch dossier kan de burger voor de uitoefening van zijn rechten op grond van de bepalingen het BW over de geneeskundige behandelingsovereenkomst en op grond van de AVG terecht bij de uitvoerder van de test. Voor de werking van de applicatie CoronaCheck kan de burger op grond van de AVG terecht bij de Minister van VWS.

De maximale bewaartermijn voor medische dossiers waarin uitsluitend een testuitslag is opgenomen, doet inderdaad niets af aan het recht van betrokkene om deze gegevens te laten vernietigen op grond van artikel 7:455, eerste lid, BW.

31. Waarom kiest de Minister ervoor om niet enkel de applicatie beschikbaar te stellen en zichzelf (hoewel politiek verantwoordelijk) als verwerker in de zin van de AVG aan te merken en zich ook feitelijk ernaar te gedragen? In dat geval zijn de testers zelf verwerkingsverantwoordelijke en nemen ze een beschikbare dienst (de applicatie om resultaten te registreren) af en is de Wgbo probleemloos van toepassing.

In het wetsvoorstel wordt de Minister van VWS enkel als verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt vanwege het beschikbaar stellen van de applicatie. De Minister draagt er zorg voor dat burgers desgewenst kunnen beschikken over een betrouwbaar en veilig toegangsbewijs, dat ook op een veilige manier tot stand komt. Het wetsvoorstel maakt de Minister van VWS geen verwerker in de zin van de AVG. Het zijn de uitvoerder van de test en de geteste persoon die door middel van de applicatie CoronaCheck gegevens verwerken. De uitvoerders van de test zijn daarmee ook verwerkingsverantwoordelijke. De toepassing van de bepalingen in het BW over de geneeskundige behandelingsovereenkomst is reeds in bovenstaande antwoorden op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks aan de orde gekomen.

32. Nu het testen verplicht is gesteld voor deelname aan bepaalde gelegenheden, testers verplicht de door de regering voorgestelde applicatie voor dossiervorming moeten gebruiken, persoonsgegevens waarschijnlijk aan allerlei applicaties worden gekoppeld, gebruikt worden voor epidemiologisch onderzoek en verstrekt worden aan allerlei partijen, waarom schaart de regering het testen en de daaruit voortvloeiende verwerkingen niet als een publieke taakuitoefening onder de Wet publieke gezondheid en verklaart enkel die wet van toepassing?

Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling coronatoegangsbewijzen op basis van een testuitslag verplicht te stellen voor toegang tot daarbij te bepalen activiteiten en voorzieningen. Voor het tonen van het toegangsbewijs is het gebruik van de applicatie CoronaCheck voorgeschreven, maar niet voor dossiervorming door de uitvoerder van de test. Daarop blijven de reeds geldende regels van toepassing. Het wetsvoorstel biedt overigens geen grondslag om persoonsgegevens die nodig zijn voor het coronatoegangsbewijs aan allerlei applicaties te koppelen, te gebruiken voor onderzoek of aan allerlei partijen te verstrekken. Het wetsvoorstel staat alleen toe dat de persoonsgegevens worden gebruikt voor het maken van toegangsbewijzen.

33. Mocht de regering op de vragen 26 t/m 32 antwoorden dat de Minister zelf verwerkingsverantwoordelijke is, erkent de regering dan dat het juridisch niet te onderbouwen is, juridisch onverantwoord is en de uitvoering van deze bepalingen voor juridische problemen zorgt voor zover het gaat om het medisch beroepsgeheim en het delen van persoonsgegevens, de bewaartermijnen en, zeker niet onbelangrijk, de uitoefening van de rechten van betrokkenen?

De regering hoopt met de juridische analyse in de antwoorden op de vragen 26 t/m 32 de zorgen van de leden van de fractie van GroenLinks weggenomen te hebben. De toepasselijkheid van de Wgbo garandeert dat de rechten van burgers en de verplichtingen van teststraten helders zijn en goed zijn geborgd.

34. Is ten aanzien van de bovenstaande vragen een juridische analyse uitgevoerd?

De regering heeft een juridische analyse gegeven in de antwoorden op de vragen 26 t/m 32 de zorgen van de leden van de fractie van GroenLinks. De toepasselijkheid van de Wgbo garandeert dat de rechten van burgers en de verplichtingen van teststraten helders zijn en goed zijn geborgd.

35. De leden van de fractie van GroenLinks zijn behoorlijk verontrust geraakt door de informatie over de aanbieders van coronatesten in relatie tot deze wet. Kan de regering aangeven wat zij burgers biedt wanneer een testaanbieder niet goed functioneert en men aangewezen is op andere, verder gelegen locaties?

Het kabinet heeft de opdracht aan Stichting Open Nederland (SON) gegeven voor het opbouwen van de antigeen testcapaciteit. SON heeft een marktverkenning gedaan voor het doen realiseren van de opbouw van testcapaciteit. In de marktverkenning zijn verschillende eisen gesteld aan testaanbieders rondom de kwaliteit, prijs en beschikbaarheid. De testaanbieders die zich hebben aangemeld en door de notaris zijn ingeloot hebben aangegeven aan de gestelde eisen te kunnen en zullen voldoen. Het toezicht op de naleving van de LCI COVID-19 richtlijn ligt bij IGJ. Als blijkt dat een testaanbieder niet aan de contractuele voorwaarden kan voldoen, zal SON de betreffende testaanbieder hierop aanspreken. Mocht dat niet het gewenste resultaat opleveren, zal SON ook een testaanbieder kunnen opzeggen en een andere testaanbieder kiezen.

36. Op grond van artikel 58rc, derde lid, kunnen middels ministeriele regeling regels gesteld worden ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Kan de regering een gedetailleerde toelichting geven op de reikwijdte van dit artikel? Om welke gegevens gaat het wel en om welke gegevens gaat het expliciet niet? Betekent dit ook dat bij nadere regels aan partijen zoals het RIVM, CBS of VWS persoonsgegevens (en dus direct of indirect herleidbare gegevens en niet geaggregeerde data) voor eigen doeleinden kunnen worden verstrekt?

Indien noodzakelijk, worden op grond van artikel 58rc, derde lid, bij ministeriële regeling regels gesteld over de verwerking van persoonsgegevens ter uitvoering van het bieden van de gelegenheid zichzelf te testen of te laten testen op infectie met het coronavirus. Het betreft uitsluitend gegevens voor het faciliteren van testen, niet het testen zelf. Wanneer de huidige wijze van aanbod van testen voor toegang wordt voortgezet, is het niet noodzakelijk hiervoor extra persoonsgegevens te verwerken. Wanneer het aanbod wordt gewijzigd, kan het wel nodig zijn persoonsgegevens te verwerken. Stel dat wordt overgegaan tot het vergoeden van zelftesten die men zelf aanschaft. Afhankelijk van de vormgeving van de vergoeding, moeten dan onder meer financiële gegevens gecontroleerd kunnen worden of moet nagegaan worden of het een zelftest betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. Verder biedt artikel 58rc, tweede lid, de mogelijkheid te bepalen met welke frequentie met gratis zelftesten kan krijgen. Dan kan het nodig zijn bij te houden hoeveel zelftesten in een bepaalde periode aan iemand zijn verstrekt.

37. Hoe verloopt de controle op de uitvoering van de testen en het identificeren van coronabesmettingen als toegangsbewijs? Hoe verloopt de controle op het gebruik op locatie van de coronatoegangsbewijzen en welke uitvoeringsinstanties zijn hierbij betrokken? Hebben zij aangegeven over voldoende middelen en capaciteit te beschikken? Hoe heeft de regering zich hiervan verzekerd?

Het toezicht op de uitvoering van testen door de commerciële teststraten is belegd bij de IGJ. Via de website van Stichting Open Nederland wordt iemand doorgeleid naar beschikbare afspraakopties in de nabije omgeving. Op de testlocatie wordt de identiteit van de betreffende persoon vastgesteld. Op de locatie zelf is de ondernemer of de onderwijsinstelling verantwoordelijk voor het inrichten van een structuur om te controleren op coronatoegangsbewijzen. De ondernemer maakt gebruik van de applicatie CoronaCheck Scanner om de code van het testbewijs van de bezoeker of te controleren. Of de onderwijsinstelling tevens gebruik maakt van de CoronaCheck Scanner of ook een andere wijze van controle kan inrichten wordt bezien op het moment dat ervoor zou worden gekozen de mogelijkheid tot het werken met verplichte testbewijzen in het mbo en ho in te voeren. Als de CoronaCheck Scanner een groen vinkje geeft, dan worden ook de initialen en de maand en dag van zijn geboortedatum van de bezoeker of student gecontroleerd door te vragen om legitimatie. Hierbij worden er geen gegevens vastgelegd door de ondernemer of onderwijsinstelling. De burgemeester is het bevoegde bestuursorgaan voor toezicht en handhaving op de ondernemers die gebruik maken van toegangsbewijzen. Dit toezicht is gericht op naleving van de zorgplicht die rust op de ondernemer om ervoor te zorgen dat bezoekers de geldende maatregelen in acht kunnen nemen. De eerste verantwoordelijkheid ligt dus bij de ondernemer. Voor de onderwijsinstellingen is de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) belast met het toezicht. Aan zowel de IGJ, de IvhO als de VNG is gevraagd om een reactie op het wetsvoorstel en is gesproken over de toezichthoudende rol en de middelen en capaciteit om deze rol te kunnen vervullen.

38. Hoe wil de regering praktisch uitvoering gaan geven aan het amendement-Westerveld?20 Welke voorwaarden gaan gelden en vanaf wanneer kan men het gebruik van zelftesten in gebruik nemen?

Bij amendement is aan de wet een grondslag toegevoegd om ook een zelftest-uitslag om te kunnen zetten in een testbewijs. De regering ziet de voordelen van zelftesten. Thuis testen maakt het testen voor toegang laagdrempeliger en de tijd tussen afname en de activiteit kan verkort worden. Op dit moment vindt de regering het gebruik van zelftesten voor een toegangsbewijs nog niet opportuun. Bij zelftesten is nu niet goed te controleren wie de test heeft uitgevoerd en of de handelingen correct uitgevoerd zijn. Daarnaast zijn zelf afgenomen testen minder betrouwbaar dan een test die door een professional uitgevoerd is. Het gaat bij zelftesten weliswaar om dezelfde antigeentestcassette als bij een professionele afname, maar een professional kan de handelingen beter uitvoeren en kan een diepere monsterafname doen waarmee meer viraal materiaal geïsoleerd kan worden. Met de motie Westerveld en Paternotte21 heeft de Tweede Kamer de regering verzocht om te onderzoeken op welke wijze zelftesten zonder begeleide afname en met begeleide afname (op afstand) voor een toegangsbewijs kunnen worden gebruikt en de Tweede Kamer uiterlijk 1 juli over de voortgang te informeren. Een werkgroep onder de LCT is opgericht om de inzet van (begeleid) zelftesten voor het verkrijgen van een testbewijs te onderzoeken. Het doel van het onderzoek is in kaart brengen welke werkbare opties er zijn om zelftesten voor toegang, al dan niet onder begeleiding mogelijk te maken. Het onderzoek richt zich daarbij onder andere op voorbeelden uit het buitenland waarvan geleerd kan worden en technische mogelijkheden om de risico’s rondom de controleerbaarheid en gevoeligheid van zelftesten te mitigeren. Bij het uitwerken van de opties zal daarnaast aandacht zijn voor aspecten als ICT, fraudegevoeligheid, privacy en dataveiligheid. De regering streeft ernaar om de Tweede Kamer uiterlijk op 1 juli over de (tussen)uitkomsten te informeren?

39. Artikel 58ra, achtste lid bepaalt dat ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten geen regels worden gesteld. Dat begrijpen de leden van deze fractie. Echter, een besmette kok kan een aanzienlijke hoeveelheid vervolgbesmettingen met zich meebrengen. Kan de regering aangeven welke voorzorgen werkgevers kunnen nemen om te voorkomen dat grote besmettingshaarden vanuit personeel plaatsvinden, wanneer de samenleving middels de coronatoegangsbewijzen verder open gaat?

De werkgever blijft verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast en welke maatregelen worden getroffen om het risico op besmetting op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. Om de veiligheid op de werkvloer te borgen kan gedacht worden aan maatregelen als handen wassen, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats of het dragen van gelaatsbescherming of mondkapjes. Bovendien kan een werkgever stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Tot slot geldt uiteraard dat werknemers met klachten thuisblijven en zich laten testen.

Publiek draagvlak

40. De Gezondheidsraad heeft een goed advies gegeven over het gebruik van toegangstesten en vaccinatiebewijzen. Welke maatregelen heeft de regering genomen om eventuele schade als gevolg van het vragen van testbewijzen, te mitigeren? De Gezondheidsraad heeft hierbij de volgende zaken genoemd: fraude met testuitslagen, vermijdbare achterstand voor mensen die geen testbewijs kunnen of willen overleggen en schade door verminderd draagvlak voor de algemeen geldende preventieve basismaatregelen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering expliciet in te gaan op de laatste 2 punten.

De regering heeft verschillende maatregelen genomen om fraude met testuitslagen, zowel aan de kant van de testaanbieders als bij gebruik van de app tegen te gaan. Testaanbieders moeten aan aansluitvoorwaarden voldoen. Daarnaast wordt bij gebruik van de app tweestapsverificatie toegepast voor het ophalen van het testbewijs en wordt bij het tonen van het testbewijs door de controleur om een identiteitsbewijs gevraagd. Deze controleert of de geboortedag, geboortemaand, eerste letter van de voornaam en eerste letter van de achternaam overeenkomen. Dat gebeurt op eenzelfde manier bij het papieren testbewijs. Bovendien kent het testbewijs een tijdelijke bruikbaarheid van 40 uur na testafname en wordt er in de CoronaCheck-app elke paar minuten een nieuwe QR-code getoond zodat tracering tussen de verschillende QR-codes niet mogelijk is. Kopiëren en op een later moment gebruiken door iemand met exact dezelfde initialen en geboorte dag/maand wordt daarmee in de praktijk bemoeilijkt. Het wetsvoorstel heeft de bedoeling om waar mogelijk met toepassing van toegangstesten bepaalde sectoren eerder te openen. Iedereen die aan de activiteiten in die niet-essentiële sectoren deel wil nemen, kan dat doen op basis van de daar geldende voorwaarden. Het testen zal kosteloos zijn en testlocaties goed beschikbaar, zodat de drempels voor het testen zo laag mogelijk zijn. Daarbij komt dat het om een beperkte periode gaat; de regering verwacht dat vanaf 30 juni een groot deel van de samenleving ook zonder toegangstesten open zal zijn. Het amendement van het lid Bikker22 over het niet uitsluiten van mensen die vanwege een beperking, een ziekte of omdat ze daardoor ontregeld raken, geen test kunnen ondergaan, zondert deze groep uit van het wettelijk verplichte coronatoegangsbewijs. Het kabinet onderzoekt nog hoe dit mogelijk kan worden gemaakt en gaat daarover in overleg met de GGD.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De opbrengst van testen voor deelname aan een in het wetsvoorstel gedefinieerde gelegenheid is afhankelijk van de prevalentie, het vóórkomen van besmettelijke personen in de populatie. Dit wordt ook wel de a priori kans genoemd. Gezien het feit dat de testkarakteristieken, met name sensitiviteit, specificiteit en positief en negatief voorspellende waarde afhangen van de prevalentie, vragen de leden van de fractie van D66 de regering om aan te geven wat de verwachte prevalentie van COVID-19 in de komende twee maanden is.

De D66 fractie vraagt om aan te geven wat de verwachte prevalentie van COVID is in de komende twee maanden. Voor de besluitvorming omtrent de stappen van het openingsplan wordt gekeken naar de druk op de zorg. De druk op de zorg wordt hier dus gebruikt als indicator van de epidemiologische situatie, die op zijn beurt weer een afspiegeling is van de prevalentie en ook de vaccinatiegraad. Het RIVM maakt – op basis van modellen – prognoses over de druk op de zorg op de korte en middellange termijn. Hierbij wordt gekeken naar het te verwachten aantal ziekenhuis- en IC-opnames per dag en de te verwachten bedbezetting. De prognoses worden regelmatig bijgesteld voor nieuwe besluitvorming. De meest recente prognoses zijn te vinden via: Technische briefing: «Update coronavirus» | Tweede Kamer der Staten-Generaal (zie link naar presentatie Jaap van Dissel). In de scenario’s op de korte en lange termijn prognoses is te zien dat de druk op de zorg en dan met name de IC de komende maanden flink zal terug lopen. De aanname is dat dit het resultaat is van een afnemende prevalentie. Omdat er met verschillende scenario’s wordt gewerkt, is er sprake van een bandbreedte en niet een enkel getal. Een precies getal voor de verwachtte prevalentie voor de komende twee maanden is daarom niet aan te geven.

Kan de regering aangeven welke coronatesten zullen worden ingezet bij de invoering van de wet coronatoegangsbewijzen?

In deze pandemie is gebleken dat geen enkele test volledige zekerheid biedt. Tegelijk is gebleken dat een aantal testen met name goed zijn in het opsporen van besmettelijke personen. Dit zijn antigeen testen, de ademtest en de PCR en de LAMP. Bij de Fieldlab experimenten is gebleken dat besmettelijke mensen inderdaad door toegangstesten opgepikt werden en die kwamen dus niet binnen. Bovendien werd met het testen een aantal mensen die geen klachten hadden juist wel opgespoord die daarna in quarantaine kunnen gaan en waar bron- en contactonderzoek wordt uitgevoerd. Daarom zijn er na de evenementen geen grote uitbraken gezien.

Kan de regering voorrekenen hoe de hierboven genoemde testkarakteristieken zijn bij verschillende niveaus van prevalentie, waaronder de huidige prevalentie van 150.000 besmette personen op 17,5 miljoen inwoners en de verwachte prevalentie in de komende twee maanden? Met name willen de leden van de D66-fractie weten hoeveel echt-positieve en hoeveel fout-positieve testen er gevonden worden per 1000 deelnemers aan een evenement bij de verschillende niveaus van prevalentie.

Alle testen hebben een sensitiviteit en specificiteit. Daarnaast is de voorspellende positieve en negatieve waarden van de testen afhankelijk van de prevalentie op het moment van test afname. Bij een dalende prevalentie, zoals de komende tijd de verwachting is, zal de positief voorspellende waarde afnemen. Dit betekent dat het aantal positieve uitslagen laag zal zijn met in verhouding een toename van vals positieven.

Kan de regering voorrekenen wat bij de verschillende prevalentieniveaus het te verwachten aantal voorkómen infecties en ziekenhuisopname is en welke impact dat heeft op het verloop van de verspreiding van het virus?

Hiervoor verwijst de regering naar het openingsplan Openingsplan: scenario naar heropening samenleving (bestuurdersversie) | Kaart | Rijksoverheid.nl. Hierin is te zien wat de verwachtte druk op de zorg zal zijn, als coronatoegangsbewijzen vanaf de stappen 3 tot en met 5 ingevoerd worden. De coronatoegangsbewijzen voor toegangstesten wordt vanaf stap 2 stapsgewijs opgebouwd.

Indien de prevalentie afneemt in de komende maanden, hoe zijn dan de opbrengsten in de zin van het te verwachten aantal voorkómen infecties, ziekenhuisopnames en IC-opnames van het gebruik van testbewijzen, bijvoorbeeld bij een prevalentie van 100.000 en bij 50.000 besmettelijke personen in Nederland?

Hiervoor verwijst de regering naar het openingsplan Openingsplan: scenario naar heropening samenleving (bestuurdersversie) | Kaart | Rijksoverheid.nl. Hierin is te zien wat de verwachtte druk op de zorg zal zijn, als coronatoegangsbewijzen vanaf de stappen 3 tot en met 5 ingevoerd worden. De coronatoegangsbewijzen voor toegangstesten wordt vanaf stap 2 stapsgewijs opgebouwd.

Is er een opbrengst van het gebruik van testbewijzen te benoemen door de regering voor wat betreft het aantal te voorkómen infecties, ziekenhuisopnames, IC-opnames of andere uitkomst die zo laag is dat de regering de maatregel niet meer proportioneel acht en welke waarde betreft dit dan?

De regering meent dat de inzet van toegangsbewijzen niet langer proportioneel is op het moment dat de basismaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, zoals de 1,5 meter afstandsnorm, niet meer nodig zullen zijn. Op enig moment in de komende tijd zal besloten wanneer die basismaatregelen (stap 6 in het openingsplan) kunnen worden losgelaten23. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl.24 staat in stap 6 ook aangegeven dat het coronatoegangsbewijzen niet meer zal worden ingezet. Om stap 6 te kunnen zetten zal, net als bij alle stappen in het openingsplan, gekeken worden naar het reproductiegetal en de druk op de zorg; ic-opnames en ziekenhuisopnames.

Is deze in de vorige vraag benoemde ondergrens van de opbrengst om te rekenen naar een prevalentie van besmettelijke mensen in de maatschappij de grens waaronder de regering de maatregel niet meer proportioneel vindt?

De beantwoording van deze vraag is verwerkt in het antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie van D66.

Kan deze in de vorige vragen genoemde ondergrens ook regionaal bepaald worden en kunnen de coronatoegangsbewijzen dan ook regionaal worden toegepast?

Het kabinet heeft besloten dat de maatregelen in het openingsplan en de routekaart nationaal worden ingezet en niet regionaal.

Is de regering bereid om deze ondergrens in prevalentie, dus het aantal geschatte besmettelijke personen in Nederland zoals nu dagelijks door het RIVM in het dashboard wordt vermeld, in een AMvB of ministeriele regeling op te nemen, zodat het vooraf helder is wanneer deze wetsartikelen buiten werking zullen worden gesteld?

De ervaring van het afgelopen jaar leert dat het versoepelen en verzwaren van maatregelen zich niet altijd laat vangen in cijfers. Een bepaalde flexibiliteit is daarbij gewenst. Het opnemen van waarden zoals prevalentie in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling past daar niet bij. Tegelijkertijd hecht de regering ook aan het bieden van duidelijkheid en perspectief. Daarom heeft de regering het openingsplan en de bijbehorende routekaart opgesteld om de samenleving op een overzichtelijke manier perspectief te bieden op de versoepelingsstappen, die de komende periode gezet kunnen worden.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de Fractie-Nanninga

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft middels een stand van zakenbrief van 13 april 202125 naar eigen zeggen invulling aan de bepalingen van artikel 58s van de Wpg. Hij meent daarnaast te voldoen aan een hele rits van moties, waarvan een aantal van ruim 3 maanden geleden dateert. Daarmee neemt hij ruim de tijd om aan zijn plicht te voldoen. De leden van de Fractie-Nanninga vragen hoe de regering in dat kader het feit weegt dat de Staten-Generaal nauwelijks een week de tijd krijgen om de informatievoorziening van de Minister te beoordelen. Is dit hoe de regering een nieuwe bestuurscultuur van macht en tegenmacht voor zich ziet? Vindt de regering het ook niet onhandig om juist in de week voor het voorjaarsreces de Staten-Generaal met de gewenste spoedbehandeling van de twee wetsvoorstellen – het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19 en het onderhavige wetsvoorstel – onder druk te zetten en daarmee een kwalitatief goede afweging onmogelijk te maken?

De regering acht het onder de bijzondere omstandigheden van de bestrijding van de epidemie van COVID-19 die spoedeisende maatregelen vergen en gegeven de extra waarborgen van hoofdstuk Va Wpg omtrent de totstandkoming van ministeriële regelingen, toelaatbaar dat delegatie plaatsvindt naar een ministeriële regeling om te bepalen bij welke activiteiten en voorzieningen coronatoegangsbewijs worden ingezet. Het is noodzakelijk om met spoed tijdelijke regelingen tot stand te kunnen brengen om de maatregelen te treffen die nodig zijn in snel veranderende omstandigheden. Daar komt bij dat de inzet van coronatoegangsbewijs is gekoppeld aan de voorschriften die thans ook al direct bij ministeriële regeling worden getroffen met gebruik van de daarvoor reeds bestaande grondslagen in hoofdstuk Va Wpg. Tot slot wordt gewezen op de clausules die het wetsvoorstel verbindt aan de delegatiegrondslag. Om regels te mogen stellen moet voldaan zijn aan – kortweg – noodzaak, subsidiariteit, proportionaliteit, maatschappelijk belang, uitvoerbaarheid en voorzorgsmaatregelen. De regering is de Eerste Kamer erkentelijk voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel.

Kan de regering de modellen waarop de prognoses van onder andere het OMT en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) zijn gebaseerd, openbaar maken? Zo nee, waarom niet?

In de brief van 23 maart26 staat aangegeven dat het RIVM de modellen die voor het onderzoek naar het nieuwe coronavirus worden gebruikt in internationale wetenschappelijke «peer reviewed» tijdschriften publiceert en de broncode van deze rekenmodellen beschikbaar stelt op de website27 van het RIVM. Daarnaast probeert RIVM de complexe rekenmodellen op een zo publieksvriendelijk mogelijke uit te leggen in woord en beeld.28 De rekenmodellen worden op basis van nieuwe inzichten, nieuwe vraagstellingen en nieuwe gegevens regelmatig geactualiseerd en verbeterd. Ook deze verbeteringen worden (peer-reviewed) gepubliceerd, maar – net als in de landen om ons heen – gebeurt dat met enige vertraging. Deze uitkomsten worden wel al in een vroeg stadium gedeeld met het OMT, het kabinet en de Kamer, omdat het belangrijk is dat het beleid op alle beschikbare kennis wordt gebaseerd. De onderliggende data waarmee de modellen worden gevoed, kunnen niet online gepubliceerd worden. De reden hiervoor is dat publicatie van deze data in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensverklaring (AVG). De data die wel gedeeld kunnen worden zijn beschikbaar via de opendatabestanden29 van het RIVM.

Is de regering van mening dat een in de Nederlands gezondheidszorg gebruikelijke figuur van «second opinion» bijdraagt aan de verhoging van de kwaliteit van de zorg? Indien het voorgaande instemmend wordt beantwoord, waarom wordt voor zoiets fundamenteels als de modellen en berekeningen van het OMT en het RIVM, die de grondslag zijn voor het extreem ingrijpende beleid van de regering, niet onafhankelijk en openbaar aan controle onderworpen? Worden deze modellen en berekeningen met regelmaat getoetst en bijgesteld indien de verwachte cijfers niet overeenkomen met de realiteit?

Zoals in het antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie-Nanninga is aangegeven, achten de Minister van VWS en het RIVM het belangrijk dat onderzoek goed wordt uitgevoerd en onafhankelijk wordt getoetst. Daarom worden alle rekenmodellen ook peer-reviewed gepubliceerd.

Hoe denkt de regering een tweedeling in de maatschappij te voorkomen tussen mensen die gevaccineerd zijn en vanwege overheidsbeleid vrij toegang hebben tot deelname aan de maatschappij, en mensen die dat niet zijn? Wat is het concrete perspectief voor jongeren, die gegeven het beleid, het langst coronabeperkende maatregelen opgelegd krijgen? Hoe realistisch acht de regering het naleven van de coronabeperkende maatregelen door gezonde jongeren met dit tempo van vaccineren?

Zoals ik al vaker heb aangegeven, ben ik tegen iedere vorm van vaccinatiedrang en -dwang. Zoals ik in de brief van 4 mei30 jl. heb toegelicht, zijn er drie belangrijke afhankelijkheden waaraan voldoen moet worden voordat vaccinatiebewijzen ingezet kunnen worden in Nederland. Zo moet de inzet van vaccinatiebewijzen medisch verantwoord zijn. De Gezondheidsraad is 20 mei met een advies gekomen over transmissie na vaccineren, waarmee het OMT een eerste inschatting zal maken van de mate van transmissie na vaccinatie op basis van de informatie van de Gezondheidsraad, waarbij is gevraagd de modelleringen van het RIVM te betrekken. Ook zal het OMT adviseren over welke maatregelen voor reizigers (testverplichting/quarantaineplicht/dringend advies voor thuisquarantaine) aangepast kunnen worden, gezien wat er nu bekend is over transmissie na vaccinatie, voor reizigers met een vaccinatiebewijs. Daarnaast zal de inzet van vaccinatiebewijzen technisch mogelijk moeten zijn en dienen de juridische grondslagen goed vorm te zijn gegeven. Ook wordt in de Kamerbrief van 4 mei jl. uitgelegd dat ik verwacht dat begin juni het kabinet een besluit kan nemen over het al dan niet inzetten van vaccinatiebewijzen binnen Nederland, n.a.v. de eerder genoemde afhankelijkheden. Uw Kamer kan zich hier dan over beraden.

In de stappen 3, 4 en 5 van het openingsplan worden de maatregelen stapsgewijs afgeschaald totdat de samenleving zich weer op het risiconiveau «waakzaam» bevindt en daarna alleen de basismaatregelen nog gelden. Besluitvorming over onder meer groepsgrootte, 1,5 meter tussen leerlingen in het (voortgezet) onderwijs, reizen en mondkapjes worden in een update van het openingsplan verwerkt. Ook wordt op enig moment in de komende tijd besloten wanneer de overige basismaatregelen, zoals de 1,5 meter, (stap 6) kunnen worden losgelaten.

Een belangrijke factor daarbij is het vaccinatietempo. De voorspelling is dat begin juli elke volwassene in Nederland die dat wil de mogelijkheid heeft gekregen voor het halen van tenminste één prik. Op dit moment ligt het vaccinatietempo op ongeveer één miljoen prikken per week. Dit zal in juni verder oplopen naar een verwacht tempo van ruim anderhalf miljoen prikken per week.

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Allereerst hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen over het algehele nut en de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Zij betwijfelen of het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan het bewerkstelligen van het door de regering beoogde doel. De inzet van coronatoegangsbewijzen zou ervoor moeten zorgen dat verschillende organisaties binnen de «niet-essentiële» sectoren weer hun deuren kunnen openen. Dit komt volgens de regering veel organisaties ten goede. De leden van de PvdA-fractie merken echter op dat een groot deel van de organisaties waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft, zich negatief heeft geuit over het voorliggende wetsvoorstel. Koninklijke Horeca Nederland heeft geconcludeerd dat het overgrote deel van de horecaondernemers niet bereid is om testbewijzen als voorwaarde voor toegang in hun horecabedrijf in te zetten. Ook de meeste organisaties in de culturele sector uitten hun onvrede over het wetsvoorstel. Zij noemen het zelfs een «nekslag voor de culturele sector». Hoewel nu ook aan gevaccineerde en herstellende personen toegang wordt verleend, blijven de meeste mensen afhankelijk van het testen voor een toegangsbewijs. De Fieldlab-experimenten hebben uitgewezen dat het testen voor toegang in de bovengenoemde sectoren een hoge drempel is voor bezoekers. Hoe reageert de regering op deze bezwaren? Deelt de regering de zorgen dat het testen voor toegang in sommige sectoren een te hoge drempel kan zijn voor bezoekers?

Het wetsvoorstel beoogt om met de inzet van coronatoegangsbewijzen sectoren eerder meer ruimte te geven dan het epidemiologische beeld eigenlijk toelaat. Daarbij valt te denken aan een hoger aantal bezoekers en in een latere fase van de pandemie mogelijk het loslaten van de 1,5m achter de ingang. Dit is voor ondernemers en instellingen een belangrijke stap om hun vak uit te oefenen en geld te verdienen en voor burgers om meer mogelijkheden te hebben.

Het klopt dat sommige sectoren zich kritisch hebben uitgelaten over het wetsvoorstel. De regering wil nogmaals benadrukken dat het niet gaat om een testverplichting, maar om een vrijwillige mogelijkheid om testen in te zetten en daarmee een extra versoepeling mogelijk te maken. Het is aan elke ondernemer of instelling zelf om te besluiten wel of geen coronatoegangsbewijzen in te zetten. Het laat zich daarom slecht denken dat dit wetsvoorstel een extra belemmering, laat staan een nekslag, zou zijn voor ondernemers, nu enkel meer mogelijk wordt gemaakt door deze wet, en op geen enkele manier extra barrières worden ingebouwd. Daarbij hecht de regering er ook aan te vermelden dat niet alle brancheverenigingen en sectoren, en ook niet alle ondernemers binnen sectoren zich kritisch hebben uitgelaten over dit wetsvoorstel. De regering acht dit wetsvoorstel daarom nog steeds van belang en proportioneel.

Het kabinet gaat ervan uit dat de periode waarin coronatoegangsbewijzen nodig zijn voor ruimere heropening van sectoren, beperkt is. Dit hangt onder andere samen met de oplopende vaccinatiegraad en de situatie in de ziekenhuizen.

Daarnaast dient het kabinet zich voor te bereiden op onvoorziene gebeurtenissen, zoals een nieuwe COVID-variant die resistent is voor de vaccins. Ook in dat geval kan deze wet helpen om niet opnieuw in een zelfde lockdown terecht te komen als we de afgelopen maanden hebben gezien.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich hierbij tevens af in hoeverre het wetsvoorstel nog als proportioneel gezien kan worden. Het doel van het (gedeeltelijk) openen van de samenleving moet in verhouding staan tot de maximale duur van de maatregelen (naar verwachting één à twee maanden), de hoge kosten die met het testen gepaard gaan en de enorme inzet van ondernemers die nodig is om een compleet nieuwe testinfractuur op te zetten en te laten slagen. In hoeverre vindt de regering, met de bezwaren vanuit bovengenoemde sectoren in het achterhoofd, het voorliggende wetsvoorstel nog proportioneel? Deze leden vinden het, gelet op de proportionaliteit, passender om het wetsvoorstel alleen te laten gelden voor de niet-essentiële sectoren die positieve gevolgen van het voorstel ondervinden. Hoe staat de regering tegenover de mogelijkheid tot het beperken van het verplicht stellen van testbewijzen tot evenementen waar voldoende afstand houden niet of nauwelijks mogelijk is?

In de brief van 17 mei jl. is toegelicht dat in stap 3 met toegangstesten horecagelegenheden voor uiteten, culturele instellingen, en evenementen 100% van de capaciteit op 1,5m kunnen benutten. Daarnaast wordt publiek bij sportwedstrijden toegestaan, met inachtneming van 1,5m. Belangrijke voorwaarde is dat het in alle gevallen gaat om geplaceerde activiteiten en evenementen. In stap 4, voorzien op 30 juni, en stap 5, voorzien op 21 juli, wordt in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toegestaan zonder toepassing van de 1,5 meter. Op basis van bovenstaande wordt concreet gemaakt wat ondernemers en instellingen dus te winnen hebben met de inzet van toegangstesten: het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten wordt substantieel verhoogd zodat rendabelere exploitatie mogelijk is voor de ondernemers die voor gebruik van toegangstesten kiezen. De regering wil deze ondernemers deze mogelijkheid bieden en dat niet al op voorhand uitsluiten door het toegangstesten te beperken tot evenementen waar voldoende afstand houden niet of nauwelijks mogelijk is.

Daarnaast is het doel van de regering om, terwijl de samenleving wordt geopend, verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. Hierbij zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat, als je verspreiding wil voorkomen, de sectoren moeten worden aangepakt waar het risico het grootst is. Heeft de regering gegevens die aantonen dat de sectoren waarvoor het wetsvoorstel bedoeld is, de grootste risico’s met zich meebrengen in vergelijking tot andere sectoren? Op 17 mei jl. is besloten dat nieuwe versoepelingen worden doorgevoerd en daarmee mogen ook sommige binnenlocaties nu ook hun deuren openen: sportscholen en zwembaden mogen worden geopend en ook sekswerkers mogen weer werken, zonder dat er een coronatoegangsbewijs nodig is voor bezoekers. Horecaondernemingen en culturele organisaties geven aan dat zij ook kunnen voldoen aan de coronarichtlijnen en de afstand van 1,5 meter voor bezoekers. Waarom is het voor deze niet-essentiële organisaties niet mogelijk om mensen zonder test te ontvangen en voor organisaties waar de versoepelingen voor gelden wel? Hoe legt de regering deze keuze uit? Begrijpt de regering dat deze verschillende maatregelen voor verschillende sectoren in de praktijk verwarrend is en dat het draagvlak hierdoor mogelijk afneemt?

Doel van de maatregelen is om contacten tussen mensen en daarmee de verspreiding van het virus zo veel mogelijk af te remmen. Helaas is het niet mogelijk om per maatregel exact aan te geven wat het effect van die specifieke maatregel is op de verspreiding van het virus. In het algemeen kan er wel gezegd worden dat langdurige contacten risicovoller zijn dan kortdurende contacten, en dat het virus binnen zich makkelijker lijkt te verspreiden dan buiten. In het vormgeven van de maatregelen wordt met dit soort inzichten rekening gehouden door bijvoorbeeld buiten eerder meer mogelijk te maken dan binnen. Daarnaast is er natuurlijk ook altijd oog voor de maatschappelijke impact van maatregelen; reden om bij de versoepeling van de maatregelen te beginnen met buiten meer mogelijk maken, bijvoorbeeld het openen van de terrassen.

Het toegangstesten is niet bedoeld om sectoren veiliger te kunnen openen, daarvoor zijn de basismaatregelen en de protocollen bedoeld. Het doel van het toegangstesten is sectoren eerder te kunnen laten openen of onder ruimere voorwaarden. Met toegangstesten kunnen vanaf stap 3 in het openingsplan horecagelegenheden voor uiteten, culturele instellingen, en evenementen met de inzet van toegangstesten 100% van de capaciteit op 1,5m benutten. Daarnaast wordt publiek bij sportwedstrijden toegestaan, met inachtneming van 1,5m. In stap 4, voorzien op 30 juni, en stap 5, voorzien op 21 juli, wordt in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toegestaan zonder toepassing van de 1,5 meter. Met het toegangstesten wordt dus meer mogelijk gemaakt, in deze gevallen het vergroten van de bezoekersaantallen waardoor voor de betreffende ondernemers het mogelijk is hun exploitatie rendabeler mogelijk te maken dan zonder toegangstesten het geval zou zijn.

Verder hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over de toegankelijkheid van fysiek onderwijs voor studenten. Zij vinden het positief dat de regering de drempel voor testen verlaagt, door de mogelijkheid van gratis zelftesten voor het onderwijs aan te bieden. Zij vragen of deze zelftest ook als «coronatoegangsbewijs» kan dienen, als dit verplicht zou worden in het onderwijs. Daarnaast vragen zij waarom de regering het gebruik van zelftesten wel veilig acht als toegangsbewijs voor het onderwijs en niet als toegangsbewijs voor niet-essentiële sectoren. Kan de regering deze keuze nader toelichten?

De zelftesten die de regering voor het onderwijs beschikbaar heeft gemaakt dienen niet als toegangsbewijs. Ze zijn bedoeld om beter zicht te krijgen op de verspreiding van het virus. Gebruik van de zelftesten door studenten en leerkrachten is volledig vrijwillig en deelname is niet bepalend voor de mate waarin de student of leerkracht toegang tot de onderwijsinstelling heeft. Op dit moment vindt de regering het gebruik van zelftesten voor een toegangsbewijs nog niet geschikt. Bij zelftesten is nu niet goed te controleren wie de test heeft uitgevoerd en of de handelingen correct uitgevoerd zijn. Daarnaast zijn zelf afgenomen testen minder betrouwbaar dan een test die door een professioneel uitgevoerd is. Het gaat bij zelftesten weliswaar om dezelfde antigeentestcassette als bij een professionele afname, maar een professional kan de handelingen beter uitvoeren en kan een diepere monsterafname doen waarmee meer viraal materiaal geïsoleerd kan worden. De motie Westerveld en Paternotte31 heeft de regering verzocht om te onderzoeken op welke wijze zelftesten als toegangsbewijs gebruikt kunnen worden. Om hier invulling aan te geven is een werkgroep onder de LCT opgericht die in kaart zal brengen welke werkbare opties er zijn om zelftesten voor toegang, al dan niet onder begeleiding, mogelijk te maken. Hierbij worden ook de ervaringen van de opschaling van vrijwillige zelftesten in het onderwijs betrokken.

Ook achten deze leden het, samen met de Inspectie van het Onderwijs, van groot belang dat er een fysiek alternatief wordt geboden voor studenten die geen coronatoegangsbewijs kunnen tonen. In de laatste wijziging van de wettekst staat beschreven dat in een AMvB vastgelegd moet worden dat de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd wordt voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt. Op welke manier denkt de regering deze toegankelijkheid te kunnen waarborgen? Kan de regering garanderen dat er, naast online alternatieven, ook fysieke alternatieven worden geboden voor studenten die geen coronatoegangsbewijs kunnen tonen? De Inspectie van het Onderwijs benadrukte eerder dat het onduidelijk was hoe de «inspanningsplicht» van onderwijsinstellingen om fysieke alternatieve te bieden voor studenten zonder coronatoegangsbewijs eruit moest zien. Kan de regering zorgen dat voor de uitvoerende onderwijsinstellingen verduidelijkt wordt wat er precies van hen wordt verwacht met betrekking tot deze «inspanningsplicht»?

Er is geen sprake van een inspanningsverplichting; instellingen hebben de resultaatverplichting om toegankelijk onderwijs te bieden. Dit betreft echter geen plicht om toegang tot fysiek onderwijs te bieden, noch tijdens de coronacrisis, noch in de reguliere situatie. Onderwijsinstellingen hebben de vrijheid om het onderwijs naar eigen keuze vorm te geven zolang wordt voldaan aan de wettelijke eisen, zoals de studeerbaarheid van een opleiding en de toegankelijkheid van het onderwijs. Toegankelijk onderwijs kan vorm krijgen op verschillende manieren, waarbij online onderwijs een mogelijke variant is; online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens.

Van belang is dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken dienen voor studenten zonder testbewijs een alternatief aan te bieden, hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief.

De alternatieven dienen kwalitatief aan de maat te zijn en de instelling borgt dit onder meer door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat studenten die online onderwijs volgen, de nodige digitale ondersteuning krijgen. Ook dienen instellingen bij het aanbieden van alternatieven een zorgvuldige belangenafweging te maken over de vraag wanneer aan studenten zonder testbewijs een fysiek alternatief met inachtneming van de 1,5 meter afstand, dan wel een online alternatief wordt aangeboden. Verwacht wordt dat daarbij aandacht is voor een aantal aspecten, zoals bijvoorbeeld een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden.

Verplichte testbewijzen kunnen in het mbo en ho worden ingezet om substantieel méér fysiek onderwijs mogelijk te maken. Hiervoor wordt alléén gekozen als blijkt dat er geen andere manier is om een tekort aan fysiek onderwijs weg te nemen. Een testbewijs wordt dus alleen verplicht als dat de enige manier is om de 1,5 meter afstand te kunnen loslaten in het onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat een duidelijk omlijnd kader voor het bieden van alternatieven niet alleen voor onderwijsinstellingen, maar ook voor werkgevers in de niet-essentiële sectoren, ontbreekt. Werkgevers mogen geen verplichting opleggen aan hun werknemers om zich te laten testen, maar er wordt in het wetsvoorstel opengelaten op welke manieren zij er wel voor kunnen zorgen dat zoveel mogelijk werknemers zich toch laten testen. Is de regering het met deze leden eens dat de verantwoordelijkheid hier volledig bij de werkgevers wordt neergelegd, terwijl hun mogelijkheden heel beperkt zijn? Kan de regering beter toelichten wat de mogelijkheden – op vrijwillige basis – voor de werkgevers zijn om de veiligheid op de werkvloer te garanderen?

De regering is van mening dat de mate waarin ongeteste werknemers een wezenlijk gevaar vormen kan worden gemitigeerd door het nemen van maatregelen. De werkgever blijft immers verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast en welke maatregelen worden getroffen om het risico op besmetting op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. Om de veiligheid op de werkvloer te borgen kan gedacht worden aan maatregelen als handen wassen, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats of het dragen van gelaatsbescherming of mondkapjes. Bovendien kan een werkgever stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Tot slot geldt uiteraard dat werknemers met klachten thuisblijven en zich laten testen.

Voorts zien de leden van de PvdA-fractie nog enkele knelpunten met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De afgelopen week lazen zij o.a. in het Financieel Dagblad dat een deel van de zeven sneltestaanbieders die deze maand een geheel nieuwe testinfrastructuur op moeten gaan zetten, twijfels heeft of dit lukt voor het bedrag van 8,45 euro en in de korte tijd die zij daarvoor krijgen. Zij beschrijven dit als een «behoorlijke uitdaging». Deze reacties van ondernemingen die het wetsvoorstel moeten uitvoeren, roepen bij de leden van de PvdA-fractie onzekerheid op. Hoe gaat de regering erop toezien dat de teststraten door het hele land functioneren? Deelt de regering de zorg van deze leden dat sommige testlocaties minder goed functioneren of minder snel op gang komen dan andere? Kan de regering, met dit in het achterhoofd, de garantie geven dat wordt voorkomen dat de reistijd tot een testlocatie in het ene deel van Nederland aanzienlijk langer is dan de reistijd op een andere plek in Nederland?

Het kabinet heeft de opdracht aan Stichting Open Nederland (SON) gegeven voor het opbouwen van de antigeen testcapaciteit. SON heeft een marktverkenning gedaan voor het doen realiseren van de opbouw van testcapaciteit. In de marktverkenning zijn verschillende eisen gesteld aan testaanbieders rondom de kwaliteit, prijs en beschikbaarheid. De testaanbieders die zich hebben aangemeld en door de notaris zijn ingeloot hebben aangegeven aan de gestelde eisen te kunnen en zullen voldoen. Het toezicht op de naleving van de LCI COVID-19 richtlijn ligt bij IGJ. Als blijkt dat een testaanbieder niet aan de contractuele voorwaarden kan voldoen, zal SON de betreffende testaanbieder hierop aanspreken. Mocht dat niet het gewenste resultaat opleveren, zal SON ook een testaanbieder kunnen opzeggen en een andere testaanbieder kiezen.

Tevens zijn afspraken gemaakt over de reistijd naar testlocaties. Gemiddeld zijn momenteel alle testlocaties voor 91% van de burgers bereikbaar in 30 minuten enkele reis met de auto. Voor gemiddeld 60% van de burgers is een testlocatie binnen 20 minuten bereikbaar. Er wordt toegewerkt naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis.

Daarnaast vragen de leden van deze fractie of er genoeg medische expertise bij de teststraten aanwezig zal zijn. De sneltestaanbieders die zijn aangewezen door Stichting Open Nederland zijn namelijk veelal ondernemers zonder enige medische kennis. Hoe gaat de regering erop toezien dat er genoeg personeel met een medische achtergrond aanwezig is bij elke testlocatie? En door wie wordt erop toegezien dat de testen op een juiste manier worden afgenomen?

Het kabinet heeft de opdracht aan Stichting Open Nederland (SON) gegeven voor het opbouwen van de antigeen testcapaciteit. SON heeft een marktverkenning gedaan voor het doen realiseren van de opbouw van testcapaciteit. In de marktverkenning zijn verschillende eisen gesteld aan testaanbieders rondom de kwaliteit, prijs en beschikbaarheid. De testaanbieders die zich hebben aangemeld en door de notaris zijn ingeloot hebben aangegeven aan de gestelde eisen te kunnen en zullen voldoen. Het toezicht op de naleving van de LCI COVID-19 richtlijn ligt bij IGJ. Als blijkt dat een testaanbieder niet aan de contractuele voorwaarden kan voldoen, dan SON de betreffende testaanbieder hierop aanspreken. Mocht dat niet het gewenste resultaat opleveren, zal SON ook een testaanbieder kunnen opzeggen en een andere testaanbieder kiezen.

De IGJ verlangt momenteel niet van testaanbieders dat zij medische personen of personen met medische achtergrond aanwezig hebben. SON heeft geen andere eisen aan testaanbieders gesteld dan de IGJ verlangt.

Deze leden hebben ook hun twijfels over de bescherming van de privacy van mensen die zich laten testen. Kan de regering toelichten welke gegevens voor de private zelftestaanbieders precies zichtbaar zijn? Klopt het dat het hier gaat om adres- en BSN-gegevens? Hoe verzekert de regering, de korte tijdsduur en de kosten in acht nemend, dat alle werknemers die werken met de persoonsgegevens van mensen, weten hoe zij hiermee om moeten gaan? Een tijd geleden kwam het nieuws naar buiten over een datalek bij de GGD. Wie dient bij deze private ondernemingen, die verder van de regering afstaan dan de GGD, als toezichthouder om dit soort datalekken en gegevensmisbruik te voorkomen?

Een burger kan een afspraak maken om zich te laten testen via testenvoortoegang.nl. Het afsprakenportaal wordt beheerd door Stichting Open Nederland. De burger geeft bij het maken van een afspraak naam, geboortedatum, emailadres en telefoonnummer door en plant een afspraak op een bepaalde locatie en op een bepaalde tijd. De persoonsgegevens van deze burger worden via dit portaal doorgegeven aan de testaanbieder die deze testlocatie exploiteert. Wanneer de burger zich meldt bij de teststraataanbieder, moet hij zich ter plekke identificeren en wordt het BSN en documentnummer van het ID bewijs vastgelegd. Deze testaanbieder is op grond van de Wgbo verplicht om deze persoonsgegevens en de testuitslag op te slaan in een medisch dossier voor een periode van maximaal 1 jaar (artikel II van het wetsvoorstel). Deze persoonsgegevens worden gevraagd aan de burger om de identiteit bij de teststraat te kunnen controleren en zeker te stellen dat de testuitslag op hem betrekking heeft, alsmede om in het geval van een positieve coronatest te kunnen voldoen aan de wettelijke meldplicht voor A-infectieziekten bij de GGD. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op het testproces, waaronder de (systematische) verwerking van persoonsgegevens, de wettelijke meldplicht en het medisch dossier. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de wettelijke vereisten omtrent de verwerking van persoonsgegevens, die onder meer door de AVG worden gesteld.

Verder hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over de geldigheid van de coronatest. In de wettekst staat beschreven dat verschillende testen en sneltesten kunnen worden ingezet voor verschillende activiteiten. Deze leden vinden het nog te onduidelijk wat dit concreet inhoudt. Kan de regering de geldigheid van de testen nader toelichten? Kan een persoon één test gebruiken voor meerdere niet-essentiële voorzieningen of activiteiten? Welke opties bestaan er om testen voor toegang in niet-essentiële sectoren met zelftests mogelijk te maken?

De geldigheid van de toegangstest is 40 uur na afname. Er is geen restrictie op het aantal voorzieningen of activiteiten dat binnen deze 40 uur bezocht kan worden. Om de afweging te kunnen maken over de inzet van zelftesten als toegangstesten heb ik een werkgroep opgericht onder het LCT. Deze werkgroep zal uiterlijk 1 juli een advies hierover uitbrengen.

Als laatste hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over het tijdelijke karakter van het wetsvoorstel. In de wettekst legt de regering uit dat de wet «toekomstbestendig» moet zijn. Deze leden vragen waarom een tijdelijke wet, waarvan de bedoeling is dat de maatregelen slechts voor een korte duur van kracht zullen zijn, «toekomstbestendig» moet zijn. Hoe kan de regering het tijdelijke karakter van deze wet waarborgen? Waarom is het voor de regering niet mogelijk om een harde einddatum vast te leggen?

De regering meent dat de inzet van toegangstesten niet langer noodzakelijk en proportioneel is op het moment dat de basismaatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus, zoals de 1,5 meter afstandsnorm, niet meer nodig zijn. Op enig moment in de komende tijd zal besloten wanneer die basismaatregelen (stap 6 in het openingsplan) kunnen worden losgelaten32. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl.33 staat in stap 6 ook aangegeven dat toegangstesten in die stap niet meer zal worden ingezet. Om stap 6 te kunnen zetten zal, net als bij alle stappen in het openingsplan, gekeken worden naar het reproductiegetal en de druk op de zorg; ic-opnames en ziekenhuisopnames. Wanneer dat moment aanbreekt, is nu nog niet te zeggen. Bovendien leert de Coronacrisis ons dat het virus onvoorspelbaar is: er dient rekening te worden gehouden met mogelijke nieuwe varianten, verminderde bescherming van vaccinaties, etc.

8. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

In zijn algemeenheid vragen de SP-fractieleden een bespiegeling van de regering in hoeverre beperkingen van grondrechten juridisch kunnen worden gestaafd door andere argumenten dan het bestrijden van de gezondheidsrisico’s van een pandemie. Is de regering van mening dat bijvoorbeeld ook economische belangenafwegingen het beperken van grondrechten rechtvaardigen? Graag een duidelijke analyse, zo vragen deze leden.

De beperking van de grondrechten door het vragen van een coronatoegangsbewijs wordt in dit wetsvoorstel primair gelegitimeerd door de bescherming en bevordering van de volksgezondheid, waartoe de overheid op grond van artikel 22 van de Grondwet is gehouden. Daarbij wijst de regering erop dat ook met de tot nu toe geldende coronamaatregelen grondrechten zijn ingeperkt. Coronatoegangsbewijzen zullen alleen worden ingezet om maatregelen te versoepelen met het doel de samenleving sneller te openen of minder snel te sluiten. Door het inzetten van een testbewijs in de desbetreffende (deel)sectoren kunnen verruimingen plaatsvinden en geldende beperkingen op andere grondrechten zoals de vrijheid van verplaatsing of het eigendomsrecht juist worden verminderd. De bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch welzijn van het land zijn eveneens een legitiem doel in de zin van artikel 8 EVRM. De mogelijkheid van de inzet van deze bewijzen draagt op die manier bij aan de proportionaliteit van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Aldus wordt een zo goed mogelijke balans gerealiseerd tussen de verwezenlijking van verschillende, soms botsende grondrechten en waar deze balans niet te bereiken is worden zo nodig andere coronamaatregelen ingezet.

Ten aanzien van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen hebben de leden van de SP-fractie grote zorgen over de kwaliteit van de uitvoering van de wet, met name ook op het punt van de informatiezekerheid. De Minister heeft in de Tweede Kamer aangegeven dat alle aan te sluiten bedrijven moeten voldoen aan de eisen voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN7510. Hoeveel van de partijen beschikken momenteel over een NEN-7510-certificering?

Op dit moment is geen van de testaanbieders gecertificeerd volgens de norm NEN7510. Dat betekent niet dat er niet aan de NEN7510 wordt voldaan. Alle testaanbieders worden voorafgaand aan een aansluiting gevraagd een eigen verklaring hierover aan te leveren in het kader van het proces tot aansluiting op CoronaCheck. Deze worden beoordeeld op de verplichte normen van de NEN7510 alvorens tot de aansluiting kan worden overgegaan. Op het gebied van informatiebeveiliging en privacybescherming neemt de Minister van VWS geen onverantwoorde risico’s.

Daarnaast is niet duidelijk of de oplossingen getoetst zijn op informatieveiligheid op een vergelijkbare manier als bij de CoronaMelder. Is dit gebeurd? De leden van de SP-fractie vragen de regering om de beveiligingsonderzoeken van CoronaCheck en de testbedrijven openbaar te maken. Is de regering hiertoe bereid? Wordt er ook bij de Stichting Open Nederland gekeken of en hoe zij de informatiebeveiliging op orde hebben en zo ja, is de regering bereid de rapporten daarover aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid de Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) van CoronaCheck en de aangesloten bedrijven openbaar te maken en aan de Kamer toe te zenden? Voorts vragen de leden van de SP-fractie of door alle betrokken bedrijven volledig wordt voldaan aan alle aansluitvoorwaarden.34

Tijdens de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner is op verschillende manieren aandacht geweest voor veiligheid van de applicaties. Deze zijn, net als de CoronaMelder-app, ontwikkeld volgens de principes van privacy en security by design en er zijn diverse stappen genomen om ook hier de privacy en informatiebeveiliging optimaal te waarborgen. Zo zijn er dreigings- en risicoanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in mogelijke dreigingen en kwetsbaarheden en zijn maatregelen genomen om deze te mitigeren. Bij de ontwikkeling van de applicaties wordt door een externe partij continu meegekeken naar de kwaliteit van de broncode. Alle applicaties en systemen zijn onderworpen aan meerdere penetratietesten. Dergelijke controleslagen worden blijvend uitgevoerd. De correcte werking van de systemen wordt continu gemonitord.

De regering stelt hoge eisen aan informatiebeveiliging en privacybescherming en is bereid de beveiligingsonderzoeken van de CoronaCheck en CoronaCheck Scanner applicaties [NBd(1] openbaar te maken zoals de leden van de SP-fractie vragen. Voor de pilotfase is er een DPIA opgesteld die beschikbaar is via rijksoverheid.nl en er wordt op dit moment gewerkt aan de DPIA die ziet op de inzet van beide applicaties vanaf het moment dat de wet in werking is getreden. Zodra deze DPIA gereed is, zal deze worden gedeeld met de Kamer. De regering kan echter niet toezeggen dat ook de DPIA’s van de testaanbieders worden gedeeld. Conform de aansluitvoorwaarden zijn zij zelf verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de AVG en voeren eigenstandig verantwoordelijk voor de eigen DPIA en beveiligingsonderzoeken.

Testaanbieders moeten ter aansluiting op CoronaCheck voldoen aan een uitgebreide set aansluitvoorwaarden met betrekking op technische vereisten en informatiebeveiliging. Dat geldt ook voor de testaanbieders die aangesloten zijn bij de Stichting Open Nederland (SON) waar de leden van uw fractie specifiek naar vragen. Op dit moment voldoen twee van de zeven partijen aan de eisen, waarbij in een geval er tijdelijke toelating is verleend voor twee weken om de testaanbieder om omissies in de documentatie te herstellen. In de overige vijf gevallen is op dit moment nog niet voldaan aan de voorwaarden om tot aansluiten over te gaan. De betreffende testaanbieders geven aan er aan te werken om te gaan voldoen aan de eisen zodat toelating op korte termijn wel mogelijk is.

Voorts stellen deze leden vast dat er meerdere verstoringen zijn geweest. Kan de regering aangeven welke verstoringen er zijn geweest, waardoor zij zijn veroorzaakt en hoe wordt voorkomen dat deze opnieuw zullen plaatsvinden?

De regering kan bevestigen dat er in het weekend van 24 en 25 april tijdelijk technische problemen waren met het gebruik van CoronaCheck. Deze technische problemen zijn inmiddels allemaal opgelost. Het ging om drie afzonderlijke problemen. Ten eerste was er een fout in het omzetten van het negatieve testresultaat in een testbewijs. Dit gebeurt met een code, waar onbedoeld door de testaanbieder in sommige gevallen een spatie werd gekopieerd. Het tweede probleem betrof het door de testaanbieder verkeerd overnemen van een apostrof in de persoonsgegevens in het testbewijs. Ten derde was er een tijdelijke overbelasting van het systeem van de testaanbieder waardoor gebruikers hun testbewijs niet konden ophalen. Het ging om tijdelijke verstoringen die tijdens de pilots aan het licht zijn gekomen. Samen met de betrokken partijen is nauwgezet gekeken naar de oorzaak van de verstoringen en zijn deze destijds snel verholpen.

Op 18 mei kwam er een technische verstoring aan het licht waarbij de uitgegeven ophaalcodes van drie specifieke testaanbieders niet in CoronaCheck werden herkend, omdat deze testaanbieders nog niet waren toegelaten. De testaanbieders zijn daarna direct gestopt met het uitgeven van deze codes. De meest actuele informatie wordt via www.coronacheck.nl aan gebruikers gemeld.

De regering kan de fractie van de SP daarnaast melden dat de correcte werking van de systemen continu wordt gemonitord waardoor mogelijke andere verstoringen snel worden gevonden en kunnen worden opgelost.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat op het moment van het behandelen van dit wetsvoorstel nog niet duidelijk is of en hoe toegangstesten zullen worden ingezet. De regering gaf in de schriftelijke beantwoording aan de Tweede Kamer aan dat het nut van toegangstesten geheel afhankelijk is van de epidemiologische ontwikkelingen en de vaccinatiegraad. De huidige verwachting is dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open is zonder de inzet van toegangstesten. Alle volwassenen die dat willen, hebben dan namelijk hun eerste prik gehad. Betekent dit tevens dat, gelet op de aanstaande zomervakanties in het onderwijs, de verwachting van de regering is dat toegangstesten geen rol zullen spelen in het onderwijs?

De regering is op dit moment niet voornemens om de mogelijkheid tot het werken met verplichte toegangsbewijzen op dit moment in te voeren in het mbo en ho. Alleen in de situatie dat ook komend studiejaar nog de 1,5 meter afstand noodzakelijk blijft en een substantiële hoeveelheid fysiek onderwijs in de weg staat, zal de regering de inzet van een coronatoegangsbewijs overwegen. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de wettelijke grondslag daarvoor indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen. In het geval dat de epidemiologische ontwikkelingen en de vaccinatiegraad zodanig zijn dat onderwijs weer kan plaatsvinden zonder de 1,5 meter afstand, zullen coronatoegangsbewijs in het onderwijs geen rol spelen.

De Raad van State wijst erop dat dit wetsvoorstel een grondslag schept voor het gelijkstellen van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs. In de schriftelijke beantwoording aan de Tweede Kamer staat dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State in het nader rapport is opgemerkt dat een vaccinatiebewijs alleen zal worden gelijkgesteld aan een testbewijs indien uit onderzoek blijkt dat gevaccineerde personen niet of nauwelijks besmettelijk zijn. De leden van de SP-fractie vragen wanneer er duidelijkheid wordt verwacht over de besmettelijkheid van gevaccineerde personen.

De Gezondheidsraad is 2 maart35 jl. gevraagd te adviseren over wat de verwachting is over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en hoe dit beoordeeld moet worden in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. De Gezondheidsraad is 20 mei met het advies gekomen over transmissie na vaccineren, waarmee het OMT een eerste inschatting zal maken van de mate van transmissie na vaccinatie op basis van de informatie van de Gezondheidsraad, waarbij is gevraagd de modelleringen van het RIVM te betrekken.

Kan de regering aangeven hoe het kan dat bijvoorbeeld het Robert Koch Instituut in Duitsland al eind maart tot de conclusie is gekomen dat gevaccineerden nog nauwelijks een besmettingsrisico vormen en dienovereenkomstig ook de Duitse regering heeft geadviseerd? De Duitse regering heeft op basis van dit advies al vergaande maatregelen genomen om vrijheidsbeperkende en daarmee grondrechten aantastende maatregelen voor gevaccineerden niet meer van toepassing te verklaren. Waarom is er nog steeds geen duidelijkheid vanuit het RIVM op dit punt en ziet de regering dit wel als prioriteit, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het klopt dat Duitsland maatregelen reeds heeft versoepeld voor reizigers op basis van een advies van het Robert Koch Instituut. Deze ontwikkelingen zijn te zien in meer lidstaten. De Gezondheidsraad is 2 maart36 jl. gevraagd te adviseren over wat de verwachting is over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en hoe dit beoordeeld moet worden in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. De Gezondheidsraad is 20 mei met een advies gekomen over transmissie na vaccineren, waarmee het OMT een eerste inschatting zal maken van de mate van transmissie na vaccinatie op basis van de informatie van de Gezondheidsraad, waarbij is gevraagd de modelleringen van het RIVM te betrekken.

9. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De Raad van State adviseert – omkleed met argumenten – om af te zien van de uitzondering van een testbewijs voor medewerkers in de aangewezen deelsectoren. De regering stelt – en de leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen deze overweging – dat de testverplichting voor medewerkers zwaarder weegt dan voor deelnemers of gebruikers. Toch heeft deze medaille een «andere kant». Het doel van de inzet van testbewijzen is om de samenleving eerder te kunnen openen (bij afschaling) of de maatregelen minder ingrijpend te laten zijn (bij opschaling). Gezien dit doel kan de uitzondering van de testverplichting voor medewerkers alleen beargumenteerd worden als «ongeteste medewerkers» geen (wezenlijk) gevaar voor de deelnemers of gebruikers vormen. Kan de regering beargumenteren dat dat het geval is?

De regering is van mening dat de mate waarin ongeteste werknemers een wezenlijk gevaar vormen kan worden gemitigeerd door het nemen van maatregelen. De werkgever blijft immers verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast en welke maatregelen worden getroffen om het risico op besmetting op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. Om de veiligheid op de werkvloer te borgen kan gedacht worden aan maatregelen als handen wassen, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats of het dragen van gelaatsbescherming of mondkapjes. Bovendien kan een werkgever stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Tot slot geldt uiteraard dat werknemers met klachten thuisblijven en zich laten testen.

Daar voegen deze leden het volgende aan toe. «Ongeteste medewerkers» kunnen een gevaar vormen voor hun collega’s. Vanuit dat perspectief is het begrijpelijk dat werknemers in de aangewezen deelsectoren hun werkgever vragen dat hun collega’s getest zijn om zelf veilig te kunnen werken. Hoe kijkt de regering tegen deze wens aan? Wil de regering dit wettelijk mogelijk maken?

Er is gekozen om werknemers niet tot testen te verplichten omdat de testverplichting voor werknemers zwaarder weegt dan voor bezoekers, gelet op de consequenties van het niet kunnen of willen overleggen van een negatief testbewijs. Gezien de aard van de rechtsverhouding en de afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer, het structurele testen en de aanwezige alternatieven is geconcludeerd dat het vereisen van een testbewijs van werknemers een te ingrijpende maatregel is. Deze conclusie is in overleg met de sociale partners tot stand gekomen. De regering erkent tegelijkertijd het belang van een veilige werkomgeving, ook voor werknemers die zich wel hebben laten testen. De regering verwijst naar het antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook naar het draagvlak in de samenleving om door middel van toegangstesten activiteiten eerder te openen (bij afschalen) of minder rigoureus te sluiten (bij opschalen). Vanuit verschillende sectoren in de samenleving – bijvoorbeeld de horeca en de sport – komen kritische geluiden over het inzetten van toegangstesten bij het op- en afschalen. Kan de regering aangeven hoe groot het draagvlak in de aangewezen deelsectoren (cultuur, sport, recreatie, onderwijs) is om toegangstesten bij op- en afschalen in te zetten? Kan de regering ook aangeven hoe groot het draagvlak bij deelnemers of gebruikers is? Zo berichtte het NRC op 8 april 2021 dat slechts 30% van de studenten bereid is zichzelf te testen op corona. Is dit een representatief getal?

De regering constateert met de leden van de fractie van de ChristenUnie dat er sectoren zijn die zich de afgelopen weken kritisch hebben uitgelaten over dit wetsvoorstel, veelal omdat deze sectoren van mening zijn dat er al versoepelingen mogelijk zouden moeten zijn ten opzichte van de routekaart zonder inzet van toegangstesten. Aan de andere kant ontvangt het kabinet ook signalen van sectoren die juist graag gebruik willen maken van dit wetsvoorstel om weer meer mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan clubs uit de Eredivisie voetbal: met toegangstesten kan veel meer publiek worden toegelaten dan zonder het geval zou zijn; dat zelfde geldt voor grote theaters; of denk aan grote evenementen: zonder toegangstesten zal een grootschalig evenement waar mensen binnen 1,5 meter met elkaar in contact komen niet mogelijk zijn; dat zelfde geldt voor bijvoorbeeld, discotheken/nachtclubs. Kortom, toegangstesten maakt meer mogelijk dan zonder toegangstesten mogelijk zou zijn, maar laat onverlet dat geen enkele ondernemer gedwongen is gebruik te maken van toegangstesten. Maakt een ondernemer geen gebruik van de toegangstesten dan kan hij gewoon open volgens de dan geldende reguliere voorwaarden in het openingsplan. Inzet van toegangstesten vergroot dus vooral de mogelijkheden van de ondernemers en deelnemers.

Doordat deze wet geen verplichting oplegt aan ondernemers en instellingen om een coronatoegangsbewijs in te zetten, is elke ondernemer en instelling vrij hier zelf een keuze in te maken. Dat maakt ook dat draagvlak over een gehele sector niet hetzelfde is als de opvatting van de individuele ondernemer of instelling of deelnemers die de regering met dit wetsvoorstel perspectief wil bieden.

Naast de ontwikkelingen in spoor 2A van het testbeleid met betrekking tot testen voor toegang, wordt in het onderwijs op dit moment in acht regionale pilots geëxperimenteerd met (snel)testen en aanvullende veiligheidsmaatregelen om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in het mbo en hoger onderwijs. Het door het NRC genoemde percentage testbereidheid betreft een eerste bevinding uit de pilot van de regio Den Bosch. Op dit moment is nog niet vast te stellen of dit een representatief percentage is, omdat nog niet alle pilots zijn afgerond. De eerste bevindingen wijzen erop dat de testbereidheid van studenten sterk afhankelijk is van de wijze waarop de testvoorziening en -procedure is ingericht en de communicatie daaromtrent. Voor een meer volledig beeld van alle regionale pilots verwijs ik naar de in juni te verschijnen rapportage, waarin de voorlopige resultaten bij elkaar worden gebracht en geanalyseerd.

10. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de PvdD hebben de volgende vragen.

1. In artikel 58rb is bepaald dat regels over coronatoegangsbewijzen slechts gesteld kunnen worden als de activiteiten of voorzieningen «in het maatschappelijk belang zijn aangewezen».

Blijkens de memorie van toelichting (bladzijde 4) is daarbij van belang of de sector als «essentieel» is aan te wijzen. Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of een sector als essentieel moet worden beschouwd?

In het wetsvoorstel is reeds afgebakend in welke sectoren coronatoegangsbewijzen bij ministeriële regeling kunnen worden ingezet (artikel 58ra). Dit zijn een aantal als niet-essentieel aan te merken sectoren, aangezien die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers onderscheidenlijk gebruikers niet van primair belang zijn en waarvan het niet noodzakelijk is dat deze voor eenieder toegankelijk zijn. Daarnaast kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de essentiële sectoren middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs worden aangewezen. Voor de inzet van coronatoegangsbewijzen hoeft dus niet meer te worden getoetst of een sector als essentieel kan worden aangemerkt.

In een aangewezen sector kunnen coronatoegangsbewijzen alleen worden ingezet voor activiteiten of voorzieningen als voldaan wordt aan de voorwaarde dat deze inzet in het maatschappelijk belang is aangewezen. Bij de inzet van testbewijzen zal geselecteerd en geprioriteerd kunnen worden. Dit impliceert een afweging waarbij het maatschappelijk belang in de meest brede zin van het woord betrokken dient te worden.

2. Kan de regering aangeven waarom een winkel waar alcoholische drank wordt verkocht wel, en een boekwinkel niet als een essentiële voorziening wordt aangemerkt?

Winkels in de levensmiddelenbranche, waaronder locaties waar alcohol gekocht kan worden zoals supermarkten en slijterijen zijn inderdaad nooit gesloten. Voor wat betreft de verkoop van alcohol is er een eindtijd gesteld aan de verkoop van dit specifieke product. De reden dat winkels in de levensmiddelenbranche open zijn, is vanuit de gedachte dat zij een belangrijke rol hebben in de voedselvoorziening. Verder is er een limitatieve lijst met uitzonderingen op de algemene regel dat publieke plaatsen gesloten zijn, opgenomen in tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Dit betreft uitzonderingen die zien op het functioneren van de maatschappij of waarvoor geen alternatief beschikbaar was, denk aan tankstations, apotheken, dierenartsen, etc. Dat maakt dat een groot deel van de detailhandel, waaronder boekhandels, die niet op die lijst zijn opgenomen, viel onder de generieke sluiting van publieke plaatsen. Deze zijn inmiddels onder voorwaarden heropend, nadat zij al enige tijd geopend waren voor het afhalen van bestelde artikelen. Ook zijn de bibliotheken voor het ophalen van bestelde of gereserveerde artikelen of het terugbrengen van artikelen de afgelopen tijd open geweest, en met ingang van stap 2 van het openingsplan zijn bibliotheken inmiddels geheel heropend.

3. Een theatervoorstelling wordt door de regering niet tot essentiële voorzieningen gerekend.

  • a. Klopt het dat de regering daarbij let op het belang van de bezoekers?

  • b. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat bij de vraag of een theatervoorstelling tot een essentiële voorziening dient te worden gerekend, ook gelet dient te worden op het belang van de uitvoerenden van de voorstelling, en dat dat belang niet op één lijn gesteld kan worden met een financieel belang dat bijvoorbeeld aan de orde is bij het exploiteren van een winkel of een horeca-inrichting.

  • c. Heeft de regering het belang van uitvoerenden bij het realiseren van het culturele product en bij het contact met publiek meegewogen bij het bepalen of een theatervoorstelling moet worden gerekend tot een essentiële voorziening?

Het kabinet ziet het grote belang van kunst en cultuur voor de samenleving. Hierbij is oog voor zowel de kunstenaars en creatieve professionals, als voor het publiek. Kunst en cultuur verrijken, verbinden en bieden amusement en troost. Tot en met juni dit jaar heeft het kabinet al ruim 850 miljoen euro aan specifieke steun vrijgemaakt voor de cultuursector, daarnaast neemt het kabinet bij de versoepelingen van de coronamaatregelen ook de belangen van de cultuursector goed mee. Tegelijkertijd zitten we nog steeds in een pandemie met weliswaar afnemende, maar nog steeds hoge aantallen besmettingen en bezette ziekenhuisbedden. Daarom kan op dit moment nog niet alles, maar er kan gelukkig steeds meer. Vanaf woensdag 19 mei is kunst- en cultuurbeoefening binnen weer mogelijk, en zijn openluchttheaters en -musea en kasteel- en beeldentuinen weer geopend. Vanaf 20 mei zijn de bibliotheken weer open. In stap 3 van het openingsplan, nu voorzien voor 9 juni, kunnen ook de theaters, musea en andere culturele instellingen hun deuren weer openen.

4. De volgende situatie kan zich voordoen. In een museum werken meer dan twintig medewerkers die met het publiek in aanraking komen. Het gaat om personeel dat tickets verkoopt, tickets controleert, bij de garderobe werkt, in het museumcafé bedient en als suppoost bezoekers begeleidt en in de gaten houdt. Geen van deze medewerkers is gevaccineerd, en geen van hen beschikt over een testbewijs.

  • a. Volgt uit artikel 58ra, achtste lid dat voor de toegang tot het museum en het uitvoeren van die werkzaamheden geen testbewijs kan worden voorgeschreven voor die medewerkers?

  • b. Als de medewerkers aanwezig zijn in verband met openstelling van het museum, met welke middelen wordt dan bereikt dat eventuele verspreiding van het virus tussen die medewerkers wordt tegengegaan?

  • c. Is aangetoond dat het gebruik van die middelen voldoende effectief is?

  • d. Indien bezoekers het museum betreden, kan dan met diezelfde middelen worden bereikt dat eventuele verspreiding van het virus tussen bezoekers enerzijds en medewerkers anderzijds wordt tegengegaan? Zo nee, waarom is dat dan wel het geval tussen de medewerkers onderling?

    Als voor de medewerkers voorgeschreven middelen zoals omschreven op bladzijde 6 van de memorie van toelichting (handen wassen, geen handen schudden, het houden van een veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het beperken van het aantal mensen in een ruimte, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de ruimte, het dragen van gelaatsbescherming of het dragen van mondkapjes) uit een oogpunt van volksgezondheid voldoende bijdragen aan het tegengaan van verspreiding van het virus in het museum, op grond waarvan is dan het vereisen van een coronatoegangsbewijs voor bezoekers noodzakelijk en proportioneel indien voor hen dezelfde middelen zouden gelden?

a) Uit het artikel 58 ra achtste lid volgt dat werknemers niet verplicht worden een negatief testbewijs te overleggen.

b) De regering is van mening dat de mate waarin ongeteste werknemers een wezenlijk gevaar vormen kan worden gemitigeerd door het nemen van maatregelen. De werkgever blijft immers verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast en welke maatregelen worden getroffen om het risico op besmetting op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. Om de veiligheid op de werkvloer te borgen kan gedacht worden aan maatregelen als handen wassen, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats of het dragen van gelaatsbescherming of mondkapjes. Bovendien kan een werkgever stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Tot slot geldt uiteraard dat werknemers met klachten thuisblijven en zich laten testen.

c) De ervaringen uit de Fieldlab praktijktesten zijn tot dusver positief. Er is bij de 12 Fieldlab praktijktesten die tot nog toe hebben plaatsgevonden één besmetting bij een medewerker gevonden. Die besmetting had buiten het evenement plaatsgevonden en heeft op het evenement zelf niet tot extra besmettingen geleid. In de Fieldlab praktijktesten is overigens gebleken dat er een hoge testbereidheid is onder werknemers.

d) & e) Er is gekozen om werknemers niet tot testen te verplichten omdat de testverplichting voor werknemers zwaarder weegt dan voor bezoekers, gelet op de consequenties van het niet kunnen of willen overleggen van een negatief testbewijs. Gezien de aard van de rechtsverhouding en de afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer, het structurele testen en de aanwezige alternatieven is geconcludeerd dat het vereisen van een testbewijs van werknemers een te ingrijpende maatregel is. Deze conclusie is in overleg met de sociale partners tot stand gekomen.

5. Voor de toepassing van het wetsvoorstel geldt: «om de toegankelijkheid van testbewijzen zoveel mogelijk te waarborgen, wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van teststraten» (bladzijde 7 memorie van toelichting).

  • a. Op welke wijze wordt deze voorwaarde gerealiseerd?

  • b. Hoeveel tijd die vereist is om de teststraat te bereiken en een testresultaat te verkrijgen, acht de regering maximaal verantwoord om te kunnen spreken van een voldoende toegankelijkheid?

  • c. Is onderzocht hoeveel tijd die vereist is om de teststraat te bereiken en een testresultaat te verkrijgen, door eventuele deelnemers aan de in artikel 58ra, eerste lid bedoelde activiteiten en voorzieningen aanvaardbaar wordt gevonden? Zo ja, wat zijn de resultaten van die onderzoeken?

Gemiddeld zijn momenteel alle testlocaties voor 91% van de burgers bereikbaar in 30 minuten enkele reis met de auto. Voor gemiddeld 60% van de burgers is een testlocatie binnen 20 minuten bereikbaar. We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Hiervoor is een opschaling van de testcapaciteit voorzien naar 400.000 testen per dag. Daarnaast duurt het minder dan één uur om het testresultaat te verkrijgen.

6. In artikel 58rc, tweede lid, onder c is de bevoegdheid toegekend aan de Minister om te bepalen hoeveel keer een persoon zich kosteloos kan laten testen.

In de toelichting bij het oorspronkelijke amendement dat geleid heeft tot het opnemen van artikel 58rc werd als uitgangspunt genomen dat de overheid «net als in naburige landen» (...) «op regelmatige basis – bijvoorbeeld 1 of 2 keer per week – kosteloos de gelegenheid biedt aan burgers om te testen». Is de regering bereid om de kosteloze testmogelijkheid minimaal 1 tot 2 keer per week ter beschikking te stellen?

Artikel 58rc, tweede lid, onder c, bepaalt de frequentie waarmee een persoon de mogelijkheid om zichzelf te testen, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden. Het gaat hier bij dus om de frequentie van het beschikbaar stellen van (begeleide) zelftesten. Dat was ook nadrukkelijk de bedoeling van het amendement van het lid Bikker c.s.37, nu in de toelichting bij dat amendement is opgenomen «bij ministeriële regeling is de ruimte gelaten om onder meer het type test en de wijze van verstrekking nader in te vullen, en bij zelftests de frequentie daarvan (zie lid 2).» Er wordt onderzoek gedaan naar de inzet van (begeleide) zelftesten voor het verkrijgen van een testbewijs. Een werkgroep onder de LCT is opgericht om de inzet van (begeleid) zelftesten voor het verkrijgen van een testbewijs te onderzoeken. Het doel van het onderzoek is in kaart brengen welke werkbare opties er zijn om zelftesten voor toegang, al dan niet onder begeleiding mogelijk te maken. Het onderzoek richt zich daarbij onder andere op voorbeelden uit het buitenland waarvan geleerd kan worden en technische mogelijkheden om de risico’s rondom de controleerbaarheid en gevoeligheid van zelftesten te mitigeren. Bij het uitwerken van de opties zal daarnaast aandacht zijn voor aspecten als ICT, fraudegevoeligheid, privacy en dataveiligheid. De regering streeft ernaar om de Tweede Kamer uiterlijk op 1 juli over de uitkomsten te informeren. Hiermee geef ik invulling aan de motie Westerveld en Paternotte.38 Op het moment dat zal worden besloten dat (begeleide) zelftesten kunnen worden ingezet als toegangsbewijzen zal ook een besluit worden genomen over de frequentie waarop deze zelftesten kosteloos ter beschikking zullen worden gesteld.

7. In de supermarkt, drogisterij en apotheek zijn zelftesten te koop. Zijn ter verkoop aangeboden zelftesten van overheidswege goedgekeurd? Op welke grond zouden bij toepassing van artikel 58rc, tweede lid zulke zelftesten niet in aanmerking kunnen komen?

De regering heeft met een ontheffingsprocedure de beschikbaarheid van antigeentesten die als zelftest gebruikt mogen worden versneld. Leveranciers moesten hiervoor een dossier aanleveren waaruit bleek dat hun antigeentest voldoende betrouwbaar en gebruiksvriendelijk is om als zelftest gebruikt te kunnen worden. Leveranciers met een ontheffing mogen hun antigeentest in Nederland als sneltest verkopen. In aanvulling hierop zijn er nu ook enkele leveranciers van antigeentesten die een traject bij een notified body succesvol doorlopen hebben en een CE-certificaat voor zelfgebruik verkregen hebben. Ook deze antigeentesten mogen in Nederland als zelftest verkocht worden. Artikel 58rc biedt de mogelijkheid om een zelftestuitslag om te kunnen zetten in een toegangsbewijs. De regering vindt dit nu niet opportuun, omdat het met zelftesten moeilijk te controleren is of iemand de test zelf heeft uitgevoerd en of de handelingen correct zijn uitgevoerd. Daarnaast is de gevoeligheid van zelftesten lager dan een test die door een professional afgenomen is. Een werkgroep onder de LCT wordt opgericht om de inzet van (begeleid) zelftesten voor het verkrijgen van een testbewijs te onderzoeken. Het doel van het onderzoek is in kaart brengen welke werkbare opties er zijn om zelftesten voor toegang, al dan niet onder begeleiding mogelijk te maken. Hiermee geef ik invulling aan de motie Westerveld en Paternotte39.

8. Is het aannemelijk dat bezoek aan de voorzieningen en activiteiten in betekende mate zal plaatsvinden wanneer slechts één keer per week of in nog mindere frequentie de mogelijkheid wordt geboden tot kosteloos testen?

Artikel 58rc, eerste lid, bepaalt dat de overheid aan ieder de mogelijkheid biedt om zichzelf te testen of zich te laten testen op infectie met het coronavirus en dat de kosten van respectievelijk de test of de uitvoering van het testen voor rekening komen van de overheid. Artikel 58rc, tweede lid, onder c, heeft betrekking op de frequentie van het beschikbaar stellen van (begeleide) zelftesten. Deze bepaling ziet niet op het laten testen in een teststraat. Het zich laten testen in een teststraat wordt alleen beperkt door de beschikbare capaciteit, die indien nodig kan worden verhoogd tot 400.000 testen per dag. Indien het kabinet besluit dat (begeleide) zelfafname geschikt is voor toegangstesten, beslist het kabinet ook over de frequentie van de kosteloze beschikbaarheid van deze zelftesten. De regering vindt het daarmee niet aannemelijk dat bezoek aan voorzieningen of activiteiten waar met toegangstesten wordt gewerkt, zal afnemen omdat de frequentie van de beschikking tot zelftesten wordt beperkt.

9. Is in artikel 58rc, tweede lid onder c het uitgangspunt neergelegd dat de betrokkene voor alle volgende keren dat hij een testuitslag nodig heeft, zelf zal moeten betalen, als zijn maximum aan kosteloze testen is bereikt?

Artikel 58rc, tweede lid, onder c, heeft betrekking op de frequentie van het beschikbaar stellen van (begeleide) zelftesten. Indien het kabinet besluit dat (begeleide) zelfafname geschikt is voor toegangstesten, beslist het kabinet ook over de frequentie van de kosteloze beschikbaarheid van deze zelftesten. Het ligt daarbij in de rede dat de betrokkene voor alle volgende keren dat hij met een zelftest een toegangsbewijs wil genereren, zelf zal moeten betalen, als het maximum aan kosteloze zelftesten is bereikt.

10. Indien iemand zich wil laten testen maar het maximum aantal kosteloze testen reeds heeft afgelegd, wat zal dan voor de testen moeten worden betaald?

Artikel 58rc, tweede lid, onder c, heeft betrekking op de frequentie van het beschikbaar stellen van (begeleide) zelftesten. Zelftesten zijn de afgelopen periode grootschalig beschikbaar gekomen en in deze periode zijn de prijzen van zelftesten sterk gedaald. Bij een aantal supermarktketens en warenhuisketens zijn zelftests voor enkele euro’s per stuk verkrijgbaar. Het besluit om tijdelijk geen btw te heffen op de levering van zelftestkits draagt hieraan bij (Fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis, besluit van 13 april 2021, nr. 2021–71082).40

11. De tijd die met het verkrijgen van een testbewijs gemoeid is, vormt voor de gebruiker (museum-, theater- en evenementbezoeker) een belasting. Beschikt de regering over onderzoek op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het realistisch is te veronderstellen dat toepassing van de voorgestelde regeling zal leiden tot een toename van gebruik van culturele voorzieningen, evenementen en horeca van enige betekenis? Zo nee, is die toename een verwachting van de regering en zo ja, waarop wordt deze gebaseerd?

Op dit moment werkt de Stichting Open Nederland (SON) aan het inrichten van een fijnmazig netwerk van teststraten. Zo zal er in juni voor bijna iedereen een teststraat op minder dan 30 minuten afstand van huis zitten. Daarmee wordt de drempel om getest te worden zo laag mogelijk gelegd.

De regering heeft een aantal belangrijke aanwijzingen dat dit wetsvoorstel zal helpen om meer mogelijk te maken en dus ook meer bezoekers te kunnen ontvangen dan zonder dit wetsvoorstel. Allereerst is voor de evenementensector uit de fieldlabs gebleken dat er zeer veel interesse is voor evenementen. De vraag naar kaarten oversteeg regelmatig het aanbod. Daarnaast ziet de regering ook dat veel voorzieningen op dit moment gesloten zijn of slechts zeer beperkt hun deuren kunnen openen. Denk daarbij aan voetbalstadions, theaters en discotheken en nachtclubs. Om ervoor te zorgen dat deze typen voorzieningen, gezien het epidemiologische beeld, niet nog lange tijd de deuren (grotendeels) gesloten moeten houden of met een zeer beperkte capaciteit open mogen, is dit wetsvoorstel bedoeld. Uit de pilots ziet de regering ook dat, met wisselend succes, er animo is om mee te doen bij zowel bezoekers als organisatoren. Zo zaten er weer mensen in de voetbalstadions en werden ook de casino’s goed bezocht.

12. Zijn degenen die beschikken over een bewijs van vaccinatie in het voordeel in verhouding tot degenen die voor toegang dienen te beschikken over een testuitslag?

De regering wil benadrukken tegen enige vorm van vaccinatiedrang en/of -dwang te zijn. Daarom zullen vaccinatiebewijzen, indien begin juni besloten wordt tot het inzetten van vaccinatiebewijzen in Nederland, als alternatief voor testbewijzen worden aangeboden ter behoeve van toegang tot voorzieningen. Of vaccinatiebewijzen in Nederland ingezet kunnen worden, is van een aantal factoren afhankelijk, zoals beschreven in mijn Kamerbrief van 4 mei.41

13. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat als aannemelijk is dat het verkrijgen van een testuitslag en – indien een test nodig is terwijl het maximum aantal kosteloze testen al is bereikt – de daaraan verbonden kosten, voor velen een rem blijkt te vormen om zich te laten testen, toepassing van de beoogde wettelijke regeling ertoe leidt dat het al dan niet gevaccineerd zijn feitelijk het bepalende criterium gaat vormen voor toegang tot culturele voorzieningen, evenementen en horeca?

De kosten voor het zich laten testen in een teststraat komen voor rekening van de overheid. Daarmee is een gratis testmogelijkheid dus altijd voorhanden. Wel onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om (begeleide) zelftesten in te zetten als toegangstest. Hierbij geldt dat de frequentie van het kosteloos ter beschikking stellen kan worden gemaximeerd. De kosten daarvan zullen niet snel een drempel vormen. De regering deelt dus niet de zorg van deze leden dat de kosten van testen ertoe zullen leiden dat het al dan niet gevaccineerd zijn feitelijk het bepalende criterium gaat vormen voor toegang tot culturele voorzieningen, evenementen en horeca.

14. Hoe verdraagt dat laatste zich dat met de eis dat er een reële mogelijkheid moet zijn om gebruik te maken van een testuitslag (artikel 58ra, tweede lid onder b)?

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vorige vraag van de leden van de fractie-PvdD.

15. In artikel I onder B van het gewijzigd voorstel van wet wordt geregeld dat het al dan niet beschikken over een vaccinatiebewijs een grondslag kan vormen voor het bepalen van een afwijkende rechtspositie bij het vaststellen van ministeriële regelingen in het kader van Hoofdstuk VA van de Wet publieke gezondheid (Wpg).

De Afdeling advisering van de Raad van State plaatst kritische kanttekeningen bij het terloops invoeren van de gelijkstelling van test- en vaccinatiebewijs. Haar betoog roept de vraag op of door een verruiming van het toepassingsbereik van het vaccinatiebewijs, mede in het licht van het feit dat vaccinatie kosteloos is, een systeem wordt ingevoerd waarbij sluipenderwijs het effect optreedt dat – zonder nadere discussie – het maatschappelijk steeds meer aanvaardbaar wordt geoordeeld dat niet-gevaccineerden worden achtergesteld bij gevaccineerden. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat mede in het licht van de ethische beginselen die de Gezondheidsraad in zijn advies heeft benadrukt, het sluipenderwijs invoeren van zo’n systeem rechtstatelijk onwenselijk is?

Aanvaarding van het als gevolg van het amendement Paternotte en Kuiken (Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 52) gewijzigde voorstel van wet levert geen juridische risico's op. De Afdeling advisering van de Raad van State achtte een separate wet aangewezen voor de gelijkstelling van vaccinatiebewijs met een testbewijs. De Afdeling wees daarbij op het primaat van de wetgever en overwoog dat de gevolgen van een gelijkstelling mede in het licht van de aanstaande Europese verordening nog niet goed te overzien waren. De mogelijkheid om een coronatoegangsbewijs te baseren op een bewijs van vaccinatie is door het aangenomen amendement verankerd in de formele wet. Indien na zorgvuldige overweging, mede op basis van adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT, besloten wordt gebruik te maken van deze delegatiegrondslag voor een ministeriële regeling, zal de gelijkstelling worden neergelegd in een algemeen verbindend wettelijk voorschrift. De democratische legitimatie wordt geborgd door middel van parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming over de gelijkstelling en een nahangprocedure voor de ministeriële regeling. De voorwaarden die ingevolge de artikelen 58b, tweede lid, en 58rb gelden voor het stellen van regels met betrekking tot het beschikken over een resultaat voor toegang tot activiteiten of voorzieningen, gelden ook voor toegang op basis van een vaccinatiebewijs. Een resultaat kan immers ook zijn; vaccinatie tegen infectie met het coronavirus. Indien daartoe wordt besloten, zal naast een testbewijs ook een bewijs van vaccinatie binnen dit wetsvoorstel kunnen worden gebruikt. Er blijft dus hoe dan ook een mogelijkheid om een testbewijs als resultaat over te leggen. Het is aan degene die toegang wenst te krijgen tot een activiteit of voorziening om, indien deze persoon reeds voor vaccinatie in aanmerking komt, voor een van beiden te kiezen. Zoals in het antwoord op vraag SGP-3 is aangegeven, zijn de drempels voor testen zo laag mogelijk gehouden. Er is dan ook geen sprake van een indirecte vaccinatieplicht.

16. Waarom gaat de regering voorbij aan het advies van de Raad van State om een eventuele gelijkstelling van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs in een afzonderlijke wet te regelen?

Waarom wordt niet eerst – zeker nu aannemelijk is dat nieuwe mutanten zullen opkomen en het vaccineren jaarlijks aan de orde zal zijn – een fundamenteel debat gevoerd over het inzetten van vaccinatiebewijzen in het kader van het al of niet beperken van vrijheden van burgers, voordat zo’n gelijkstelling in deze tijdelijk bedoelde wet wordt opgenomen? Kan de regering daarop ingaan?

Aanvaarding van het als gevolg van het amendement Paternotte en Kuiken42 gewijzigde voorstel van wet brengt mee dat bij ministeriële regeling bepaald kan worden dat een coronatoegangsbewijs gebaseerd kan worden op een bewijs van vaccinatie. De Afdeling advisering van de Raad van State achtte een separate wet aangewezen voor de gelijkstelling van vaccinatiebewijs met een testbewijs. De Afdeling wees daarbij op het primaat van de wetgever en overweegt dat de gevolgen van een gelijkstelling mede in het licht van de aanstaande Europese verordening nog niet goed te overzien waren. De mogelijkheid om een coronatoegangsbewijs te baseren op een bewijs van vaccinatie is door het aangenomen amendement verankerd in de formele wet, waarbij door het amendement de gelijkstelling steviger in het wetsvoorstel tot uiting is gebracht. Indien na zorgvuldige overweging, mede op basis van adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT, besloten wordt gebruik te maken van deze delegatiegrondslag voor een ministeriële regeling, zal de gelijkstelling worden neergelegd in een algemeen verbindend wettelijk voorschrift. De democratische legitimatie wordt geborgd door middel van parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming over de gelijkstelling en een nahangprocedure voor de ministeriële regeling. Het voorstel voorziet erin dat het gebruik van een testbewijs mogelijk blijft naast een vaccinatiebewijs. De inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie is dan een tijdelijke maatregel, gestoeld op een tijdelijke wet over de verlenging waarvan elke drie maanden wordt besloten. Een structurele inzet van vaccinatiebewijzen over een periode van jaren is nu niet aan de orde. Een dergelijke inzet vergt inderdaad een fundamenteel debat.

17. Het wetsvoorstel regelt de mogelijkheid van het voorschrijven van een coronatoegangsbewijs. De Raad van State is uitvoerig ingegaan op de vraag in hoeverre het aanvaardbaar is dat er twee verschillende regimes naast elkaar bestaan: het regime onder het wetsvoorstel (met van overheidswege verplichte testbewijzen) en het algemene privaatrechtelijke regime waarbij een exploitant of organisator zelf een coronatoegangsbewijs gaat eisen. Volgens de regering staat het exploitanten en organisatoren rechtens vrij om zelf voor toegang een bewijs van een testuitslag of van vaccinatie te verlangen. Welke zwaarwegende gronden zijn er om die vrijheid niet te beperken? Geldt die vrijheid ook bij toegang tot publieke plaatsen?

In de memorie van toelichting is mede naar aanleiding van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens uiteengezet dat de wettelijke kaders met betrekking tot onder meer de verwerking van persoonsgegevens beperkt ruimte bieden voor het verlangen van een testuitslag of een vaccinatie voor toegang tot activiteiten of voorzieningen wanneer dat niet wettelijk is verplicht. Ten aanzien van openbare en publieke plaatsen is bij amendement van het lid Van der Staaij43 aan het wetsvoorstel het verbod toegevoegd om voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen in openbare plaatsen of publieke plaatsen eisen te stellen met betrekking tot het beschikken over een resultaat – zijnde een test, vaccinatie of herstel – als dat niet wettelijk is voorgeschreven. Dit staat in artikel 58ra, tiende lid, van het wetsvoorstel.

18. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat een exploitant of organisator niet het verlenen van toegang afhankelijk zal mogen stellen van het al dan niet tonen van een vaccinatiebewijs?

Het wetsvoorstel is op dit punt uitgebreid. Bij amendement van het lid Van der Staaij44 is aan het wetsvoorstel het verbod toegevoegd om voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen in openbare plaatsen of publieke plaatsen eisen te stellen met betrekking tot het beschikken over een resultaat – zijnde een test, vaccinatie of herstel – als dat niet wettelijk is voorgeschreven.

Zoals echter ook in de Kamerbrief van 4 mei45 jl. toegelicht, wordt de toepassing van het vaccinatiebewijs voorzien o.a. als alternatief voor een testbewijs waar een testbewijs verplicht is voor toegang tot bepaalde activiteiten en voorzieningen in Nederland. Ik wil iedere vorm van vaccinatiedrang en -dwang voorkomen. Omdat niet iedereen in Nederland zich kan of wil vaccineren en ook omdat, vanwege schaarste aan vaccins, nog niet iedereen de kans heeft gehad gevaccineerd te worden, zal een vaccinatiebewijs niet de exclusieve toegangsticket mogen worden voor voorzieningen of locaties. Dit is ook in lijn met de motie van het lid Segers46.

19. In het wetsvoorstel ontbreekt een bepaling inhoudende dat het een exploitant of organisator verboden is een test- of vaccinatiebewijs te eisen «als voorwaarde voor de toegang tot een gebouw of voorziening». Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel dat tot uitdrukking is gebracht in artikel 6c, achtste lid van de Wpg?

Het wetsvoorstel is op dit punt uitgebreid. Bij amendement van het lid Van der Staaij (Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 34) is aan het wetsvoorstel het verbod toegevoegd om voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen in openbare plaatsen of publieke plaatsen eisen te stellen met betrekking tot het beschikken over een resultaat – zijnde een test, vaccinatie of herstel – als dat niet wettelijk is voorgeschreven.

20. Als zo’n verbod op het tonen van een vaccinatiebewijs ontbreekt, ontstaat er dan geen maatschappelijke druk op personen om zich te laten vaccineren? Acht de regering dat aanvaardbaar?

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de antwoorden op de vorige twee vragen van de leden van de fractie van de PvdD.

21. Artikel 2.24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving regelt de «toelaatbaarheid van delegatie aan een Minister». Blijkens het eerste lid van die bepaling is de toelaatbaarheid van die delegatiemogelijkheid beperkt tot (a) voorschriften van administratieve aard, (b) uitwerking van details van een regeling, (c) voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en (d) voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld».

a. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het regelen van testbewijzen en testresultaten voor activiteiten en voorzieningen op het terrein van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport, waarbij de Minister de vrijheid heeft om zelf activiteiten en voorzieningen aan te wijzen.

Deze delegatiebevoegdheid valt onder categorie d. Met uitzondering van het bepalen van de afstandsnorm worden alle huidige maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 vanwege de vereiste spoed bij ministeriële regeling getroffen. De inzet van coronatoegangsbewijzen is gekoppeld aan deze maatregelen. Deze inzet beoogt immers de samenleving eerder te heropenen en maatregelen te versoepelen. Daarbij voorziet artikel 58c in hoofdstuk Va, Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19, van de Wpg in parlementaire betrokkenheid bij deze ministeriële regelingen.

b. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het aanwijzen van experimenten als bedoeld in artikel 58ra, zevende lid.

Deze delegatiebevoegdheid valt eveneens onder categorie d. Het moet mogelijk zijn om vooruitlopend op inzet van coronatoegangsbewijzen op beperkte schaal te beproeven hoe dat in de praktijk uitpakt.

c. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het regelen van de verstrekking van testen en de eisen die aan het testen en de vaccinatie worden gesteld (artikelen 58rc en 58rd).

Deze delegatiebevoegdheid valt onder categorieën a en b. Het bieden van de gelegenheid tot testen kan administratieve regels vergen, bijvoorbeeld met betrekking tot het eventueel vergoeden van de kosten van een (zelf)test aan de burger. De eisen die aan een resultaat worden gesteld, zijn deels administratief en deels gedetailleerde uitwerkingsregels ten behoeve van veilige en betrouwbare resultaten.

d. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot regeling van het coronatoegangsbewijs en de bescherming van persoonsgegevens in relatie daartoe (artikel 58re).

Deze delegatiebevoegdheid valt onder categorie b. Detaillering van de te verwerken persoonsgegevens past in een ministeriële regeling.

22. Is de regering het met de leden van fractie van de PvdD eens dat een wetsvoorstel dat in strijd is met de Aanwijzingen voor de regelgeving in beginsel dient te worden verworpen?

Nee. De Aanwijzingen voor de regelgeving zijn niet gericht tot de Staten-Generaal; het zijn aanwijzingen voor de ambtenaren van de rijksoverheid. Niettemin is het wenselijk dat de Staten-Generaal rekening houdt met de inhoud van de Aanwijzingen. Daarbij dient ook in ogenschouw genomen te worden dat afwijkingen van de Aanwijzingen, voor zover daar in voorliggend wetsvoorstel al sprake van zou zijn, toegestaan zijn indien onverkorte toepassing daarvan uit een oogpunt van goede regelgeving niet tot aanvaardbare resultaten zou leiden. Ook dit staat in de aanwijzingen (Aanwijzing 1.2). Het is van groot maatschappelijk belang dat voortvarend kan worden opgetreden in de bestrijding van de epidemie van covid-19. Hoofdstuk Va Wpg, waar voorliggend wetsvoorstel grotendeels in zal worden opgenomen, voorziet in de mogelijkheid daartoe op democratisch gelegitimeerde wijze snel regels te kunnen stellen. Daarnaast is hoofdstuk Va een tijdelijk hoofdstuk dat drie geldt; een eventuele verlenging is op grond van de wet telkens in samenspraak met de beide Kamers der Staten-Generaal.

23. In de memorie van toelichting staat: «Zodra de epidemiologische omstandigheden het mogelijk maken om met inachtneming van andere, minder vergaande maatregelen op een verantwoorde wijze toegang tot activiteiten of voorzieningen te bieden, zal het testbewijs niet langer voorgeschreven worden».

a. Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen in die zin dat wordt bepaald dat de regels bedoeld in artikel 58a, eerste of derde lid, worden ingetrokken als die in de toelichting bedoelde omstandigheden zich voordoen?

Aanpassing van het wetsontwerp is hiervoor niet nodig. De eis dat de inzet van coronatoegangsbewijzen moet voldoen aan eisen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit, is reeds verankerd in artikel 58b Wpg. In het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel is bepaald dat de toepassing van de in hoofdstuk Va Wpg toegekende bevoegdheden ter bestrijding van (een directe dreiging van) de epidemie van covid-19 de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en evenredig is aan het doel de (directe dreiging van) de epidemie tegen te gaan. Als de inzet van testbewijzen niet meer noodzakelijk is of met andere maatregelen kan worden volstaan, kan dit dus niet meer plaatsvinden. Daaraan moet de inzet van toegangsbewijzen, evenals de inzet van andere coronamaatregelen, altijd worden getoetst.

b. Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen in die zin dat wordt bepaald dat de regels bedoeld in artikel 58a, eerste of derde lid, worden ingetrokken als de voorwaarden die in artikel 58rb zijn vervat, zich niet meer voordoen?

Ook hiervoor is aanpassing van het wetsontwerp niet nodig. De voorwaarden van artikel 58rb gelden niet alleen voor het vaststellen van regels met betrekking tot het beschikken over een resultaat voor deelname aan of toegang tot bepaalde activiteiten of voorzieningen in aangewezen sectoren, maar ook voor de instandhouding of intrekking van dergelijke regels.

24. De leden van de fractie van de PvdD betwijfelen of in artikel 58rc voldaan is aan de vereisten die dienen te gelden voor privacybescherming.

a. Is de regering bereid om in artikel 58rc, derde lid de term «kunnen» te vervangen door «worden»?

Deze aanpassing zou onwenselijk zijn. Onder de huidige omstandigheden, waarbij van rijkswege testvoorzieningen worden gerealiseerd waar men zich kosteloos kan laten testen op infectie met het coronavirus, hoeven geen andere persoonsgegevens verwerkt te worden dan de uitvoerder van de test en de geteste persoon uitwisselen in het kader van de uitvoering van de test. Het vervangen van «kunnen» door «worden» impliceert dat er ook dan regels over de verwerking van persoonsgegevens moeten worden gesteld. Het stellen van regels over persoonsgegevens is echter pas aan de orde wanneer de gelegenheid tot (zelf)testen op een andere wijze wordt geboden, bijvoorbeeld door vergoeding van de kosten van (zelf)testen.

b. Is de regering bereid om aan artikel 58rc een bepaling toe te voegen vergelijkbaar aan die van artikel 58re, vijfde lid?

Deze aanpassing acht de regering onnodig en onwenselijk. Wie verwerkingsverantwoordelijke is, vloeit in principe reeds voort uit de AVG. Het staat niet bij voorbaat vast dat de Minister van VWS de verwerkingsverantwoordelijke is indien op grond van artikel 58rc regels zouden worden gesteld over verwerking van persoonsgegevens. Artikel 58re, vijfde lid, is voornamelijk ter verduidelijking opgenomen, aangezien de Minister van VWS weliswaar zelf geen persoonsgegevens verwerkt ten behoeve van het tonen en lezen van het coronatoegangsbewijs, maar wel de applicaties daarvoor beheert.

25. De leden van de fractie van de PvdD betwijfelen of wettelijke formuleringen en bij amendement ingevoerde aanvullingen uit een oogpunt van wetgevingstechniek voldoen.

a. Waarom is aan de Raad van State niet gevraagd om het voorstel dat via amendering op talloze punten sterk is aangevuld of gewijzigd nogmaals te beoordelen?

Volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt over een bij amendement voorgestelde ingrijpende wijziging van een wetsvoorstel de Afdeling advisering van de Raad van State alleen gehoord, indien de betrokken bewindspersoon daaraan met het oog op zijn oordeelsvorming over het amendement behoefte gevoelt (aanwijzing 7.16). Dit was niet aan de orde. De Minister van VWS heeft over alle ingediende amendementen een appreciatie kunnen geven. In de meeste gevallen zag de Minister van VWS de noodzaak het amendement te ontraden. In enkele gevallen is het oordeel aan de Kamer gelaten.

b. In artikel 58ra, vierde lid is een instemmingsrecht geregeld dat betrekking heeft op het «beleid bij toepassing van regels als bedoeld in het eerste lid». Die regels bepalen of de betrokkene over een coronatoegangsbewijs dient te beschikken. Waarom strekt het instemmingsrecht zich niet uit over de vraag of die plicht dient te worden ingevoerd in het betreffende onderwijs? Welk beleid kan er gevoerd worden met betrekking tot de «toepassing» van de regels indien uit de regel al dient te volgen of de betrokkene over een coronatoegangsbewijs dient te beschikken?

De regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen laten ruimte voor modaliteiten in de uitvoering door onderwijsinstellingen. Indien coronatoegangsbewijzen worden ingezet in het onderwijs, waarvoor een algemene maatregel van bestuur nodig is, geschiedt dat onder de voorwaarden dat de onderwijsinstelling zorg draagt voor een toegankelijke voorziening waar de student zich kan laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2. Bovendien heeft de onderwijsinstelling de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt. Hierover zullen bij aanwijzing van het onderwijs nadere regels worden gesteld. Bij de uitvoering daarvan kan de onderwijsinstelling beleid voeren. Daarop is de medezeggenschap gericht.

c. In de tweede volzin van artikel 58ra, negende lid is onder meer bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld «met betrekking tot de deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen» voor de in de eerste volzin bedoelde personen. Hoe kan een nadere regelingsbevoegdheid bestaan indien uit de eerste volzin volgt dat de regels waarop die nadere regeling zou zien niet gelden voor die personen?

De regelingsbevoegdheid is gegeven om in ieder geval voorschriften te stellen over de medische vaststelling dat een persoon vanwege een beperking of ziekte geen test kan worden afgenomen en daarmee onder de uitzondering valt. Indien dat het geval is, zal van deze persoon geen coronatoegangsbewijs op basis van een resultaat met betrekking tot een test, een vaccinatie of het herstel verlangd kunnen worden en met betrekking tot de deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen. Ook kunnen er andere eisen gesteld kunnen worden, bijvoorbeeld met het oog op het beperken van het risico op transmissie van het coronavirus. Het gaat bij deze regeling dus om een nadere uitwerking van de eerste volzin.

11. Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben de volgende vragen omtrent het wetsvoorstel.

1. In het advies van 14 januari 202147 wijst de Gezondheidsraad in algemene zin op het gelijkheidsbeginsel ook voor wat betreft toegang tot het verkrijgen van een testbewijs. Volgens de raad kan de manier waarop gelijke toegang precies gerealiseerd wordt, per situatie verschillen. Er moeten in ieder geval geen onredelijke financiële of logistieke beperkingen op testmogelijkheden zijn. Als gelijke toegang niet (direct) mogelijk is, moeten goede alternatieven worden geboden om onrechtvaardige behandeling, discriminatie en stigmatisering te voorkomen. Hoe rijmt de regering dit met de onlangs verschenen berichten dat met name Nederland tegen invoering van gratis PCR-testen is, zoals de Europese Commissie die wil invoeren? De motivering daarvoor zou zijn dat de regering meent dat dat hierdoor commerciële testbedrijven nadeel ondervinden. Kloppen deze berichten?

Het kabinet heeft in de Europese raad aangegeven dat het aan lidstaten is om te bepalen of er wel of niet betaald moet worden voor een reistest. De motivering daarvoor is niet een eventueel nadeel voor commerciële bedrijven, maar dat dit dient te worden beschouwd als een nationale competentie en het kabinet de vrijheid wil behouden hier nationaal een afweging op te maken. Ik ben het er overigens mee eens dat deze financiële bijdrage niet onredelijk moet zijn. Overigens ziet het advies van de Gezondheidsraad op inzet van het testbewijs voor toegang tot activiteiten en evenementen, niet op het verkrijgen van een negatieve testuitslag om naar het buitenland te kunnen reizen.

2. Is de regering bekend dat de op dit moment nog noodzakelijke PCR-testen zo’n € 130 tot € 150 per stuk kosten bij commerciële testbedrijven? Heeft de regering helder voor ogen welke commerciële testbedrijven op dit moment binnen Nederland werkzaam zijn? Is de regering bekend met de geruchten dat steeds meer testbedrijven op de markt verschijnen – soms gevestigd in schuren of garages – die deze PCR-testen aanbieden, waarbij geen enkele controle lijkt te bestaan op de bevoegdheid en medische expertise van degene(n) die de testen afneemt c.q. afnemen? Is de regering zich ervan bewust dat het voorkomt dat de afgenomen testsamples helemaal niet getest worden zoals is voorgeschreven, maar dat tegen betaling de verzoeker in feite «standaard» een negatieve PCR-testuitslag verkrijgt?

De IGJ heeft een overzicht van aanbieders die testen commercieel aanbieden. Deze lijst is niet compleet omdat een meldplicht ontbreekt en het aantal aanbieders fluctueert. Er starten nog steeds nieuwe aanbieders en er stoppen ook aanbieders. Het gaat om circa 200 aanbieders. Zodra de IGJ signaal krijgt van een nieuwe aanbieder wordt deze verzocht informatie te verstrekken over de testafname praktijk en wijzen we de aanbieder op de geldende regels. Daarbij vraagt de IGJ ook naar de betrokken arts bij de testaanbieder. Voor meer concrete informatie over commerciële testaanbieders en het toezicht hierop verwijs ik u naar de onlangs door de IGJ gepubliceerde factsheet. IGJ voert actief toezicht uit bij commerciële aanbieders op basis van signalen en risico’s en op basis van steekproeven. Wanneer zij tekortkomingen constateert kan zij handhavend optreden met inzet van het haar ter beschikking staande wettelijk instrumentarium. Tegelijkertijd rekent het kabinet ook tot de verantwoordelijkheid van de ondernemers om zich aan de regels te houden. Sectoren waar testbewijzen worden ingezet zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor naleving van de regels. Zij zijn dus verantwoordelijk voor het verlenen van rechtmatige toegang op basis van een geldig toegangsbewijs. De CoronaCheck app ondersteunt dit proces. Toezicht en handhaving op het proces van scannen voor toegang gebeurt primair langs bestuursrechtelijke weg.

3. Heeft de regering inzicht in het totaal van de afgenomen PCR-testen door commerciële bedrijven? Kent de regering de verhouding tussen de negatieve en positieve uitslagen van deze PCR-testen? Kan het zijn dat deze uitslagen zeer afwijken van de door de GGD uitgevoerde testen en hoe verklaart de regering dat? Onderkent de regering de negatieve prikkels voor commerciële testbedrijven die het alleenrecht hebben op het wel of niet kunnen laten doorgaan van een buitenlandse reis voor de reiziger. Immers, burgers die noodzakelijke reizen moeten maken zijn verplicht om zo’n commercieel testbedrijf in te schakelen, omdat de voorwaarde voor de reis is dat zij de beschikking dienen te hebben over een PCR-test met een negatieve uitslag. Commerciële testbedrijven die «standaard» een negatieve uitslag verstrekken, zijn populair. Is het de regering bekend dat dit probleem zich ook vice versa voordoet; personen komende vanuit het buitenland dienen om Nederland binnen te komen over een zelfde PCR-test met negatieve uitslag te beschikken en ook daarvoor worden commerciële testbedrijfjes ingeschakeld.

De regering heeft geen inzicht in het totaal aan afgenomen PCR-testen door commerciële bedrijven. De IGJ houdt toezicht op het commerciële testlandschap. Zij ziet er op toe dat het testen onder de eindverantwoordelijkheid van een arts gebeurt, dat positieve uitslagen bij de GGD gemeld worden, en dat de labs die de analyse uitvoeren hiervoor voldoende geëquipeerd zijn. Desondanks ben ik mij ervan bewust dat er sprake kan zijn van fraude. Een verschil in de verhouding tussen negatieve en positieve uitslagen in de GGD-teststraten en in commerciële teststraten is geen goede indicatie van de kwaliteit van een commerciële teststraat. In de GGD-teststraten worden alleen mensen getest met klachten of een verhoogd risico op besmetting. In de commerciële teststraten worden ook veel mensen zonder klachten en zonder blootstelling getest. Het aantal mensen dat positief test zal dan ook verschillen.

Het kabinet streeft ernaar dat door toezicht en regelgeving met het van kracht worden van de Verordening over het Digitaal Groen Certificaat fraude zo veel als mogelijk wordt beperkt, bijvoorbeeld door na constatering van onjuist afgegeven certificaten deze aanbieder geen toegang meer te geven naar de DGC-gateway. Er is geen garantie te geven dat reizigers uit het buitenland geen valse test hebben afgenomen.

4. Is de regering het met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat dit een ongewenste situatie is, waardoor een schijnveiligheid ontstaat. En zo ja, welke stappen gaat de regering hiertegen ondernemen. Hoe denkt de regering bij de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen dit soort praktijken te voorkomen? En belangrijker nog, is het realistisch te veronderstellen dat de uitslagen van de afgenomen testen 100% betrouwbaar zijn, als deze testen eveneens door commerciële testbedrijven worden afgenomen. Graag een duidelijke toelichting van de regering hierop.

De Stichting Open Nederland heeft in opdracht van VWS contracten afgesloten met commerciële testaanbieders op basis van een zogeheten «Open House» procedure voor het afnemen van testen voor toegang tot evenementen. De stichting ziet dan ook toe op naleving van die contract- en aanbestedingsvoorwaarden.

Daarbovenop ziet IGJ ook toe op de kwaliteit van zorg die commerciële testaanbieders leveren. Deze partijen moeten net als andere partijen voldoen aan de geldende normen en richtlijnen voor het afnemen van (snel)testen. De IGJ heeft inmiddels al verschillende aanbieders bezocht die zijn gecontracteerd door Stichting Open Nederland. Wanneer zij tekortkomingen constateert spreekt zij aanbieders aan en zet waar nodig handhaving in.

5. Kan de regering aangeven of zij meer waarde hecht aan een negatieve testuitslag of aan een vaccinatiebewijs nu zij in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie (brief 29 april jl. pagina 9) zelf stelt dat eerst uit onderzoek moet blijken dat vaccinatie significant bijdraagt aan reductie van virustransmissie? Dit terwijl dezelfde regering in haar brief aan de Tweede Kamer d.d. 4 mei jl. stelt: «Zoals ik in mijn vorige Kamerbrieven heb aangegeven, zijn vaccinaties onze troef om uit deze crisis te komen» waaruit deze leden de gevolgtrekking maken dat de betrouwbaarheid van het inzetten van vaccins niet door de regering wordt betwist. Klopt dit? Kan de regering ingaan op de op 18 mei 2021 door de heer E. Kuipers gedane uitlating dat snel meer versoepelen van Covid-19-maatregelen verantwoord is. Waarom denkt de regering dat de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, gelet op het tijdverloop tussen de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer en nu door de Eerste Kamer, nog een toegevoegde waarde heeft omdat inmiddels, ook uit omringende landen, overduidelijk is gebleken dat een hoge vaccinatiegraad onomstotelijk bijdraagt aan vermindering van coronabesmetting en daardoor van ziekenhuisopnames van patiënten. Graag horen de leden van de 50PLUS-fractie hoe de regering de proportionaliteit van dit wetsvoorstel op dit moment weegt.

Het klopt dat ik heb aangegeven dat vaccinaties onze troef zijn om uit deze crisis te komen. Voorkomen is tenslotte beter dan genezen. Het, is echter ook belangrijk om in te blijven zetten op toegangstesten, met het oog op mutaties van het virus en de vaccinatiegraad. Beide instrumenten, samen met de andere COVID-19 richtlijnen zoals afstand houden, handenwassen en mondkapjes, zijn belangrijk om deze pandemie te kunnen beheersen. De regering heeft besloten tot stap 3 te werken met pilots, ook om het nieuwe testlandschap te testen en vervolgens bij stap 3 in het openingsplan (op dit moment voorzien op 9 juni) toegangstesten breed mogelijk te maken. In de brief van 17 mei jl. is toegelicht dat in stap 3 met toegangstesten horecagelegenheden voor uiteten, culturele instellingen, en evenementen 100% van de capaciteit op 1,5m kunnen benutten. Daarnaast wordt publiek bij sportwedstrijden toegestaan, met inachtneming van 1,5m. Belangrijke voorwaarde is dat het in alle gevallen gaat om geplaceerde activiteiten en evenementen. In stap 4, voorzien op 30 juni, en stap 5, voorzien op 21 juli, is het mogelijk om in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toe te staan zonder toepassing van de 1,5 meter. Op basis van bovenstaande wordt concreet gemaakt wat ondernemers en instellingen dus te winnen hebben met de inzet van toegangstesten: het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten wordt verhoogd. Gelet daarop acht de regering de inzet van het toegangstesten en dus ook deze wet proportioneel; via het toegangstesten krijgen ondernemers immers sneller en meer mogelijkheden dan ze zonder toegangstesten zouden hebben, wat onverlet laat dat ze zelf de keus hebben om toegangstesten al dan niet in te zetten. Zetten ze toegangstesten niet in, dan hebben ze de mogelijkheden die het openingsplan op dat moment zonder toegangstesten biedt.

12. Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie

1. Algemeen

De leden van de SGP-fractie hebben in het afgelopen jaar veel van de maatregelen gesteund die de regering heeft genomen om het coronavirus te bestrijden. Zij menen dat in deze fase van de crisis, waarin de immuniteit tegen het virus door vaccinatie of door een doorgemaakte infectie sterk is toegenomen en de druk op de ziekenhuiszorg afneemt, het in de rede ligt dat de overheid de greep op de samenleving in toenemende mate loslaat. Zij vragen of de regering deze opvatting deelt en hoe dit wetsvoorstel zich hiertoe verhoudt. Kan de regering ingaan op de vraag wanneer het gebruik van toegangsbewijzen niet meer proportioneel is omdat nadelen die kleven aan gebruik van een controle-app niet meer opwegen tegen de besmettingsrisico’s die het wil tegengaan?

De regering meent dat de inzet van toegangstesten niet langer noodzakelijk en proportioneel is op het moment dat de basismaatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus niet meer nodig zijn. In het openingsplan is dat in stap 6. Op enig moment in de komende tijd zal besloten worden wanneer de overige basismaatregelen, zoals de 1,5 meter, (stap 6) kunnen worden losgelaten. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl.48 staat in stap 6 ook aangegeven dat toegangstesten niet meer zal worden ingezet.

Het heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd dat in de memorie van toelichting nauwelijks wordt ingegaan op de impact van het wetsvoorstel op de langere termijn. Experts geven immers aan dat de coronapandemie binnen afzienbare tijd in een endemische fase terecht zal komen. «Het virus zal onder ons blijven», zei de Minister-President al in zijn eerste televisietoespraak vanuit het Torentje. Het is nu nog niet te zeggen in hoeverre in die fase nog steeds maatregelen nodig zijn om de gevolgen van het coronavirus tegen te gaan, maar in ieder geval dringt de vraag zich op welke betekenis dit wetsvoorstel heeft voor zo’n endemische fase.

Kan de regering uitsluiten dat toegangsbewijzen in die fase gebruikt zullen worden? Immers, als het instrument eenmaal wettelijk is verankerd, dan kan de verleiding groot zijn om er langer gebruik van te maken dan oorspronkelijk de bedoeling was. Dit stelt de leden van de SGP-fractie voor de vraag wat voor samenleving met dit wetsvoorstel gecreëerd wordt. Een vraag waar de regering zich niet echt mee bezig lijkt te willen houden, maar die wat deze leden betreft wel degelijk gesteld moet worden. Als de regering niet terecht wil komen in een «testsamenleving», waarbij de toegankelijkheid van het openbare leven wordt gereguleerd door gezondheidsbewijzen of vaccinatiebewijzen, hoe denkt zij te voorkomen dat dit alsnog gebeurt? Als dit niet de bedoeling van de wetgever is, zou het niet een onbedoeld effect van de wet kunnen zijn? Welke precedent scheppen we met de invoering van een bewijs van «gezondheid»? De leden van de SGP-fractie vragen de regering op al deze vragen te reflecteren.

Het wetsvoorstel is gekoppeld aan de Tijdelijke wet maatregelen dat alleen met akkoord van het parlement kan worden verlengd. De regering verwacht dat de inzet van toegangstesten niet langer noodzakelijk en proportioneel is op het moment dat de beperkende maatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus niet meer nodig zijn. Het toegangstesten zal vanaf dat moment niet meer worden ingezet (stap 6 in het openingsplan). Op het moment dat het virus zich zodanig ontwikkelt dat er opnieuw beperkende maatregelen nodig zijn en we ons dus bevinden in het risiconiveau waakzaam, kan ook weer gebruikt worden gemaakt van toegangstesten. De inzet van toegangstesten is er ook dan op gericht om meer mogelijk te maken. Bijvoorbeeld evenementen doorgang te laten vinden met toegangstesten, zodat de 1,5 meter afstandsnorm niet opnieuw te hoeft worden opgelegd. In het theoretische geval van een nieuwe lockdown, bijvoorbeeld de mogelijkheid om de deuren van de sectoren genoemd in het wetsvoorstel langer geopend te houden met toegangstesten, kan ook weer gebruik worden gemaakt van toegangstesten.

Het wetsvoorstel zal ervoor zorgen dat er een onderscheid in de samenleving zal ontstaan tussen mensen die wel en niet bereid zijn om gebruik te maken van toegangsbewijzen om aan het maatschappelijke leven deel te kunnen nemen. Kan de regering hierop reflecteren? Hoe wenselijk acht de regering dit onderscheid en welke maatregelen wil het kabinet nemen om de gevolgen van dit onderscheid zoveel mogelijk te dempen?

Er zijn diverse waarborgen tegen een onaanvaardbare tweedeling als gevolg van de inzet van toegangsbewijzen. Toegangsbewijzen worden ingezet bij niet-essentiële voorzieningen. Waar mogelijk, zijn er alternatieven voor mensen die niet bereid zijn om gebruik te maken van toegangsbewijzen. Overigens is dat geen voorwaarde voor de inzet van toegangsbewijzen in niet-essentiële sectoren. Daarbij onderstreept de regering dat toegangsbewijzen slechts tijdelijk worden ingezet. Zodra maatregelen versoepeld kunnen worden zonder testbewijzen, wordt daartoe overgegaan. Het is de verwachting van dit kabinet dat in juli en augustus het grootste deel van de samenleving weer open zal zijn. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog alleen nodig zijn voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand-maatregel. Hierdoor zal naar verwachting geen tweedeling in de samenleving ontstaan.

Verder is een test niet of nauwelijks invasief en worden toegankelijke testvoorzieningen gerealiseerd. In het wetsvoorstel is bepaald dat eenieder de gelegenheid tot testen wordt geboden. Daarbij kunnen de kosten geen reden zijn om af te zien van testen. De kosten komen immers voor rekening van het Rijk. Ook worden van rijkswege de faciliteiten geboden om met een testuitslag eenvoudig een digitaal of papieren toegangsbewijs te genereren. Met andere woorden, de drempels om gebruik te maken van toegangsbewijzen zijn zo laag mogelijk gemaakt.

Voorts vereist het wetsvoorstel dat er zo nodig voorzorgsmaatregelen worden getroffen om eventuele maatschappelijk ongewenste effecten ervan, waaronder vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen of onderwijs te voorkomen, weg te nemen of te verminderen. Zoals uit het eerste deel van dit antwoord blijkt, verwacht de regering niet dat dergelijke effecten zich zullen voordoen. In dit verband wordt er volledigheidshalve op gewezen dat indien toegangsbewijzen worden ingezet in het onderwijs – dat een essentiële sector is en waarvoor een algemene maatregel van bestuur nodig is – onderwijsinstellingen op grond van het wetsvoorstel worden verplicht om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen en daarbij een zorgvuldige afweging te maken tussen fysiek en online onderwijs. Inzet is dat zoveel mogelijk studenten fysiek onderwijs krijgen.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat in andere landen reeds wordt gewerkt met toegangsbewijzen. Kan de regering een uitputtend overzicht geven van landen waar dit het geval is? Wat zijn de ervaringen hiermee? Kan de regering aangeven hoe in deze landen wordt omgegaan met de tijdelijkheid van toegangsbewijzen? Tot wanneer worden toegangsbewijzen in deze landen verplicht gesteld?

De regering kijkt met interesse naar de ervaringen van andere landen met toegangstesten. In onder meer Oostenrijk en Denemarken wordt daar gebruik van gemaakt. De ervaringen zijn over het algemeen positief, omdat er door het gebruik van toegangstesten eerder meer mogelijk gemaakt wordt. Ook in andere landen, zoals in Spanje en het VK, wordt er geëxperimenteerd met toegangsbewijzen voor activiteiten. Daarnaast wordt er vanuit de Europese Commissie gewerkt aan het «Digitale Groene Cerfiticaat», dat reisbeperkingen moet voorkomen.

De tijdelijkheid van toegangstesten is voor de regering een belangrijk punt. Toegangstesten dienen alleen ingezet te worden als er gegeven de epidemiologische situatie geen alternatieven voorhanden zijn. Zo maakt de inzet van toegangstesten het bijvoorbeeld mogelijk om grotere groepen bij, bijvoorbeeld evenementen of als publiek bij professionele sportwedstrijden te ontvangen, dan anders mogelijk geweest zou zijn zonder toegangstesten. In bijvoorbeeld Denemarken wordt het toegangsbewijs vanaf juni uitgefaseerd voor een groot deel van de activiteiten waarvoor nu wel een toegangsbewijs vereist is. Toegangstesten zijn dus echt een tijdelijk middel, dat vanaf stap 6 van het openingsplan niet meer ingezet zal worden.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Als dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aangenomen, maakt het onderdeel uit van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). Verlenging van deze wet betekent dan automatisch ook verlenging van de mogelijkheid om toegangsbewijzen verplicht te stellen. Kan de regering zich voorstellen dat wanneer gebruik van de Twm bijvoorbeeld slechts nog nodig is om de anderhalvemetermaatregel af te dwingen, de bepalingen in de wet die betrekking hebben op toegangsbewijzen komen te vervallen? Ziet de regering het risico dat de Twm als kaderwet telkens in z’n geheel verlengd wordt, terwijl grote delen van de wet niet meer nodig zijn of nooit/niet meer worden gebruikt? Kan de regering aangeven hoe hiermee wordt omgegaan?

De regering meent dat juist op het moment dat de Tijdelijke wet maatregelen bijvoorbeeld slechts nog nodig is om de 1,5 meter maatregel af te dwingen, het toegangstesten van toegevoegde waarde kan zijn. Met het toegangstesten kan namelijk voor de specifieke in het wetsvoorstel genoemde sectoren, achter de poort van een activiteit of evenement, de 1,5 meter worden losgelaten. Op die manier kunnen er meer bezoekers worden toegelaten en is voor de desbetreffende activiteit of evenement er een betere business case. In de brief van 17 mei jl. heeft het kabinet laten weten voor stap 4 en stap 5 te overwegen om in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toe te staan zonder toepassing van de 1,5 meter. Een stap als het daadwerkelijke loslaten van de 1,5 meter afstandsnorm wordt alleen gezet als het op dat moment ook kan, net zoals we dat doen bij alle maatregelen in het openingsplan. Het OMT zal bij elke stap om advies worden gevraagd.

Zolang de (dreiging van de) epidemie van covid-19 voortduurt, blijft het nodig de maatregelen te kunnen treffen die de Twm mogelijk maakt. Welke maatregelen geboden zijn, hangt af voornamelijk af van de epidemiologische situatie. Artikel 58b Wpg beperkt de toepassing van de bevoegdheid maatregelen te treffen. Deze bevoegdheden mogen slechts worden aangewend als dat gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is. Ook is bepaald dat de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk wordt beperkt en dat de maatregelen evenredig zijn aan het oogmerk de (dreiging van de) epidemie van COVID-19 te bestrijden.

De leden van de SGP-fractie maken uit het openingsplan op dat de regering vanaf «stap 2» en «stap 3» gebruik wil gaan maken van toegangsbewijzen. Inmiddels is duidelijk dat tweede stap wordt gezet op 19 mei en volgt de derde stap wellicht binnen een paar weken. De leden wijzen erop dat het wetsvoorstel momenteel nog volop in behandeling is bij de Eerste Kamer en dus geen grondslag kan bieden voor inzet van toegangsbewijzen in stap 2, en wellicht ook nog niet voor stap 3. Houdt de regering vast aan het plan om bij deze stappen toegangsbewijzen te introduceren? Zo ja, welke juridische basis bestaat hiervoor?

Uw Kamer behandelt op 25 mei a.s. het wetsvoorstel Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Indien de stemmingen dezelfde dag plaatsvinden en uw Kamer instemt met het wetsvoorstel, is de eerste datum dat de wet inwerking kan treden 1 juni 2021. De regering heeft besloten niet eerder dan stap 3 in het openingsplan (voorzien op 9 juni) toegangstesten breed mogelijk te maken. In de brief van 17 mei jl. is toegelicht dat in stap 3 met toegangstesten horecagelegenheden voor uiteten, culturele instellingen, en evenementen 100% van de capaciteit met inachtneming van de afstandsnorm van 1,5 meter kunnen benutten. Daarnaast wordt publiek bij sportwedstrijden toegestaan, eveneens met inachtneming van de 1,5 meter. Belangrijke voorwaarde is dat het in alle gevallen gaat om geplaceerde activiteiten en evenementen. Het kabinet overweegt daarnaast voor stap 4, voorzien op 30 juni, en stap 5, voorzien op 21 juli, om in de betreffende sectoren 50% en respectievelijk 75% van de reguliere capaciteit toe te staan zonder toepassing van de 1,5 meter. Weliswaar is de verwachting dat vanaf 1 juli is dat iedereen boven de 18 die dat wil een eerste prik heeft gehad, maar ook dan hebben toegangsbewijzen nog een toegevoegde waarde: het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten wordt verhoogd. Voor de tussenliggende week (van 2 tot 9 juni) zal het kabinet bezien of en op welke wijze een aantal specifieke activiteiten die in deze week gepland staan in bijvoorbeeld cultuur en sport met behulp van het testbewijs mogelijk kunnen worden gemaakt.

De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de tijdelijke wet in wil laten gaan. Kan de regering reflecteren op het tijdpad dat zal ontstaan als de tijdelijke wet pas in juni zal worden ingevoerd? Wat voor zin heeft het wetsvoorstel nog als – zoals de belofte van de regering luidt – per 1 juli iedere volwassen Nederlander een eerste prik aangeboden heeft gekregen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vorige vraag van de leden van de SGP-fractie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat door het aangenomen amendement-Paternotte/Kuiken49 de invoering van vaccinatiebewijzen steviger in de wet is verankerd. In de toelichting op dit amendement staat het volgende: «Daarbij vervult de wet een brugfunctie. De komende maanden kan het gros van de samenleving een vaccin krijgen. Zo krijgen we echt onze vrijheden terug. Het is goed van meet af aan de verschillende bewijzen wettelijk gelijkwaardig te verankeren. Dat maakt de wet toekomstbestendig.» Gegeven het feit dat de wet pas in juni in werking treedt, in juli elke volwassen Nederlander al (volledig) gevaccineerd is, en de regering vooral toegevoegde waarde ziet in het toegangsbewijs voor evenementen in de zomer, concluderen de leden van de SGP-fractie dat het coronatoegangsbewijs in de praktijk een vaccinatiebewijs zal zijn, met een uitzonderingsclausule voor diegenen die zich niet willen of kunnen laten vaccineren. Voor hen blijft het testbewijs dan het alternatief. Zij vragen de regering om te bevestigen of deze gedachtegang klopt. Zij vragen de regering eveneens om te bevestigen dat, evenals voor testbewijzen, vaccinatiebewijzen slechts vereist kunnen worden voor de terreinen die het wetsvoorstel noemt en op basis van de voorwaarden die het wetsvoorstel stelt in artikel 58b, tweede lid en artikel 58rb.

De regering kan bevestigen dat de voorwaarden die ingevolge de artikelen 58b, tweede lid, en 58rb gelden voor het stellen van regels met betrekking tot het beschikken over een resultaat voor toegang tot activiteiten of voorzieningen, ook gelden voor toegang op basis van een vaccinatiebewijs. Een resultaat kan immers ook zijn vaccinatie tegen infectie met het coronavirus. In eerste instantie kan alleen een testbewijs als resultaat worden gebruikt. Mede op basis van adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT zal nog besloten moeten worden over de mogelijkheid een coronatoegangsbewijs te kunnen verkrijgen op basis van vaccinatie tegen het coronavirus. Dit hangt af van het risico op transmissie en de vaccinatiegraad. Indien daartoe wordt besloten, zal naast een testbewijs ook een bewijs van vaccinatie als resultaat in de zin van het wetsvoorstel kunnen worden gebruikt. Er blijft dus hoe dan ook een mogelijkheid om een testbewijs als resultaat over te leggen. Het is aan degene die toegang wenst te krijgen tot een activiteit of voorziening om, indien deze persoon reeds voor vaccinatie in aanmerking komt, voor een van beiden te kiezen. Zoals in het antwoord op vraag SGP-3 is aangegeven, zijn de drempels voor testen zo laag mogelijk gehouden. Er is dan ook geen sprake van een indirecte vaccinatieplicht

De leden van de SGP-fractie zien dat er internationaal en Europees allerlei ontwikkelingen zijn met betrekking tot vaccinatiebewijzen. Zij vragen de regering toe te lichten hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot het wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of het denkbaar is dat op een zeker moment alleen nog vaccinatie-/testbewijzen worden vereist voor internationaal reizen, maar dat deze voor «binnenlandse activiteiten», waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft, zullen zijn afgeschaft.

De Europese Commissie heeft aangegeven ernaar te streven de Europese verordening over het Digitaal Groen Certificaat (DGC) 21 juni van kracht te laten worden. Momenteel wordt technisch mogelijk gemaakt dat de Europese certificaten gebaseerd op het DGC gescand en geverifieerd worden wanneer coronatoegangsbewijzen op basis van testbewijzen en mogelijk later vaccinatiebewijzen worden gevraagd als voorwaarde voor toegang tot een voorziening. De regering meent op dit moment dat de inzet van toegangstesten voor binnenlandse activiteiten niet langer proportioneel is op het moment dat de basismaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, zoals de 1,5 meter afstandsnorm, niet meer nodig zal zijn. Op enig moment in de komende tijd zal besloten wanneer die basismaatregelen (stap 6 in het openingsplan) kunnen worden losgelaten. In de bijlage «openingsplan» bij de brief van 17 mei jl. staat in stap 6 ook aangegeven dat het toegangstesten in die stap niet meer zal worden ingezet. Het kan inderdaad zo zijn dat op het moment dat stap 6 van het openingsplan gezet wordt en we in Nederland dus geen gebruik meer maken van toegangsbewijzen, testbewijzen in het kader van internationaal reizen nog wel nodig zullen zijn. Daarvan zijn we afhankelijk van de eisen die andere landen stellen voor toegang tot hun grondgebied.

2.1 Afwegings- en beoordelingskader

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het toetsingskader van de Gezondheidsraad heeft overgenomen. Invoering van de toegangsbewijzen in de ministeriële regeling wordt getoetst aan het reeds bestaande artikel 58b, in combinatie met het nieuwe artikel 58rb. De Gezondheidsraad benadrukt dat de context vanwege de epidemiologische situatie dynamisch is. Dat betekent dat testbewijzen op het ene moment wel en later niet meer goed verdedigbaar kunnen zijn. De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe hiermee omgegaan wordt. Kan de regering aangeven onder welke epidemiologische omstandigheden zij het invoeren van toegangsbewijzen wél of juist niet langer verdedigbaar acht? Kan bijvoorbeeld ook een zeer laag aantal besmettelijken reden zijn om géén toegangsbewijzen te verplichten? Wordt hierbij ook gekeken naar regionale verschillen, bijvoorbeeld als het aantal besmettingen in het noordoosten van Nederland significant lager is dan in de Randstad?

De inzet van het coronatoegangsbewijzen is gekoppeld aan de stappen die worden gezet in het openingsplan. Het kabinet heeft steeds aangegeven, dat iedere stap in het openingsplan zorgvuldig moet worden afgewogen op basis van de epidemiologische situatie en de druk op de zorg. De regering meent dat in de stappen 3, 4 en 5 van het openingsplan de inzet van het coronatoegangsbewijzen verdedigbaar is omdat het testen dan een toegevoegde waarde heeft. Het maximum aantal bezoekers dat kan worden toegelaten wordt verhoogd met toegangsbewijzen en dus hebben ondernemers en instellingen een betere businesscase en bezoekers meer mogelijkheden. Elke regio heeft hierbij dezelfde mogelijkheden, los van lokale vergunningverlening waarmee wel maatwerk mogelijk is. De regering meent dat vanaf stap 6 van het openingsplan, als alle beperkende maatregelen worden losgelaten, de inzet van coronatoegangsbewijzen niet langer verdedigbaar is.

2.2 Niet-essentiële sectoren

De leden van de SGP-fractie vragen om nader toe te lichten hoe het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» sectoren tot stand is gekomen.

Het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» is tot stand gekomen na het advies van de Gezondheidsraad van 14 januari 2021. De Gezondheidsraad maakt in dat advies onderscheid tussen «essentiële» voorzieningen zoals onderwijsinstellingen, zorginstellingen en publieke plaatsen en «niet-essentiële» voorzieningen zoals sociale gelegenheden. De regering hecht eraan om nogmaals te benadrukken dat dit onderscheid enkel is gemaakt om een afweging te kunnen maken waar de inzet van coroantoegangsbewijzen proportioneel en subsidiair is. Dit onderscheid zegt niets over het belang van sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, horeca en evenementen voor de samenleving.

De leden van deze fractie lezen in de media veel berichten over instellingen in «niet-essentiële» sectoren waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft en die niet bereid zijn om met toegangsbewijzen te gaan werken. Zo is bijvoorbeeld in de culturele sector veel kritiek op het wetsvoorstel.50 Ook de horeca zit niet te wachten om met toegangsbewijzen te gaan werken.51 De leden van de SGP-fractie vragen de regering welke consequenties zij verbindt aan het tanende draagvlak voor dit wetsvoorstel. Kan de regering een zo compleet mogelijk overzicht geven van (delen van) sectoren die hebben aangeven niet bereid te zijn om met toegangsbewijzen aan de slag te gaan? Acht de regering het wenselijk dat er straks verplichte toegangsbewijzen komen voor sectoren die hier zelf niet op zitten te wachten? Als geen enkele ondernemer in een sector waarvoor de wet bedoeld is, er gebruik van gaat maken, is het wetsvoorstel dan geen lege huls geworden? Hoe gaat de regering hiermee om?

De regering constateert met de leden van de fractie van de ChristenUnie dat er sectoren zijn die zich de afgelopen weken kritisch hebben uitgelaten over dit wetsvoorstel, veelal omdat deze sectoren van mening zijn dat er al versoepelingen mogelijk zouden moeten zijn ten opzichte van de routekaart zonder inzet van toegangstesten. Aan de andere kant ontvangt het kabinet ook signalen van sectoren die juist graag gebruik willen maken van dit wetsvoorstel om weer meer mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan clubs uit de Eredivisie voetbal: met toegangstesten kan veel meer publiek worden toegelaten dan zonder het geval zou zijn; dat zelfde geldt voor grote theaters; of denk aan grote evenementen: zonder toegangstesten zal een grootschalig evenement waar mensen binnen 1,5 meter met elkaar in contact komen niet mogelijk zijn; dat zelfde geldt voor bijvoorbeeld, discotheken/nachtclubs. Kortom, toegangstesten maakt meer mogelijk dan zonder toegangstesten mogelijk zou zijn, maar laat onverlet dat geen enkele ondernemer gedwongen is gebruik te maken van toegangstesten. Maakt een ondernemer geen gebruik van de toegangstesten dan kan hij gewoon open volgens de dan geldende reguliere voorwaarden in het openingsplan. Inzet van toegangstesten vergroot dus vooral de mogelijkheden van de ondernemers en deelnemers.

Doordat deze wet geen verplichting oplegt aan ondernemers en instellingen om een coronatoegangsbewijs in te zetten, is elke ondernemer en instelling vrij hier zelf een keuze in te maken. Dat maakt ook dat draagvlak over een gehele sector niet hetzelfde is als de opvatting van de individuele ondernemer of instelling of deelnemers die de regering met dit wetsvoorstel perspectief wil bieden.

Naast de ontwikkelingen in spoor 2A van het testbeleid met betrekking tot testen voor toegang, wordt in het onderwijs op dit moment in acht regionale pilots geëxperimenteerd met (snel)testen en aanvullende veiligheidsmaatregelen om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in het mbo en hoger onderwijs. Het door het NRC genoemde percentage testbereidheid betreft een eerste bevinding uit de pilot van de regio Den Bosch. Op dit moment is nog niet vast te stellen of dit een representatief percentage is, omdat nog niet alle pilots zijn afgerond. De eerste bevindingen wijzen erop dat de testbereidheid van studenten sterk afhankelijk is van de wijze waarop de testvoorziening en -procedure is ingericht en de communicatie daaromtrent. Voor een meer volledig beeld van alle regionale pilots verwijs ik naar de in juni te verschijnen rapportage, waarin de voorlopige resultaten bij elkaar worden gebracht en geanalyseerd.

2.3 Onderwijs

Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om toegangsbewijzen in het onderwijs verplicht te stellen. De leden van de SGP-fractie staan op het standpunt dat iedere scholier of student toegang moet kunnen blijven houden tot fysiek onderwijs. Zij vragen de regering te verduidelijken onder welke epidemiologische omstandigheden toegangsbewijzen in het onderwijs verplicht worden gesteld. Concreet: stel dat de wet wél was ingegaan op 1 mei, was er dan reeds een testverplichting ingevoerd voor het onderwijs?

De regering wenst te benadrukken dat noch tijdens de coronacrisis noch in de reguliere situatie, er voor onderwijsinstellingen in mbo en ho een generieke plicht bestaat tot het aanbieden van fysiek onderwijs. Dit heeft te maken met het feit dat onderwijsinstellingen de vrijheid hebben om binnen hun instellingsautonomie het onderwijs naar eigen keuze vorm te geven zolang wordt voldaan aan de wettelijke eisen, zoals de studeerbaarheid van een opleiding. Van belang is daarbij dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een coronatoegangsbewijs beschikt of niet. Toegankelijk onderwijs kan vorm krijgen op verschillende manieren, waarbij online onderwijs een mogelijke variant is; online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens. Tegelijkertijd blijkt dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs negatieve gevolgen heeft op het welzijn van studenten. Daarom maakt het wetsvoorstel het mogelijk coronatoegangsbewijs in te zetten om in het mbo en ho méér fysiek onderwijs mogelijk te maken. Hiervoor wordt alléén gekozen als blijkt dat er geen andere manier is om het tekort aan fysiek onderwijs weg te nemen.

De vraag of de regering zal overgaan tot het mogelijk maken van verplichte coronatoegangsbewijs in onderwijs waarbij de 1,5 meter afstandsnorm wordt losgelaten, wordt daarnaast beantwoord op basis van de epidemiologische situatie en de uitkomsten van de pilots sneltesten die op dit moment worden uitgevoerd in het mbo en ho. Op basis van de uitkomsten van de pilots, de epidemiologische situatie, en de ruimte die deze situatie biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs, wordt uiterlijk in juli advies gevraagd aan het OMT. Vanwege de onderlinge samenhang tussen deze factoren valt op voorhand niet exact te zeggen in welke epidemiologische situatie coronatoegangsbewijs in het onderwijs verplicht zouden kunnen worden gesteld. In ieder geval is duidelijk dat dit niet aan de orde is op het moment dat de regering ertoe zou besluiten de 1,5 meter afstand in het onderwijs los te laten. De 1,5 meter afstand is immers de grootste belemmering voor de opschaling van het fysieke onderwijs. Het loslaten van de 1,5 meter afstand zal in het mbo en ho op zijn vroegst aan de orde zijn bij de ingang van het komend studiejaar. Ook een testbewijs zal op zijn vroegst in het nieuwe studiejaar aan de orde kunnen zijn, indien de 1,5 meter afstand nog niet zou kunnen worden losgelaten.

2.8 Testcapaciteit

De regering heeft er niet voor gekozen om het testen voor toegang te laten uitvoeren door de GGD. De leden van de SGP-fractie vragen wat de overcapaciteit van de GGD op dit moment is. Hoeveel tests zouden de GGD’en op dit moment kunnen afnemen en hoeveel worden er daadwerkelijk dagelijks afgenomen?

De testvraag in spoor 1 was de in de week van 10 tot 16 mei lager dan die in de weken daarvoor met ca. 55.000 testen per dag. De afgelopen weken lag dat gemiddelde tussen 70.000 – 80.000 testen per dag. De testcapaciteit van de GGD is op dit moment maximaal 130.000 testen per dag als alle mensen en middelen worden ingezet. Indien de testvraag in spoor 1 sterk stijgt, kan de capaciteit van de GGD'en binnen twee weken vergroot worden tot 175.000 testen per dag.

2.9 Testbewijzen

De leden van de SGP-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat de aanbieders van de toegangstesten verantwoordelijk zullen worden voor het correct en veilig opslaan van informatie in de CoronaCheck-app. Kan de regering zo duidelijk mogelijk aangeven voor welke handelingen 1) de aanbieders 2) Stichting Open Nederland en 3) het Ministerie van VWS en 4) deelnemende instellingen of ondernemers verantwoordelijk zijn en hoe dit wordt gecontroleerd?

De verantwoordelijkheden zijn als volgt verdeeld:

  • 1) De testuitvoerders zijn o.a. verantwoordelijk voor:

    • Het uitvoeren van de test en de verplichte registratie van persoonsgegevens die daaruit volgt vanuit de Wet geneeskundige behandelovereenkomst en standaard informatiebeveiligingsvoorwaarden die gelden voor de zorg;

    • Het sturen van een beperkte set persoonsgegevens naar CoronaCheck, zodra de geteste persoon daar via CoronaCheck om verzoekt;

    • Omzetten van deze gegevens in een testbewijs dat voldoet aan de eisen.

  • 2) Stichting Open Nederland is o.a. verantwoordelijk voor het opbouwen en doen exploiteren van de antigeenteststraten en het doen exploiteren van de XL-teststraten. Daarnaast is SON verantwoordelijk voor de overkoepelende taken, zoals IT-ondersteuning door middel van een afsprakenportaal, een helpdesk voor burgers en een supportdesk voor organisatoren en (lokale) overheden. SON wordt door VWS als opdrachtgever verantwoordelijk gehouden voor al deze prestaties.

  • 3) Het Ministerie van VWS is o.a. verantwoordelijk voor:

    • Het maken van wetgeving waarin wordt voorgesteld op welke wijze en met welke middelen Coronatoegangsbewijzen ingezet mogen worden en dit voorstel voor te leggen aan het parlement;

    • Zorgdragen voor het ontwikkelen, ter beschikking stellen en onderhouden van CoronaCheck en Coronacheck Scanner;

    • Het faciliteren van het aansluiten op CoronaCheck, waarbij inbegrepen het ontwikkelen van aansluitvoorwaarden en toetsen of partijen die aan willen sluiten daaraan voldoen.

    • Toetsen of aangesloten partijen blijven voldoen aan de gestelde voorwaarden en indien nodig partijen af sluiten.

  • 4) De deelnemende instellingen zijn o.a. verantwoordelijk voor:

    • Controle of de persoon die toegang wil krijgen tot hun evenement of plaats beschikt over een geldig testbewijs met gebruik van CoronaCheck Scanner;

    • Het nemen van maatregelen om te waarborgen dat de gegevens die worden getoond met CoronaCheck Scanner niet worden bewaard of opgeslagen.

    • Het controleren van de identiteit van de bezoekers correspondeert met de persoonsgegevens op het testbewijs in de CoronaCheck app (initialen en geboortedatum).

Aanvullend op de gevraagde vier categorieën kan de aangewezen toezichthouder de gebruiker vragen om de QR-code te tonen om te controleren of bij toegang van het evenement goed is vastgesteld dat de gebruiker een geldig testbewijs heeft. De toezichthouder scant de QR-code eveneens met CoronaCheck Scanner.

3. Gevolgen

Door het amendement-Van der Staaij52 is er een verbod in het wetsvoorstel opgenomen voor het voeren van een onverplicht toegangsbeleid in publieke en openbare plaatsen. Kan de regering aangeven hoe dit verbod wordt gehandhaafd?

Het kabinet rekent allereerst op de verantwoordelijkheid van de eenieder om zich aan de regels te houden. Het toezicht en de handhaving is belegd bij de burgemeester. Mocht het toch voorkomen dat ten onrechte een toegangsbewijs wordt gevraagd, dan kan de burgemeester gebruik maken van de bevoegdheden uit de wet om op te treden. Daarnaast is strafrechtelijke vervolging ook mogelijk.

5. Invoering en regeldruk

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of het plan is de Fieldlabs en pilots voort te zetten, nu de invoering van de tijdelijke wet op zich laat wachten. Zo ja, welke juridische basis bestaat hiervoor?

Op dit moment is in het openingsplan bij stap 3 voorzien dat toegangsbewijzen ingezet kunnen worden voor de (verdere) openstelling van een aantal sectoren. Het kabinet verwacht daarom dat er vanaf dat moment geen pilots meer nodig zullen zijn voor toegangsbewijzen. Indien blijkt dat er toch nog sectoren zijn na stap 3 waar nog getest moet worden met toegangsbewijzen biedt artikel 58ra, zevende lid van het wetsvoorstel daartoe de grondslag. De fieldlabs hebben een ander onderzoeksdoel dan de pilots met de toegangsbewijzen. Wel is in de afgelopen fieldlabs ook het gebruik van toegangsbewijzen ingezet, als onderdeel van het onderzoek. Indien er blijkt dat er nog behoefte is aan aanvullende fieldlabs, dan is de grondslag hiervoor dezelfde als nu, namelijk artikel 6.14 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Op dit moment is nog niet voorzien of dit nodig is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de testcapaciteit voor «testen voor toegang» wordt geregeld via Stichting Open Nederland. Zij vragen de regering wat de stand van zaken is met betrekking tot het opschalen van de testcapaciteit. Wordt het doel van 400.000 tests per dag gehaald? Specifiek ten behoeve van het onderwijs wordt de capaciteit verhoogd met minimaal 250.000 testen per dag, uitgaande van 1 dag onderwijs per week voor alle studenten in het mbo en ho. Is dit inmiddels al gerealiseerd, gegeven het feit dat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) reeds 1 dag per week fysiek onderwijs ontvangen?

Het kabinet geeft gefaseerd opdracht aan Stichting Open Nederland tot de opbouw van testcapaciteit naar 400.000 testen per dag. Deze fasering is aangebracht om bij te kunnen sturen indien nodig. Op dit moment heeft het kabinet opdracht gegeven tot een opbouw naar maximaal 295.000 testen per dag. Afhankelijk van het maandelijkse kabinetsbesluit om akkoord te geven op een volgende fase van de opbouw zal het doel van 400.000 testen per dag worden behaald.

In het onderwijs is geen sprake van testcapaciteit voor «testen voor toegang». Wel zijn voor studenten en personeel in het ho sinds begin mei zelftesten beschikbaar en vanaf begin juni ook in het mbo. Deze zelftesten zijn echter geen voorwaarde voor deelname aan onderwijsactiviteiten. De regering is op dit moment niet voornemens om de mogelijkheid tot het werken met verplichte testbewijzen in te voeren in het mbo en ho. Alleen in de situatie dat ook komend studiejaar nog de 1,5 meter afstand noodzakelijk blijft en een substantiële hoeveelheid fysiek onderwijs in de weg staat, zal de regering de inzet van een testbewijs overwegen. Naar aanleiding van de motie Westerveld en Paternotte zal de regering onderzoeken op welke wijze zelftesten als toegangsbewijs gebruikt kunnen worden. Indien besloten zou worden dat met verplichte testbewijzen kan worden gewerkt in het onderwijs, wordt op dat moment bezien of een zelftest als testbewijs kan dienen.

Kan de regering aangeven welke aanbieders via de aanbesteding en loting betrokken zijn geraakt bij het creëren van de testcapaciteit? Aan welke eisen moeten aanbieders voldoen en hoe wordt erop toegezien of zij hieraan (kunnen) voldoen? Welke eventuele risico’s ziet de regering met betrekking tot deze aanbieders en het opschalen van de testcapaciteit? Welke waarborgen zijn er getroffen om deze risico’s te ondervangen? Klopt het dat het bedrijf Lead Healthcare, dat eerst exclusief voor Stichting Open Nederland werkte, inmiddels is afgehaakt? Wat is volgens de regering hiervan de oorzaak? Ontstaat door het stoppen van Lead Healthcare een probleem met de capaciteitsopbouw? Zo ja, hoe wordt dit opgevangen?

De Stichting Open Nederland betrekt voor de volgende fase meerdere partijen om voldoende testcapaciteit te realiseren tegen competitieve prijzen. Stichting Open Nederland heeft strikte randvoorwaarden en kwaliteitseisen voor deelname gesteld. Deze voorwaarden bestaan uit oa.:

  • Het kunnen beschikken over meerdere testlocaties met vergunning (van de betrokken veiligheidsregio), personeel en benodigde faciliteiten waaronder beveiliging; Het dedicated (exclusief) beschikbaar stellen van deze testlocaties voor de gevraagde dienstverlening;

  • Het over meerdere locaties realiseren van en kunnen beschikken over een minimale testcapaciteit van 15.000 testen per dag. En deze capaciteit kan op zeer korte termijn beschikbaar worden gesteld;

  • Het voldoen aan de LCI-richtlijn(en) COVID-19 en de daarbij behorende (wettelijke) verplichtingen en voorwaarden waaronder de Uitgangspunten voor inzet van testen op COVID-19 (waaronder antigeen(snel)testen) buiten de GGD-locaties;

  • Het kunnen aantonen dat de dienstverlening rond en van (snel)testen voldoet aan de kwaliteitseisen die de IGJ hanteert al dan niet naar aanleiding van controle(s) door de IGJ;

  • Het kunnen maken van de koppeling met het IT-platform, zodat personen via een afsprakenportaal online een afspraak kunnen maken en met de testuitslag naar een evenement kunnen;

  • Het beschikken over de benodigde en relevante verzekeringen, zoals bijvoorbeeld een aansprakelijkheidsverzekering; Het reeds beschikken over de ervaring met testen: in de afgelopen zes maanden zijn reeds 5.000 tests uitgevoerd;

  • Een inschrijving in het Handelsregister; Met verklaren dat de organisatie in ieder geval niet verkeert in staat van faillissement en geen betalingsachterstanden bij de belastingdienst heeft;

  • Een akkoordverklaring met de dienstverleningsovereenkomst die de stichting zal aanbieden.

Alle partijen die aan de richtlijnen en kwaliteitseisen voldoen mogen hun diensten aanbieden. Dit is de basis van een marktuitschrijving (een zogenaamde Open House). Deze eisen zorgen ervoor dat testaanbieders voldoende ervaring hebben, waardoor ik vertrouwen heb dat deze partijen betrouwbare testcapaciteit kunnen leveren.

De Stichting heeft, vanwege de herhaaldelijke roep vanuit de samenleving en vanuit de Tweede Kamer om snel de eerste testcapaciteit te realiseren, in de opstartfase (fase 0 en 1) gekozen voor samenwerking met Lead Healthcare. Dit bedrijf had op dat moment al de benodigde ervaring en bewezen kwaliteit, had reeds landelijk verspreide testafnamecapaciteit beschikbaar en zou deze ook snel kunnen opschalen. Voor de vervolgfase is door middel van een open-house constructie de opschaling en exploitatie van testcapaciteit belegd bij verschillende testaanbieders. Lead Healthcare heeft zich teruggetrokken, waardoor hun opgebouwde testcapaciteit vervangen zal worden door de testcapaciteit van de testaanbieders uit de open-house constructie.

In onderstaande tabel is te vinden welke partijen zich gaan inzetten voor toegangstesten.

Tabel 1. Gunning partijen voor inzet toegangstesten

Regio

Testaanbieder uit eerste marktuitvraag

(120.000 testen per dag vanaf mei)

Testaanbieder uit tweede marktuitvraag

(+105.000 testen per dag vanaf juni)

Friesland, Groningen, Drenthe en IJsselland

Tunica Trading B.V.

Alegria Health B.V. (hoegezondbenik.nu)

Gelderland-Midden, Noord-Oost-Gelderland en Twente

Daza B.V.

Esculink (Covidia Nederland B.V.)

Flevoland, Gooi- en Vechtstreek en Utrecht

Ecolog Deutschland GmbH

Ecolog Deutschland GmbH

Amsterdam-Amstelland, Kennemerland, Noord-Holland Noord en Zaanstreek-Waterland

Bobeldijk VAW B.V. (Coronasneltestnederland)

Esculink (Covidia Nederland B.V.)

Haaglanden en Hollands Midden

Check B.V.

Speed Covid Test B.V.

Brabant-Noord, Brabant-Zuidoost, Gelderland-Zuid, Limburg-Noord en Zuid-Limburg

Platalea B.V. (Wij Testen Op Corona)

Virusspeedcheck B.V.

Midden- en West-Brabant, Zeeland, Zuid-Holland Zuid en Rotterdam-Rijnmond

Spoedtestcorona

Hestia Cardiovascular Service Center B.V.

7. Financiële gevolgen

In de memorie van toelichting staat dat het kabinet een bedrag van 1,1 miljard heeft begroot. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer gaf de Minister van VWS aan dat inmiddels wordt gedacht aan een bedrag tussen de 500 en 700 miljoen. Kan de regering aangeven waarom de kosten nu opeens weer fors lager worden ingeschat? Kan de regering specificeren waaraan de 500–700 miljoen zullen worden besteedt?

De raming voor de totale kosten voor testen voor toegang zijn nu naar beneden bijgesteld op 500 – 700 miljoen euro. Dat deze raming lager is dan de eerder geschatte raming van 1.1 miljard euro heeft verschillende redenen. Ten eerste is de periode dat gebruik gemaakt zal worden van coronatoegangsbewijzen om de samenleving eerder, veiliger en meer te openen korter omdat de wet pas op een later moment kan ingaan. Ten tweede is de prijs per testafname lager vanwege onder meer door het gebruik van de aanbestedingsprocedures.

8. Rechtsbescherming

De essentie van het wetsvoorstel is een geclausuleerde delegatiegrondslag om regels te stellen over de inzet van testbewijzen. Tegen een besluit om al dan niet algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, staat geen bezwaar of beroep open. Het stellen van regels wordt door de regering afhankelijk gemaakt van de routekaart en het openingsplan. De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre deze instrumenten zekerheid bieden aan ondernemers en instellingen of zij al dan niet te maken zullen krijgen met een verplicht toegangsbeleid; zij krijgen hierop graag een reactie.

In de brief van 17 mei jl. heeft het kabinet toegelicht hoe het toegangstesten zal worden ingezet in de stappen 3, 4 en 5 van het openingsplan. Ondernemers en instellingen hebben op dit moment dus al inzicht of en op welke manier zij het coronatoegangsbewijzen kunnen inzetten. Indien testbewijzen worden voorgeschreven, hebben ondernemers en instellingen altijd de keuze om hun activiteiten of voorzieningen al dan niet open te stellen met inachtneming van het voorgeschreven inzet van deze bewijzen. In de aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm), die 1 week wordt voorgehangen in de Tweede Kamer, wordt telkens opgenomen welke regels gelden als door een instelling of ondernemer een testbewijs wordt gevraagd en welke regels gelden als het testbewijs niet wordt gevraagd. Uiterlijk een week van tevoren weet een ondernemer of instelling dus wat de precieze voorwaarden zullen zijn.

Artikelsgewijs: Artikel I (wijziging Wet publieke gezondheid)

De leden van de SGP-fractie vragen met betrekking tot artikel 58ra, eerste lid, of de regering aan kan geven welke activiteiten allemaal zouden kunnen vallen onder cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport.

De regering geeft hierbij een lijst van niet uitputtende voorbeelden: musea, theaters, (pop)podia, filmtheaters, bioscopen, evenementen in de sport of cultuursector maar ook zakelijke beurzen, het publiek bij sportwedstrijden voor de jeugd, restaurants, cafés, nachtclubs en discotheken.

Met betrekking tot artikel 58rb, onderdeel c, vragen de leden van de SGP-fractie de regering aan te geven aan welke voorzorgsmaatregelen wordt gedacht.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de derde vraag van de leden van de SGP-fractie.

Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister vanBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukdossier 35 8080.

X Noot
2

Kamerstuk 25 295, nr. 1228.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 42.

X Noot
4

Kamerstuk 25 295-1176

X Noot
5

Testwet is nekslag voor musea, theaters en concertzalen, NRC, 10 mei 2021.

X Noot
6

Tweede Kamerstuk 25 295-1176

X Noot
7

Tweede Kamerstuk 25 295

X Noot
8

Brief van de VNG van 17 mei 2021 over de Tijdelijke wet testbewijzen covid-19.

X Noot
9

Kamerstuk 35 526, nr. 3, p. 12–13.

X Noot
10

Kamerstuk 25 295, nr. 1105.

X Noot
11

Kamerstuk 25 295, nr. 1228.

X Noot
12

Kamerstukken II 35 807, nr. 52.

X Noot
13

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 34.

X Noot
14

Kamerstuk 35 807, 47.

X Noot
15

Kamerstuk 35 807, 36.

X Noot
16

Tweede Kamerstuk 1836729–219114-PDC19

X Noot
17

Kamerstuk 35 807, nr. 18.

X Noot
18

Kamerstuk 35 807, nr. 43.

X Noot
19

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 40.

X Noot
20

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 33.

X Noot
21

Kamerstuk 35 807, nr. 43.

X Noot
22

Kamerstuk 35 807, nr. 18.

X Noot
23

Kamerstuk 25 295, nr. 1105.

X Noot
24

Kamerstuk 25 295, nr. 1228.

X Noot
25

Kamerstukken II 2020/21, 35 526/25 295, AQ en bijlage.

X Noot
26

Kamerstuk 25 295, nr. 1063.

X Noot
28

Hoe rekenmodellen bijdragen aan de bestrijding van COVID-19 | RIVM.

X Noot
29

COVID-19 dataset (rivm.nl).

X Noot
30

Tweede Kamerstuk 25 295-1176

X Noot
31

Kamerstuk 35 807, nr. 43.

X Noot
32

Kamerstuk 25 295, nr. 1105.

X Noot
33

Kamerstuk 25 295, nr. 1228.

X Noot
35

Tweede Kamerstuk 1836729-219114-PDC19

X Noot
36

Tweede Kamerstuk 1836729-219114-PDC19

X Noot
37

Kamerstuk 35 807, nr. 53.

X Noot
38

Kamerstuk 35 807, nr.43.

X Noot
39

Kamerstuk 35 807, nr.43.

X Noot
41

Kamerstuk 25 295, nr. 1176.

X Noot
42

Kamerstuk 35 807, nr. 52.

X Noot
43

Kamerstuk 35 807, nr. 34.

X Noot
44

Kamerstuk 35 807, nr. 34.

X Noot
45

Kamerstuk 25 295, nr. 1176.

X Noot
46

Kamerstuk 25 295, nr. 1045.

X Noot
47

Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden, van 14 januari 2021, nr. 2021/02.

X Noot
48

Kamerstuk 25 295, nr. 1228.

X Noot
49

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 52.

X Noot
52

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, 34.

Naar boven