Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2021
Hierbij bericht ik u dat de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19,
die door uw Kamer op 18 februari jl. (Handelingen Ii 2020/21, nr. 57, Debat over de
gang van zaken rondom de avondklok en over de Tijdelijke wet beperking vertoeven in
de openlucht Covid-19 (Kamerstuk 35 732)) en door de Eerste Kamer op 19 februari jl. als wetsvoorstel (Kamerstuk 35 732) is aanvaard, vandaag is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2021, nr. 85). Overeenkomstig artikel III van de wet treedt zij in werking op het tijdstip van
publicatie. Daarmee zal deze wet, in samenhang met de Tijdelijke regeling landelijke
avondklok covid-19 die ongewijzigd blijft gelden, het juridische regime vormen van
de avondklok vanaf 21.00 uur vandaag.
Eveneens is vandaag een koninklijk besluit, op voordracht van de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, tot buitenwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde
lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) bekendgemaakt door
plaatsing in het Staatsblad (Stb. 2021, nr. 86). Dit koninklijk besluit geeft uitvoering aan artikel 1, vierde lid, van de Wbbbg.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, tweede zin, van de Wbbbg treedt het koninklijk besluit
terstond na de bekendmaking in werking. Hiermee is uitvoering gegeven aan de door
uw Kamer op 18 februari jl. aanvaarde motie van het lid Groothuizen c.s. (Kamerstuk
35 732, nr. 18).
Ter uitvoering van artikel 2 van de Wbbbg deel ik uw Kamer mede dat aan de op 22 januari
2021 in werking gestelde bepalingen uitvoering is gegeven door vaststelling van de
Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 (Stcrt. 2021, nr. 4191), gewijzigd bij regeling van 9 februari 2021 (Stcrt. 2021, nr. 7378), op grond waarvan vanaf 23 januari 2021 voor het Europese deel van Nederland een
avondklok is gaan gelden tussen 21.00 en 04.30 uur.
Met de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht
covid-19 en het koninklijk besluit tot buitenwerkingstelling van artikel 8, eerste
en derde lid, van de Wbbbg komt de noodzaak aan voortzetting van de behandeling van
het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel tot het voortduren van de werking
van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wbbbg (Voortduringswet artikel 8 Wbbbg;
Kamerstuk 35 722) te vervallen.
Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik wetsvoorstel Kamerstuk 35 722 hierbij in.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus