35 650 Najaarsnota 2020

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 december 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 30 november 2020 inzake de Najaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 650, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 december 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Hoeveel geld inzake de toeslagenaffaire is reeds uitgekeerd aan gedupeerden? Waar is de rest aan opgegaan?

Antwoord op vraag 1

Tot en met 7 december 2020 is circa 8,2 miljoen euro uitgekeerd aan gedupeerden voor compensatie en herstel. Daarnaast worden in 2020 programma-uitgaven gedaan ten behoeve van de noodvoorziening en de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro. Ook vindt een overboeking aan het Ministerie van SZW (1 miljoen euro) plaats ten behoeve van nabetalingen kinderopvangtoeslag in het kader van de hardheidstegemoetkoming. In totaal wordt daarmee voor deze onderwerpen in 2020 naar verwachting 18 miljoen euro aan programma-uitgaven gedaan.

Omdat bij Miljoenennota (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2) in totaal nog 150 miljoen euro aan programmamiddelen voor 2020 beschikbaar was, betekent dit dat bij tweede suppletoire begroting de overige 132 miljoen euro dit jaar niet tot besteding zal komen en geheel wordt doorgeschoven naar latere jaren, zodat de middelen beschikbaar blijven voor de compensatie van gedupeerden.

Daarnaast is recent besloten de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro uit te breiden, zoals op pagina’s 6 en 26 van de vierde voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag1 is toegelicht. De additionele kosten hiervan bedragen circa 6 miljoen euro. Uw kamer wordt medio december 2020 met de Veegbrief formeel over deze budgettaire wijzigingen geïnformeerd.

Ten slotte wordt in 2020 tevens 11 miljoen euro overgeheveld naar betrokken gemeenten ten behoeve van hun inzet om gedupeerden te ondersteunen en in bredere zin te helpen.

Vraag 2

Kunt u aangeven of er pensioenfondsen naar verwachting moeten korten in 2021, op basis van de meest recente gegevens over de dekkingsgraden? Wordt er rekening gehouden met lagere belastingontvangsten in 2021 als gevolg van pensioenkortingen?

Antwoord op vraag 2

Sommige grote pensioenfondsen hebben op dit moment lage dekkingsgraden. Of ze daadwerkelijk moeten korten hangt af van de dekkingsgraad die ze hebben op 31 december. De raming voor de belastingontvangsten voor 2020 in de Najaarsnota is gebaseerd op de macro-economische verkenning (MEV) van het CPB naast de kasrealisaties tot en met oktober. Het CPB houdt in de MEV rekening met een bepaalde korting van de pensioenen en daarmee is dit via de macro-economische grootheden ook meegenomen in de raming van de inkomsten in de Miljoenennota.

Vraag 3

Kan worden aangegeven waar de economische meevallers als gevolg van de coronacrisis zitten? Welke sectoren hebben beter gedraaid dan verwacht? En welke sectoren minder dan verwacht?

Antwoord op vraag 3

Vergeleken met de vooruitzichten voor de uitbraak van corona (CEP 2020) vallen een aantal sectoren op. De sector landbouw, bosbouw en visserij heeft vooralsnog (over het geheel) weinig hinder van de coronacrisis. De sector verhuur en handel in onroerend goed en de financiële dienstverlening doen het tot nog toe zelfs beter dan verwacht voor corona. Ook de additionele krimp in de bouw valt mee ten opzichte van de voor corona geraamde krimp (als gevolg van de stikstof- en pfas-problematiek en personeelstekorten). De sterkste dalingen zijn te zien bij de delfstoffenwinning, de zakelijke dienstverlening en de cultuursector.

Mutatie toegevoegde waarde, in procenten

CEP 2020

Panteia (voorjaar)

CBS (3e kwartaal)

A-U Alle economische activiteiten

1,5

– 5

– 2,7

A landbouw, bosbouw en visserij

1

– 8,75

1

B delfstoffenwinning

– 11,5

– 12,25

– 35,2

C industrie

1,5

– 6,5

– 2,1

F bouw

– 2,25

– 3,75

– 3

G-I handel, vervoer en horeca

2

– 11

– 2,3

J informatie en communicatie

3

3

– 2

K financiële dienstverlening

– 1,75

– 2,75

– 0,6

L verhuur en handel van onroerend goed

2,25

– 0,5

3,4

M-N zakelijke diensten

2,0

– 9,75

– 8,5

R-U cultuur, recreatie en overige diensten

1,75

– 29,75

– 23,9

Vergeleken met de doorrekening die in het voorjaar in opdracht van het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat door Panteia is gemaakt (bijlage bij de kamerbrief Noodpakket banen en economie 2.0) vallen een aantal sectoren op. Hieronder de doorrekening van Panteia voor scenario 2 van het CPB (Scenario’s economische gevolgen coronacrisis, maart 2020), omdat dit scenario het dichtst in de buurt komt van de huidige economische omstandigheden, met een destijds geraamde economische krimp van 5 procent in 2020, en een werkloosheid die oploopt naar 4,2 procent. Deze cijfers worden afgezet tegen de realisaties uit het derde kwartaal. Deze cijfers zullen in het vierde kwartaal naar verwachting nog verslechteren.

De sector landbouw, bosbouw en visserij doet het beter dan verwacht. Dat geldt ook voor de verhuur en handel in onroerend goed. Ook de sector handel vervoer en horeca houdt zich tot op heden beter dan verwacht. Met name de detailhandel heeft zich goed hersteld.hersteld. De detailhandel haalt als geheel hogere omzetten dan een jaar eerder: in oktober 7,1 procent meer dan in oktober 2019. De winkels in doe-het-zelfartikelen, keukens en vloeren realiseerden in oktober de hoogste omzetgroei. De winkels in schoenen en lederwaren en de kledingwinkels kampten, na de kleine opleving in de voorafgaande maanden, in oktober weer met sterke omzetdalingen. De kledingwinkels hebben in 2020 in nog geen enkele maand meer omgezet dan in de vergelijkbare maand van 2019. De groothandel en handelsbemiddeling heeft in het derde kwartaal van 2020 bijna 3 procent minder omgezet dan in dezelfde periode een jaar eerder (in het tweede kwartaal was de omzet nog 9 procent lager dan een jaar eerder). De horeca en transportsector hebben het nog steeds lastig. De cultuursector stond in het derde kwartaal op een minder extreme krimp als gevreesd in het voorjaar, maar het vierde kwartaal zal hier wellicht voor een aanzienlijke verdere verslechtering zorgen ten opzichte van het derde kwartaal. De krimp in de sector informatie en communicatie is opvallend, omdat in het voorjaar nog werd verwacht dat deze sector relatief weinig last zou hebben van de coronacrisis.

Vraag 4

Wat zijn de effecten van de verschillende economische stimuleringsmaatregelen op consumentenuitgaven in 2020? En op de uitgaven van verschillende samenstellingen van huishoudens? Wat is de terugval in consumptie van huishoudens in 2020 en met welke maatregelen wordt die consumptie gestimuleerd in 2020 en in 2021?

Antwoord op vraag 4

Het steun- en herstelpakket heeft een stabiliserende impact gehad op de binnenlandse vraag en werkgelegenheid. Het is echter lastig om precies aan te geven wat het effect is van stimuleringsmaatregelen op de consumptie van huishoudens. Deze vertaling van macro-economische effect naar huishoudconsumptie geldt nog sterker dit jaar omdat de pandemie en de economische crisis ook een zeer groot effect hebben op de verwachtingen en bestedingspatronen van huishoudens.

De consumptie van huishoudens heeft zich als volgt ontwikkeld:

Percentuele verandering in het volume (koopdaggecorrigeerd), bron: CBS

Percentuele verandering in het volume (koopdaggecorrigeerd), bron: CBS

In september lag de totale (binnenlandse) consumptie van huishoudens nog 3,5 procent onder het niveau van een jaar eerder. Dat komt doordat er nog steeds aanzienlijk minder diensten werden geconsumeerd. Vooral aan diensten als een bezoek aan restaurant, theater, pretpark, sportschool en voetbalwedstrijden en aan het gebruik van openbaar vervoer is minder besteed. De consumptie van goederen nam minder af, en herstelde sneller. Huishoudens kochten in september vooral meer elektronische apparatuur en woninginrichtingsartikelen. Er zijn niet direct consumptiecijfers beschikbaar voor verschillende soorten huishoudens.

De koopbereidheid is wel beschikbaar voor verschillende leeftijds- en opleidingscategorieën. Deze deelindicator van het consumentenvertrouwen is het gemiddelde van de saldi van de percentages van positieve en negatieve antwoorden op de vragen over de financiële situatie van het huishouden in de afgelopen en komende 12 maanden en of het een gunstige tijd is om grote aankopen te doen. Bij een waarde van 0 is het aandeel pessimisten gelijk aan het aandeel optimisten.

Het kabinet ondersteunt de consumptie met name door met de omvangrijke steunmaatregelen bij te dragen aan het op peil houden van de inkomens van huishoudens. Mede hierdoor nam het besteedbaar inkomen van huishoudens in het tweede kwartaal nog toe met 2,4 miljard euro ten opzichte van een jaar eerder. Deze effecten op macroniveau gaan voorbij aan de inkomenseffecten die op individueel niveau kunnen optreden bij burgers als gevolg van de coronacrisis. De stijging van het besteedbaar inkomen van werknemers kwam voornamelijk doordat de beloning van werknemers met 2,2 miljard euro steeg ten opzichte van een jaar eerder. Het inkomen van zelfstandigen bleef gemiddeld op peil; dit werd ondersteund door de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). In het tweede kwartaal werd hier 1,7 miljard euro aan uitgekeerd. Aanvullend kregen zelfstandigen nog eens 1,3 miljard euro aan coronacompensatie.

Om ook huishoudens die met baanverlies te maken hebben goed te kunnen ondersteunen investeert het kabinet met het aanvullend sociaal pakket in totaal 1,4 miljard euro in intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk, scholing en ontwikkeling voor behoud van werk, bestrijding van jeugdwerkloosheid en aanpak van armoede en schulden.

Vraag 5

Hoeveel taakstellingen worden er in de Najaarsnota ingevuld en hoe worden die ingevuld? En welke taakstellingen staan nog open?

Antwoord op vraag 5

Op de begroting van LNV (Kamerstuk 35 570 XIV) is een taakstelling van 10 miljoen euro voor uitvoeringskosten van de stoppersregeling nertsenhouderijen ingevuld. De taakstelling op de SZW-begroting (Kamerstuk \35 570 XV) van 19 miljoen euro, die bij Miljoenennota is ingeboekt om de tegenvaller op een aantal regelingen als gevolg van onder meer de oplopende werkloosheid te verkleinen, is bij deze Najaarsnota ingevuld met meevallers op de apparaats- en beleidsondersteunende budgetten. De rijksbrede in=uit-taakstelling is voor 100 miljoen euro ingevuld met rijksbrede onderuitputting. De resterende in=uit-taakstelling voor de Slotwet bedraagt 1,2 miljard euro. Dit is een risico voor de schatkist: als de taakstelling niet ingevuld kan worden bij de Slotwet betekent dit een plafondoverschrijding en een verslechtering van het EMU-saldo. Er staan geen andere taakstellingen open voor 2020.

Vraag 6

Kunt u aangeven waarom de herfstramingen van de Europese Commissie een somberder beeld geven van de economische groei in Nederland in 2020 en 2021 dan de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB)?

Antwoord op vraag 6

De lagere groei in 2020 kan worden verklaard doordat de raming van de Commissie nog geen rekening houdt met het sterker dan verwachte herstel in het derde kwartaal. De Commissie is voor 2021 pessimistischer over het herstel van de consumptie van huishoudens, en verwacht ook een lagere groei van de consumptie van de overheid (voor de steunpakketten heeft de Commissie een vergelijkbare inschatting als het CPB). Gezien de groter dan normale onzekerheid rond de ramingen (en de verschillende tijdstippen waarop de ramingen zijn gemaakt) kan echter gesteld worden dat het economisch beeld van de Commissie grotendeels in lijn is met het CPB; een forse klap in 2020, gevolgd door een onvolledig herstel in 2021, waarbij de werkloosheid (ondanks de groei) oploopt tot boven de 6 procent.

Vraag 7

Hoe kijkt u aan tegen het risico van een faillissementsgolf in 2021 in relatie tot de steunpakketten?

Vraag 16

Kan een overzicht gegeven worden van het aantal faillissementen per kwartaal in 2020 en hoe dit zich in relatieve zin verhoudt tot het aantal faillissementen in Nederland sinds 2007?

Antwoord op vragen 7 en 16

Hierbij een overzicht van de faillissementen per kwartaal sinds 2007 (bron: CBS):

Faillissementen, zittingsdaggecorrigeerd

Bedrijven en instellingen

   
 

k1

k2

k3

k4

2007

915

863

940

871

2008

874

907

886

1.175

2009

1.668

1.811

1.771

1.692

2010

1.646

1.528

1.438

1.550

2011

1.524

1.434

1.476

1.683

2012

1.823

1.840

1.750

1.936

2013

2.289

2.286

1.948

1.853

2014

1.834

1.723

1.543

1.545

2015

1.579

1.353

1.113

1.226

2016

1.278

1.112

957

1.052

2017

932

844

734

781

2018

771

773

732

869

2019

817

816

792

783

2020

802

831

563

In een grafiek:

Het kabinet heeft tijdens deze crisis gekozen om zeer omvangrijke en laagdrempelige steunmaatregelen op te zetten, om bedrijven en huishoudens zo snel mogelijk van steun te voorzien. Een domino-effect is daarmee voorkomen, zodat het bedrijfsleven tijd heeft om noodzakelijke aanpassingen te doen. Een gevolg van de brede opzet van de maatregelen is dat er relatief weinig bedrijven failliet zijn gegaan dit jaar. Het is de verwachting dat de faillissementen volgend jaar op zullen lopen, maar in hoeverre dit zal leiden tot een sterke stijging volgend jaar is op dit moment moeilijk aan te geven. Dit is sterk afhankelijk van het verdere verloop van de pandemie en de mate van herstel. Er is mogelijk ook sprake van een aanzienlijke opgespaarde en uitgestelde vraag. Door de contactmaatregelen en de onzekerheid hebben huishoudens duurzame aankopen en bepaalde diensten uitgesteld. Ook heeft een deel van de huishoudens tot nog toe meer gespaard dan normaal. Dit kan leiden tot hoger vraag, indien de coronapandemie onder controle blijft en er sprake is van substantiële vaccinatie, zodat de economie geleidelijk weer verder geopend kan worden. Dit kan het bedrijfsleven een steuntje in de rug geven komend jaar.

Om bedrijven te helpen zal het kabinet ruimhartig zijn bij het aflossen van de belastingschuld die in de afgelopen maanden is opgebouwd. Het kabinet heeft daarom besloten om ondernemers de gelegenheid te geven om pas vanaf 1 juli 2021 de aflossing van opgebouwde schulden te starten, met een aflossingstermijn van maximaal 36 maanden. Ook werkt het kabinet met stakeholders aan een time-out arrangement (TOA). Dit is bedoeld om ondernemers te helpen bij de inzet van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De WHOA helpt ondernemers om een akkoord met schuldeisers (en aandeelhouders) tot stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en faillissementen worden voorkomen.

Vraag 8

Op welke manier zijn de cijfers van de novemberraming van het CPB verwerkt in de Najaarsnota?

Vraag 9

Kunt u aangeven wat de impact op het EMU-saldo en de EMU-schuld is wanneer u daarin de novemberraming van het CPB meeneemt?

Vraag 43

Waardoor worden de verschillen tussen de novemberraming van het CPB en de Najaarsnota in EMU-saldo en EMU-schuld veroorzaakt?

Vraag 44

Wat zijn de laatste cijfers die in de Najaarsnota zijn meegenomen en wat zijn de laatste cijfers die in de novemberraming van het CPB zijn meegenomen? Kan het dat het tekort veel oploopt als de Najaarsnota wordt geactualiseerd aan de hand van de laatste cijfers van het CPB?

Vraag 45

Wat zijn de verschillen tussen de Najaarsnota en de CPB-raming van 26 november 2020 en welke gevolgen heeft dit voor de cijfers in de Najaarsnota?

Vraag 129

Kan een actuele stand van zaken en raming gegeven worden voor 2020 en 2021 inzake de paragraaf over de technische mutaties bij de werkloosheidswet (WW)?

Antwoord op vragen 8, 9, 43, 44, 45 en 129

Op 26 november heeft het Centraal Planbureau (CPB) een nieuwe economische raming gepubliceerd voor 2020 en 2021, de Novemberraming. Normaal gesproken publiceert het CPB deze raming pas half december, de Decemberraming. In de Decemberraming neemt het CPB dan ook de besluitvorming uit de Najaarsnota mee. In verband met de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s heeft het CPB dit jaar de publicatie van deze raming vervroegd naar november.

Door de vervroegde publicatie heeft het CPB de besluitvorming over de Najaarsnota niet kunnen meenemen in de raming voor 2020. Op pagina 27 van de Novemberraming heeft het CPB de beleidsuitgangspunten die wel zijn meegenomen en wijzigingen ten opzichte van de MEV toegelicht. Vanwege vrijwel gelijktijdige publicatie van Najaarsnota en Novemberraming heeft het kabinet de nieuwste economische inzichten voor 2020 niet kunnen verwerken in de Najaarsnota. Wel heeft het kabinet alle bekende realisaties al zo goed als mogelijk verwerkt in de Najaarsnota, bijvoorbeeld bij de uitgaven aan de werkloosheidswet (WW). De WW-uitgaven worden geactualiseerd bij Slotwet (2020) en Eerste suppletoire begrotingswet (2021).

De raming van EMU-saldo en EMU-schuld laat een relatief beperkt verschil zien tussen Najaarsnota en Novemberraming. Dit ontstaat allereerst doordat de uitgaven aan coronamaatregelen die mee-ademen met de economie niet zijn aangepast in de Najaarsnota. Het CPB verwacht op basis van het economische beeld in 2020 hogere uitgaven aan deze coronamaatregelen (bijv. NOW). De Kamer wordt separaat geïnformeerd over de bijstelling van uitgaven aan coronamaatregelen. Daarnaast draagt het bbp-niveau waarmee gerekend is bij aan het verschil. Het CPB heeft het tekort en schuld in miljarden euro gedeeld door het bbp-niveau uit de Novemberraming. In de Najaarsnota zijn tekort en schuld in miljarden euro gedeeld door het bbp niveau uit de MEV (september 2020). In onderstaande tabel is weergegeven waar saldo en schuld uit de Najaarsnota op uit komen indien wordt aangesloten bij het bbp-niveau uit de Novemberraming. Het verschil tussen Najaarsnota en Novemberraming wordt in dat geval kleiner.

In de huidige omstandigheden is de onzekerheid van deze ramingen groter dan in reguliere jaren. Dat betekent dat de precieze ontwikkeling van de EMU-saldo, EMU-schuld en bbp-niveau lastig te voorspellen blijft.

(in procenten bbp)

Novemberraming

CPB

Najaarsnota

(obv bbp MEV)

Stand Najaarsnota

obv bbp novemberraming

EMU-saldo 2020

– 6,1

– 6,2

– 6,1

EMU-schuld 2020

56,7

57,4

56,6

Vraag 10

Kunt u inzicht geven per wanneer de brede bespiegeling over schuldenstabiliteit, groei en rentebeleid, zoals toegezegd tijdens de algemene financiële beschouwingen, kan worden verwacht? Kan hierover worden beschikt voor het debat over de Najaarsnota, dat vooralsnog is voorzien voor 16 december 2020?

Vraag 40

Kunt u de toezegging gedaan aan de leden Nijboer, Sneller en Snels, om voor het einde van het jaar nog met een brede bespiegeling over stabiliteit en groei te komen, gestalte doen geven door deze voor de behandeling van de Najaarsnota, voorzien op 16 december, aan te leveren?

Antwoord op vragen 10 en 40

De brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact, waarin ook de lagerenteomgeving wordt meegenomen, zal ik u voor 16 december 2020 sturen. Daarnaast stuur ik u mijn reactie op te moties van het lid Van der Staaij en van de leden Bruins en Snels (Kamerstuk 35 570, nr. 29 en 35 350, nr. 8) voor 16 december.

Vraag 11

Wat is gegeven het bijgestelde begrotingssaldo de verwachte reeks voor de jaren tot 2025?

Vraag 76

Wat is de raming van het EMU-saldo voor 2021?

Vraag 77

Wat is de raming van de EMU-schuld voor 2021?

Antwoord op vragen 11, 76 en 77

Het kabinet presenteert eenmaal per jaar, bij Miljoenennota, een meerjarige raming van EMU-saldo en EMU-schuld. In de Voorjaarsnota publiceert het kabinet een actualisatie van de raming van EMU-saldo en EMU-schuld voor 2021.

Het Centraal Planbureau (CPB) publiceert normaal gesproken eenmaal per jaar, bij het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart, een meerjarige raming van EMU-saldo en EMU-schuld. Hierop heeft het CPB dit jaar een uitzondering gemaakt in verband met de naderende verkiezingen. Voor het rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte heeft het CPB bij de MEV een nieuwe middellangetermijnverkenning (mlt) gepubliceerd en voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s heeft het CPB deze mlt geactualiseerd bij de novemberraming.

Onderstaande tabel presenteert de raming van EMU-saldo en EMU-schuld voor de jaren 2020–2025 uit de mlt bij de novemberraming. Deze raming is gebaseerd op een nieuwe raming van het economisch beeld in november. In Bijlage A van de Actualisatie Verkenning middellange termijn 2022–2025 heeft het CPB de verwerkte beleidsuitgangspunten en verschillen met de raming van het kabinet toegelicht.

(in procenten bbp)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

EMU-saldo CPB (november 2020)

– 6,1

– 4,6

– 2,4

– 1,6

– 1,2

– 1,2

EMU-schuld CPB (november 2020)

56,7

59,0

59,5

59,8

59,8

59,7

Vraag 12

Hoeveel uitgestelde belastingplicht staat er op dit moment open bij ondernemers vanwege corona? Wanneer is de verwachting dat deze terugbetaald zullen worden?

Antwoord op vraag 12

De openstaande belastingschuld onder de regeling van bijzonder uitstel van betaling vanwege corona bedraagt op 2 december 12,6 miljard euro. Dit bedrag is verdeeld over ongeveer 220 duizend debiteuren. Voor deze belastingschuld geldt een verruimde betalingsregeling. Ondernemers moeten de schuld vanaf 1 juli 2021 aflossen. Deze aflossing zal plaatsvinden in 36 maandelijkse termijnen. Ondernemers die financiële ruimte hebben, kunnen er ook voor kiezen hun schuld sneller af te lossen.

Vraag 13

Kan een update gegeven worden van de «versnelde investeringen» en «naar voren gehaalde uitgaven» die bij Miljoenennota zijn afgesproken?

Antwoord op vraag 13

In de Miljoenennota 2021 is voor een bedrag van circa 1,5 miljard euro aan uitgaven voor investeringen en projecten in de periode 2021 tot en met 2025 versneld. In deze Najaarsnota – die ziet op de uitvoering van de begroting 2020 – zijn geen wijzigingen verwerkt op deze voorgenomen versnellingen.

Een van de projecten van de versnellingen ziet op het Strategische Plan Verkeersveiligheid. Oorspronkelijk zou deze versnelling in 2021 gerealiseerd worden, maar een deel van de uitgaven voor dit project is al in 2020 tot besteding gekomen. Dit vindt u ook terug in de Najaarsnota.

Over de update van de andere bij Miljoenennota aangekondigde versnellingen wordt u bij Voorjaarsnota 2021 geïnformeerd.

Vraag 14

Waarom wordt vooraf al betaald aan de Europese Commissie? Waarom wordt niet gewacht tot een definitief besluit?

Antwoord op vraag 14

De voornaamste reden om het bedrag aan traditionele eigen middelen onder voorbehoud af te dragen, is het voorkomen van het verder oplopen van de potentiële vertragingsrente. Het kan vele jaren duren totdat er een rechtszaak komt, waardoor de potentiële renterekening snel blijft stijgen.

Door betaling onder voorbehoud is de Europese Commissie voorts gehouden tot het aangaan van een constructieve dialoog met Nederland. Mocht deze dialoog niet leiden tot een bevredigende oplossing, dan kan Nederland op eigen initiatief een procedure starten bij de EU-rechter wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Vraag 15

Welke begrotingsreserves heeft het kabinet op dit moment? En wat is de stand daarvan? Wat zijn de verwachte uitgaven in de komende jaren?

Antwoord op vraag 15

Op dit moment zijn er een beperkt aantal begrotingsreserves. De onderstaande tabel laat de standen en verwachte uitgaven zien.

Begrotingsreserves

(In miljoenen euro’s)

Omvang 2020

Verwachte uitgaven 2021

Asiel

53,7

53,7

Museaal Aankoopfonds

52,1

11,9

CO2 reductie

4,61

02

Stikstof

375

375

SDE3

4.1411

1.545

X Noot
1

Betreft geraamde stand per 31/12/2020, zoals opgenomen in 2de suppletoire begroting

X Noot
2

Begrotingsreserve vervalt per 2021

X Noot
3

Betreft verwacht saldo stortingen en onttrekkingen voor 2021–2028, zoals opgenomen in begroting EZK 2021

Vraag 17

Kunt u aangeven op welk moment de Kamer geïnformeerd zal worden over de mogelijke bijdrage van 300 miljoen euro aan het Solvabiliteitsfonds en op welke wijze dit voor 2021 budgettair verwerkt zal worden?

Vraag 18

Kunt u aangeven waarom de gereserveerde 300 miljoen euro van het Solvabiliteitsfonds nog steeds op de aanvullende post staat? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het in werking laten treden van dit fonds?

Antwoord op vragen 17 en 18

Omwille van de budgettaire systematiek heeft het kabinet eerder dit jaar alvast 300 miljoen euro gereserveerd voor een bijdrage in het fondskapitaal van het solvabiliteitsfonds. Deze reservering betekent niet dat al is besloten over daadwerkelijke deelname.

De private initiatiefnemers zijn momenteel nog bezig met de uitwerking van het fonds, waardoor een definitief kabinetsbesluit over deelname in het fondskapitaal pas volgend jaar kan plaatsvinden. Zodra het fonds is uitgewerkt en het kabinet heeft besloten over een bijdrage, dan zal het dit conform de Comptabiliteitswet voorhangen bij het parlement en de budgettaire consequenties verwerken via een suppletoire begroting op de EZK-begroting

Vraag 19

Is er sinds de aankondiging van het Solvabiliteitsfonds bij de Miljoenennota op enig moment een concrete economische ontwikkeling geweest die de doeltreffendheid en doelmatigheid van dit fonds onderschrijft?

Antwoord op vraag 19

Veel maatregelen in de noodpakketten zijn gericht geweest op het verschaffen van liquiditeit. Vanwege de coronacrisis bestaat de kans dat Nederlandse bedrijven in toenemende mate met solvabiliteitsproblemen worden geconfronteerd, zeker al naar gelang de coronacrisis langer voortduurt (onder meer vanwege de tweede golf).

Bedrijven kunnen dan behoefte hebben aan een herkapitalisatie. VNO-NCW heeft vanuit deze gedachte het initiatief genomen om samen met institutionele beleggers een fonds op te richten dat niet-beursgenoteerde Nederlandse middelgrote bedrijven zou kunnen herkapitaliseren.

Het kabinet vindt het positief dat private partijen met dit initiatief zijn gekomen. Het kabinet vindt het belangrijk dat in de kern gezonde bedrijven voor Nederland worden behouden. Dit is belangrijk voor werkgelegenheid.

Vraag 20

Kan uitgesplitst worden of in ieder geval een indicatie gegeven worden van de mate waarin er reeds gebruik gemaakt is van de verschillende coronamaatregelen?

Vraag 41

Kunt u alsnog een overzicht verstrekken in welke mate daadwerkelijk gebruik is gemaakt van de verschillende coronamaatregelen?

Antwoord op vragen 20 en 41

De ramingen voor de coronamaatregelen worden gedurende het jaar bijgesteld naar de meest recente inzichten van het gebruik. Ook bij Najaarsnota zijn de ramingen bijgesteld, bijvoorbeeld bij de TOZO. Het kabinet heeft uw Kamer deze week in de brief over het economische steun- en herstelpakket over het gebruik van de generieke regelingen geïnformeerd. De ramingsbijstellingen op de generieke maatregelen die volgen uit deze brief zijn weergegeven in de budgettaire tabel in het antwoord op vraag 80. Over de definitieve uitputting van de verschillende coronamaatregelen in 2020 kan naar verwachting pas bij het Financieel Jaarverslag Rijk en de departementale jaarverslagen worden gerapporteerd.

Vraag 21

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle omvangrijke verschuivingen naar volgend jaar, en op welke wijze dit gebeurt? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen reguliere uitgaven en noodmaatregelen?

Antwoord op vraag 21

In totaal wordt er voor 346 miljoen euro aan budget voor reguliere uitgaven met kasschuiven geschoven naar 2021. Hieronder treft u een uitsplitsing van het totaalbedrag naar de verschillende budgetten.

Kasschuiven Najaarsnota 2020 naar 2021

(Omvang in miljoenen euro’s)

 

Toeslagen (FIN)

132

Urgenda en Klimaat middelen

103

Stikstof middelen

66

VWS

38

Hoge Colleges van Staat

7

Totaal

346

Daarnaast wordt op de Aanvullende Post een bedrag van 460 miljoen euro naar 2021 geschoven. De Aanvullende Post kent geen eindejaarsmarge. De middelen worden daarom bij deze Najaarsnota afgeboekt en bij de Voorjaarsnota 2021 toegevoegd aan de begroting. Als tegenhanger van deze toevoeging aan de begroting wordt de in=uittaakstelling in 2021 met 460 miljoen euro verhoogd. Deze in=uit taakstelling wordt gedurende het jaar in 2021 gevuld met onderuitputting en meevallers.

Aanvullende Post 2020 naar 2021

(Omvang in miljoenen euro’s)

 

Urgenda en Klimaat

30

Stikstof

2

Reservering wederopbouw St. Maarten

101

Reservering digitale veiligheid

201

Groningen

55

Zeeland

71

Totaal

460

Per saldo zijn de geschatte kosten van de nood- en steunpakketten voor dit jaar met 1,6 miljard euro neerwaarts bijgesteld in de Najaarsnota. Dit komt omdat voor verschillende regelingen de uitgaven van 2020 doorschuiven naar 2021. Voor de NOW geldt bijvoorbeeld dat een groter deel in 2021 wordt uitbetaald in plaats van in 2020, omdat NOW 3.1 in drie maandelijkse tranches wordt uitbetaald in plaats van één tranche van drie maanden. Deze mutaties worden toegelicht in de plafondtoetsen voor het deelplafond Rijksbegroting en Sociale Zekerheid. Zie ook het antwoord op vraag 79.

Vraag 22

Kunt u aangeven op welke maatregelen u doelt bij uw conclusie in de Najaarsnota dat sommige uitgaven voor corona ook met een plafondcorrectie verwerkt hadden moeten worden, waardoor de uitgaven die gelabeld zijn als corona-uitgaven met 150 miljoen euro zijn toegenomen (pagina 12)?

Antwoord op vraag 22

Bij de Najaarsnota is de technische verwerking van alle corona-uitgaven nog een keer tegen het licht gehouden. Hierbij is geconcludeerd dat sommige uitgaven voor corona ook met een plafondcorrectie verwerkt hadden moeten worden, waar dit eerder niet het geval was.

Departement

Omvang (in miljoenen euro’s)

JenV

60

Defensie

60

VWS (sport)

25

EZK

5

Totaal

150

Bij JenV gaat het om middelen voor personele bescherming, om processen corona-proof te maken, en om achterstanden binnen de strafrechtsketen weg te werken. Ook worden lagere ontvangsten voorzien bij de griffierechten en de administratiekosten CJIB als gevolg van COVID-19.

Defensie heeft 60 miljoen euro ontvangen ter compensatie van meerkosten als gevolg van de coronacrisis. Deze middelen zijn gebruikt voor onder andere de dekking van de Karel Doorman, het Nationaal Crisis Centrum en het aanschaffen van beschermingsmiddelen.

Bij VWS gaat het om 25 miljoen euro voor de compensatie van de sportsector. Bij EZK betrof het 5 miljoen euro als tegemoetkoming voor vaste lasten in de recreatieve vliegsector.

Vraag 23

Wat heeft u gedaan om collega’s te doordringen van het belang van het budgetrecht van het parlement en terughoudendheid te betrachten met het gebruik van artikel 2.27 Comptabiliteitswet (CW), indachtig de vaststelling dat er nog steeds veel gebruik gemaakt van artikel 2.27 CW, in tegenstelling tot wat u eerder heeft aangegeven?

Vraag 25

Waarom is er klaarblijkelijk ook nog na de onmiddellijke crisisperiode van dit voorjaar op dezelfde standaardwijze gebruik gemaakt van CW artikel 2.27? Vindt u niet dat u veel scherper had moeten communiceren richting collega's over het belang van correct gebruik van CW 2.27?

Antwoord op vragen 23 en 25

Het budgetrecht van het parlement houdt in dat de Ministers pas verplichtingen mogen aangaan en uitgaven mogen doen – nadat het parlement (het voornemen tot) de verplichtingen en uitgaven heeft geautoriseerd. Artikel 2.27 CW, tweede lid, regelt daarom dat nieuw beleid niet wordt uitgevoerd – vóórdat een begrotingswet is vastgesteld – tenzij uitstel van de uitvoering naar oordeel van de Minister niet in het belang van het Rijk is en het parlement daarover wordt geïnformeerd. Het onderhavig lid wordt daarom thans alléén gehanteerd in gevallen van spoedeisende maatregelen – vooruitlopend op de vaststelling van een suppletoire begroting. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat het parlement vooraf goed en volledig per brief wordt geïnformeerd en daarmee gelegenheid krijgt om zich uit te spreken over het voorgenomen beleid.

Het afgelopen jaar is inderdaad regelmatig een beroep gedaan op artikel 2.27 CW, tweede lid. In het licht van de crisis is dat begrijpelijk. Vanuit het begrotingsproces bezien heeft het de voorkeur dat – waar dat kan- wordt gewacht tot het volgende reguliere begrotingsmoment. Daar waar het kabinet oordeelt dat het eerstvolgende reguliere moment te lang op zich laat wachten wordt een incidentele suppletoire begroting opgesteld. Als er ook in het geval van een incidentele suppletoire begroting in bepaalde mate sprake is van spoed, dan kan een beroep op het onderhavig lid worden gedaan. Zonder een beroep op dat artikellid moet het uitvoeren van nieuw beleid wachten, terwijl er in het algemeen belang van het Rijk het nieuw beleid zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd. Daarbij is een adequate toelichting over waarom de maatregelen spoed hebben en per wanneer de verplichtingen en uitgaven voor het nieuw beleid moeten worden aangegaan, essentieel. Om uw budgetrecht te bevorderen heb ik daarom interdepartementaal aandacht gevraagd voor de motivering in de brieven waarin een beroep op artikel 2.27 CW, tweede lid, wordt gedaan.

Ik ben van mening dat op basis van ervaringen in het voorjaar voldoende scherp is gecommuniceerd richting de departementen over het gebruik van dit artikellid. De collegaministers heb ik recentelijk gevraagd om in het vervolg bij de aankondiging van beleidsvoorstellen in de kamerbrieven expliciet aan te geven wanneer de voorgenomen verplichtingen en uitgaven uiterlijk moeten worden gedaan en indien de parlementaire behandeling voor die tijd niet is afgerond de verplichtingen en uitgaven op grond van artikel 2.27, tweede lid, van de CW zullen worden gedaan. Helaas noopten diverse spoedeisende COVID-19 gerelateerde maatregelen – ook na de eerste crisisperiode – tot een beroep op artikel 2.27, tweede lid, van de CW.

Vraag 24

Kunt u aangeven in welke gevallen, met een beroep op artikel 2.27 CW, in het afgelopen jaar ook daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan voorafgaand aan goedkeuring van het parlement?

Antwoord op vraag 24

Bij de verantwoordingsstukken zal ik uw Kamer van een overzicht voorzien waarin is weergegeven in welke gevallen een incidentele suppletoire begroting, waarin een beroep is gedaan op artikel 2.27, tweede lid van de CW, ook daadwerkelijk heeft geleid tot uitgaven alvorens deze zijn geautoriseerd.

Vraag 26

Hoeveel stijgt de energierekening in 2020 en in 2021?

Antwoord op vraag 26

De energierekening bestaat uit de leveringstarieven, nettarieven en belastingen op energie. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de energiebelastingen en kan daarom geen uitspraken doen over de ontwikkeling van de totale energierekening.

Het CBS schetst met ingang van dit jaar jaarlijks een beeld van de ontwikkeling van de totale energierekening. Deze publicatie van 3 maart 2020 is verschenen onder de naam «Huishoudens betalen bijna 10 procent minder voor energie». Het CBS maakt in deze publicatie een vergelijking tussen de energierekening in januari 2020 en de energierekening van januari 2019 voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de Kamerbrief van 3 maart jl. «Toelichting op de ontwikkeling van de energierekening».2

Uit de publicatie volgt dat een elektriciteits- en gasrekening (inclusief btw) voor huishoudens met een gemiddeld energieverbruik van 2.450 kWh elektriciteit en 1.197 m3 gas op basis van de tarieven in januari 2020 optelt tot circa 1.574 euro, dat is 170 euro lager dan in 2019. Het totale belastingdeel (energiebelasting, ODE en vermindering van de energiebelasting) valt in januari 2020 100 euro lager uit ten opzichte van 2019.

Het CBS zal komend voorjaar een inschatting maken voor de energierekening voor het jaar 2021. Het PBL heeft overigens in een achtergrondrapport3 bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020 al inzicht geboden in de verwachte ontwikkeling van de energierekening voor huishoudens op de lange termijn.

Vraag 27

Hoeveel kost het bevriezen van de AOW-leeftijd op 66 jaar en vier maanden?

Antwoord op vraag 27

De gevolgen van het bevriezen van de AOW-leeftijd voor de overheidsfinanciën laten zich het best uitdrukken in de gevolgen voor het houdbaarheidssaldo. Het houdbaarheidssaldo houdt naast de ex ante gevolgen voor de overheidsbestedingen ook rekening met de gevolgen voor de belasting- en premie-inkomsten en de gevolgen voor de arbeidsparticipatie en de doorwerking daarvan op de economische groei.

In het rapport Kansrijk Uittreedbeleid – Update uittreedleeftijd en AOW (CPB, 2020) worden de gevolgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in kaart gebracht van verschillende beleidsvarianten. Het bevriezen van de AOW-leeftijd op 67 jaar leidt tot een verslechtering van het houdbaarheidssaldo van 0,5 procent van het bbp. Het verlagen van de AOW-leeftijd met één jaar leidt tot een verslechtering van het houdbaarheidssaldo met 0,3 procent van het bbp. Het bevriezen van de AOW-leeftijd op 66 jaar en 4 maanden komt derhalve grofweg uit op een verslechtering van het houdbaarheidssaldo met 0,7 procent van het bbp. Dit komt neer op ongeveer 5,5 miljard per jaar, met als uitgangspunt het bij de Najaarsnota geraamde bbp voor 2020.

Vraag 28

Op welke begrotingen is in 2020 structurele onderuitputting ingeboekt?

Antwoord op vraag 28

Bij Najaarsnota is geen structurele onderuitputting op de begrotingen ingeboekt. Het kabinet verwerkt bij de Najaarsnota alleen wijzigingen voor het lopende begrotingsjaar 2020. Als onderuitputting een structureel karakter heeft dan wordt deze in voorbereiding op de Voorjaarsnota 2021 of de Miljoenennota 2022 bezien.

Vraag 29

Wat zijn de kosten voor het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar in de jaren 2021 t/m 2025 (graag per jaar aangeven)?

Antwoord op vraag 29

Het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar vergt een wetswijziging. Een wetswijziging kent doorgaans een doorlooptijd van 18 maanden. Het ex-ante budgettaire effect in 2023 bedraagt circa 4,4 miljard euro en 4,8 miljard euro in 2024 en 2025. Dat ex-ante budgettair effect betreft de meeruitgaven aan AOW, de besparing op socialezekerheidsuitkeringen en de derving van belasting- en premie-inkomsten. Het ex-ante budgettaire effect houdt geen rekening met de doorwerking van de lagere arbeidsparticipatie op de belastinginkomsten of de economische groei. Om alle hierboven genoemde effecten van de aanpassing van de AOW-en pensioenrichtleeftijd mee te nemen, wordt gekeken naar het effect op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn. Het bevriezen van de AOW-leeftijd op de lange termijn verslechtert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met circa 1,1 procent van het bbp. Dit komt neer op ongeveer 8,6 miljard euro per jaar, met als uitgangspunt het bij de Najaarsnota geraamde bbp voor 2020.

Vraag 30

Hoe verhouden de verwachte totale uitgaven van 2,4 miljard euro zich tot de eerdere raming van verwachte uitgaven vanuit garantieverplichtingen van 3,3 miljard euro? Ziet dat laatste bedrag op een ander tijdpad, of is er een nieuwe raming gemaakt?

Antwoord op vraag 30

De garanties die worden gepresenteerd in de Najaarsnota zijn corona-gerelateerde garanties. De raming van de verwachte uitgaven van de garantieverplichtingen zijn bijgesteld op basis van realisaties en de mate waarin er gebruik wordt gemaakt van de regelingen. De bijgestelde raming leidt in sommige gevallen tot hogere verwachte uitgaven en in andere gevallen tot lagere verwachte uitgaven. Per saldo vallen de totale verwachte uitgaven mee ten opzichte van de eerdere raming.

Vraag 31

Kunt u een update geven van hoeveel Nederland in 2020, 2021 en 2022 in totaal afdraagt aan de EU (s.v.p. uitsplitsen naar BNI-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten)?

Antwoord op vraag 31

De cijfers voor de EU-afdrachten zijn opgenomen in de begroting van Buitenlandse Zaken, Art. 3.1 en Art 3.10. Onderstaande tabel geeft de meest recente cijfers uit de begroting weer. De cijfers voor 2020 komen uit de 2e suppletoire begroting van 2020, de cijfers voor 2021 en 2022 uit de Ontwerpbegroting 2021. Landbouwheffingen worden sinds enkele jaren niet meer geheven door de Europese Unie, daarom ontbreken deze in het overzicht. Vanaf 2021 wordt ook een afdracht op basis van niet-gerecycled plastic in de begroting opgenomen. Deze laatste is voor de volledigheid ook in onderstaande tabel gezet.

(Bedragen in miljoenen euro’s, negatieve bedragen zijn een ontvangst)

2020

2021

2022

BNI-afdracht

5.282

5.353

5.076

BTW-afdracht

554

977

1.068

Invoerrechten

3.936

3.268

3.333

Plastic

0

216

220

Perceptiekostenvergoeding

– 780

– 817

– 833

Overig

– 21

0

0

Vraag 32

Hoeveel dragen de niet EU-landen in 2019, 2020 en 2021 af aan de EU (graag per land uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 32

Het kabinet beschikt niet over deze informatie.

Vraag 33

Kunt u per branche aangeven met hoeveel de omzet is gedaald als gevolg van de coronacrisis?

Antwoord op vraag 33

In het kader van de coronamonitor van het CBS is bij de vierde rapportage gekeken naar de ontwikkeling van de omzet in het tweede kwartaal 2020 (ten opzichte van het tweede kwartaal van 2019) in relatie tot gebruik van een aantal regelingen (NOW, TOGS, belastinguitstel). Dit staat gepubliceerd in de tabel «financiële corona-noodregelingen» (tabel 16) op https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2020/40/gebruik-van-financiele-corona-noodregelingen-per-31-augustus. Begin 2021 (publicatie naar verwachting half februari) worden de gegevens geactualiseerd op basis van omzetgegevens van het derde kwartaal van 2020.

Vraag 34

Waarom wordt er zo weinig gebruik gemaakt van de kredietgarantieregelingen (Borgstelling MKB-kredieten – BMKB, Garantie Ondernemingsfinanciering – GO, Kleine Kredieten Corona – KKC)? Waarom worden deze dan toch naar boven bijgesteld (bijlage 4)? Welke premie is verschuldigd voor elk type garantie?

Antwoord op vraag 34

De benutting van garanties is geen doel op zich. De garantieregelingen bieden de mogelijkheid aan banken om de kredietverlening aan ondernemingen mogelijk te maken en zijn additioneel aan financiering door de markt. Bij de lancering van de corona gerelateerde garantieregelingen zoals de Borgstelling MKB-Coronaluik (BMKB-C), Garantie Ondernemersfinanciering Coronaluik (GO-C), Kleine Kredieten Corona (KKC) en Borgstelling Landbouw Coronaluik (BL-C) was inmiddels ook de NOW-regeling beschikbaar en konden bedrijven uitstel van belastingbetalingen en aflossingen krijgen, waarvan op grote schaal gebruik is gemaakt. Dit verklaart mede waarom de benutting van de garantieregelingen achterblijft bij de aanvankelijke verwachtingen bij aanvang van de coronacrisis toen nog niet duidelijk was hoe groot de impact op het bedrijfsleven zou zijn en wat het effect van het totale steunpakket zou zijn. De beschikbare garantieplafonds worden daarom niet volledig benut. Bij de verlenging van de Corona gerelateerde garantieregelingen in 2021 is rekening gehouden met de lagere benutting. Voor de KKC en de GO-C heeft dit geleid tot lagere garantieplafonds. Voor het opvangen van eventuele verliesdeclaraties in het kader van de verstrekte garanties onder de garantieregelingen is inderdaad aanvullend kasbudget ter beschikking gesteld. In het voorjaar van 2021 worden deze kasbuffers herijkt op basis van de (verwachte) benutting van de garantieregelingen.

Voor de KKC is eenmalig 2 procent garantiepremie verschuldigd. Voor de GO en GO-C is de jaarlijkse premie gelijk aan de door de bank ontvangen inkomsten over het gegarandeerde deel van het krediet, minus een afslag voor beheerkosten, fundingkosten vermeerderd met een liquiditeitsopslag en afsluitprovisie. Dit kan per garantie verschillen op basis van de risicoclassificatie van de bank. Voor de BMKB-C is de premie 2 procent voor borgstellingen met een looptijd tot en met 2 jaar en 3 procent voor borgstellingen met een looptijd van 3 en 4 jaar. Voor de reguliere BMKB is voor een MKB-ondernemer de eenmalige premie 3,9 procent voor een loopt tot en met 2 jaar, 4,25 procent voor een looptijd langer dan 2 jaar tot en met 6 jaar, 5,85 procent voor een looptijd van langer dan 6 jaar tot en met 12 jaar (voor een innovatieve MKB ondernemer is dit respectievelijk 5,55 procent; 6,10 procent; 8,35 procent).

Vraag 35

Welke stappen gaan u en uw collega's zetten om in de toekomst de tekortkomingen in het invullen van de toetsingskaders risicoregelingen teniet te doen?

Antwoord op vraag 35

Hoewel de meeste toetsingskaders voor coronagerelateerde garanties en leningen tijdig naar het parlement zijn verstuurd, zijn enkele met vertraging aangeleverd. Dit is te verklaren door de vereiste snelheid van getroffen maatregelen, die met brede instemming van het parlement zijn genomen. Het tijdig verzenden van toetsingskaders is een verantwoordelijkheid van de vakdepartementen. Ik zal mijn collega-Ministers hier via een brief op wijzen.

Vraag 36

Wat is de samenhang tussen het premiebeleid en verwachte uitgaven bij risicoregelingen?

Vraag 94

Is er bij de garanties een vaste systematiek als het gaat om risico-inschatting, bijvoorbeeld hoe veilig de garantie is en welke tegenvallers we kunnen verwachten? Of is de risico-inschatting bijvoorbeeld per regeling gebaseerd op historische gegevens?

Vraag 95

Hoe werkt de systematiek van de garanties? Als de staat hoge risico’s heeft uitstaan, gaat dit dan gepaard met het aanbrengen van hogere voorzieningen? En kun je dit geld aan uitstaand risico dan ergens anders voor benutten?

Antwoord op vragen 36, 94 en 95

Bij de start van een risicoregeling (een garantie of lening) wordt de te verwachten schade geraamd. Op basis van die raming wordt een marktconforme premie bepaald. De premie vormt een reële weergave van het risico en is in principe de optelsom van de verwachte schade, de uitvoeringskosten en een risico-opslag. De methode voor de inschatting van dit risico verschilt per garantie.

Zowel de premie als een eventuele storting door een departement worden gestort in een risicovoorziening. De voorziening blijft meerjarig beschikbaar en is uitsluitend bedoeld voor het doen van uitgaven voorkomend uit de risicoregeling en kan derhalve niet voor andere doelen worden aangewend.

Vraag 37

Waarom moet er meerdere keren extra worden afgedragen aan de EU op basis van BNI, terwijl het bbp dit jaar juist veel lager uitkomt?

Antwoord op vraag 37

De Europese begroting wordt voor het grootste deel gefinancierd uit bijdragen van de lidstaten binnen de regels van het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Daardoor is het onvermijdelijk dat een toename van uitgaven door de Europese Unie, dit jaar met name in verband met extra uitgaven rondom COVID-19, leidt tot een toename van de EU-afdracht van lidstaten. Verder is vastgelegd dat hogere afdrachten als gevolg van hogere EU-uitgaven worden gefinancierd door lidstaten vanuit de afdracht op basis van het nationale aandeel van elke lidstaat in het EU-BNI (het BNI-middel), dat de sluitpost vormt van de eigen middelen van de Unie (na de invoerrechten, de btw-afdracht en de overige inkomsten). Daardoor is het mogelijk dat ook als het bbp (en/of BNI) daalt, de BNI-afdracht toeneemt. Ook met deze toename blijft de omvang van de EU-begroting in 2020 binnen de daarvoor in het huidige Meerjarige Financiële Kader (MFK 2014–2020) afgesproken plafonds.

Vraag 38

Is de herstelactie ten aanzien van het geld van het kindgebonden budget dat in 2019 niet is uitgekeerd nu afgerond?

Antwoord op vraag 38

Alle huishoudens waarvan Belastingdienst Toeslagen (BD/T) voldoende (zekere) gegevens had om tot uitbetaling te komen, hebben herstelbetalingen ontvangen. Hiermee is ca. 90 procent van de hersteloperatie afgerond (ca. 590.000 euro beschikkingen, 447 miljoen euro). Daarmee zijn ook de gevallen die in 2019 als gevolg van vertraging niet meer aan bod kwamen in 2020 inmiddels hersteld.

Er resteert nog een aantal groepen huishoudens die tot nu toe niet een herstelbetaling hebben ontvangen door het ontbreken van voldoende (zekere) gegevens. Dat zijn bijvoorbeeld huishoudens die VOW (Vertrokken Onbekend Waarheen) zijn, huishoudens die nog geen definitief vastgesteld inkomen hebben en huishoudens met ontbrekende gegevens in een buitenlandsituatie. Zodra alle noodzakelijke gegevens bij BD/T bekend zijn, kan aan deze burgers in 2021 worden uitbetaald. Op korte termijn wordt uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de voortgang van de hersteloperatie.

Vraag 39

Kunt u ten aanzien van de uitstaande garantieregelingen een perspectief schetsen van «het pad naar beneden»?

Vraag 93

Wanneer en hoe worden deze hoge garanties weer afgebouwd?

Antwoord op vragen 39 en 93

De meeste corona-gerelateerde risicoregelingen die in de Najaarsnota worden besproken kennen een horizonbepaling in 2021. Dat betekent dat de garantie wordt beëindigd en het uitstaande risico afneemt. Op die manier wordt «het pad naar beneden» standaard ingezet. Dit is in lijn met het «nee-tenzij-beleid» dat het kabinet hanteert, zoals nader wordt toegelicht in de update overheidsfinanciën juni 20204.

Vraag 42

Bovenop de reguliere eindejaarsmarge blijft 0,8 miljard euro in latere jaren beschikbaar voor een aantal belangrijke kabinetsbrede dossiers zoals het Urgenda-vonnis, het Klimaatakkoord, de uitbetaling van de toeslagen, de wederopbouw van Sint-Maarten, de digitale veiligheid, de versterkingsoperatie in Groningen en stikstofmaatregelen; welke middelen blijven niet beschikbaar? Om hoeveel geld gaat het? Ten koste waarvan worden deze afgeroomd?

Antwoord op vraag 42

Departementen kunnen onderuitputting via de eindejaarsmarge meenemen naar volgend jaar. Hiervoor geldt een maximum van 1 procent van de totale begroting, uitgezonderd het defensiematerieelbegrotingsfonds en het infrastructuurfonds, die een 100 procent eindejaarsmarge hebben (zie ook eerdere vraag). Op dit moment zijn er geen middelen die niet beschikbaar blijven. Bij Slotwet wordt duidelijk of de onderuitputting op de begrotingen meer dan 1 procent bedraagt. Voor een aantal belangrijke kabinetsbrede dossiers is besloten om deze middelen beschikbaar te houden ongeacht of deze binnen de reguliere eindejaarsmarge meegenomen kunnen worden. Voor zover deze middelen al op de departementale begrotingen staan worden deze meegenomen met kasschuiven. Dit betekent dat deze uitgaven onder het uitgavenplafond van 2021 ingepast moeten worden. Bij de Voorjaarsnota 2021 wordt de Tweede Kamer hier nader over geïnformeerd. Voor de middelen die op de Aanvullende Post staan en worden meegenomen naar 2021 wordt de in=uit taakstelling opgehoogd, deze taakstelling wordt gedurende het jaar in 2021 gevuld met onderuitputting en meevallers.

Vraag 46

Waarom komen de betalingen van de NAM pas binnen in 2021 en niet in 2020? En waarom was hier eerder niet al rekening mee gehouden?

Vraag 111

Wat is de reden van de lagere ontvangsten Groningen schadebetalingen?

Vraag 112

Wat is de reden van de lagere ontvangsten NAM waardedaling Groningen?

Antwoord op vragen 46, 111 en 112:

De kosten voor de schadeafhandeling (inclusief waardedaling en immateriële schade) worden achteraf en op basis van feitelijke realisatie verhaald op NAM. Dit betekent dat de kosten over het vierde kwartaal van 2020, pas in het eerste kwartaal van 2021 bij NAM in rekening gebracht kunnen worden. Dit is bij Najaarsnota 2020 verwerkt. In de Voorjaarsnota 2021 en 1e suppletoire begroting van EZK 2021 worden deze ontvangsten alsnog in de begroting geraamd. Het betreft dus een verandering in het kasritme, niet in de totale ontvangst van NAM voor de schadeafhandeling. Omdat vaak pas in het laatste kwartaal duidelijk wordt hoe de uitgaven (en daarmee de ontvangsten) zich daadwerkelijk ontwikkelen, kan hier niet op voorhand op geanticipeerd worden.

Vraag 47

Hoe gaat het kabinet de bij de Slotwet nog resterende 1,2 miljard euro aan in=uit-taakstelling invullen en hoe realistisch is dat? En waarom wordt er door het kabinet dan toch positief gereageerd op voorstellen bij de begroting om zaken te dekken uit onderuitputting?

Vraag 71

Hoe kan het dat de in=uittaakstelling in de Najaarsnota 1,2 miljard euro bedraagt?

Vraag 72

In hoeverre kan de in=uittaakstelling in 2020 nog verder worden ingelopen? Wat zijn de risico's als de in=uit taakstelling niet verder wordt ingelopen?

Antwoord op vragen 47, 71 en 72

De in=uit-taakstelling is de boekhoudkundige tegenhanger van de eindejaarsmarge. De eindejaarsmarge is bedoeld om ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar te voorkomen door de onbestede middelen naar het volgende jaar door te schuiven. Hiervoor geldt een maximum van 1,0 procent van de totale begroting. Voor de begrotingsfondsen en een aantal specifieke dossiers is deze regel anders en geldt een onbeperkte eindejaarsmarge. Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt, de zogenaamde in=uit-taakstelling. Hierdoor levert het doorschuiven van onbestede middelen uit het lopende begrotingsjaar via de eindejaarsmarge geen plafondoverschrijding het daaropvolgende jaar. De eindejaarsmarge en de in=uit-taakstelling bedroegen dit jaar 1,3 miljard euro.

De in=uit-taakstelling kent geen concrete invulling, maar wordt gaandeweg het begrotingsjaar ingevuld. De invulling kan bestaan uit onderuitputting of andere meevallers. De in=uit taakstelling wordt bij deze Najaarsnota voor 0,1 miljard euro ingevuld. De resterende in=uit taakstelling voor de Slotwet bedraagt daarmee 1,2 miljard euro. Als de taakstelling niet ingevuld kan worden bij de Slotwet betekent dit een plafondoverschrijding en een verslechtering van het EMU-saldo.

Het is de kabinetsbrede lijn dat onderuitputting wordt ingeleverd ten behoeve van de invulling van de in=uit-taakstelling.

Vraag 48

Wat zijn de gevolgen voor de (goedkeurende) verklaring 2020? In hoeverre verwacht de regering een goedkeurende verklaring te krijgen over het jaar 2020?

Vraag 103

Wat is het risico van een afkeurende verklaring van de Algemene Rekenkamer als gevolg van het proces rondom alle coronamaatregelen? Wat zijn zaken waarom de Rekenkamer hiertoe zou moeten besluiten? Welke mitigerende maatregelen heeft het kabinet daarvoor genomen dan wel gaat het kabinet nog nemen om ervoor te zorgen dat er over 2020 een goedkeurende verklaring afgegeven kan worden?

Antwoord op vragen 48 en 103

De Algemene Rekenkamer geeft op Verantwoordingsdag, de derde woensdag in mei, een oordeel over de rijksrekening en saldibalans van het Rijk. Dit oordeel is gebaseerd op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer dat begin 2021 van start gaat.

Volgens de Comptabiliteitswet kan de Algemene Rekenkamer de rijksrekening alleen goedkeuren.

De Algemene Rekenkamer kan in uitzonderlijke situaties de goedkeuring tijdelijk aanhouden of een aantekening maken. Hierdoor kunnen belangrijke kwesties nadrukkelijk bij beide Kamers van de Staten-Generaal onder de aandacht gebracht worden. Daarnaast kan de Algemene Rekenkamer bezwaar maken tegen de rechtmatigheid, het financieel beheer en/of materieel beheer. De betreffende Minister stelt de Algemene Rekenkamer op de hoogte van de maatregelen die hij/zij treft om het bezwaar te kunnen opheffen. Als de Algemene Rekenkamer het bezwaar handhaaft en het bezwaar betrekking heeft op de rechtmatigheid, dan zendt de regering binnen twee maanden een voorstel tot vaststelling van een Indemniteitswet naar de Staten-Generaal. De regering doet dit op voorstel van de betrokken Minister. Met een Indemniteitswet kunnen onrechtmatigheden alsnog door behandeling in de Staten-Generaal worden weggenomen.

Het oordeel is aan de Algemene Rekenkamer. Ik kan hier niet op vooruitlopen. Ik kan wel aangeven dat mijn collega’s en ik er alles aan doen om verplichtingen rechtmatig aan te gaan en uitgaven rechtmatig te verrichten. Indien achteraf toch een onrechtmatigheid wordt geconstateerd, wordt onderzocht of dit opgelost kan worden.

De onrechtmatigheden die de gestelde grenzen overschrijden, worden gerapporteerd in de bedrijfsvoeringsparagraaf van de jaarverslagen van de betreffende departementen. In het jaarverslag van 2020 zal speciaal aandacht worden besteed aan de coronasteunmaatregelen door overschrijdingen naar aanleiding van de steunmaatregelen afzonderlijk op te nemen. Zo borgen we een transparante en complete verantwoording.

Vraag 49

In hoeverre zijn de hogere uitgaven aan I&W een gevolg van de overprogrammering en in

hoeverre van overschrijding, bij bijvoorbeeld de zeesluis IJmuiden, Afsluitdijk, zuidelijke ringweg Groningen?

Antwoord op vraag 49

De reden voor de overschrijding op de fondsen is dat de overprogrammering van 534 miljoen euro op het Infra- en Deltafonds niet volledig wordt gecompenseerd door vertragingen. Tevens hebben enkele versnellingen in de programmering plaatsgevonden. Zoals toegelicht in de Najaarsnota komt de overschrijding een versnelling op het Strategische Plan Verkeersveiligheid (50 miljoen euro). Daarnaast hebben door onvoorziene omstandigheden overschrijdingen plaatsgevonden, o.a. bij het project Afsluitdijk en op het beheer en onderhoud van het Hoofdwegennet. Per saldo is hierdoor in 2020 sprake van een overschrijding van 394 miljoen euro. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar de tweede suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds.

Vraag 50

Waarom wordt 500 miljoen euro voor de beschikbaarheidsvergoeding OV naar 2021 doorgeschoven? Was dit in 2020 niet nodig en waarom dan niet, en waarom is dit dan wel geraamd voor 2020? En valt dit onder de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 50

In 2020 heeft het kabinet besloten tot een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer onder concessie. De geraamde hoogte is 1,488 miljard euro. Dit bedrag is gebaseerd op prognoses van vervoerders zelf. Een deel van de vergoeding is dit jaar als voorschot uitgekeerd. Het overige deel wordt uitgekeerd op basis van realisaties van vervoerders. Het deel dat op basis van realisaties wordt uitgekeerd schuift door naar 2021. Dit bedrag valt buiten de eindejaarsmarge en wordt met een plafondcorrectie afgeboekt. De middelen zullen in 2021, opnieuw via een plafondcorrectie, worden toegevoegd aan de begroting van IenW.

Vraag 51

Hoe komt het dat de uitgaven aan de zorgbonus met 800 miljoen naar boven zijn bijgesteld? Waar is dit op gebaseerd? Hoe komt het dat het kabinet hier geen rekening mee heeft gehouden? Gaat dit enkel over de zorgbonus van 1.000 euro of is hier tevens de zorgbonus van 500 euro van volgend jaar bij opgeteld? Zo niet, wat zijn de verwachte uitgaven aan de zorgbonus van 500 euro?

Vraag 52

Wanneer wordt de zorgbonus van 1.000 euro aan al het zorgpersoneel uitgekeerd? Wanneer wordt de zorgbonus van 500 euro aan al het zorgpersoneel uitgekeerd?

Vraag 125

Is er bij de zorgbonusoverschrijding van 800 miljoen euro in 2020, ten opzichte van de oorspronkelijke raming van 1,4 miljard euro, enige aanleiding om te vermoeden dat er misbruik is gemaakt van deze regeling?

Vraag 126

Worden de extra kosten voor de zorgbonus uit de onderschrijding van de zorgkosten voldaan?

Antwoord op vragen 51, 52, 125 en 126

Naar aanleiding van de motie van het lid Van Kooten-Arissen (Kamerstuk 25 295, nr. 171) heeft het kabinet een bonusregeling uitgewerkt. De uitgaven voor de bonus van 1.000 euro netto in 2020 werden geraamd op 1.440 miljoen euro. Deze uitgaven waren gebaseerd op een bonus voor ca. 800.000 zorgprofessionals op basis van een bruto bedrag met de eindheffing loonbelasting.

Conform de motie Van Kooten-Arissen ziet de bonus op twee doelgroepen: 1) zorgprofessionals die zich hebben ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19 (bijvoorbeeld door te verzorgen, verplegen, behandelen, begeleiden of triage te verlenen), en 2) zorgprofessionals die hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 (bijvoorbeeld door extra uren te werken, collega’s te vervangen of preventieve taken uit te voeren om het risico op verspreiding te verkleinen). Zorgaanbieders is gevraagd om voor de medewerkers die onder deze doelgroepen vallen een bonus aan te vragen.

Het aanvraagloket voor de bonusregeling was geopend van 1 oktober tot medio november en de aanvragen worden momenteel geanalyseerd en verwerkt. Tot op heden is voor een bedrag van 1,7 miljard euro aan subsidies verstrekt en dat bedrag zal de komende weken verder oplopen. Op basis van de thans beoordeelde aanvragen kan worden geconcludeerd dat de bonus breed is aangevraagd. Voor bijna iedere zorgprofessional in de sector zorg en welzijn is een bonus aangevraagd. Op basis van geanalyseerde aanvragen blijkt dat zorgaanbieders gemiddeld genomen voor ongeveer 85–90 procent van hun personeelsbestand een bonus hebben aangevraagd plus voor een groot aantal derden. De verwachting is dat de bonus nog in 2020 wordt uitgekeerd.

Daarom zijn de uitgaven voor de bonus in 2020 in de Najaarsnota naar boven bijgesteld met 800 miljoen euro.

Het kabinet heeft reeds besloten ook voor 2021 een zorgbonus uit te keren. Hiervoor is 720 miljoen euro geraamd. De Minister voor Medische Zorg gaat in gesprek met de sector om te bezien hoe kan worden gekomen tot een bonusregeling die recht doet aan de waardering voor de zorgprofessionals in de strijd tegen COVID-19 en die binnen het budget van 720 miljoen euro in 2021 blijft. De komende periode wordt de uitvoering van de bonusregeling 2021 verder uitgewerkt.

Vraag 53

Kunt u uiteenzetten wat precies wordt bedoeld met de opmerking «de hoogte en monitoring van de overprogrammering op de fondsen (Infrastructuurfonds en Deltafonds) zal daarom opnieuw worden bezien in het licht van deze overschrijding»?

Vraag 54

Is de regering voornemens om nu al te stoppen met of te besparen op de «overprogrammering op de fondsen (Infrastructuurfonds en Deltafonds)»?

Vraag 134

Wat is de reden dat er nu naar de overprogrammering gekeken gaat worden, want het kabinet zet toch juist in op het naar voren halen van investeringen infrastructuur met het oog op de crisis?

Antwoord op vragen 53, 54, 134

Mede op verzoek van de Kamer is meer gebruik gemaakt van het instrument overprogrammering. Dit is een middel om onderbesteding van aanlegbudgetten uit de fondsen te voorkomen. De aanleiding om in het voorjaar de monitoring te bezien is om te bepalen of de geplande overprogrammering voor 2021 (meer dan 700 miljoen euro bovenop de versnelling) past bij de beheersing van de aanlegbudgetten in 2021. Ook wordt bezien hoe de monitoring zodanig kan worden ingericht dat er een actueel beeld is van de prognoses en uitputting op aanlegprojecten en onderhoud. Op deze manier kan indien nodig en gewenst worden bijgestuurd om de budgetten beheerst en volgens het voorgenomen ritme te besteden. We blijven uiteraard oog houden voor de positie van de markt in deze moeilijke tijden.

Vraag 55

Kunt u een overzicht geven van de herkomstlanden van de zonnepanelen zoals genoemd op pagina 9?

Antwoord op vraag 55

De zonnepanelen zijn verzonden uit de Verenigde Arabische Emiraten, Canada, de Dominicaanse Republiek, Hongkong, Indonesië, India, Japan, Zuid-Korea, Mexico, Filipijnen, Singapore, Thailand, Turkije, de Verenigde Staten, Vietnam en Zuid-Afrika. Het gaat specifiek om zonnecellen van oorsprong uit Maleisië of Taiwan die tot zonnepanelen zijn geassembleerd in andere derde landen als Mexico, India en Vietnam.

Vraag 56

Klopt het dat dumping van zonnepanelen op de Europese markt schade toebrengt aan de eigen productie van zonnepanelen in Nederland en in Europa? Weegt Nederland dit mee in haar geschil met de Europese Commissie en zo ja, hoe?

Antwoord op vraag 56

Van dumping in juridische zin is sprake als aan diverse voorwaarden wordt voldaan. Zo wordt geacht dat dumping plaatsvindt ten aanzien van een product indien de prijs van dit product bij uitvoer naar de EU lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke product voor het land van uitvoer is vastgesteld. Er kan dan sprake zijn van «oneerlijke concurrentie» die schade toebrengt aan de economie of industrie van de EU. Het Europese antidumpingbeleid is gericht op het voorkomen of beperken van economische schade, maar die schade speelt in dit geval geen rol in het geschil met de Commissie.

Antidumpingrechten kunnen alleen worden geheven als op de goederen die in de EU worden ingevoerd specifieke antidumpingverordeningen van toepassing zijn. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde. Weliswaar is in het onderhavige geval een antidumpingverordening ingesteld tegen zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan, maar volgens Nederland zijn de antidumpingrechten niet van toepassing op de betreffende zonnepanelen. Volgens een algemene regel uit het EU-douanerecht moet bij assemblage van een goed in een tussenliggend land, dit tussenliggende land worden aangemerkt als land van verzending. De zonnepanelen zijn daarom, juridisch gezien, verzonden uit het land waar de assemblage heeft plaatsgevonden, zoals Mexico, India en Vietnam. Dit is het standpunt van Nederland in het geschil met de Commissie.

Op zonnepanelen en -cellen verzonden uit Maleisië en Taiwan heeft Nederland conform de verordeningen de antidumpingrechten (en compenserende rechten) geheven. De Nederlandse Douane heeft ook actief signalen aan de Europese Commissie aangeleverd over mogelijke ontwijking van de ingestelde rechten.

Vraag 57

Hoeveel zijn we met de extra EU-afdrachten nog van het betalingenplafond van de Europese begroting verwijderd?

Antwoord op vraag 57

Met inbegrip van de effecten van de 1e tot en met 9e aanvullende Europese begrotingen voor 2020 is de ruimte onder het betalingenplafond voor 2020 op dit moment nog ca. 11,3 miljard euro.

Overigens leidt een incidentele hogere afdracht door een lidstaat niet tot minder ruimte onder het betalingenplafond. Immers, het betalingenplafond is het maximum wat de Europese Unie mag uitgeven. Dat is vastgelegd in de uitgavenkant van de Europese begroting en wordt niet beïnvloed door een incidentele extra betaling door een lidstaat.

Vraag 58

Waar wordt de meeropbrengst bij boeten en transacties door veroorzaakt?

Vraag 63

Van welke type boetes en transacties wordt een meeropbrengst verwacht?

Antwoord op vragen 58 en 63

Ten opzichte van de verwachte tegenvaller van 147 miljoen euro, wegens minder wegverkeer door corona en de tegenvaller van 2,5 miljoen euro als gevolg van de maatregel verlopen rijbewijzen en APK’s die zijn verwerkt bij Miljoenennota, wordt nu bij de Najaarsnota op basis van de laatste raming een meevaller van 40 miljoen in 2020 verwacht bij de ontvangsten van boeten en transacties. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het aantal verkeersbewegingen zich sneller herstelde dan eerder werd verwacht.

Vraag 59

Hoe heeft de vorderingsrente van 300 miljoen euro, bijna de helft van de af te dragen invoerrechten op de Chinese zonnepanelen, tot zo’n hoogte kunnen oplopen? (In hoeverre) had het kabinet dit kunnen voorkomen?

Antwoord op vraag 59

De potentieel verschuldigde vertragingsrente betreft rente voor de periode vanaf het moment dat de Europese Unie over het geld had kunnen beschikken. Dit is wanneer Nederland de traditionele eigen middelen direct bij invoer had opgelegd, geïnd en had afgedragen aan de EU. Toen Nederland de bevinding van de Europese Commissie (hierna: Commissie) ontving, had de eerste invoer van de betreffende zonnepanelen al jaren eerder plaatsgevonden. De eerste invoer dateert uit 2015. De bevinding dateert uit 2019. De potentiële renterekening was op het moment van ontvangst van de bevinding al fors. De vertragingsrente heeft een verhoogd en progressief tarief en loopt door totdat de hoofdsom wordt betaald. De rente bestaat uit de ECB rente voor basisherfinancieringstransacties, plus een vaste verhoging (voor een deel van de periode 2 procentpunt en voor een deel 2,5 procentpunt) en een variabele verhoging per maand vertraging (van 0,25 procentpunt per maand). Het (verhoogde) rentetarief geldt voor de hele periode van de vertraging. Sinds 1 oktober 2016 geldt een maximum van 16 procent per jaar voor nieuw bekend geworden gevallen. Overigens heeft de nabetaling onder voorbehoud en de potentieel verschuldigde rente geen betrekking op Chinese zonnepanelen, maar op de invoer van zonnepanelen met cellen van oorsprong uit Maleisië of Taiwan die vervolgens tot zonnepanelen zijn geassembleerd in landen als Mexico, India en Vietnam.

EU-lidstaten konden tot voor kort geschillen met de Commissie over de afdracht van traditionele eigen middelen niet zelf juridisch aanvechten. De Commissie had na het betalen van een EU-lidstaat dan ook geen directe reden het geschil alsnog voor de EU-rechter te brengen. Nederland zat daarmee in een klem tussen twee onaantrekkelijke opties: de hoofdsom plus op dat moment verschuldigde rente afdragen met het risico dat het nooit tot een uitspraak over het geschil zou komen waarmee de betreffende betaling nooit aan Nederland terugbetaald zou worden; of niet afdragen en de rente verder laten oplopen.

Omdat het kabinet van mening is een goed pleitbaar standpunt te hebben, is toentertijd besloten ter behoud van rechten niet over te gaan tot betaling aan de Commissie, maar oplossingen voor het verschil van inzicht te verkennen door in gesprek te gaan met de Commissie en tegelijk de uitkomst van de zaak C-575/18 P (Tsjechië/Commissie) af te wachten. Genoemde zaak betrof een procedure die Tsjechië had aangespannen tegen de Commissie. De zaak draaide om het ontbreken van rechtsbescherming voor EU-lidstaten, in het geval een EU-lidstaat het niet eens is met de Commissie over de betaling van traditionele eigen middelen.

Doordat het Hof van Justitie van de Europese Unie Tsjechië in bovengenoemde zaak gelijk heeft gegeven, is relevante Europese jurisprudentie ontstaan. Nu kan Nederland wel onder voorbehoud betalen, omdat er nu kans is dat dit zal worden terugbetaald. Commissie is immers verplicht een constructieve dialoog met Nederland aan te gaan. Bovendien heeft Nederland een rechtsingang om het geschil aan de EU-rechter voor te leggen. Doordat Nederland onder voorbehoud betaald, loopt de potentieel verschuldigde vertragingsrente niet langer op.

Verder neemt Nederland, gezamenlijk met andere EU-lidstaten, stappen om tot verandering van de betreffende EU-regelgeving te komen, met name waar het de sterke oploop van de vertragingsrente betreft. Doel is tot een verbetering te komen van de positie van de EU-lidstaten in situaties waarin de Commissie een nabetaling traditionele eigen middelen vraagt.

Vraag 60

Waarom is de vorderingsrente van 300 miljoen euro nog niet budgettair verwerkt?

Antwoord op vraag 60

De vragensteller bedoelt waarschijnlijk de vertragingsrente. De vertragingsrente is nog niet budgettair verwerkt omdat Nederland deze rente op dit moment niet verschuldigd is aan de Europese Commissie.

Op basis van een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt de Europese Commissie bij een betaling van de traditionele eigen middelen (i.e. de hoofdsom) onder voorbehoud gehouden tot het aangaan van een zogenoemde «constructieve dialoog» over het geschil. Mocht deze dialoog niet leiden tot een voor beide partijen bevredigende oplossing, dan kunnen zowel Nederland als de Europese Commissie een procedure voor het Hof van Justitie starten. Nederland is de vertragingsrente pas verschuldigd indien aan het einde van dit proces blijkt dat Nederland de hoofdsom definitief is verschuldigd.

Vraag 61

Wanneer wordt bekend of Nederland de invoerrechten op de zonnepanelen ook daadwerkelijk moet afdragen?

Antwoord op vraag 61

Een concreet antwoord op deze vraag kan op dit moment niet worden gegeven. Het antwoord is namelijk afhankelijk van de constructieve dialoog die Nederland met de Europese Commissie gaat voeren en van de uitkomst van de eventuele procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie die daarna kan volgen. Het standpunt van Nederland op de bevinding van de Europese Commissie is dat de traditionele eigen middelen niet zijn verschuldigd.

De constructieve dialoog is een nieuw concept in de relatie tussen de Europese Commissie en de EU-lidstaten inzake geschillen over betalingen van traditionele eigen middelen. Hoe een dergelijke dialoog en het tijdpad er precies uit zullen zien, is nog niet bekend. De Kamer wordt op de hoogte gehouden van het proces. Zie ook het antwoord op vraag 64.

Vraag 62

Waarom worden de afdrachten met 415 miljoen euro opwaarts bijgesteld, terwijl er nog 300 miljard euro uit het oude meerjarig financieel kader (MFK) op de plank ligt?

Antwoord op vraag 62

De ca. 300 miljard euro RAL (Reste á Liquider) betreft vastleggingen (verplichtingen) waarvan de betaling (kasuitgave) niet voorzien is voor 2020, maar voor latere jaren. Voor RAL-vastleggingen wordt pas geld afgedragen in het jaar waarvoor de Commissie voorziet dat het de vastlegging zal moeten betalen. Het feit dat de RAL ca. 300 miljard euro bedraagt, betekent dus niet dat de Commissie 300 miljard euro «op de plank» heeft liggen om betalingen te doen, maar betekent dat de komende jaren er nog ca. 300 miljard euro bij de lidstaten opgehaald gaat worden om betalingen te doen voor verplichtingen die nu reeds zijn aangegaan. Voor het Nederlandse deel van die ca. 300 miljard euro is al volledig rekening gehouden in de Nederlandse begroting voor de komende jaren.

Omdat de Commissie dus geen geld achter de hand heeft, leidt een toename van de betalingen, zoals nu vanwege COVID-19, tot een verhoging van de afdrachten gedurende het jaar.

Vraag 64

Waar komt het verschil in inzicht tussen Nederland en de Europese Commissie vandaan betreffende de zonnepanelen? Waarom maakt Nederland nu al het nettobedrag van 659 miljoen euro over? Kan een financiële onderbouwing worden gegeven dat het geld nu overmaken financieel gunstiger is dan het nu niet te doen? Wanneer verwacht het kabinet meer duidelijkheid te hebben over de dialoog met de Europese Commissie en de eventuele noodzakelijke procedure bij het Hof van Justitie? Kan de regering de Kamer hiervan op de hoogte houden? Welke stappen is de regering voornemens te zetten om gelijksoortige situaties in de toekomst te voorkomen? Waarop is gebaseerd dat Nederland sterk zou staan in deze casus? Welke andere landen in de EU hebben te maken met deze problematiek en hoe gaan zij hiermee om? Klopt het dat Nederland nog geen juridische procedure is gestart, en waarom is die nog niet gestart? Wat zijn de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 9 juli jl.? In hoeverre is deze casus vergelijkbaar met de Nederlandse?

Antwoord op vraag 64

De achtergrond van het verschil van inzicht tussen Nederland en de Commissie is als volgt. De Commissie is van mening dat de Nederlandse Douane stelselmatig de EU-wetgeving voor de antidumpingrechten en compenserende rechten niet correct zou hebben toegepast bij de invoer van bepaalde zonnepanelen. Op zonnepanelen verzonden uit Maleisië of Taiwan waren antidumpingrechten en compenserende rechten, traditionele eigen middelen, verschuldigd. De Commissie is van mening dat deze rechten ook verschuldigd zijn op de invoer van zonnecellen van oorsprong uit Maleisië of Taiwan die vervolgens tot zonnepanelen zijn geassembleerd in andere derde landen als Mexico, India en Vietnam. Volgens Nederland zijn de traditionele eigen middelen niet verschuldigd over de zonnepanelen omdat deze juridisch gezien zijn verzonden uit het land waar de assemblage heeft plaatsgevonden, zoals Mexico, India en Vietnam. De Commissie ziet dit anders.

Gevraagd wordt waarop is gebaseerd dat Nederland sterk zou staan in deze casus. Het kabinet is van mening dat Nederland een juridisch pleitbaar standpunt heeft. Omdat het essentiële begrip «verzonden uit» niet is gedefinieerd in de betreffende wetgeving, is een algemene regel uit het EU-douanerecht van toepassing. Deze algemene regel schrijft voor dat bij assemblage van een goed in een tussenliggend land, dit tussenliggende land moet worden aangemerkt als land van verzending. Nederland heeft de Commissie meermaals gevraagd hoe de betreffende EU-wetgeving precies moest worden uitgelegd, juist omdat het begrip «verzonden uit» niet is gedefinieerd. Dit heeft aldus tot gevolg dat een algemene regel uit het EU-douanerecht geldt. De Commissie heeft deze zienswijze in het verleden ook bevestigd. Verder strookt de zienswijze van Nederland met Europese jurisprudentie.

Antwoord op de vraag waarom de hoofdsom onder voorbehoud wordt afgedragen, is als volgt. De voornaamste reden om het bedrag aan traditionele eigen middelen onder voorbehoud af te dragen, is het voorkomen van het verder oplopen van de vertragingsrente. Het kan vele jaren duren totdat er een rechtszaak komt, waardoor de potentiële renterekening hoog op zou lopen.

Gevraagd wordt of (en waarom) Nederland nog geen juridische procedure is gestart. Nederland is (nog) geen juridische procedure gestart omdat dit nog niet mogelijk is. Vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is dat een bevinding van de Commissie geen rechtshandeling is waartegen een juridische procedure mogelijk is. Door betaling onder voorbehoud is de Commissie gehouden tot het aangaan van een constructieve dialoog met Nederland. Mocht deze dialoog niet leiden tot een bevredigende oplossing, dan kan Nederland op eigen initiatief een procedure starten bij de EU-rechter wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Dan de gevolgen van het arrest van 9 juli 2020 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-575/18 P (Tsjechië/Commissie). Dit betrof een procedure die Tsjechië had aangespannen tegen de Commissie. Deze zaak draaide om het ontbreken van rechtsbescherming voor EU-lidstaten, in het geval een EU-lidstaat het niet eens is met de Commissie over de betaling van traditionele eigen middelen. Het ontbreken van rechtsbescherming was dus eerder voor Nederland reden om de door de Commissie geclaimde hoofdsom niet onder voorbehoud af te dragen. Dit is dan ook de overeenkomst met de zaak, waar ook naar wordt gevraagd.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat een EU-lidstaat in een dergelijk geval onder voorbehoud ten aanzien van de gegrondheid van het standpunt van de Commissie kan betalen. Dit verplicht de Commissie om overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking een constructieve dialoog aan te gaan met de EU-lidstaat. Door de betaling onder voorbehoud wordt de vertragingsrente gestuit. Mocht deze dialoog niet leiden tot een bevredigende oplossing, dan kan Nederland op eigen initiatief een juridische procedure starten bij de EU-rechter (het Gerecht) wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Door de betaling onder voorbehoud kan een EU-lidstaat dus zelf het initiatief nemen om het geschil voor de EU-rechter te brengen en is de EU-lidstaat niet meer afhankelijk van het initiatief van de Commissie om een inbreukprocedure te starten. De Commissie kan overigens wel een inbreukprocedure starten bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hoewel zij daar weinig aanleiding toe heeft, wanneer de hoofdsom is betaald). Ook dan zal het geschil dus voor de EU-rechter komen.

Gevraagd wordt wanneer meer duidelijkheid komt over de vervolgstappen. De constructieve dialoog is een nieuw concept in de relatie tussen de Commissie en de EU-lidstaten inzake geschillen over betalingen van traditionele eigen middelen. Hoe een dergelijke dialoog en het tijdpad er precies uit zullen zien, is daarom nog niet bekend. Wat de verdere juridische vervolgstappen zijn, is hiervoor uitgelegd. De Kamer wordt op de hoogte gehouden van het proces.

Gevraagd wordt naar de beoogde stappen om gelijksoortige situaties in de toekomst te voorkomen. Bij de beantwoording van deze vraag moet onderscheid gemaakt worden tussen de situaties (i) achteraf verschuldigdheid van de traditionele eigen middelen; en (ii) de vertragingsrente.

(i) De Commissie (meer specifiek DG Budget) controleert of Nederland de wetgeving juist heeft toegepast en de correcte bedragen aan traditionele eigen middelen heeft afgedragen. Nederland probeert bij twijfel over de juistheid van de eigen interpretatie van de wetgeving vooraf duidelijkheid te verkrijgen bij de Commissie, onder meer door het stellen van gerichte vragen. Dit is ook gedaan bij het dossier zonnepanelen. Juist omdat Nederland dit gedaan heeft, was de bevinding van de Commissie inzake zonnepanelen onverwacht.

(ii) De regels rondom wat lidstaten moeten afdragen aan de EU en de berekening van de zogenoemde vertragingsrente zijn vastgelegd in de Making Available Regulation (MAR). Nederland zet zich samen met een brede coalitie van andere EU-lidstaten in om de Commissie ervan te overtuigen dat aanpassing van de MAR nodig is, met name waar het de sterke oploop van de vertragingsrente betreft. Doel is tot een verbetering te komen van de positie van de EU-lidstaten in situaties waarin de Commissie een nabetaling traditionele eigen middelen vraagt. In de conclusies van de Europese Raad van juli jl. is hierover ook een passage opgenomen. De Commissie heeft laten weten dat ze verwachten de komende maand een eerste reactie te kunnen geven op de Europese Raadsconclusies. Alleen de Commissie kan een voorstel indienen tot wijziging van de MAR. Pas op dat moment kunnen wijzigingsvoorstellen worden ingebracht door EU-lidstaten.

Tot slot de vraag over deze problematiek bij ander EU-lidstaten. De Commissie heeft bij verschillende EU-lidstaten een inspectie uitgevoerd ten aanzien van de controlestrategie op zonnepanelen. Het is niet aan Nederland om het resultaat van inspecties bij andere EU-lidstaten openbaar te maken. Nederland staat wel in contact met een andere EU-lidstaat om te kijken of het zinvol en mogelijk is samen te werken. Dit geldt zoals gezegd ook voor het zoeken naar een meer structurele oplossing voor geschillen met de Commissie over een afdrachtverplichting van traditionele eigen middelen, waarover met meerdere EU-lidstaten contact is.

Vraag 65

Kunt u de extra uitgaven van 415 miljoen euro aan de EU uitsplitsen?

Antwoord op vraag 65

De afdrachten aan de EU worden verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken. U kunt een volledige toelichting terugvinden bij Art. 3.1 en Art. 3.10 in de memorie van toelichting op de 2e suppletoire begroting van 2020. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de mutaties op de BNI-afdracht (392 mln) en de BTW-afdracht (23 mln), samen 415 mln euro.

Mutaties BNI- en BTW-afdracht 2e suppletoire begroting Buitenlandse Zaken 2020

Mutatie

Bedrag (in miljoenen euro’s)

Totale mutatie per afdrachtsoort

BNI-afdracht

 

3921

Draft Amending Budget 8 (CRI++ en ESI-fondsen voor COVID)

369

 

Draft Amending Budget 9 Solidariteitsfonds

24

 
     

BTW-afdracht

 

23

Technische herberekening Britse korting2

23

 
X Noot
1

Door afrondingsverschillen kan het totaal afwijken van de som der delen.

X Noot
2

De Nederlandse bijdrage aan de Britse korting wordt in de Nederlandse begroting verwerkt in de BTW-afdracht

Vraag 66

Klopt het dat lidstaten die treuzelen met het afdragen van belastingen aan de EU een flinke rente moeten betalen en dat deze voor Nederland inmiddels is opgelopen tot 300 miljoen euro? Waar is deze rente precies op gebaseerd? Hoe hoog is de rente die andere lidstaten hierdoor hebben moeten betalen?

Antwoord op vraag 66

Volgens Europese regels betaalt een EU-lidstaat rente over een ten onrechte niet afgedragen bedrag aan traditionele eigen middelen zolang die middelen niet zijn afgedragen. Het bedrag aan (potentiële) vertragingsrente in de onderhavige zaak is naar schatting 300 miljoen euro (peildatum 1 december 2020), bij een maximaal risico van 659 miljoen euro.

De vertragingsrente is geregeld in de Making Available Regulation (MAR) en heeft een verhoogd en progressief tarief. De rente bestaat uit de ECB rente voor basisherfinancieringstransacties, plus een vaste verhoging (voor een deel van de periode 2 procentpunt en voor een deel 2,5 procentpunt) en een variabele verhoging per maand vertraging (van 0,25 procentpunt per maand). Het (verhoogde) rentetarief geldt voor de hele periode van de vertraging. Tot een paar jaar geleden was het tarief niet gemaximeerd. Inmiddels geldt sinds 1 oktober 2016 een maximum van 16 procent per jaar voor nieuw bekend geworden gevallen. De bevinding met betrekking tot de zonnepanelen is bekend geworden na die datum en dus geldt voor het volledige bedrag aan potentieel verschuldigde bedrag een maximum van 16 procent aan vertragingsrente. De eerste aangiften waarover nu een geschil met de Commissie is, gaan terug tot juni 2015. Het rentetarief over deze (oudste) bedragen is al opgelopen tot het maximum van 16 procent.

Verschillende EU-lidstaten hebben een inspectie gehad over de controlestrategie op zonnepanelen. Nederland beschikt niet over informatie over de betaalde vertragingsrente door andere EU-lidstaten. Verder is het ook niet aan Nederland om het resultaat van inspecties bij andere EU-lidstaten openbaar te maken.

Vraag 67

Zal Nederland eerst een «constructieve dialoog» met de Commissie voeren of is Nederland sowieso voornemens om binnenkort het bedrag van 659 miljoen euro over te maken aan de Europese Commissie? Waar is dit precies op gebaseerd en heeft de Europese Commissie daar recht op? Gaan alle invoerrechten naar de EU? Wie heeft hiervan geprofiteerd?

Antwoord op vraag 67

Nederland is voornemens nog voor het eind van dit jaar over te gaan tot betaling onder voorbehoud van het maximale bedrag aan traditionele eigen middelen dat verschuldigd zou zijn indien Nederland in het ongelijk zou worden gesteld. De Europese Commissie (hierna: Commissie) is pas verplicht een constructieve dialoog met Nederland aan te gaan na betaling onder voorbehoud. Nederland probeert de Commissie daarbij alsnog van zijn gelijk te overtuigen. Mocht deze dialoog niet leiden tot een bevredigende oplossing, dan kan Nederland op eigen initiatief een procedure starten bij de EU-rechter wegens ongerechtvaardigde verrijking. Door onder voorbehoud te betalen, wordt bovendien de vertragingsrente gestuit en kan de potentiële renterekening niet verder oplopen.

Het huidige inzicht van het maximale risico is 659 miljoen euro. Het daadwerkelijke betwiste bedrag kan lager uitvallen door eventuele vrijstellingen in de totale aangiftestroom. Voor die aangiftes zou dan ook in de lezing van de Commissie geen traditionele eigen middelen verschuldigd zijn. De Douane doet hier nu onderzoek naar. Het betreft ongeveer 10.000 aangiftes waarvoor onder meer additionele documentatie bij klanten moet worden opgevraagd en vervolgens geanalyseerd. De afdracht onder voorbehoud zal zoals aangegeven eind 2020 plaatsvinden waarbij de laatste inzichten van het onderzoek worden meegenomen. Het onderzoek naar de vrijstellingen loopt door tot in 2021. Eventueel te veel (onder voorbehoud) afgedragen bedragen kunnen ook worden teruggevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijking van de EU.

De Commissie vindt dat Nederland traditionele eigen middelen moet betalen over zonnepanelen die in de periode 2015–2018 in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht. Nederland is het daar niet mee eens. Het betreft zonnecellen van oorsprong uit Maleisië of Taiwan die vervolgens tot zonnepanelen zijn geassembleerd in andere derde landen als Mexico, India en Vietnam. De traditionele eigen middelen betreffen in deze casus antidumpingrechten en compenserende rechten.

Douanediensten in EU-lidstaten heffen invoerrechten over bepaalde goederen die worden ingevoerd in de EU-douane-unie. Die invoerrechten zijn traditionele eigen middelen van de EU. De EU-lidstaten dragen deze traditionele eigen middelen dan ook op grond van EU-wetgeving grotendeels, momenteel 80 procent, af aan Brussel. Op dit moment wordt 20 procent van de geïnde bedragen door EU-lidstaten ingehouden als inningskosten.

Nederland is van mening dat de traditionele eigen middelen terecht niet zijn geheven, geïnd en afgedragen en dat zij de wetgeving op de correcte manier heeft toegepast.

Vraag 68

Wordt verwacht dat de niet-ingezette middelen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor verduurzaming van de industrie en Urgenda in 2021 wel volledig worden uitgegeven en de middelen die voor 2021 zijn ingeboekt ook in 2021 zullen worden besteed? Komt de onderbesteding door de gevolgen van corona, of lukt het in het algemeen niet goed de middelen weg te zetten? Zitten er investeringselementen in de Urgendamiddelen die juist in deze crisistijd hadden kunnen worden gebruikt?

Antwoord op vraag 68

De onderuitputting bij EZK voor verduurzaming van de Industrie en Urgenda zal voor een deel wel/alsnog in 2021 tot besteding komen. In het kader van Urgenda wordt er 17 miljoen euro doorgeschoven voor 2 specifieke projecten in de Industrie die alsnog in 2021 gerealiseerd zullen worden. Deze projecten zijn o.a. vertraagd vanwege een langere doorlooptijd van de vereiste Europese staatssteuntoets. Een deel van de Urgendamiddelen (8 miljoen euro in 2020) valt vrij ten gunste van het generale beeld, omdat te subsidiëren projecten reeds op andere wijze gefinancierd zijn (bijv. met EU-subsidie). De onderuitputting die ontstaat op de regeling Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI, ca. 10 miljoen euro) heeft te maken met de gevolgen van corona en de korte periode waarin investeringen gerealiseerd moeten worden. Hiertoe is de regeling en uitvoeringstermijn inmiddels verlengd en uitgebreid met bestaande middelen uit de klimaatenveloppe voor de Industrie. De onderuitputting in kas op de klimaatmiddelen voor pilot en demo’s in de Industrie (DEI+, ca. 20 miljoen euro) heeft te maken met spreiding van de (uit)financiering van de regeling over meerdere jaren. Naar verwachting zullen de nu in 2021 beschikbare middelen op de begroting van EZK ook goeddeels in 2021 worden besteed.

Vraag 69

Wat is een negatieve eindejaarsmarge? Is deze al een keer eerder gebruikt en zo ja, waarvoor?

Antwoord op vraag 69

Een negatieve eindejaarsmarge is het directe gevolg van een overschrijding van de gehele begroting in het vorige jaar. Deze overschrijding wordt volgens de begrotingsregels in het daaropvolgende jaar gecompenseerd met een negatieve eindejaarsmarge. Negatieve eindejaarsmarges worden betrokken bij de voorjaarsbesluitvorming en dienen specifiek door het verantwoordelijke ministerie te worden gecompenseerd. De negatieve eindejaarsmarge is conform de begrotingsregels afgelopen jaren gebruikt bij de departementen die een overschrijding op de gehele begroting hadden.

Vraag 70

Hoe kan het dat in 2020 slechts 18 miljoen euro, zelfs inclusief de tegemoetkoming van 750 euro aan gedupeerde ouders, is uitgekeerd aan compensatie- en herstelbetalingen van toeslagen, terwijl er 132 miljoen euro meer was ingeboekt? Waarom is een zodanig hoog bedrag ingeboekt voor 2020?

Antwoord op vraag 70

Ten tijde van het opstellen van de Ontwerpbegroting is, op basis van de toen beschikbare informatie, een schatting gemaakt van de benodigde programmamiddelen voor Toeslagenherstel dit jaar. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten5, is gedurende de daaropvolgende maanden gebleken dat het integraal beoordelen en het adequaat helpen van gedupeerden complexer bleek dan gedacht, en dat meer tijd nodig was om de herstelorganisatie robuust in te richten. Dit heeft als gevolg dat er in 2020 minder compensatie- en herstelbetalingen worden uitgevoerd dan ten tijde van het opstellen van de Ontwerpbegroting werd voorzien: naar verwachting wordt dit jaar 18 miljoen euro besteed voor de herstelactie (waarvan 1 miljoen euro via de SZW-begroting wordt verantwoord). De resterende 132 miljoen euro doorgeschoven naar latere jaren zodat de middelen volledig beschikbaar blijven voor de compensatie van gedupeerden.

Naast bovengenoemde 18 miljoen euro wordt dit jaar nog circa 6 miljoen euro besteed uit hoofde van het recente besluit (zoals op pagina’s 6 en 26 van de vierde voortgangsrapportage is toegelicht) om de doelgroep van de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro uit te breiden. Deze uitgaven worden ingepast binnen het geheel van artikel 1 en uw kamer wordt medio december 2020 met de veegbrief formeel over deze budgettaire wijzigingen geïnformeerd.

Vraag 73

Waar is de overschrijding van 257 miljoen euro in 2020 op het deelplafond Sociale Zekerheid door veroorzaakt, waar bij de Miljoenennota nog sprake was van een overschrijding van 59 miljoen euro?

Antwoord op vraag 73

De overschrijding wordt veroorzaakt door de volgende mutaties:

Uitgavenmutaties met beslag budgettaire ruimte

(in miljoenen euro’s)

 

Compensatie Transitievergoeding bij Langdurige Arbeidsongeschiktheid

306

Arbeidsongeschiktheidsregelingen

– 66

Ziektewet

69

AOW

– 30

Integratie en maatschappelijke samenhang

– 23

Uitvoering

– 24

Diversen

– 34

De overschrijding wordt grotendeels verklaard door de tegenvaller op de Compensatie Transitievergoeding bij Langdurige Arbeidsongeschiktheid (CTVLAO) ad 306 miljoen euro. Deze wordt met name veroorzaakt door een hogere gemiddelde prijs van de transitievergoedingen dan geraamd. Dit betreft een tegenvaller die over vijf jaar (cumulatief) is opgebouwd omdat de CTVLAO met terugwerkende kracht is ingevoerd. Daarnaast is het aantal uitkeringen in de Ziektewet gestegen, wat leidt tot een tegenvaller van 69 miljoen euro. Deze tegenvallers worden gedeeltelijk gecompenseerd met meevallers in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (66 miljoen euro), AOW (30 miljoen euro), integratie en maatschappelijke samenhang (23 miljoen euro) en uitvoering (24 miljoen euro). De bovenstaande mutaties inclusief de overschrijding bij de Miljoenennota van 59 miljoen euro leiden tot de tegenvaller van 257 miljoen euro bij Najaarsnota.

Vraag 74

Hoe kan het dat er een meevaller is op de Algemene Kinderbijslagwet?

Antwoord op vraag 74

Het aantal kinderen/ouders dat recht heeft op AKW komt iets lager uit dan geraamd. Dit komt onder andere doordat de migratie is verminderd als gevolg van de coronacrisis. Dit leidt tot een meevaller.

Vraag 75

In welke belastinginkomsten zijn nog de grootste wijzigingen te verwachten bij de definitieve vaststelling?

Antwoord op vraag 75

De raming van de belasting- en premieontvangsten in de Najaarsnota 2020 is gebaseerd op de kasrealisaties tot en met oktober 2020 en de meest recente macro-economische raming van het CPB ten tijde van het opstellen van de Najaarsnota (Macro-Economische Verkenning 2021). De onzekerheden zijn op dit moment groter dan anders. De verschillen tussen de nieuwe raming van het CPB (Novemberraming) en de Macro-Economische Verkenning 2021 illustreren dat. Dat heeft weerslag op de belasting- en premieontvangsten. Omdat de loonheffingen (loonbelasting, premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen) en de omzetbelasting gezamenlijk het merendeel van de belastinginkomsten vormen, hebben eventuele wijzigingen in deze belastingen een grote invloed op de totaalraming. Zo zijn de kwartaalaangiftes over het vierde kwartaal van 2020 in de omzetbelasting (btw) belangrijk voor de nog te realiseren ontvangsten. In het Financieel Jaarverslag Rijk zullen de belasting- en premieontvangsten definitief vastgesteld worden.

Vraag 78

De reguliere uitgaven in 2020 vallen ongeveer 10 miljard hoger uit dan de reguliere uitgaven in 2019; waar komt dit verschil vandaan ten opzichte van de uitgaven in 2019?

Antwoord op vraag 78

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de plafondrelevante uitgaven weergegeven per deelplafond. Er wordt per deelplafond onderscheid gemaakt tussen reguliere uitgaven en uitgaven aan coronamaatregelen. De reguliere uitgaven stijgen in 2020 ten opzichte van 2019 met 13,9 miljard euro. Alle deelplafonds laten een stijging zien. Deze stijging is onder andere het gevolg van gestegen lonen en prijzen, van toegenomen beroep op openeinderegelingen in sociale zekerheid (o.a. AOW en WW) en zorg (Zvw en Wlz) en van intensiveringen waartoe in het Regeerakkoord en door dit kabinet is besloten.

(in miljarden euro’s)

2019

(stand FJR)

2020

(stand Najaarnota)

Groei 2020 t.o.v. 2019 (miljarden euro’s)

Groei 2020 t.o.v. 2019

(procent)

Uitgaven plafond Rijksbegroting

139,0

156,4

17,4

12,5

w.v. regulier

139,0

144,4

5,4

3,9

w.v. corona

12,0

12,0

Uitgaven plafond Sociale zekerheid

80,8

102,8

22,1

27,3

w.v. regulier

80,8

85,8

5,1

6,3

w.v. corona

17,0

17,0

Uitgaven plafond Zorg

69,7

73,4

3,7

5,3

w.v. regulier

69,7

73,2

3,4

4,9

w.v. corona

0,3

0,3

Totaal uitgavenplafond

289,5

332,7

43,2

14,9

w.v. regulier

289,5

303,4

13,9

4,8

w.v. corona

 

29,3

29,3

 

Vraag 79

In hoeverre vallen de beschikbaar gestelde middelen voor de coronamaatregelen onder eindejaarsmarges van de betrokken ministeries? Of kunnen deze onbeperkt doorgeschoven worden? Wat zijn valide redenen om geld door te schuiven? Kan worden aangegeven bij welke maatregelen het de verwachting is dat er geld doorgeschoven gaat worden naar 2021? Kan al iets gezegd worden over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende maatregelen? Van welke maatregelen wordt veel minder gebruik gemaakt dan was verwacht en wat is daar de reden van?

Antwoord op vraag 79

De middelen voor de coronamaatregelen vallen niet onder de eindejaarsmarges van betrokken ministeries. Als middelen volgend jaar worden besteed in plaats van dit jaar dan wordt hiervoor het uitgavenplafond gecorrigeerd. Het is daarom niet nodig hiervoor eindejaarsmarge in te zetten.

De algemene regel is namelijk dat voor uitgaven voor coronamaatregelen het uitgavenplafond wordt gecorrigeerd. Als middelen niet tot besteding komen dan komen zij niet ten koste van de EMU-schuld.

De ramingen in de Najaarsnota dateren van 30 november 2020. Per saldo zijn de geschatte kosten van de nood- en steunpakketten voor dit jaar met 1,6 miljard euro neerwaarts bijgesteld in de Najaarsnota. Dit komt omdat voor verschillende regelingen de uitgaven van 2020 doorschuiven naar 2021. Voor de NOW geldt bijvoorbeeld dat een groter deel in 2021 wordt uitbetaald in plaats van in 2020, omdat NOW 3.1 in drie maandelijkse tranches wordt uitbetaald in plaats van één tranche van drie maanden. Deze mutaties worden toegelicht in de plafondtoetsen voor het deelplafond Rijksbegroting en Sociale Zekerheid.

Tijdens het verantwoordingsdebat van 26 mei jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 74, item 23) hebben de leden Snels en Bruins mij verzocht om na te denken over de evaluatie-aanpak van de sociaaleconomische steunpakketten. Ik ben voornemens uw Kamer hierover binnen enkele weken te informeren.

Ook zijn FIN, EZK en SZW met het CPB in gesprek over een onderzoek naar de overkoepelende macro-economische effecten van de noodpakketten. Departementen gaan zelf (waar mogelijk gecombineerd) de doeltreffendheid en doelmatigheid van de individuele maatregelen (laten) onderzoeken. In de tussentijd worden de maatregelen periodiek gemonitord.

Vraag 80

Hoeveel is er in totaal uitgegeven aan het eerste noodpakket? Kunt u dit uitsplitsen in Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)?

Vraag 81

Hoeveel is er in totaal uitgegeven aan het tweede noodpakket? Kunt u dit uitsplitsen in NOW, Tozo, TVL en TOGS?

Vraag 82

Hoeveel is er in totaal uitgegeven aan het derde noodpakket? Kunt u dit uitsplitsen in NOW, Tozo, TVL en TOGS?

Vraag 83

Kunt u een uitsplitsing geven van hoeveel er hoeveel er gebruik is gemaakt van de NOW1, NOW2 en NOW3?

Vraag 84

Kunt u een uitsplitsing geven van hoeveel er hoeveel er gebruik is gemaakt van Tozo1, Tozo2 en Tozo3?

Vraag 85

Kunt u een uitsplitsing geven van hoeveel er hoeveel er gebruik is gemaakt van TVL1 en TVL2?

Vraag 86

Kunt u een uitsplitsing geven van hoeveel er hoeveel er gebruik is gemaakt van TOGS?

Antwoord op vragen 80, 81, 82, 83, 84, 85 en 86

Onderstaande tabel geeft weer wat de omvang van de regelingen was bij de Najaarsnota. Daarnaast zijn de bijstellingen uit de Kamerbrief van 9 december6 hierin verwerkt. Dit zijn de ramingen. Realisatiecijfers kunnen hier altijd van afwijken.

Bedragen in miljoenen euro's en inclusief uitvoeringskosten

2020

2021

Totaal

TOZO 1

2.150

2.150

TOZO 2

729

729

TOZO 3

349

449

798

TOZO 1 en 2 autonome bijstelling1

– 520

– 520

TOZO 3 autonome bijstelling1

50

102

152

Totaal

2.758

551

3.309

NOW 1

7.901

833

8.734

NOW 2

4.334

1.024

5.358

NOW 3

983

4.425

5.408

NOW 3 autonome bijstelling1

344

1.459

1.803

NOW 3 beleidsmatige bijstelling1

 

814

814

Totaal

13.562

8.555

22.117

TOGS

877

877

TVL 1

595,8

4

600

TVL 2

641,5

1.378

2.020

TVL beleidsmatige bijstelling1

560

560

Totaal

2.114

1.942

4.056

X Noot
1

betreft bijstellingen zoals aangekondigd in de brief over het steun- en herstelpakket van 9 december.

Voor een volledig beeld van alle corona-gerelateerde uitgaven verwijs ik u naar tabel 1.1 in de Najaarsnota en naar https://www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.

Aan deze tabel zijn de aanvullingen toegevoegd, welke niet in tabel 1.1 van de Najaarsnota zijn opgenomen, waarin uw Kamer de standen van de drie regelingen vindt inclusief de bijstellingen op de ramingen die zijn aangekondigd in de brief over het steun- en herstelpakket van 9 december.

Over de bijstellingen die in deze brief zijn aangekondigd wordt uw Kamer middels Incidentele Suppletoire Begrotingen nog geïnformeerd.

Vraag 87

Waarom kiest het kabinet ervoor, nu de coronacrisis aanhoudt, om de belastingrente weer te verhogen naar 4 procent? Kunt u toelichten waarom u er in eerste instantie wel voor koos de belastingrente te verlagen?

Antwoord op vraag 87

Tot de tijdelijke verlaging van belastingrente is besloten om een tijdelijk voordeel te bewerkstelligen voor alle ondernemers bij wie belastingrente in rekening wordt gebracht over eerdere belastingjaren (bijvoorbeeld 2018 of 2019). Belastingrente vormt echter een belangrijke prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen of om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Dat dit gebeurt, is van belang voor een goede en tijdige belastingheffing. Het kabinet acht het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Daarbij is ook van belang dat de tijdelijke verlaging van de belastingrente een generieke maatregel is geweest waarvan alle ondernemers (en particulieren) bij wie tussen 1 juni of 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 belastingrente in rekening is of wordt gebracht, (hebben) kunnen profiteren. Het is echter niet gezegd dat al deze ondernemers in dezelfde mate zijn geraakt door de COVID-19-crisis. Anderzijds is het mogelijk dat bij ondernemers die wel worden geraakt door COVID-19 geen confrontatie met belastingrente plaatsvindt, waardoor zij ook niet profiteren van de tijdelijke verlaging. Om deze redenen heeft het kabinet vastgehouden om de verlaging te laten duren tot 1 oktober 2020. Voor de vennootschapsbelasting is besloten het percentage belastingrente per 1 oktober 2020 niet te laten terugveren naar 8 (het percentage dat gold vóór de tijdelijke verlaging in verband met de COVID-19-crisis), maar tot en met 31 december 2021 vast te stellen op 4. Dit om ondernemers die met belastingrente voor de vennootschapsbelasting worden geconfronteerd, niet direct weer te belasten met een rentepercentage van 8.

Volledigheidshalve merk ik op dat de belastingrente een ander doel dient dan de invorderingsrente. Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. Met betrekking tot invorderingsrente is besloten het percentage voor in rekening te brengen rente tot en met 31 december 2021 vast te stellen op 0,01. Deze verlaging levert direct voordeel op voor bedrijven die te maken hebben met substantieel omzetverlies of zelfs (tijdelijke) sluiting, waardoor een gedeelte van de inkomsten is weggevallen (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van deze hard geraakte bedrijven is het lastiger of onmogelijk geworden om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagde invorderingsrente van 0,01 procent. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. De verlaging van de invorderingsrente is hierdoor – in tegenstelling tot de tijdelijke verlaging van de belastingrente – een specifieke maatregel, waarvoor verlenging tot en met 31 december 2021 op zijn plaats is.

Vraag 88

Wat zijn de risico's voor de inleg van de schatkist inzake het «solvabiliteitsfonds». Is het de bedoeling dat institutionele investeerders zoals pensioenfondsen kunnen meedoen tegen dezelfde voorwaarden als de Staat?

Antwoord op vraag 88

Bij een eventuele deelname in het Solvabiliteitsfonds zal de Staat tegen dezelfde voorwaarden instappen als private investeerders. Het fondskapitaal wordt geïnvesteerd in bedrijven op basis van een marktconform rendement. Aangezien het fonds zal investeren in bedrijven met solvabiliteitsproblemen gaat het wel om risicovolle investeringen die mogelijk niet volledig worden terugverdiend. Het fonds wordt momenteel nog uitgewerkt. Zodra de uitwerking voltooid is, is beter zicht op de risico’s die met de investeringen gemoeid zijn en zal de overheid deelname aan het fonds beoordelen en hier een besluit over nemen.

Vraag 89

Wanneer zal de besluitvorming rond het Solvabiliteitsfonds afgerond worden en duidelijkheid komen over de reservering van 300 miljoen euro? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd, en zal het initiatief worden voortgezet door VNO-NCW ook als het kabinet niet meedoet?

Antwoord op vraag 89

De private initiatiefnemers zijn momenteel nog bezig met de uitwerking van het fonds, waardoor een definitief kabinetsbesluit over deelname in het fondskapitaal niet eerder dan begin volgend jaar kan plaatsvinden. Zodra het fonds is uitgewerkt en het kabinet heeft besloten over een bijdrage, dan zal het dit conform de Comptabiliteitswet voorhangen bij het parlement en de budgettaire consequenties verwerken via een suppletoire begroting op de EZK-begroting. Het valt niet op voorhand te zeggen of overige potentiële investeerders in het fonds nog steeds bereid zouden zijn te participeren in het initiatief indien de Staat zou besluiten niet te participeren.

Vraag 90

Wat is de verklaring dan het overgrote deel van de uitstaande garanties onbenut blijft? En wat zijn de risico's hiervan? Als alleen een klein gedeelte van de garanties benut wordt, zijn zulke hoge garanties dan nodig?

Antwoord op vraag 90

De benutting van garanties is geen doel op zich. De garantieregelingen bieden de mogelijkheid aan banken om de kredietverlening aan ondernemingen mogelijk te maken en zijn additioneel aan financiering door de markt. Bij de lancering van de corona-gerelateerde garantieregelingen zoals de BMKB-C, GO-C, KKC en BL-C was inmiddels ook de NOW-regeling beschikbaar en konden bedrijven uitstel van belastingbetalingen en aflossingen krijgen, waarvan op grote schaal gebruik is gemaakt. Dit verklaart mede waarom de benutting van de garantieregelingen achterblijft bij de aanvankelijke verwachtingen bij aanvang van de coronacrisis toen nog niet duidelijk was hoe groot de impact op het bedrijfsleven zou zijn en wat het effect van het totale steunpakket zou zijn. De beschikbare garantieplafonds worden daarom niet volledig benut. Bij de verlenging van de Corona gerelateerde garantieregelingen in 2021 is rekening gehouden met de lagere benutting. Voor de KKC en de GO-C heeft dit geleid tot lagere garantieplafonds.

Vraag 91

Van welke risicoregelingen wordt wel goed gebruik gemaakt, en van welke wordt onvoldoende gebruik gemaakt? Wat is de reden indien een regeling eventueel onvoldoende wordt gebruikt? Hoeveel ondernemers hebben gebruik gemaakt van het Borgstellingskrediet voor de Landbouw (BL-C), BMKB, GO, GO-C en KKC en wat was de prognose?

Antwoord op vraag 91

Per 27 november 2020 zijn volgens de cijfers van de NVB ca. 1.421 KKC-leningen verstrekt voor een totaalbedrag van € 49 miljoen, ca. 4.659 BMKB-C leningen voor een totaalbedrag van € 924 miljoen en ca. 77 GO-C leningen voor een totaalbedrag van € 672 miljoen. Met name de KKC en de GO-C regeling hebben nog een relatief lage benutting t.o.v. het subsidieplafond (ca. 5–10 procent). Vanaf 18 maart 2020 tot en met 30 november 2020 hebben de banken aan 179 agrarische bedrijven voor € 80 miljoen aan BL-C leningen verstrekt (bron RVO). De gemiddelde grootte van de BL-C kredieten is kleiner dan aanvankelijk verwacht. Hoelang de coronacrisis nog voortduurt is onzeker; daarmee blijft ook onzeker of er nog onverwachte extra beroepen op de regeling zullen komen.

Bij de lancering van deze regelingen was inmiddels ook de NOW-regeling beschikbaar en konden bedrijven uitstel van belastingbetalingen en aflossingen krijgen, waarvan op grote schaal gebruik is gemaakt. De gepubliceerde plafonds voor de verschillende regelingen in 2020 waren: € 1,5 mld BMKB (incl. BMKB-C), € 10 mld GO (incl. GO-C), € 713 mln KKC en € 180 mln voor de BL-C voor 2020 en 2021 samen. In 2021 zijn de plafonds voor de BMKB (incl. BMKB-C) € 1,5 mld, GO (incl. GO-C) € 2,5 mld en KKC € 250 mln.

Vraag 92

Heeft de schatting van het kabinet dat de garantieverplichtingen leiden tot 2,4 miljard euro aan uitgaven alleen betrekking op de uitgaven in 2020 of ook in de jaren erna? Wat zouden de uitgaven zijn als de volledige ruimte aan garanties wordt benut?

Antwoord op vraag 92

De raming van verwachte uitgaven van 2,4 miljard euro heeft enkel betrekking op 2020. De kans dat de rijksbreed afgegeven garanties volledig benut worden is klein, maar aanwezig. Bij volledige benutting zal de te verwachten schade toenemen, maar die is lastig te kwantificeren. Hierdoor kan de realisatie van schades afwijken van de door departementen geraamde schades.

Vraag 96

Welke landen doen inmiddels extra mee aan de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)? En welke landen overwegen nog aan te sluiten?

Antwoord op vraag 96

Voorafgaand aan de COVID-19 crisis droegen België, Brazilië, Canada, China, Denemarken, Frankrijk, Italië, Japan, Korea, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden, Zwitserland, en het Verenigd Koninkrijk reeds bij aan de PRGT. Australië en Duitsland hebben toegezegd de PRGT aan te vullen en doorlopen het proces van parlementaire goedkeuring. De VS bekijken of een aanvulling op de PRGT mogelijk is.

Vraag 97

Wat is de reden dat er eerder geen rekening is gehouden met het opnemen van een garantie voor de renteverplichtingen van deze risicoregeling (SURE)? Waarom is dit nodig?

Antwoord op vraag 97

De verantwoording van de SURE garantie is afgelopen zomer opnieuw beoordeeld. Uit de beoordeling is gebleken dat het gepast is om de reeds gerapporteerde Nederlandse garantie op basis van de potentiële hoofdsom van de Unieschuld per instrument aan te vullen met een garantie voor de renteverplichtingen op deze Unieschuld. Dit geldt ook voor de andere Nederlandse garanties uit hoofde van het Eigenmiddelenbesluit (EMB); het EFSM, de BoP en NGEU. De lidstaten staan immers garant voor zowel de rente- als aflossingsverplichtingen van de Unie. De jaarlijkse rentelasten van BoP en het EFSM waren in het verleden voldoende laag om in de marges van de jaarlijkse EU-begrotingen in te kunnen passen, waardoor de kans erg laag was dat de marge onder het EMB daarvoor aangesproken zou worden. Met de oprichting van SURE en NGEU worden de jaarlijkse rentelasten te hoog om dit zondermeer aan te nemen, waardoor de rentelasten nu dienen te worden meegenomen in het begroten van deze garanties. Om deze reden zijn alle garanties uit hoofde van het EMB (het EFSM, de BoP, SURE en NGEU) opgenomen op de begroting inclusief rentelasten. {Heel veel afkortingen die voor niet-ingewijden niet zelfstandig leesbaar zijn}

Vraag 98

In hoeverre valt te verwachten dat de aan de Caribische landen verstrekte leningen worden terugbetaald, gezien de hoogte van het bbp aldaar?

Antwoord op vraag 98

De hoogte van alle tot nu toe verstrekte liquiditeitsleningen is gebaseerd op de adviezen van het College (Aruba) financieel toezicht (C(a)ft). De leningen lopen af in april 2022 en C(A)ft adviseert om dan de mogelijkheid tot herfinanciering van de leningen te bekijken. Een voorwaarde bij de derde tranche aan liquiditeitsleningen is dat de landen instemmen met een breed pakket aan structurele hervormingen en de instelling van een entiteit die het land ondersteunt en monitort bij het doorvoeren van deze hervormingen. De hervormingen dragen bij aan het versterken van de financiële, economische, institutionele en maatschappelijke weerbaarheid van de landen. Deze structurele verbetering van de sociaaleconomische structuur moet ervoor zorgen dat de landen blijvend aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.

Vraag 99

Wat zijn de gevolgen als maatregelen onrechtmatig worden geacht? Kan dit onder omstandigheden leiden tot terugvorderingen?

Antwoord op vraag 99

Het uitgangspunt van alle verplichtingen, uitgaven en ontvangsten is deze rechtmatig te laten verlopen.

Indien blijkt dat er sprake is van een onrechtmatigheid, zal de betreffende bewindspersoon onderzoeken wat hiervoor een passende maatregel is. In sommige gevallen kan een terugvordering een passende maatregel zijn.

Vraag 100

Wat als achteraf blijkt dat niet in een enkel geval sprake was van ontoelaatbare staatssteun, maar in meerdere gevallen? Wat is het risico als sprake is geweest van staatssteun? Zou dit in gevallen kunnen leiden tot terugvorderingen?

Antwoord op vraag 100

Indien achteraf blijkt dat er in een concreet geval toch sprake was van ontoelaatbare staatssteun zal de betreffende bewindspersoon bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. In het uiterste geval kan dat leiden tot terugvordering.

Vraag 101

Voor welke regelingen loopt er nog een verzoek in het kader van staatssteun bij de Europese Commissie en wanneer is daar duidelijkheid over te verwachten?

Antwoord op vraag 101

Voor zover bekend zijn de onderstaande staatssteunverzoeken in het kader van de coronasteun bij de Europese Commissie in behandeling of worden in behandeling genomen:

Economische Zaken en Klimaat

  • De Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL): er moeten nu verschillende wijzigingen in de TVL worden aangebracht waartoe het kabinet recent besloten heeft, zoals de evenementenmodule. Besluit van de Europese Commissie wordt in de eerste twee maanden van volgend jaar verwacht.

  • De verlengingsnotificatie voor vier verlengde COVID-19 steunmaatregelen loopt bij de Europese Commissie. Het gaat om de corona-module in de regeling Garantie Ondernemersfinanciering (GO-C), de Klein Krediet Corona (KKC), de Corona-Overbruggingslening (COL programma) en de Qredits overbruggingskrediet. Besluit van de Europese Commissie wordt dit jaar verwacht.

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

  • De sloop- en ombouwregeling voor de pelsdierhouderij. Nog niet duidelijk wanneer een besluit van de Europese Commissie wordt verwacht.

  • De geplande steunregeling voor de dierentuinen. Besluit van de Europese Commissie wordt begin volgend jaar verwacht (januari of februari).

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • Ten aanzien van de verlenging van de maatregel doelgroepenvervoer («Doelgroepenvervoer II») loopt nu de pre-notificatie procedure bij de Europese Commissie voor aanpassing en verlenging van de huidige maatregel.

Financiën

  • De Baangerelateerde Investerings Korting (BIK) is een maatregel die als steunmaatregel in het kader van corona wordt gemeld. De Tweede Kamer is hiervan op de hoogte gebracht.

  • Het pan-Europees garantiefonds COVID-19 (EGF) is medio november als steunmaatregel in het kader van corona gemeld, en is in afwachting van goedkeuring door de Europese Commissie. Het besluit wordt dit jaar nog verwacht.

  • De verlenging en aanpassing van de Herverzekering Leverancierskredieten voor 1 januari 2021 – 30 juni 2021 wordt besproken met de Europese Commissie. Het besluit van de Europese Commissie wordt eind dit jaar verwacht.

Vraag 102

Kan het risico worden gekwantificeerd dat terugvorderingen die bij de controle worden vastgesteld en die de ontvanger niet kan terugbetalen, omdat deze bijvoorbeeld failliet is?

Antwoord op vraag 102

De departementen die de coronasteunmaatregelen hebben geïmplementeerd hebben een risicoanalyse uitgevoerd. Onderdeel van sommige risicoanalyses was de doelgroep die bedragen zou moeten terug betalen, maar dat mogelijk niet zou kunnen vanwege liquiditeitsproblemen. Echter, dit is moeilijk te kwantificeren. Bij de beoordeling van individuele gevallen wordt wel stilgestaan bij de dreiging van een faillissement en de mogelijke financiële consequenties.

Vraag 104

In hoeverre is de onlangs gesloten deal met de regio verwerkt? Hoe gaat deze alsnog verwerkt worden?

Antwoord op vraag 104

De bestuurlijke afspraken met het aardbevingsgebied Groningen van afgelopen november zijn geen onderdeel van de Najaarsnota. Het rijksdeel van deze deal, ten hoogte van 1,42 miljard euro, wordt bij de Voorjaarsnota 2021 verwerkt in de Rijksbegroting omdat de uitgaven betrekking hebben op 2021 en verder.

Vraag 105

Waarom kan de btw-component niet verhaald worden op de NAM? Dit is toch gewoon integraal onderdeel van de kosten?

Antwoord op vraag 105

Als onderdeel van de uitvoering van schadeafhandeling vinden ook activiteiten plaats waarover btw betaald moet worden. Deze kosten worden allemaal op NAM verhaald. Normaliter zou NAM de btw-kosten kunnen terugvorderen op de Staat. Omdat NAM deze kosten nu in totaliteit aan de Staat moet voldoen, wordt NAM daar via de Rijksbegroting alsnog voor gecompenseerd.

Vraag 106

Wat is de reden van de vertraging van het Nationaal Programma Groningen?

Antwoord op vraag 106

Het Nationaal Programma Groningen (NPG) is een programma voor- en door de Groningers, met veel bewonersparticipatie in zowel het opstellen- als deels ook bij het toetsen van de plannen. Door corona heeft dit in het voorjaar van 2020 een tijd stilgelegen en zijn een aantal programma’s en plannen vertraagd. Honorering en besteding van de middelen vinden hierdoor pas plaats in 2021.

Voorbeelden zijn de burgerprojecten uit het onderdeel «Toukomst», en programmaplannen van de gemeenten Midden-Groningen, Het Hogeland en Oldambt. Door de opgelopen vertraging is er daarnaast voor gekozen de fusering van de gemeenten Loppersum, Appingedam en Delfzijl tot de gemeente Eemsdelta per 1 januari 2021 af te wachten en hiervoor één programmaplan op te stellen.

Vraag 107

Welke kosten zijn er door de NAM in het afgelopen jaar al voldaan? Hoe zijn deze kosten opgebouwd c.q. om welke kosten gaat het? Welke moeten ze nog voldoen (al dan niet in het eerste kwartaal van 2021)? Wat is de betalingstermijn waarop de NAM de gedeclareerde kosten moet betalen c.q. betaalt?

Antwoord op vraag 107

Onderstaand is een overzicht opgenomen van de op de EZK verantwoorde kosten die NAM in 2020 heeft betaald (waaronder de kosten over het vierde kwartaal 2019) en kosten over 2020 die NAM nog gaat betalen.

Tot en met 1 juli 2020 viel de betaling voor de schadeafhandeling onder de tijdelijke overeenkomst inzake betaling voor de schadeafhandeling. De facturen die op basis van deze overeenkomst werden verstuurd, kenden een betalingstermijn van 30 dagen. De (tussentijdse) heffingen die vanaf 1 juli 2020 aan NAM opgelegd worden op basis van de Tijdelijke Wet Groningen kennen een betalingstermijn van 6 weken die voortvloeit uit de Algemene Wet Bestuursrecht. Tot op heden is er één heffingsbesluit aan NAM verstuurd, voor de kosten die door het IMG gemaakt zijn in het derde kwartaal van 2020. De kosten die in het vierde kwartaal van 2020 gemaakt worden, worden in 2021 via een heffingsbesluit op NAM verhaald.

(in miljoenen euro’s)

Uitvoeringskosten

Schadebetalingen

Al ontvangen?

Q4 2019

13,7

37,4

Ja

Q1 2020

37,6

59,1

Ja

Q2 2020

42,1

72,1

Ja

Q3 2020

46,3

69,6

Nee

Q4 2020

n.t.b.

n.t.b.

Nee

Vraag 108

Hoeveel geeft Nederland in 2021, 2022 en 2023 uit aan het pan-Europees Garantiefonds van de Europese Investeringsbank (EIB)?

Antwoord op vraag 108

Zoals aangegeven in de 2e suppletoire begroting van Financiën zijn er voor 2020 niet langer verwachte verliezen voorzien voor het pan-Europees Garantiefonds (EGF) en daarmee ook niet voor Nederland. Het totale Nederlandse aandeel in de verwachte verliezen (ca. 260 miljoen euro) wordt met de eerste suppletoire begroting 2021 in de begroting opgenomen. De verdeling van deze verliezen over de jaren 2021, 2022 en 2023 moet nog worden bezien en is afhankelijk van de daadwerkelijk geleden verliezen en de verwachting van EIB van de verdeling van de uitgaven over de looptijd van het fonds.

Vraag 109

Hoeveel wordt er extra uitgegeven aan «Schade uitkering herverzekering leverancierskredieten» 2021?

Antwoord op vraag 109

Er worden voor 2021 geen extra uitgaven aan «Schade uitkering herverzekering leverancierskredieten» verwacht. De uitgaven die voor 2021 worden verwacht betreffen een schuif van de uitgaven van 2020 naar 2021. Zoals gemeld in de tweede suppletoire begroting 2020 hebben tot op heden de geraamde schades zich in zeer beperkte mate gematerialiseerd. Hierop is de raming reeds naar beneden bijgesteld met 1,25 miljard euro. Deze schades worden nu verwacht in de jaren 2021 en 2022. Voor 2021 zijn de schades daarom bij nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2021 met 640 miljoen euro. opwaarts bijgesteld, voor 2022 met 120 miljoen euro. Een deel van de schades zal pas in 2022 worden uitgekeerd gezien de doorlooptijd van zeker zes maanden tussen een verzekerde levering en de uitkering van een schadeclaim. Daarnaast worden de schaderamingen, zoals in de Ontwerpbegroting 2021 reeds gemeld, naar aanleiding van de goedkeuringsprocedure van de Europese Commissie (EC) met 100 miljoen euro. afgeschaald. Ook worden de voorwaarden voor herverzekering bij de verlenging in enkele opzichten gewijzigd. Doordat er geen maximum meer wordt gesteld aan het eigen risico van de verzekeraars gaat de totale schaderaming over alle betrokken jaren nog iets naar beneden (met in totaal 30 miljoen euro.). De schade raming is met grote onzekerheid omgeven, omdat het onmogelijk is in te schatten wat de impact van de crisis zal zijn op elk individueel bedrijf.

Vraag 110

Wat is de reden voor de ramingsbijstelling; waardoor wijkt de raming af van de realisatie? Waarom blijft dit geld niet beschikbaar voor ondersteuning van bedrijven?

Antwoord op vraag 110

De TVL was een nieuwe regeling, waarvan de 1e tranche in de periode juni tot en met september 2020 open was. In deze periode trok de economie aan ten opzichte van het tweede kwartaal van 2020. Het budget voor de TVL is naar beneden bijgesteld, omdat een lager beroep op de regeling werd gedaan dan aanvankelijk werd verwacht. De resterende ruimte binnen het TVL-budget wordt gebruikt om de verruiming van de TVL als onderdeel van het Steun- en herstelpakket te dekken.

Vraag 113

Kunt u een nadere toelichting geven op de verlaging van de raming inkomsten mijnbouwwet?

Antwoord op vraag 113

Vanwege een terugbetaling van de Belastingdienst over het in 2018 te veel betaald winstaandeel door NAM en andere vergunninghouders, wordt de ontvangstenraming in het kader van de Mijnbouwwet voor 2020 met een bedrag van 130 miljoen euro naar beneden bijgesteld.

Vraag 114

Wat is de oorzaak van de daling van het verwachte aantal uitkeringen Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) en de bijstelling van 3,1 miljoen euro naar beneden (van artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet)?

Antwoord op vraag 114

De uitkeringslasten van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) stijgen elk jaar, doordat de doelgroep van de AIO elk jaar groter wordt. Voor 2020 wordt de stijging van de uitkeringslasten op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB iets lager verondersteld dan eerder verwacht. Zowel de instroom als de uitstroom lijken in 2020 lager uit te vallen dan verwacht. Per saldo leidt dit tot een beperkte daling van het verwachte aantal uitkeringen in 2020 ten opzichte van de vorige raming.

Vraag 115

Wat is de reden dat de uitgaven voor de herstelactie van de Wet op het Kindgebonden Budget lager uitvalt dan geraamd? Worden de ouders die hier recht op hebben voldoende bereikt?

Antwoord op vraag 115

Ten tijde van het opstellen van de raming moest worden gewerkt met voorlopige gegevens over bijvoorbeeld het inkomen en de samenstelling van het huishouden. Ook hebben sommige huishoudens zelf een aanvraag gedaan waardoor ze onderdeel zijn geworden van het reguliere proces van beschikken en nabetalen. In dat geval zijn ze geen onderdeel meer van de herstelactie.

Zoals in het antwoord bij vraag 38 aangegeven, is het overgrote deel van de huishoudens op basis van de reeds bij Belastingdienst/Toeslagen beschikbare informatie inmiddels uitbetaald. Er is echter een aantal groepen huishoudens waaraan (nog) geen herstelbetaling kan worden gedaan omdat Belastingdienst/Toeslagen (nog) over onvoldoende (zekere) gegevens beschikt. Als deze gegevens alsnog beschikbaar komen, worden deze huishoudens alsnog in 2021 uitbetaald.

Vraag 116:

Klopt het dat de verwachte stijging van de uitgaven aan Tozo-levensonderhoud in 2020 met 120 miljoen euro, wordt veroorzaakt door vermogenden die meer beroep doen als gevolg van het uitstellen van de vermogenstoets?

Antwoord op vraag 116

In 2020 stijgen de uitgaven aan Tozo-levensonderhoud naar verwachting met 120 miljoen euro. Deze stijging is toe te schrijven aan het uitstellen van de geplande vermogenstoets. Door deze toets uit te stellen wordt de regeling toegankelijker en kunnen er dus meer zelfstandigen gebruik van maken. De regeling is daarom geïntensiveerd.

Vraag 117

Wat is de inschatting van reguliere zorgkosten die niet in 2020 zijn gemaakt en in komende jaren opkomen?

Vraag 118

Met hoeveel procent bbp zullen de zorgkosten toenemen vanaf 2021 als gevolg van achterstallige zorg en kosten als gevolg van de coronapandemie?

Antwoord op vragen 117 en 118

In de 2e suppletoire begroting van VWS zijn alleen de Zvw-uitgaven geactualiseerd in 2020 op basis van de derde kwartaalcijfers. De cijfers over de eerste drie kwartalen zijn gebaseerd op daadwerkelijke declaraties van 2020 aangevuld met een raming van de nog te ontvangen declaraties in 2020. Uiteraard wijzigen deze cijfers nog naarmate er meer wordt gedeclareerd. De zorgverzekeraars geven aan dat hun ramingen vanwege de coronacrisis met meer onzekerheid dan normaal zijn omgeven.

Voor 2020 was er bij de 2e suppletoire begroting een beperkte ramingsbijstelling van – 100 miljoen euro.Voor de jaren na 2020 geeft de ontwerpbegroting 2021 van VWS het actuele beeld over 2021 en de jaren erna. Voor 2021 zijn de bruto Zvw-uitgaven ongeveer 50,9 miljard euro en dit loopt op naar ongeveer 59,1 miljard euro in 2025. Hierbij is geen structureel effect van COVID-19 op 2021 en de latere jaren verondersteld. Er was ten tijde van de ontwerpbegroting veel onzekerheid over mogelijke toekomstige (regionale) uitbraken van COVID-19 en de daarmee samenhangende financiële gevolgen voor de zorguitgaven. Daarom werden er in de ontwerpbegroting 2021 op basis van de eerste inzichten van 2020 alleen effecten van COVID-19 voor 2020 geraamd. Met betrekking tot de zogenaamde inhaalzorg in 2021, is in de ontwerpbegroting verondersteld dat een deel van de niet geleverde zorg nog in 2020 kon worden ingehaald.

Op dit moment zijn de onzekerheden voor 2021 en verder nog steeds groot, zowel voor kosten gerelateerd aan corona als voor inhaalzorg. De mogelijkheid voor inhaalzorg hangt nauw samen met de capaciteit van zorgaanbieders en de zorg die zij kunnen leveren in de nieuwe situaties in 2021 en verder (bijvoorbeeld ontwikkeling van het virus, de 1,5 meter maatregelen, uitrol van vaccinaties, etc.). Er wordt op basis van de aangeleverde cijfers 2020 op dit moment geen budgettair effect van inhaalzorg in 2021 verondersteld. Er is veel onzekerheid over de mogelijkheid om (op grote schaal) inhaalzorg te verlenen in 2021. Recent (brief van 2 december jl.) heeft de Minister voor Medische Zorg, in reactie op de Commissiebrief over de brandbrief van de NVZ, dan ook aangegeven dat de mate waarin in 2021 sprake zal zijn van COVID-19 of inhaalzorg nu niet exact te kwantificeren is en we dat zullen moeten bezien. Dit geldt uiteraard ook voor de jaren na 2021.

Vraag 119

Herinnert u zich uw toezegging bij de Algemene Financiële Beschouwingen aan het lid Slootweg om bij de zorgkosten een onderscheid te maken tussen cure en care? Kan dit onderscheid alsnog worden gemaakt?

Antwoord op vraag 119

Ja. In de Najaarsnota is aangegeven dat de totale netto zorguitgaven 73,4 miljard euro bedragen, deze zijn onderverdeeld in de Zvw (cure, 47,2 miljard euro), Wlz (care, 23,8 miljard euro) en overig (2,5 miljard euro).

In het Financieel Beeld Zorg (paragraaf 6 in de tweede suppletoire begroting van VWS) worden de bijstellingen toegelicht.

Vraag 120

Wat is de oorzaak van de forse neerwaartse bijstelling van het gebruik van de Stimuleringsregeling E-Health thuis COVID-19?

Vraag 121

Kan het neerwaarts bijgestelde budget van de Stimuleringsregeling E-Health Thuis (38 miljoen euro) toch nog worden ingezet voor E-Health thuis?

Vraag 122

Is de forse neerwaartse bijstelling van de Stimuleringsregeling E-Health Thuis reden om te concluderen dat de regeling niet effectief en niet doelmatig is?

Vraag 123

Hoeveel tablets of iPads kan de regering in theorie kopen voor het bedrag van de neerwaartse bijstelling van de Stimuleringsregeling E-Health Thuis (38 miljoen euro), uitgaande van een grote kwantumkorting?

Vraag 124

Hoe kan het dat de middelen van de stimuleringsregeling E-Health thuis COVID-19 niet volledig tot besteding zijn gekomen? Wat gebeurt er met de middelen die niet zijn besteed? Is er in 2021 weer een budget voor deze regeling beschikbaar?

Antwoord op vragen 120, 121, 122, 123 en 124

De Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET) is een meerjarige subsidieregeling waarmee de opschaling en duurzame inzet van digitale zorg en ondersteuning voor thuiswonende kwetsbare ouderen en mensen met een (risico op) chronische ziekte of beperking (zin loopt niet). De SET-regeling is ook in 2021 beschikbaar. Als gevolg van de coronacrisis is in maart, aanvullend op de reguliere SET-regeling, de tijdelijke noodregeling SET COVID-19 1.0 geopend. Met de SET COVID-19 1.0 was 23 miljoen euro beschikbaar gesteld om met de inzet van digitale zorg en ondersteuning een bijdrage te kunnen leveren aan de continuïteit van zorg. Vanwege het grote aantal aanvragen was het subsidieplafond van de SET COVID-19 1.0 binnen enkele dagen bereikt.

In navolging hierop is in juli de SET COVID-19 2.0 geopend. Ook deze subsidieregeling is ingezet om bij te dragen aan de noodzakelijke omslag naar digitalisering en zorg op afstand in tijden van corona. Hiervoor was opnieuw extra geld beschikbaar gesteld, waardoor de SET COVID-19 2.0 een subsidieplafond van 77 miljoen euro kende. Op basis van het aantal aanvragen zijn de uitgaven voor de SET COVID-19 2.0 naar beneden bijgesteld.

Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de uiteindelijke effectiviteit en doelmatigheid van de SET COVID-19 2.0-regeling. Zorgaanbieders hebben in totaal 1.336 aanvragen ingediend, op dit moment zijn circa 700 aanvragen gehonoreerd en werkt de RVO hard aan de beoordeling van de resterende aanvragen. In combinatie met de 460 aanvragen die eerder gehonoreerd waren onder de SET COVID 1.0 betekent dit dat een substantieel aantal aanbieders van zorg en ondersteuning de SET COVID-noodregelingen heeft kunnen aanwenden voor de inzet van digitale zorg en ondersteuning.

Naast de tijdelijke noodregelingen SET COVID-19 2.0 en de eerder SET COVID-19 1.0 kan dus ook met de reguliere SET-regeling een impuls gegeven worden aan de opschaling en borging van e-health-toepassingen die mensen thuis ondersteuning en zorg bieden. Hiervoor was 28 miljoen euro beschikbaar in 2020 en is 15 miljoen euro beschikbaar in 2021.

Hoeveel e-health-middelen hier in theorie door de regering van kunnen worden gekocht, is niet aan de orde. Het zijn de zorginstellingen zelf die middelen voor digitalisering en zorg op afstand beogen aan te schaffen en daar de regeling voor benutten. De subsidie wordt door zorginstellingen niet alleen ingezet voor beeldschermzorg, maar ook voor andere vormen van zorg en ondersteuning op afstand, zoals de inzet van medicijndispensers en zorgrobots. Inzet van digitale zorg en ondersteuning op afstand vraagt daarnaast meer dan enkel de aanschaf van hardware. Het geld van de regeling wordt ook gebruikt voor de financiering van implementatiekosten van e-health-toepassingen, bijvoorbeeld het opleiden van personeel.

Vraag 127

Waarom zijn de middelen bij ondergebracht bij de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en vallen deze niet vrij naar de algemene middelen, zoals de afspraak toch is?

Antwoord op vraag 127

Deze middelen betreffen terugbetalingen van oude leningen van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden. Dit waren bij Miljoenennota 2020 de enige ontvangsten op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die (deels) niet onder de HGIS vielen. Omwille van consistentie is dit bij Voorjaarsnota 2020 aangepast. Dit leidt niet tot ruimte binnen de HGIS. Mutaties op deze ontvangsten blijven ten gunste dan wel ten laste van de generale middelen komen.

Vraag 128

Signaleert het kabinet een verdere oploop van de neerwaartse bijstelling van de AOW-uitkeringslasten, als gevolg van de coronacrisis? Is er op basis van de oploop van corona-effecten in 2020 een indicatie te geven van het effect op de AOW-uitkeringslasten in 2021?

Antwoord op vraag 128

Op basis van de ontwikkelingen van de laatste maanden valt te verwachten dat ook voor 2021 de verwachte AOW-uitgaven neerwaarts worden bijgesteld. In de Miljoenennota en de SZW-begroting voor 2021 is reeds rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de oversterfte in de eerste helft van 2020. Het CBS komt in december van dit jaar met een nieuwe bevolkingsprognose, waarin ook een inschatting wordt gegeven van de gevolgen van corona voor het aantal ouderen en de levensverwachting. Op basis hiervan zal een nieuwe prognose worden gemaakt voor 2021 en latere jaren. De mutaties die hieruit resulteren zullen in de Voorjaarsnota worden toegelicht.

Vraag 130: Klopt het dat de onderschrijding op de AOW-uitkeringslasten over 2019 aanzienlijk groter was dan de over 2020 geconstateerde onderschrijding van 30 miljoen euro? Wat is de verklaring dat de onderschrijding op de AOW-uitkeringslasten over 2020 kleiner is dan de onderschrijding over 2019, uiteraard in het licht van het feit dat de coronacrisis in 2019 nog geen effect had?

Vraag 131

Zijn er redenen om aan te nemen dat de onderschrijding op de AOW-uitkeringslasten in de Najaarsnota nog flink wordt onderschat?

Antwoord op vragen 130 en 131

De onderschrijding aan de uitkeringslasten AOW is in 2020 naar verwachting groter (139 miljoen euro) dan de onderschrijding in 2019 (117 miljoen euro). De raming van de uitkeringslasten AOW voor de SZW-begroting van 2019 was gebaseerd op de destijds meest recente bevolkingsprognose van het CBS uit december 2017. Met name hoger dan verwachte sterfte in 2018 heeft geleid tot lagere uitgaven in 2019 dan in de begroting voorzien.

In de Miljoenennota 2021 is gemeld dat de raming voor de uitkeringslasten AOW in 2020 circa 109 miljoen euro naar beneden wordt bijgesteld, met name vanwege de gevolgen van corona. In de Najaarsnota 2020 wordt gemeld dat de raming nogmaals met circa 30 miljoen neerwaarts wordt bijgesteld. De raming in de Najaarsnota is gebaseerd op uitvoeringsinformatie tot en met de maand september van dit jaar. De oversterfte sindsdien leidt waarschijnlijk weer tot een onderschrijding ten opzichte van die prognose. De onderschrijding zal in het Jaarverslag SZW 2020 worden toegelicht.

Vraag 132

In welke mate is het bijstandsbudget voor 2021 aangepast? In hoeverre werkt dit volgens de systematiek door in bijdragen aan gemeenten? Moeten gemeenten zelf bijspringen als bijvoorbeeld in november volgend jaar een grote instroom in de bijstand ontstaat, of kan daar al eerder rekening mee worden gehouden?

Antwoord op vraag 132

Bij het vaststellen van het budget voor uitkeringen op grond van de Participatiewet (macrobudget) wordt rekening gehouden met de meest actuele verwachtingen van de conjuncturele situatie. Daarbij neemt SZW de conjunctuurrekenregel van het CPB over: een vertaling van de raming van de werkloze beroepsbevolking naar het verwachte beroep op bijstand. Voor 2020 en 2021 is, bovenop de reguliere conjunctuurrekenregel, een additioneel opwaarts effect geraamd om beter rekening te houden met de hogere instroom als gevolg van COVID-19.

Afgelopen september is het voorlopig macrobudget 2021 vastgesteld. In de raming voor 2021 is een stijging van 21.500 uitkeringen op grond van de conjunctuur verwerkt ten opzichte van 2020. Het definitieve macrobudget 2021 zal in september 2021 worden vastgesteld. Hierbij zullen de op dat moment meest recente ramingen van het CPB worden meegenomen. Ook kan het additionele effect tot de vaststelling van het definitieve macrobudget 2021 nog worden aangepast.

Conform de gebruikelijke systematiek worden de definitieve macrobudgetten vastgesteld in september van het lopende jaar. Indien de uitgaven uiteindelijk lager blijken uit te vallen, komt dit ten gunste van gemeenten. Indien het omgekeerde het geval is, komen de hogere uitgaven voor rekening van gemeenten. Afwijkingen tussen het macrobudget en gerealiseerde bijstandsuitgaven werken wel door in de budgetten van latere jaren.

Tot slot is de mogelijkheid gecreëerd om de verdelingssystematiek van de bijstandsbudgetten in 2021 eenmalig te kunnen aanpassen, zodat er ook in de verdeling van het macrobudget rekening kan worden gehouden met het feit dat de effecten van de coronacrisis kunnen verschillen tussen gemeenten.

Vraag 133

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitgaven voor re-integratietrajecten? Hoeveel mensen zijn minder begeleid van werk tot werk doordat veel sessies als gevolg van corona niet hebben kunnen plaatsvinden? Blijft het geld dan op de plank liggen, of kan het doorgeschoven worden naar latere jaren?

Antwoord op vraag 133

De coronacrisis en de contactbeperkende maatregelen hebben de dienstverlening van gemeenten veranderd, maar re-integratiedienstverlening heeft ook tijdens corona doorgang kunnen vinden. In maart t/m juni werden er minder nieuwe re-integratievoorzieningen gestart dan in het kwartaal ervoor. Echter, in cijfers die op 9 december door het CBS zijn gepubliceerd, is te zien dat het aantal trajecten in het derde kwartaal (juli t/m september) weer is opgelopen. De middelen die in het Gemeentefonds zitten voor re-integratie zijn vrij besteedbaar. Het is daarom niet inzichtelijk hoeveel gemeenten hebben uitgegeven aan re-integratietrajecten. Dit geldt ook voor de extra middelen die het kabinet vanwege de coronacrisis aan gemeenten ter beschikking heeft gesteld voor re-integratie van bijstandsgerechtigden. Gemeenten kunnen, volgens reguliere systematiek, het deel van deze de middelen dat zij in 2020 niet aanwenden meenemen naar volgend jaar. De middelen blijven daarmee dus beschikbaar voor re-integratietrajecten van de gemeentelijke doelgroep.


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 754

X Noot
2

Kamerstuk 29 023, nr. 258

X Noot
3

Polen, S. van (2020), Ontwikkelingen in de energierekening tot en met 2030. Achtergrondrapport bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020, Den Haag: PBL.

X Noot
4

Kamerstuk 35 300, nr. 86

X Noot
5

Kamerstuk 31 066 nr. 691 en Kamerstuk 31 066, nr. 704

X Noot
6

Kamerstuk 35 570, nr. 54

Naar boven