TOELICHTING
Algemeen deel
1. Hoofdlijnen van de regeling
1.1 Aanleiding
Deze Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (hierna: SAH) is gericht op het
aardgasvrij maken van huurwoningen en het aansluiten van die huurwoningen op warmtenetten.
Hiermee wordt bijgedragen aan opschaling en versnelling van het aardgasvrij maken
van huurwoningen, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord van juni 20191.
De regeling beoogt een stimulans voor de aansluiting van huurwoningen op warmtenetten
door middel van een tijdelijke bijdrage in de kosten voor de aanpassing van de woning
en de kosten van aansluiting op een warmtenet, en voor het geheel aardgasvrij maken
van woningen die al op een warmtenet zijn aangesloten.
In het Klimaatakkoord, opgesteld door het Rijk en een groot aantal maatschappelijke
partijen, is een samenhangend pakket van maatregelen opgenomen waarmee in 2030 een
reductie van 49% van de uitstoot van broeikasgassen kan worden gerealiseerd. Onderdeel
van dit pakket is de zogenoemde Startmotor, waarin partijen de ambitie hebben geformuleerd
om in een periode van vier jaar minimaal 100.000 woningen aardgasvrij te maken of
ervoor te zorgen dat de woningen klaar zijn om van het gas afgekoppeld te worden (‘aardgasvrij-ready’).
De betrokken partijen zijn onder meer: Aedes, VNG, IVBN, Vastgoed Belang, Bouwend
NL, Techniek Nederland, Netbeheer Nederland, Energie Nederland, OnderhoudNL en de
warmtebedrijven. Omdat de aansluiting van huurwoningen op warmtenetten een impuls
nodig heeft, stelt het kabinet, via een regeling van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), hiervoor budget beschikbaar2.
De Startmotor heeft tot doel een eerste opschaling van de verduurzaming van de woningvoorraad.
Door grootschalig woningen aan te pakken kan een slag worden gemaakt in de kostenreductie
van de verbouwing en het reduceren van CO2-uitstoot. Het kabinet ondersteunt de Startmotor
middels twee sporen: enerzijds het stimuleren van het versneld aansluiten van woningen
op een warmtenet en anderzijds het stimuleren van opschaling van de aanschaf van hybride
warmtepompen en gebruik van geheel elektrische oplossingen (‘all electric’).
De SAH is een uitwerking van het eerste spoor. De regeling is gericht op het aardgasvrij
maken van huurwoningen en aansluiting op een warmtenet. Dit betekent dat er na het
uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten geen gas meer wordt gebruikt in de woning.
Wanneer huurwoningen worden aangesloten op een warmtenet, moet er een net aangelegd
worden of zijn en zal de verhuurder ook de woning aan moeten passen. Deze kosten voor
het aardgasvrij maken van huurwoningen kunnen hoog zijn. Zonder een bijdrage van de
Rijksoverheid zal de Startmotor niet of minder snel op gang komen. De bijdrage verlaagt
de omvang van de investeringen die verhuurders moeten doen om woningen van het aardgasvrij
te maken.
De ondersteuning van andere warmteopties volgens het tweede spoor kan plaatsvinden
via andere instrumenten, zoals de Renovatieversneller en de Investeringssubsidie duurzame
energie (ISDE). Dat zijn (toekomstige) regelingen die zich richten op innovatieve
toepassingen binnen de woning en toepassing van hernieuwbare energie.
Daarnaast zijn heffingplichtige verhuurders bij het realiseren van verduurzamende
maatregelen ondersteund met de wijziging van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing
Verduurzaming 20143, die met name is gericht op isolatiemaatregelen in de woning.
In het Klimaatakkoord is aangegeven dat gemeenten in een transitievisie warmte het
tijdpad schetsen waarin wijken van het aardgas gaan. De (versnelde) aansluiting van
woningen op warmtenetten kan vooruitlopen op deze of wijkuitvoeringsplannen die gemeenten
op dit moment opstellen. Gelet op de afspraken die hierover in het Klimaatakkoord
zijn gemaakt, is het uitgangspunt dat de gekozen opties vooraf zijn afgestemd met
de gemeente.
Door middel van de SAH kunnen ongeveer 55.000 huurwoningen op een warmtenet worden
aangesloten, die daarmee van het aardgas af worden gehaald. In de cijfermatige onderbouwing
van het Klimaatakkoord is uitgegaan van het streefbeeld in de periode 2019-2030 van
meer dan 350.000 op het warmtenet aan te sluiten woningen. Een bijdrage in de kosten
zorgt voor een betere benutting van het potentieel van projecten die nu nog niet rendabel
zijn.
Daarmee wordt tevens ervaring opgedaan waardoor verhuurders die nog onbekend zijn
met deze vorm van warmtelevering vertrouwen kunnen krijgen in warmtelevering door
een warmtenet.
Het kabinet heeft voor de regeling een budget van in totaal € 200 miljoen beschikbaar
gesteld in de periode 2020–2023, waarvan €6 miljoen wordt gebruikt voor het uitvoeren
van de subsidieregeling. Een bedrag van € 10 miljoen is gereserveerd voor aanvragen
die kleiner zijn dan € 25.000. Deze aanvragen moeten bij aanvraag in een verder stadium
van realisatie zijn dan de grote aanvragen. Door deze reservering voor kleine aanvragen
is het risico op snelle uitputting van het budget kleiner, waardoor deze groep meer
tijd geboden wordt om aan de subsidievoorwaarden te voldoen.
1.2 Reikwijdte
De regeling is bedoeld voor verhuurders van bestaande huurwoningen, voor zowel woningen
onder als boven de liberalisatiegrens. Huurwoningen die zijn gebouwd op grond van
een omgevingsvergunning die is aangevraagd na 1 juli 2018 zijn uitgesloten, omdat
deze al aardgasvrij dienen te worden opgeleverd. Uitzondering zijn de nieuwbouw-huurwoningen
waarvoor op grond van artikel 10, zevende lid, van de Gaswet, is bepaald dat er toch
op gas kan worden aangesloten.
De aanvrager kan subsidie aanvragen voor:
-
1. De kosten die worden gemaakt in de woning of ten behoeve van de woning om deze geschikt
te maken voor aansluiting op een warmtenet:
-
• de kosten gerekend door de netbeheerder voor het afkoppelen van de aardgasaansluiting
en het verwijderen van de gasmeter;
-
• de kosten voor het aanpassen of vervangen van het ruimteverwarmingssysteem en de voorzieningen
voor koken en warmtapwater, te weten het verwijderen van de CV-ketel, het warmtapwatertoestel
en/of gasfornuis, het aanpassen van het warmteafgiftesysteem voor lage temperatuur
verwarming en het installeren van niet-gasgedreven warmtapwatervoorziening.
-
2. andere bouwkundige aanpassingen, zoals het aankoppelen van het inpandig leidingnet
voor ruimteverwarming aan het warmtenet en/of het aankoppelen de warmtapwatervoorziening
aan de afleverset, het aanpassen van de meterkast en leidingen ten behoeve van elektrisch
koken, het eventueel verwijderen van de stijgleidingen, bouwkundige aanpassingen ten
behoeve van het plaatsen van de afleverset en/of het verwijderen van gasleidingen.
-
3. de kosten gerekend door de warmteleverancier voor het aansluiten van de huurwoning
op het warmtenet. Hiermee wordt zowel de aansluitbijdrage als de projectbijdrage bedoeld.
De hoogte van de kosten voor de aansluiting van een complex op een warmtenet is per
situatie verschillend, afhankelijk van de ligging, warmtebronnen en de specifieke
kosten voor de benodigde uitbreiding van een distributienet.
Voor de kosten onder 1. en 2. kan een bijdrage worden aangevraagd van 40% van de subsidiabele
kosten met een maximum van € 1.200 voor de benodigde aanpassingen aan de woning. Voor
de kosten onder 3. kan een bijdrage worden verleend van 30% van de kosten tot ten
hoogste € 3.800 per woning.
Met deze subsidiebedragen wordt binnen de grenzen van het Europese staatssteunkader
een substantiële bijdrage gegeven in de werkelijke gemiddelde kosten van de woningaanpassing
en aansluiting op het warmtenet. De aanvrager zal in een verklaring bevestigen dat
voor de aangevraagde maatregelen niet meer is aangevraagd dan om grond van het staatssteunkader
is toegestaan. Indien er sprake is van andere activiteiten (bijvoorbeeld isolatie
van de woning of het realiseren van innovatieve duurzame energiebronnen) kan voor
dezelfde woning wel subsidie worden aangevraagd op grond van andere subsidieregelingen
van de Rijks- of decentrale overheid.
1.3 Werkwijze
De subsidie kan worden aangevraagd bij het digitale loket van Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (hierna: RVO). De aanvraag moet vergezeld gaan van een aantal bewijsstukken,
onder meer de identificatiegegevens van de aanvrager, de adresgegevens van de woningen,
de overeenkomst met het warmtebedrijf waaruit de hoogte van de aansluitkosten blijkt
en ingevulde verklaringen waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de staatssteunregels
en de eis dat de woning in de voorafgaande twee jaar ten minste drie maanden is verhuurd.
Voor een meer gedetailleerde toelichting op de aanvraagvereisten word verwezen naar
het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
Gezien de beoogde opschaling en versnelling van de aansluiting op warmtenetten, zoals
in het kader van de Startmotor is afgesproken, is de verwachting dat er aanvragen
van behoorlijke omvang zullen worden gedaan. Aanvragen van enkele woningen zullen
de uitzondering zijn. Aanvragen voor woningen in eigendom van een verhuurder die op
grond van hetzelfde contract bij een warmteleverancier worden aangesloten op een warmtenet
dienen gebundeld te worden aangevraagd. Dergelijke aanvragen zullen daardoor doorgaans
binnen het kader vallen voor subsidies van € 25.000 of meer. De aanvraag dient mede
daarom vergezeld te gaan van een overeenkomst van de verhuurder met de warmteleverancier
met betrekking tot de hoogte van de aansluitkosten. Een gecombineerde aanvraag voor
een bijdrage voor de aanpassing (ten behoeve) van de woning en voor een bijdrage in
de door de warmteleverancier gerekende kosten is mogelijk.
Aanvragen om subsidie voor het afkoppelen van de gasaansluiting van woningen die nog
uitsluitend nog voor kookgas dan wel voor warm tapwater (en niet voor verwarming van
de woningen) zijn aangesloten kunnen ook worden gehonoreerd. Hiervoor kan dus een
aanvraag voor uitsluitend de aanpassing van de woning worden gedaan. Het wordt, gelet
op de doelstelling van de regeling, gestimuleerd om ook dergelijke projecten ook zoveel
mogelijk te bundelen in één aanvraag.
De werkzaamheden van grote projecten van meer dan € 25.000 mogen bij aanvraag nog
niet zijn begonnen en dienen binnen vijf jaar te worden afgerond. Mede uit de inbreng
van de internetconsultatie blijkt dat deze termijn voldoende wordt geacht voor de
voorbereiding, de bewonersinstemming, de financiering en de benodigde besluitvormingsprocessen.
Indien aantoonbaar buiten de verantwoordelijkheid van de aanvrager vertraging ontstaat
kan eenmaal een jaar uitstel worden verleend. De aanvrager dient eventuele vertraging
en (kleiner) aantal aangevraagde woningen direct te melden aan RVO. Dit kan aan de
hand van een melding in het e-formulier.
Na goedkeuring van de aanvraag wordt een voorschot van 50% van de subsidie uitgekeerd.
Na melding door de verhuurder dat de werkzaamheden zijn afgerond, wordt de subsidie
vastgesteld en vindt uitkering plaats van de laatste 50%. Indien het totaal aangevraagde
subsidiebedrag het beschikbare budget overschrijdt, kan het voorschot ook later dan
bij verlening worden uitgekeerd. In de verleningsbrief zal worden aangegeven op welke
termijn het voorschot zal worden uitgekeerd. De aanvrager heeft dan wel duidelijkheid
over het te verlenen subsidiebedrag.
In voorkomende gevallen kan ook een aanvraag worden gedaan om een bedrag van ten hoogste
€ 25.000. Hierbij gaat het om woningen die in een later stadium alsnog worden aangesloten
op een warmtenet, dan wel om warmtenetten van een zeer beperkte omvang.
Om te voorkomen dat reeds gerealiseerde woningen voor subsidie in aanmerking zouden,
geldt voor deze aanvragen dat niet eerder dan 17 september 2019 met de werkzaamheden
mag zijn gestart. Dat is de datum waarop de ondersteuning van de verhuurders bekend
werd.
De verhuurder dient bij het voornemen tot aansluiting van woningen op warmtenetten
instemming te verwerven van de huurders. Hierdoor is het draagvlak onder bewoners
voor de maatregelen gegarandeerd.
2. Effecten voor het milieu
Het afkoppelen van huurwoningen van het aardgasnet en het aansluiten op een warmtenet
leidt tot CO2-reductie. De omvang van de besparing hangt af van de voedingsbronnen van het warmtenet
(bijvoorbeeld restwarmte, biomassa of geothermie) en de specifieke kenmerken van het
warmtenet (de hulpwarmtebron voor piekverbruik, de stroombron voor de elektrische
pompen en de temperatuur van de afgeleverde warmte). Het CO2-effect van volledige uitnutting van deze maatregel wordt geschat op een CO2 besparing van 40% tot 70% en dat geeft een CO2-reductie van 76 kTon/jaar tot 134 kTon/jaar respectievelijk. Structureel is dat 0,08
en 0,13 Mton CO2- reductie. Hierbij is gerekend met een gemiddelde CO2-uitstoot van aardgas van een huurwoning van 1,91 ton CO2/jaar/woning CBS 20184), waarmee 100.000 huurwoningen in 2018 een gezamenlijke CO2-uitstoot van 190 kTon/jaar hebben.
De huidige warmtenetten leiden tot gemiddeld circa 50% minder CO2-uitstoot dan individuele CV-ketels. Dit blijkt uit een analyse van de gelijkwaardigheidsverklaringen
die beschikbaar zijn voor de huidige warmtenetten5 en dit is qua ordegrote in overeenstemming met de studie naar ketenemissies Warmtelevering
2016* en de Factsheet naar Bio-energie voor collectieve verwarming van het Expertise Centrum
Warmte 2019.
De bandbreedte is gebaseerd op de prestaties van de huidige warmtenetten geregistreerd
in de gelijkwaardigheidsverklaringen van huidige netten op databank van Bureau CRG
en de CO2-doelstellingen voor stadswarmtenetten in 2030 in het Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord
is voor woningen en utiliteitsgebouwen afgesproken dat de warmtebedrijven voor stadswarmtenetten
een gemiddelde CO2-reductie zullen realiseren van 70% in 2030 ten opzichte van een CV-ketel op aardgas.
Voor 2050 is het doel dat de CO2-uitstoot veroorzaakt door warmtelevering aan woningen bijna nul is voor Nederland.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat is voornemens om in de Warmtewet eisen
aan de duurzaamheid op te nemen, zodat er een waarborg is dat warmtenetten in 2050
CO2-neutrale warmte leveren.
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
3.1 Kaderwet en Kaderbesluit BZK-subsidies
Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies en de daaraan ten grondslag
liggende Kaderwet overige BZK-subsidies. Het Kaderbesluit BZK- subsidies bevat bepalingen
die zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In voorkomend geval
zullen subsidieaanvragers of -ontvangers daarom met regels uit het Kaderbesluit BZK-subsidies
te maken krijgen, ook wanneer die regels niet expliciet zijn genoemd in deze subsidieregeling.
Als er regels gelden vanuit het Kaderbesluit BZK-subsidies is dit toegelicht in het
artikelsgewijze deel van de toelichting.
3.2 Staatssteunrecht
In de SAH zijn regels opgenomen die voortkomen uit het staatssteunrecht. Als de overheid
subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun.
Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van
een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er op zichzelf al toe leiden
dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die aanvragers onder deze subsidieregeling
verrichten, te weten het verhuren van woningen, kan doorgaans gezien worden als economische
activiteit. Hierdoor is er sprake van staatssteun.
Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd
moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van twee Europese verordeningen
ter rechtvaardiging van de gegeven steun. Dit onderscheid is gemaakt om aan te sluiten
bij de gebruikelijke kaders uit het Kaderbesluit BZK-subsidies en om te kunnen differentiëren
tussen kleine en grote subsidies. Een relevant verschil tussen kleine en grote subsidies
voor de SAH is het moment waarop de aanvraag voor subsidie kan worden ingediend (voor,
tijdens of na het verrichten van de activiteiten). Daarnaast zijn er verschillen in
administratieve verplichtingen, de maximale steunhoogte en de mogelijkheid tot cumulatie
met andere soorten staatssteun.
Voor grote subsidies (€ 25.000 of meer) geldt een bepaling van het deel ‘Steun voor
milieubescherming’ van de algemene groepsvrijstellingsverordening7. Dit heeft onder meer tot gevolg dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend
effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten
van de activiteiten kunnen worden aangevraagd. Daarnaast zal de aanvrager rekening
moeten houden met de maximale steunhoogtes uit de algemene groepsvrijstellingsverordening,
zoals de maximale steunintensiteit (in deze regeling: 40%) en het maximum van 15 miljoen
per onderneming per project.
Op grond van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zal de Minister
van BZK daarnaast via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie
de beknopte informatie over de SAH doen toekomen. Het gaat dan om de informatie als
bedoeld in bijlage II van de algemene groepsvrijstellingsverordening die binnen 20
werkdagen na de inwerkingtreding van de SAH moet zijn verstuurd. Aangezien dit een
verplichting van de minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers
nodig zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig.
Voor zeer grote subsidies van meer dan € 500.000 zal de minister bovendien de gegevens
van de steunontvanger openbaar moeten maken. Dit is opgenomen in artikel 13 van de
SAH.
De kleinere subsidies (minder dan € 25.000) worden gerechtvaardigd door de de-minimisverordening8. De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de staatssteun is gerechtvaardigd
door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft daarom een maximum voor het bedrag
dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan de-minimissteun (over het algemeen: € 200.000,–
per drie belastingjaren). Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun
meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidies van
het Rijk of de decentrale overheid. De de-minimissteun mag, in tegenstelling tot steun
op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, ook worden verleend op het
moment dat de activiteiten lopende zijn of al zijn afgerond. In het artikelsgewijze
deel van de toelichting is (waar relevant) aandacht voor de specifieke regels uit
de twee Europese verordeningen.
3.3 Privacyrecht
In het kader van de beoordeling van de aanvraag van de subsidie zullen adresgegevens
van de huurwoningen van de verhuurder dienen te worden opgenomen in de aanvraag en
worden verwerkt door RVO in naam van de Minister van BZK. Deze adresgegevens kunnen
door RVO in naam van de Minister van BZK worden gecombineerd met onder andere persoonsgegevens
uit de basisregistratie personen (hierna: BRP). Daarmee zijn de adresgegevens van
de betreffende bewoners van de huurwoningen van de verhuurder die de subsidie aanvraagt
persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening persoonsgegevensbescherming
(hierna: AVG) geworden, aangezien zij te herleiden zijn tot een persoon en de persoonsgegevensverwerking
plaatsvindt in Nederland. Deze verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk in
het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanvraag van de subsidie,
doordat op die wijze nagegaan kan worden of de woning niet wordt bewoond door de aanvrager
van de subsidie/eigenaar van de woning. Als er sprake is van zelfbewoning is er geen
sprake van een huurwoning en de subsidie niet worden verstrekt. Dit is een voorwaarde
voor de verstrekking van de subsidie. De controle vindt plaats door middel van aselecte
steekproeven bij aanvragen van verhuurders waarbij niet op andere wijze (zonder verwerking
van persoonsgegevens) kan worden vastgesteld dat er sprake is van een huurwoning.
De verstrekking van persoonsgegevens van de huurders van de huurwoningen van de verhuurder
die subsidie op grond van deze regeling aanvraagt, die vanuit de BRP aan de Minister
van BZK plaatsvindt, wordt gereguleerd door de kaders die de Wet basisregistratie
persoonsgegevens hiertoe stelt. Dit betekent dat de persoonsgegevensverstrekking plaats
zal vinden op grond van een autorisatiebesluit door de Minister van BZK op grond van
artikel 3.2 van de Wet basisregistratie personen, waarbij de Minister van BZK een
toets uitvoert opdat alleen die gegevens verstrekt worden die noodzakelijk zijn voor
de taakuitvoering van de Minister van BZK in het kader van deze subsidieverstrekking.
Dit autorisatiebesluit zal gepubliceerd moeten worden in de Staatscourant en zal onder
andere terug te vinden zijn op de website van de Rijksdienst voor identiteitsgegevens.
Daarnaast zullen persoonsgegevens van de verhuurder die de subsidieaanvraag doet worden
verwerkt door RVO in naam van de Minister van BZK, indien de verhuurder een natuurlijke
persoon betreft, namelijk het burgerservicenummer (bsn). De verwerking van het bsn
is noodzakelijk om de rechtmatigheid van de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen,
doordat deze identificatie van de verhuurder mogelijk maakt indien het een natuurlijke
persoon betreft. In artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer
(hierna: Wabb) is neergelegd dat het overheidsorganen is toegestaan het bsn te gebruiken
bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak.
In dit geval maakt RVO in naam van de Minister van BZK gebruik van het bsn in het
kader van de beoordeling van de subsidieaanvraag op grond van deze regeling en voldoet
hiermee aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 10 Wabb.
De rechtmatigheid van bovenstaande persoonsgegevensverwerkingen vindt haar grondslag
in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de AVG; het zal dan een persoonsgegevensverwerking
zijn die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang van de
verwerkingsverantwoordelijke, namelijk het verstrekken van subsidie door de Minister
van BZK voor het aansluiten van bestaande huurwoningen op warmtenetten en het volledig
aardgasvrij maken van woningen die al op een warmtenet zijn aangesloten. Zorg gedragen
wordt dat de gegevens niet langer bewaard zullen worden dan noodzakelijk is voor het
bereiken van de doelen van de persoonsgegevensverwerking. Er zullen in het kader van
de subsidieaanvraag geen bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 9 van de
AVG worden verwerkt.
4. Uitvoering en toezicht
Namens de Minister van BZK zal RVO in mandaat de subsidieaanvragen beoordelen en al
dan niet subsidie verlenen. De aanvragen tot subsidieverlening en vaststelling zullen
zoveel mogelijk geautomatiseerd beoordeeld worden op basis van bekende gegevens over
de woningen, zoals toetsing op eigendom, gebouwtype en afsluiting van het aardgas.
Voor de staatssteuntoets kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO-site beschikbaar
gestelde de-minimisverklaring.
Daarnaast zal RVO controleren of het subsidiegeld besteed wordt aan de activiteiten
waarvoor het geld is verstrekt. RVO handhaaft daarbij programmatisch; op basis van
risico- en doelgroepanalyses worden controles uitgevoerd. RVO heeft door het uitvoeren
van meerdere subsidieregeling en andere instrumenten voor deze doelgroep een goed
beeld van het nalevingsgedrag van de doelgroep. Aan de hand van selecte en aselecte
steekproeven wordt vastgesteld of de subsidie rechtmatig wordt besteed. Als uit de
steekproeven blijkt dat er een risico is dat subsidie niet rechtmatig wordt besteed,
dan wordt de door RVO gehanteerde controlemix aangepast. Waar mogelijk zal RVO de
op projectniveau gemaakte kosten toetsen, en niet op de kosten gemaakt per woning,
om te voorkomen dat verhuurders nodeloos gedetailleerde administraties moeten voeren.
5. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de aanvragers en ontvangers van subsidie zijn op te
delen in twee categorieën: subsidies van € 25.000 of meer en aanvragen van minder
dan € 25.000. De totale lasten zijn hieronder weergegeven. Onder de tabel is toegelicht
hoe tot de genoemde administratieve lasten is gekomen.
|
Handeling
|
uren
|
uurtarief
|
totale kosten
|
aantal aanvragen
|
totaal
|
|
aanvragen boven €25.000
|
|
|
|
|
|
1.
|
Indienen aanvraag
|
3
|
€ 50
|
€ 150
|
900
|
€ 135.000
|
2.
|
Aanvraag tot vaststelling
|
3
|
€ 50
|
€ 150
|
900
|
€ 135.000
|
3.
|
Melding
|
0,5
|
€ 50
|
€ 25
|
100
|
€ 2.500
|
4.a.
|
Controle: vragen
|
3
|
€ 50
|
€ 150
|
90
|
€ 13.500
|
4.b.
|
Controle: bezoek
|
8
|
€ 50
|
€ 400
|
30
|
€ 12.000
|
|
aanvragen tot €25.000
|
|
|
|
|
|
|
Aanvraag/verlening/vaststelling
|
3
|
€ 50
|
€ 150
|
550
|
€ 82.500
|
|
Totaal
|
|
|
|
|
€ 380.500
|
5.1 Subsidies van € 25.000 of meer
De aanvraag om een bijdrage op grond van de SAH zal leiden tot administratieve lasten
bij de aanvrager. De hoogte hiervan wordt voor de aanvrager om een subsidie van meer
dan € 25.000 bepaald door de tijd die moet worden besteed aan de aanvraag van de subsidie,
het doen van een melding bij eventuele uitloop van de activiteiten en ten slotte,
na realisatie, de aanvraag tot vaststellen van de subsidie.
Verhuurders die aanvragen zullen de volgende inspanningen moeten verrichten:
-
1. het indienen van een aanvraag
De aanvrager zal ten behoeve van de aanvraag gegevens over de woningen binnen het
project moeten verzamelen. Voor de aanvraag van een project waarin de gegevens van
alle woningen zullen ingevoerd zal gemiddeld 3 uur benodigd zijn.
-
2. Een verzoek tot vaststelling van de subsidie
De aanvrager zal een verzoek tot vaststelling doen, waarbij de gegevens van het betreffende
project moeten worden bijgevoegd, zoals de kopie van de afsluitende nota van het gasbedrijf
c.q. van de aansluitnota voor het warmtebedrijf.
De inspanningen onder 1. en 2. zijn vergelijkbaar. Ook voor deze handeling drie uur
per project wordt gerekend.
-
3. Melding afwijking aanvraag
De aanvrager dient melding te maken van afwijkingen van de aanvraag, zoals vertragingen
en een kleiner aantal woningen dan aangevraagd. Dit kan aan de aam de hand van een
eenvoudige melding in het e-formulier bij RVO. De administratieve lasten hiervan zijn
zeer gering.
-
4. Controle
In het kader van controle op de gesubsidieerde activiteiten zullen aanvragers desgevraagd
moeten reageren op administratieve vragen en kunnen zij mogelijk te maken krijgen
met projectbezoek terplekke. Met het beantwoorden van schriftelijke vragen om verduidelijking
zal doorgaans 2 tot 4 uur gemoeid zijn. Verwacht wordt dat dit dergelijke vragen in
maximaal 10% van de projecten gesteld zullen worden. Bij een mogelijk fysiek bezoek
aan een project zal de aanvrager 8 uur moeten reserveren. Dit zal ten hoogste in 3%
van de projecten voorkomen.
Gemiddeld zal er voor deze groep aanvragers van een subsidie van meer dan € 25.000
een inspanning worden gevraagd van circa 9 uur. De daarmee gemoeide kosten worden
geschat op € 330. Uitgaande van circa 900 aanvragen gedurende de looptijd van deze
subsidie zal voor deze groep aanvragers de administratieve lasten minder dan € 300.000
bedragen.
5.1 Subsidies van minder dan € 25.000
Er is ook een categorie aanvragers die subsidie aanvragen voor een project van beperkte
omvang (minder dan € 25.000). De verwachting is dat niet meer dan 5% van de woningen
aangevraagd worden in een project met een omvang van minder dan 5 woningen. De bijdrage
voor deze woningen wordt in één keer verleend. De tijdsbesteding van een dergelijke
aanvraag is beperkt tot maximaal 3 uur.
Daarnaast zal er een groep aanvragers zijn die uitsluitend een aanvraag doet om subsidie
voor het afkoppelen van de gasaansluiting voor koken en warmtapwater, waarmee de woning
geheel aardgasvrij wordt. De tijdsbesteding voor een aanvraag daarvan is ook maximaal
3 uur.
Gemiddeld zal voor deze groep aanvragers de administratieve lasten € 150 bedragen.
Uitgaande van in totaal 55 aanvragen gedurende de looptijd van deze subsidie, betekent
dit € 82.500.
De totale administratieve lasten van deze regeling worden daarmee geschat op € 380.500.
6. Advies en consultatie
6.1 Consultatie van verhuurders, huurders en belangenverenigingen
Met oog op het opstellen van deze regeling is overlegd met Aedes, vereniging van woningcorporaties,
Vastgoed Belang, de Woonbond, en IVBN, en met een aantal betrokkenen uit de praktijk
bij verhuurders, warmte- en netwerkbedrijven. In dit overleg is instemming getoond
ten aanzien van de noodzaak van de regeling. De inhoudelijke verwerking van het commentaar
van deze organisaties stemt grotendeels overeen met de resultaten van de internetconsultatie.
6.2 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
In haar advies van 16 januari 2020 gaf het Adviescollege aan geen opmerkingen te hebben
met betrekking tot de toetsing van nut en noodzaak, respectievelijk de minder belastende
alternatieven. Voor enkele andere zaken werd aandacht dan wel nadere uitleg gevraagd.
Bij inwerkingtreding op 1 mei is voor de aanvrager de voorbereidingstermijn korter
dan de gebruikelijke termijn van minimaal twee maanden. Gezien de zeer uitgesproken
voorkeur in de internetconsultatie om vooral vast te houden aan spoedige inwerkingtreding
en de concepttekst van de regeling al geruime tijd openbaar is, is het in het belang
van de aanvragers om af zien van verder uitstel. De afwijking van de invoeringstermijn
is nader toegelicht in deze toelichting.
De ATR constateerde verder dat uit de concepttoelichting onvoldoende blijkt welke
rol huurders hebben bij totstandkoming van de regeling en bij de besluitvorming. In
de toelichting is voorzien in deze lacune. Voorts achtte de ATR de periode van drie
jaar, waarbinnen de aansluiting op het warmtenet moet zijn gerealiseerd, te krap.
Dit signaal is ook door verhuurders afgegeven in de internetconsultatie. In de regeling
is daarom nu een realisatietermijn van vijf jaar opgenomen. De ATR adviseert daarnaast
meer aandacht te schenken aan de regeldrukeffecten van de individuele aanvrager en
verzoekt de regeldrukeffecten conform de rijksbrede methodiek in beeld te brengen.
De tekst inzake de regeldrukeffecten is uitgebreid. Tenslotte adviseert de ATR alle
verplichtingen uit artikel 21 Kaderbesluit BZK-subsidies opnemen in de regeling en
daaruit volgende lasten in beeld brengen. Aan dit advies kon niet worden tegemoetgekomen,
aangezien hogere regelgeving, zoals het Kaderbesluit, niet kan worden overgenomen
in lagere regelgeving. Het ligt daarom, net als voor de andere artikelen uit het Kaderbesluit
BZK-subsidies, ook niet voor de hand om de lasten ervan te berekenen. Wel is in de
toelichting meer aandacht voor eventuele eisen die volgen uit het Kaderbesluit BZK-subsidies
naast deze regeling.
6.3 Advies Autoriteit Persoonsgegevens
In haar advies van 4 februari 2020 wijst de Autoriteit Persoonsgegevens op een incongruentie
tussen de toelichting en de conceptregeling met betrekking tot de controle van RVO
op de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking. Het was voor de Autoriteit Persoonsgegevens
onduidelijk waarom RVO controleert of een woning op het moment van aanvraag verhuurd
is, omdat verhuur op het moment van aanvraag geen vereiste is in de regeling. De toelichting
is aangepast om duidelijk te maken dat RVO de controle uitvoert om te bepalen of de
eigenaar van de woning niet tevens woonachtig is op het adres van de huurwoning. Als
dat het geval is, zal er namelijk geen sprake zijn van een woning die is bedoeld voor
verhuur. De tekst van de toelichting is hiermee overeen gebracht met de eisen in artikel
6 en 14 van de regeling.
6.4 Internetconsultatie
De conceptregeling en toelichting stonden van 14 december 2019 tot en met 26 januari
2020 open voor consultatie. Er zijn 22 reacties (waarvan 20 openbaar) binnengekomen
van brancheorganisaties, verhuurders, particulieren en adviesbureaus. Uit de reacties
bleek tevredenheid over financiële ondersteuning van verhuurders bij het aardgasvrij
maken van woningen door aansluiting op warmtenetten.
Enkele particulieren zetten vraagtekens bij het nut van het klimaatbeleid in het algemeen
en daarmee van deze regeling in het bijzonder. Deze reacties hebben niet geleid tot
aanpassing, omdat deze buiten de reikwijdte van de regeling vallen. De doelstelling
van de regeling sluit bovendien aan bij de ondertekening door Nederland van het klimaatakkoord
van Parijs en het met het Regeerakkoord en Klimaatakkoord ingezette klimaatbeleid.
In het merendeel van de inbreng werd gepleit voor een verlenging van de realisatietermijn
van de gesubsidieerde activiteiten van drie jaar naar vijf jaar. Besloten is om hieraan
tegemoet te komen. Ook is, onder strikte voorwaarden, een verlenging mogelijk van
een jaar.
Voorts werd in een aantal reacties gevraagd naar de mogelijkheid tot samenloop van
subsidies. De regeling en toelichting maakt nu duidelijk dat samenloop is toegestaan,
mits voor dezelfde activiteiten niet meer steun wordt verkregen dan is toegestaan
op grond van het Europese staatssteunkader. Voor grote aanvragen die gerechtvaardigd
worden door de algemene groepsvrijstellingsverordening (€ 25.000 of meer) geldt globaal
het maximum van 40% van de subsidiabele kosten en in totaal € 15 miljoen per project,
per onderneming. Bij kleine aanvragen (minder dan € 25.000) mag er niet meer dan € 200.000
aan zogenoemde de-minimissteun worden verleend per drie belastingjaren. Bij het toetsen
van cumulatie van staatssteun kunnen echter meerdere staatssteunkaders en -regels
een rol spelen. De SAH controleert daarom niet op samenloop met andere subsidies die
later worden aangevraagd dan de SAH-subsidie, op subsidies die vallen binnen een ander
staatssteunkader of op subsidies voor andere activiteiten. De rechtmatigheid van de
verstrekking van die andere subsidies zal bij de betreffende aanvragen van die subsidies
getoetst (moeten) worden.
De eis dat de aanvraag van meerdere woningen in eigendom van een verhuurder moet worden
gecombineerd leidde tot vragen, mede over de uitvoerbaarheid ervan. Hierop zijn de
regeling en toelichting tekstueel aangepast. Alle woningen binnen een contract van
een warmteleverancier zullen in een aanvraag worden gedaan.
Een deel van de respondenten stelt aan de orde dat bij warmtenetprojecten vaak sprake
is van een combinatie van huurders en eigenaar-bewoners. Men pleit voor openstelling
voor eigenaar-bewoners. Deze problematiek is herkenbaar, maar zal in de toekomst nader
moeten worden geadresseerd. Gezien de afspraken uit het Klimaatakkoord ten aanzien
van de Startmotor heeft het kabinet budget vrijgesteld voor de ondersteuning van uitsluitend
verhuurders, waardoor eigenaar-bewoners niet in aanmerking komen.
In de reacties wordt ook aangedrongen op zo laag mogelijke administratieve lasten.
Bij het opstellen van de regeling zijn de uitvoerbaarheid en de lasten voor aanvragers
expliciet meegewogen. De voorwaarden en verplichtingen die kunnen leiden tot lasten
voor de aanvragers zijn evenredig en noodzakelijk voor het verstrekken van de subsidies
en het uitvoeren van de regeling.
In de inbreng komt daarnaast de behoefte naar voren om ook tussenstappen naar aardgasvrij
te subsidiëren, bijvoorbeeld door bij mutatie van een huurwoning al het kookgas af
te sluiten of de warmwatervoorziening aardgasvrij te maken. Aan dit verzoek kan niet
tegemoet worden gekomen, omdat dit zich slecht verhoudt met de doelstelling van de
Startmotor om binnen afzienbare termijn woningen aardgasvrij te maken.
Een aantal reacties bevat een pleidooi om subsidie niet te besteden voor aansluitingen
aan reeds bestaande netwerken, maar uitsluitend aansluitingen op een nieuw warmtenet
te subsidiëren. De aansluiting op nieuwe netwerken wordt gezien als complexer, waardoor
de subsidie dan zou worden ingezet in de lastiger situaties. Deze regeling ondersteunt
de startmotor, gericht op het versneld aansluiten van woningen op een warmtenet. Gekozen
is om hierin geen onderscheid te maken en ook de laatste stap bij het afkoppelen van
woningen met alleen nog kookgas en warmtapwater te subsidiëren. Hierdoor kan een complex
of buurt volledig aardgasvrij worden gemaakt.
Ten slotte is de vraag gesteld hoe de bijdrage wordt vastgesteld als onverhoopt minder
aardgasvrije woningen worden gerealiseerd, dan wel de kosten van realisatie hoger
zijn dan in de aanvraag was aangegeven. Er wordt van uitgegaan dat de overeenkomst
met het warmtebedrijf voldoende zekerheid biedt over het aantal woningen dat wordt
aangesloten op een warmtenet. Daarnaast moet op het moment van aanvragen voldoende
inzicht zijn in de kosten van de realisatie van de aardgasvrije woningen en het aansluiten
op een warmtenet. De vast te stellen subsidie kan overigens nooit hoger zijn dan in
de subsidieverlening is aangegeven. Deze reactie heeft daarom niet geleid tot wijziging
van de regeling.
6.5 Code interbestuurlijke verhoudingen
De VNG heeft in de reactie op de concept-regeling gewezen op de afspraken in het Klimaatakkoord,
waar is afgesproken dat gekozen (warmte- of andere) opties vooraf worden afgestemd
met de betreffende gemeente, dat Aedes vervolgens voor de optie “warmtenet” zorgt
voor matchmaking tussen woningcorporaties, gemeenten, warmtebedrijven etc. en dat
deze keuzes passen binnen de wijkgerichte aanpak en de te voeren regie op de werkzaamheden
in de openbare ruimte. De VNG pleitte voor een verklaring van de aanvrager dat de
keuzen passen binnen de plannen die er zijn voor de betreffende wijk. Hieraan is niet
tegemoet gekomen. In deze regeling is het uitgangspunt dat het overleg tussen gemeente
en verhuurders plaats heeft gevonden, mede op grond van de verplichting in de Woningwet
aan de (sociale) verhuurders om de gemeente uitgebreid te informeren over de verduurzamingsplannen.
Dit uitgangspunt is bevestigd in het Startmotorkader (ondertekend voorjaar 2020) waarin
sociale verhuurders en warmteleveranciers afspraken maken over de voorwaarden voor
warmtenetten. Doel daarvan is in lijn met de doelstellingen van de startmotor om op
projectniveau sneller tot afspraken te komen. De inzet is synergie met de wijkgerichte
aanpak te realiseren waar in zo vroeg mogelijk stadium met de gemeente wordt afgestemd.
De VNG pleitte daarnaast voor openstelling van de regeling voor eigenaar bewoners,
aangezien dat de wijkgerichte aanpak zou versnellen. In bovenstaande met betrekking
tot de internetconsultatie is aangegeven waarom niet op dit verzoek kan worden ingegaan.
Overleg met provincies en waterschappen was in het kader van deze regeling niet relevant.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2020. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Hiertoe is besloten om nadeel voor
de doelgroep te voorkomen. Een spoedige inwerkingtreding is voor verhuurders, zo blijkt
ook uit de openbare consultatie, van belang om de gewenste projecten uit te kunnen
voeren.
Artikelsgewijs deel
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn definities gegeven voor enkele begrippen in de regeling. Voor het
begrip “huurwoning” is aangesloten bij het begrip “woongelegenheid” zoals opgenomen
in de Woningwet. Dit heeft onder meer tot gevolg dat ook niet-gebouwen, zoals woonwagens,
onder de definitie van “huurwoning” kunnen vallen. Het begrip “huurwoning” vereist
verder dat de woning is bedoeld voor verhuur. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een
woning bedoeld voor verhuur als de eigenaar van de woning ook de bewoner is van de
woning.
Artikel 2. Doel van de regeling
In artikel 2 is het (tweeledige) doel van de regeling opgenomen: enerzijds het opschalen
en versnellen van het aardgasvrij maken van huurwoningen en het aansluiten van die
woningen op warmtenetten, en anderzijds het volledig aardgasvrij maken van huurwoningen
die reeds zijn aangesloten op een warmtenet. Het laatste doel ziet bijvoorbeeld op
situaties waarbij woningen al zijn aangesloten op een warmtenet voor de ruimteverwarming,
maar nog gebruik gemaakt wordt van gas om te koken of het tapwater te verwarmen. Met
de regeling wordt het opschalen en versnellen van het gebruiken van warmtenetten bevorderd,
evenals het versnellen en opschalen van het afsluiten van gas.
Artikel 3. Aanvraagperiode en wijze van indienen
In artikel 3 is bepaald wanneer en hoe aanvragen kunnen worden ingediend. Hierbij
is van belang dat woningen van dezelfde verhuurder, die op grond van dezelfde aansluitovereenkomst
met een warmteleverancier op een warmtenet worden aangesloten, in één aanvraag ingediend
moeten worden. Het projectmatig en gezamenlijk aansluiten van woningen op een warmtenet
sluit aan bij de doelstelling van deze regeling, te weten het opschalen en versnellen
van aansluiten op en gebruiken van warmtenetten. Voor gevallen waarin de woningen
al zijn aangesloten op een warmtenet geldt deze eis niet, maar wordt wel de mogelijkheid
geboden om ook de subsidie voor die woningen gebundeld aan te vragen.
Een aanvraag wordt ingediend via het formulier dat RVO daarvoor beschikbaar heeft
gesteld op de website. Als een aanvraag incompleet is en de aanvrager op grond van
de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid krijgt om deze aan te vullen, zal de
dag van indiening van de (alsnog) volledige aanvraag tellen als de dag van binnenkomst
(artikel 9, eerste lid, Kaderbesluit BZK-subsidies).
Artikel 4. Subsidieplafond en wijze van verdeling
In artikel 4 zijn de subsidieplafonds opgenomen voor de looptijd van de regeling (2020
tot en met 2023). De regeling kent twee subsidieplafonds. Het eerste plafond van ruim
€ 184 miljoen is beschikbaar voor aanvragen van € 25.000 of meer en voor aanvragen
ten behoeve van het volledig aardgasvrij maken van woningen die reeds zijn aangesloten
op een warmtenet. Het lagere subsidieplafond van € 10 miljoen is beschikbaar voor
aanvragen van minder dan € 25.000 voor activiteiten waarbij de huurwoningen aardgasvrij
gemaakt worden én worden aangesloten op een warmtenet. Dat betekent dat een subsidie
voor bijvoorbeeld het afsluiten van gas voor uitsluitend het koken in huurwoningen
ten laste gaat van het hogere subsidieplafond, ook als het gaat om een aanvraag van
minder dan € 25.000. Op deze manier wordt een deel van het budget beschikbaar gehouden
voor kleinere verhurende partijen die hun aardgasvrij gemaakte woningen willen aansluiten
op een warmtenet.
Daarnaast bepaalt artikel 4 dat de verdeling van het subsidieplafond plaatsvindt aan
de hand van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen. De volgorde van binnenkomst
wordt gerekend in dagen; aanvragen die op dezelfde dag binnenkomen worden dus als
gelijk beschouwd in de volgorde. Als het plafond uitgeput raakt en daardoor niet alle
aanvragen van één bepaalde dag van binnenkomst toegekend kunnen worden, wordt er tussen
de aanvragen geloot (artikel 9, tweede lid, Kaderbesluit BZK-subsidies).
Artikel 5. Staatssteun
Artikel 5 geeft aan dat de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt
staatssteun (kunnen) bevatten. De steun van € 25.000 of meer wordt gerechtvaardigd
door het deel ‘Steun voor milieubescherming’ uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Subsidies van minder dan € 25.000 worden gerechtvaardigd door de de-minimisverordening.
Het effect van deze twee staatssteunkaders is beschreven in de paragraaf 3 (Verhouding
tot hoger recht) in het algemeen deel van deze toelichting.
Hoofdstuk 2. Subsidies van € 25.000 of meer
Artikel 6. Verstrekken van de subsidie
Artikel 6 beschrijft de mogelijkheid van subsidieverstrekking van € 25.000 of meer.
Subsidies kunnen op grond van deze regeling voor twee doeleinden verstrekt worden:
het aardgasvrij maken van woningen en aansluiting van die woningen op een warmtenet,
en het volledig aardgasvrij maken van woningen die al zijn aangesloten op een warmtenet.
Er zijn vier voorwaarden gesteld aan de activiteiten waarvoor een subsidie van € 25.000
of meer verstrekt kan worden. De eerste voorwaarde is dat de activiteiten waarvoor
de subsidie wordt verstrekt, nog niet zijn aangevangen. Met deze voorwaarde wordt
gewaarborgd dat er sprake is van een stimulerend effect van de subsidie, zoals vastgelegd
in de algemene groepsvrijstellingsverordening en het Kaderbesluit BZK-subsidies. Ten
tweede kan de subsidie alleen worden verstrekt als de woning gedurende de twee jaar
voorafgaande aan de aanvraag ten minste drie maanden is verhuurd. Met deze verklaring
wordt onderbouwd dat de woning is bedoeld voor verhuur en er sprake is van enige bestendigheid
daarin. Ten derde moet uit de aanvraag blijken dat de activiteiten worden afgerond
binnen vijf jaar na het indienen van de aanvraag. Die termijn loopt vanaf de dag dat
de aanvraag is ingediend. Tot slot moeten de activiteiten tot resultaat hebben dat
de woningen daadwerkelijk worden aangesloten op een warmtenet, tenzij de woningen
al zijn aangesloten op een warmtenet en de subsidie slechts wordt verleend voor het
volledig aardgasvrij maken van die woningen.
Artikel 7. Subsidiabele kosten
In artikel 7 is beschreven welke kosten subsidiabel zijn. Voor een toelichting op
het soort activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend wordt verwezen naar paragraaf
1 (Hoofdlijnen van de regeling) van het algemeen deel van de toelichting.
In het tweede lid is bepaald dat kosten als subsidiabel worden aangemerkt als het
subsidiabele kosten zijn als bedoeld in artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Hiermee wordt aangesloten bij het staatssteunkader opgenomen in het deel ‘Steun voor
milieubescherming’ uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 36 uit
dat deel van de algemene groepsvrijstellingsverordening geeft regels over investeringssteun
die wordt verleend om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen
inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming
te verhogen.
In artikel 6 van het Kaderbesluit BZK-subsidies is bovendien bepaald dat de kosten
direct verbonden moeten zijn met de gesubsidieerde activiteiten en dat de kosten controleerbaar
moeten zijn.
In het derde lid van artikel 7 is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen
worden die uit andere hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden.
Hierbij zullen wel de maximale bedragen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
in acht genomen moeten worden.
Artikel 8. Hoogte van de subsidie
Artikel 8 bepaalt de maximale hoogte van de subsidie. Hierbij is onderscheid gemaakt
tussen de kosten die worden gerekend door de warmteleverancier en de overige kosten.
Dit onderscheid is toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting. De genoemde
maximumbedragen geven aan welk bedrag er per woning maximaal kan worden gesubsidieerd.
Bij de aanvraag zal dan ook duidelijk moeten worden gemaakt wat de kosten per woning
bedragen.
Artikel 9. Aanvraag van de subsidie
Bij de aanvraag van een subsidie moet bepaalde informatie en documentatie verstrekt
worden. Een deel van deze aanvraagvereisten is al opgenomen in het Kaderbesluit BZK-subsidies
(artikel 11). Die aanvraagvereisten zijn:
-
• een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;
-
• een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling;
-
• een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten
en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd;
-
• een tijdsplanning van de activiteit;
-
• indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende
het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
• het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief
een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat; en
-
• indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.
In de regeling zijn een aantal aanvullende aanvraagvereisten gesteld. Ten eerste wordt
gevraagd om de adressen van de woningen waar de activiteiten plaatsvinden. Deze adresgegevens
zijn onder meer nodig voor de controle (administratief en ter plaatse) die kan worden
verricht bij subsidieontvangers.
Ter identificatie van de aanvrager wordt gevraagd om, indien van toepassing, het L-nummer
van de woningcorporatie. Als de aanvrager een natuurlijke persoon is wordt het burgerservicenummer
overlegd (in plaats van een inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel of het L-nummer).
Daarnaast wordt gevraagd om een overeenkomst met de warmteleverancier waaruit blijkt:
1) hoe hoog de bijdrage is die de verhuurder moet betalen voor het aansluiten op het
warmtenet, 2) dat de in de aanvraag genoemde adressen worden aangesloten op het warmtenet
en 3) dat het aansluiten binnen vijf jaar plaatsvindt.
Ook moet de subsidieaanvrager verklaren dat er niet meer subsidie is aangevraagd dan
is toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening en dat de woning
in de afgelopen twee jaar ten minste drie maanden is verhuurd. De maximale subsidiehoogte
in de algemene groepsvrijstellingsverordening is op twee plekken terug te vinden.
In artikel 36 van die verordening is bepaald dat in het algemeen maximaal 40% van
de subsidiabele kosten vergoed mag worden. Dit sluit ook aan bij de maximale hoogte
van de subsidie zoals opgenomen in artikel 8 van deze regeling. Daarnaast geeft artikel
4, eerste lid, onder s, van de algemene groepsvrijstellingsverordening een algemene
drempel van € 15 miljoen per onderneming per project. De aanvrager van de subsidie,
die vanuit het staatsteunkader te kwalificeren is als onderneming, kan daarom maximaal
€ 15 miljoen per project aanvragen.
Tot slot is als aanvraagvereiste toegevoegd dat de verhuurder, indien er sprake is
van een onderneming als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening, moet
aangegeven wat de grootte van de onderneming is. Deze eis geldt indien de aanvrager
voor de activiteiten meer dan € 500.000 aan staatssteun aanvraagt of ontvangt via
de SAH of andere regelingen. Met de grootte wordt in de algemene groepsvrijstellingsverordening
gedoeld op het aantal werknemers, de omzet en het balanstotaal.
Als er sprake is van aanvraag voor het volledig aardgasvrij maken van woningen die
reeds zijn aangesloten op een warmtenet hoeft er geen aansluitovereenkomst met de
warmteleverancier overlegd te worden. In plaats daarvan verklaart de aanvrager dat
de woningen al zijn aangesloten op een warmtenet.
Artikel 10. Subsidieverplichtingen
De subsidieontvanger heeft een aantal verplichtingen waaraan voldaan moet worden na
het ontvangen van de subsidie. Een deel van deze verplichtingen is opgenomen in het
Kaderbesluit BZK-subsidies. In artikel 17, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit
BZK-subsidies is vastgelegd dat de subsidieontvanger zo spoedig mogelijk een schriftelijke
melding moet doen als duidelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt
niet of niet op tijd kunnen worden uitgevoerd. In artikel 21 van het Kaderbesluit
BZK-subsidies zijn meer algemene verplichtingen opgenomen, zoals het uitvoeren van
de activiteiten conform aanvraag en het vijf jaar lang bewaren van de administratie
die is gevoerd ten behoeve van die gesubsidieerde activiteiten.
In de regeling is een tweetal verplichtingen gesteld die gelden naast de verplichtingen
uit het Kaderbesluit BZK-subsidies. Allereerst moet de subsidieontvanger de activiteiten
uitvoeren binnen vijf jaar na indienen van de aanvraag. Ten tweede is de subsidieontvanger
verplicht om de minister, of namens de minister: de RVO, te informeren als de activiteiten
zijn afgerond.
Het tweede lid bevat een hardheidsclausule die kan worden gebruikt indien het verrichten
van de activiteiten binnen de gestelde vijf jaar niet mogelijk blijkt buiten de schuld
van de aanvrager om. De aanvrager kan in dat geval een schriftelijk en gemotiveerd
verzoek doen tot uitstel. De Minister van BZK kan maximaal één keer uitstel verlenen
van ten hoogste 12 maanden.
Het derde lid bepaalt dat artikel 19 van het Kaderbesluit niet van toepassing is.
Dat betekent dat de ontvanger van de subsidie geen jaarlijks voortgangsverslag hoeft
in te dienen. Dit laat onverlet dat de subsidieaanvrager een schriftelijke melding
moet doen als aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet of niet op tijd
worden uitgevoerd.
Artikel 11. Afwijzingsgronden
In artikel 11 zijn afwijzingsgronden opgenomen. Als één of meer van de genoemde situaties
van toepassing is, zal de aanvraag afgewezen worden. Er volgt dan geen inhoudelijke
beoordeling meer. Aanvullend op het Kaderbesluit BZK-subsidies is in deze regeling
opgenomen at de aanvraag wordt afgewezen als de activiteiten niet in Nederland plaatsvinden,
als de activiteiten plaatsvinden in woningen die op grond van de Gaswet al aardgasvrij
opgeleverd zouden moeten zijn of als de subsidieaanvraag niet voldoet aan de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 12. Voorschot en vaststelling van de subsidie
In artikel 12 is bepaald hoe de vaststelling van de subsidie plaatsvindt. Subsidieverstrekking
kent twee stappen: verlening en vaststelling. Bij de subsidies van € 25.000 of meer
zijn deze stappen gescheiden in de tijd. Bij het toekennen van de aanvraag wordt er
subsidie verleend. Er wordt daarbij gewerkt met een voorschot van 50% (zoals opgenomen
in het eerste lid). Het voorschot wordt in beginsel binnen 6 weken uitgekeerd, maar
van deze termijn kan worden afgeweken in de verleningsbeschikking. Na afronding van
de activiteiten zal de subsidieontvanger een aanvraag moeten indienen tot vaststelling
van de subsidie. In de vaststellingsbeschikking kan vervolgens de resterende 50% worden
toegekend.
Vaststelling van de subsidie geschiedt conform artikel 17, tweede lid, van het Kaderbesluit
BZK-subsidies. Dat houdt in dat bij het verlenen van de subsidie in de beschikking
wordt aangegeven wanneer de activiteiten moeten zijn verricht en wanneer er een aanvraag
tot vaststelling moet zijn ingediend door de subsidieontvanger. De subsidieontvanger
zal dan moeten aantonen dat de activiteiten zijn verricht en dat voldaan is aan de
subsidieverplichtingen.
Artikel 13. Bekendmaking van gegevens over steunverlening
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
moeten lidstaten informatie publiceren over steunverleningen van meer dan € 500.000
euro. De informatie die openbaar wordt gemaakt is opgenomen in bijlage III van de
Algemene groepsvrijstellingsverordening. Het betreft onder meer de naam van de begunstigde,
informatie over het soort onderneming (MKB of niet) en de hoogte van het steunbedrag.
De gegevens worden op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening bovendien
tien jaar bewaard.
Hoofdstuk 3. Subsidies van minder dan € 25.000
Artikel 14. Verstrekking van de subsidie
Artikel 14 bepaalt voor welke activiteiten een subsidie van minder dan € 25.000 kan
worden verstrekt. In tegenstelling tot subsidies van € 25.000 of meer kunnen deze
kleinere subsidies alleen worden verstrekt voor activiteiten die al zijn aangevangen
of afgerond. De activiteiten moeten evenwel pas na 17 september 2019 zijn gestart.
Dit is de datum waarop bekend is gemaakt dat de subsidies beschikbaar zouden komen
(Prinsjesdag) en aldus kan worden aangenomen dat er een stimulerend effect van kan
zijn uitgegaan.
Artikel 15. Subsidiabele kosten
De kosten die gesubsidieerd kunnen worden zijn gelijk aan de activiteiten bij subsidies
van € 25.000 of meer. Kortheidshalve wordt verwezen voor de toelichting op het soort
activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend naar paragraaf 1 (Hoofdlijnen van
de regeling) van het algemeen deel van de toelichting.
In artikel 6 van het Kaderbesluit BZK-subsidies is bovendien bepaald dat de kosten
direct verbonden moeten zijn met de gesubsidieerde activiteiten en dat kosten die
reeds uit andere hoofden gesubsidieerd worden kunnen bovendien niet nogmaals vergoed
worden (artikel 6, vierde lid, Kaderbesluit BZK-subsidies).
In het tweede lid is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die
uit andere hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. Hierbij dient
wel het maximumbedrag uit de de-minimisverordening voor de-minimissteun in acht genomen
te worden.
Artikel 16. Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidies zijn gelijk aan die bij subsidies van € 25.000 of meer.
Kortheidshalve wordt daarom voor de toelichting verwezen naar de toelichting op artikel
8.
Artikel 17. Aanvraag van de subsidie
Het Kaderbesluit BZK-subsidies en deze regeling bevatten aanvraagvereisten voor de
subsidie. Voor de eisen uit het Kaderbesluit BZK-subsidies wordt kortheidshalve verwezen
naar de toelichting bij artikel 9 van deze regeling. Hetzelfde geldt voor het vereiste
om een overeenkomst met de warmteleverancier te overleggen. Een aanvraagvereiste dat
specifiek geldt voor aanvragen van subsidies van minder dan € 25.000 is de verklaring
van de aanvrager dat er geen sprake is van overschrijding van het maximumbedrag dat
op grond van de de-minimisverordening verstrekt mag worden. Deze verklaring zal onderdeel
zijn van het aanvraagformulier dat ter beschikking wordt gesteld door RVO.
Artikel 18. Subsidieverplichtingen
Diegene die een subsidie ontvangt heeft op basis van artikel 18 en het Kaderbesluit
BZK-subsidies een aantal verplichtingen. In artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies
zijn meer algemene verplichtingen opgenomen, zoals het uitvoeren van de activiteiten
conform aanvraag en het vijf jaar lang bewaren van de administratie die is gevoerd
ten behoeve van die gesubsidieerde activiteiten. In artikel 18 van deze regeling is
een aanvullende eis gesteld: de activiteiten worden uitgevoerd binnen vijf jaar na
indienen van de aanvraag. Het tweede lid bevat de mogelijkheid om uitstel te verlenen
voor deze termijn, indien het buiten de schuld om niet mogelijk blijkt om de activiteiten
binnen vijf jaar te verrichten. De aanvrager zal in dat geval een schriftelijk en
gemotiveerd verzoek moeten doen. De Minister van BZK kan de termijn één keer met maximaal
12 maanden verlengen.
Artikel 19. Afwijzingsgronden
De afwijzingsgronden in artikel 19 zijn gelijk aan de gronden genoemd in artikel 11.
Voor een toelichting wordt daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op
dat artikel. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het Kaderbesluit BZK-subsidies
bepaalt dat een aanvraag voor een subsidie ook wordt afgewezen indien er een hoger
bedrag aan subsidie verstrekt zou worden dan is toegestaan op grond van de de-minimisverordening.
Deze afwijzingsgrond is (alleen) van toepassing op de subsidieaanvragen van minder
dan € 25.000, omdat deze aanvragen vallen binnen het staatssteunkader van de de-minimisverordening.
Artikel 20. Verlening en vaststelling van de subsidie
Het Kaderbesluit BZK-subsidies biedt voor subsidies van minder dan € 25.000 twee mogelijkheden
voor het verlenen en vaststellen van de subsidies. De eerste optie is het gelijktijdig
verlenen en vaststellen van de subsidie door het gezamenlijk afgeven van de verlenings-
en vaststellingsbeschikkingen. De tweede optie is het opnemen van een datum in de
verleningsbeschikking waarop de activiteiten moeten zijn afgerond en de subsidie ambtshalve
wordt vastgesteld.
In deze regeling is de eerste optie (direct vaststellen) van toepassing verklaard
op subsidies van minder dan € 25.000 voor activiteiten die al zijn afgerond. De tweede
optie (ambtshalve vaststellen) wordt gebruikt voor activiteiten die nog niet zijn
afgerond. De termijn voor het afronden van de activiteiten en het ambtshalve vaststellen
is gesteld op maximaal vijf jaar na indienen van de aanvraag. Deze termijn komt overeen
met de termijn gesteld die is gesteld in artikel 18.
Conform Kaderbesluit BZK-subsidies is er in beide gevallen sprake van een 100 procent
uitbetaling/voorschot bij verlening.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Artikel 21. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2020, zoals is toegelicht in paragraaf 7
(Inwerkingtreding) van het algemeen deel van deze toelichting. Conform artikel 4.10,
tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 bevat deze regeling een horizonbepaling
waarmee de regeling binnen vijf jaar afloopt. De relevante bepalingen in deze regeling
blijven wel, ook na het vervallen ervan, van toepassing op lopende subsidietrajecten.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops