35 554 Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep

I BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2021

In het vergaderjaar 2020–2021 heb ik uw Kamer enkele toezeggingen gedaan. Dit geldt ook voor de Tweede Kamer, waar er ook diverse moties zijn aangenomen. Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken over de aangenomen moties en de gedane toezeggingen in het afgelopen jaar aan de Eerste en Tweede Kamer. Een eensluidende brief heb ik aan de Tweede Kamer gestuurd.

De moties en toezeggingen zal ik per thema behandelen.

Landelijke publieke omroep

Uw Kamer ontvangt op korte termijn een brief met betrekking tot de erkenningen van de landelijke publieke omroep en een brief over het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst. In die brieven worden eveneens enkele moties en toezeggingen afgedaan, die daar het meest verband mee houden.

Beloningen en salarissen bij de publieke omroep

De motie-Kwint (SP)1, ingediend tijdens het WGO over de mediabegroting 2021 op 30 november 2020 verzoekt de regering om, via het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep of anderszins ervoor zorg te dragen dat niemand

die voor de publieke omroep werkt, of dit nu in dienstverband of in opdracht is, meer geld betaald krijgt voor zijn werkzaamheden voor de publieke omroep dan de WNT-norm. Een toezegging op hetzelfde onderwerp heb ik gedaan aan het Eerste Kamerlid Janssen (SP)2.

Dit kabinet heeft zich sterk ingezet om de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep binnen maatschappelijk verantwoorde grenzen te brengen. Voor bestuurders, toezichthouders en presentatoren in dienst van een publieke omroep is dit, op een klein aantal contracten uit het verleden waarvoor overgangsrecht geldt na, ook gerealiseerd. Naast de Wet normering topinkomens (WNT) waar dit voor topfunctionarissen is geregeld, kent de publieke omroep op grond van de Mediawet het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO). Dit verplichte BPPO is een regeling voor die presentatoren, programmakers, dj’s en vergelijkbare functies binnen de publieke omroep waarvan duidelijk is dat hun honorering in hoge mate wordt bepaald door marktwerking.

In 2012 werd de reikwijdte van het BPPO al uitgebreid met presentatoren die als zelfstandig ondernemer of via een BV op basis van een opdrachtovereenkomst werken voor de publieke omroep. En vanaf de aanscherping van het BPPO in 2017, zijn nieuwe uitzonderingen boven het BPPO-maximum (gelijk aan het WNT-maximum) niet meer mogelijk. Bovendien is in het BPPO ook geregeld dat een publieke omroep in andere gevallen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een programma dat wordt verzorgd door een buitenproducent, zich tot het uiterste zal inspannen naar de bedoeling van dit BPPO te contracteren.

Evenals bij de bestuurders laten de aantallen volgens opgave van de NPO en omroepen zien dat er sprake is van een sterke afname: in 2019 waren er nog 8 (11 in 2018, 17 in 2017) presentatoren die boven het maximum van het BPPO verdienen. Deze afname zal de komende jaren logischerwijs doorzetten en na afloop van lopende contracten kunnen afwijkingen van de norm binnen de publieke omroep niet meer voorkomen.

De cijfers van de omroepen laten zien dat ook voor presentatoren die niet in dienst zijn bij een publieke omroep, het aantal gevallen waarin een presentator tevens eigenaar is van het productiebedrijf gering is: volgens de omroepen hebben 7 presentatoren momenteel ook een eigen productiebedrijf. Van deze 7 programma’s werd in één geval het programma eerder door de omroep zelf geproduceerd. In totaal zijn er ruim 300 presentatoren waarmee een omroep dit jaar in enigerlei vorm een verbintenis heeft. Hoewel dit altijd een momentopname blijft en het aantal door het jaar heen wisselt, laat dit aantal wel zien dat het aantal presentatoren dat een eigen productiebedrijf heeft relatief klein is. Deze presentatoren zijn in de eerste plaats ook ondernemer, en dragen het bijbehorende ondernemersrisico. Daarbij krijgen deze presentatoren volgens de omroepen een honorarium conform het BPPO op basis van functiezwaarte. Ik ben van mening dat het BPPO op dit moment voldoende houvast biedt. Desalniettemin heb ik een aantal maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de salarissen van medewerkers bij de publieke omroep binnen het maatschappelijk aanvaardbare worden gebracht.

Per 1 januari 2021 zijn de WNT-maxima voor topfunctionarissen in de mediasector verlaagd. Media-instellingen zijn op basis van onder andere grootte en complexiteit ingedeeld in verschillende bezoldigingsklassen. Dit zorgt ervoor dat een bestuurder bij een kleinere regionale omroep een lager WNT-maximum heeft dan een bestuurder bij een grotere omroep.

Vanaf 1 juli 2021 zal het toezicht op het BPPO, dat eerder was belegd bij een onafhankelijke commissie binnen de NPO, overgeheveld worden naar het Commissariaat voor de Media. De verwachting is dat door het toezicht op het BPPO te beleggen bij de onafhankelijke toezichthouder er effectiever gehandhaafd kan worden op potentiële overtredingen. Het Commissariaat heeft een breed scala aan toezicht- en handhavingsinstrumenten tot zijn beschikking die kunnen worden ingezet om toe te zien op naleving van het BPPO.

Deze motie ziet tot slot niet alleen op presentatoren maar op alle medewerkers van de publieke omroep. Omroepen zijn op grond van de WNT verplicht om in hun jaarverslag melding te doen van iedere medewerker die boven het WNT-maximum verdient. In 2019 was dat bij één medewerker het geval, met een beperkte overschrijding van ongeveer € 9.000. Ik zie ook in dat licht geen aanleiding om vergaande generieke maatregelen te treffen. Uiteraard zal ik blijven monitoren of er medewerkers boven de WNT-norm verdienen bij de publieke omroep.

Betalingen voor artiesten bij publieke omroep

Met de motie van het lid Kwint (SP) c.s.3 wordt het kabinet verzocht om in overleg te treden over de betaling van artiesten. In deze brief treft u een overzicht van de huidige stand van zaken.

Huidige situatie publieke omroep

Er is er binnen de publieke omroep geen algemene richtlijn voor het betalen van artiesten die optreden in radio of televisieprogramma’s. Er zijn veel verschillende situaties te onderscheiden, waaronder een optreden op radio, in een talkshow, in een muziekprogramma, live of niet live, een huisband, eigen producties of producties van buitenproducenten. Wanneer een band of artiest één optreden in een radio of televisieprogramma geeft, worden artiesten in voorkomende gevallen niet altijd betaald, vanwege het promotionele effect van het optreden. Dit is vergelijkbaar met andere makers die in programma’s optreden zoals schrijvers, kunstenaars en programmamakers. Met een huisband worden andere afspraken gemaakt dan met een band die een eenmalig optreden verzorgt. Met een componist of dirigent worden andere afspraken gemaakt dan met uitvoerende artiesten. Klachten (anders dan in een incidenteel individueel geval) hierover zijn niet bij de omroep bekend, maar met name sinds het cultuurplan vindt het gesprek hierover wel meer plaats.

Actieplan Cultuur NPO

In het Actieplan Cultuur NPO is expliciet afgesproken dat er sprake moet zijn van een eerlijke vergoeding. Het actieplan en de besteding van de middelen worden verantwoord en geëvalueerd. Uit bestuurlijk overleg met de taskforce over de voortgang van het Actieplan waren de makers te spreken over de afspraken die met de NPO werden gemaakt over beloningen en vergoedingen.

Vanwege het Actieplan worden volgens opgave van de omroepen nu standaardtarieven van € 250 euro per artiest en van € 1.000 euro voor een band betaald. Dat is mogelijk vanwege het steunpakket. Een mooi voorbeeld is het programma «Studio 2020». Hierbij heeft het Fonds Podiumkunsten 50% van het budget bijgedragen en lag de prioriteit op goede betaling van artiesten. De dagvergoeding van de bands in de opvolger van dit programma, The Ballroom, is verdubbeld van € 500 euro naar € 1.000 euro.

Fair Practice Codes «Goed Opdrachtgeverschap Publieke Omroep»

In de Fair Practice Code Goed Opdrachtgeverschap Publieke Omroep zijn tariefafspraken gemaakt over betaling van zzp’ers en freelancers. Echter, geldt deze niet voor popartiesten omdat deze niet vertegenwoordigd worden door de vakbonden die deze code met de publieke omroep hebben afgesloten. De FPCPO is primair bedoeld voor functies van zzp’ers /freelancers die ook in het functiehuis van de publieke omroep voorkomen en dus gekoppeld zijn aan de CAO beginschalen van de publieke omroep. Dat neemt niet weg dat iedereen die binnen de cultuursector werkt, redelijk en billijk betaald moet worden volgens de NPO en de omroepen. Er vindt dan ook goed en gelijkwaardig overleg plaats. Dat staat ook in de FPC Cultuur. Dit geldt dus ook voor de artiesten.

Vervolg

Uiteraard staan de omroepen er welwillend tegenover om in de toekomst het uitgangspunt van een betaling tegen eventueel een standaardtarief of minimumtarief uit te voeren. De omroepen zijn echter terughoudend in het doen van toezeggingen, omdat het enerzijds maatwerk blijft: er zijn veel verschillende vormen waarin artiesten werken voor de publieke omroep. Ook kan er bij marktconforme beloning sprake zijn van mogelijke overtreding van het dienstbaarheidsverbod indien het optreden ter promotie dient. Anderzijds zijn de omroepen terughoudend omdat in tegenstelling tot het Actieplan Cultuur de budgetten voor de programmering niet altijd toereikend zijn om een vergoeding te betalen. Een verplichte betaling zal dus ten koste kunnen gaan van het programmabudget. Al met al kunnen de gevolgen van een toezegging hierdoor verstrekkend zijn. Ook de popsector zelf zal dus stappen moeten zetten: gezamenlijke afspraken maken met de publieke omroep (NPO als coördinerend orgaan en College van Omroepen als vertegenwoordiger van de omroepen) over billijke tarieven. Daarnaast zal de publieke omroep moeten inventariseren wat het effect is van eventuele standaardtarieven voor artiesten. Er is momenteel geen wettelijke mogelijkheid om de publieke omroep te verplichten tot standaardtarieven voor artiesten.

Onafhankelijk onderzoek naar duurzame versterking publieke omroep

In de Eerste Kamer hebben de leden Veldhoen (GroenLinks), Pijlman (D66) en Vos (PvdA) op 8 december 2020 gevraagd een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar duurzame versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het internationale krachtenveld4. Ik heb dit onderzoek toegezegd, en daarbij ingestemd met het verzoek de Eerste Kamer in de gelegenheid te stellen om een reflectie op de onderzoeksopzet te geven. Met mijn brief van 18 september 20195 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van de beleidsdoorlichting media, en deze aanpak toegelicht in de Mediabegrotingsbrief 20206. De kern daarvan is dat de beleidsdoorlichting zowel een evaluatieve terugblik zal bevatten als een vooruitblik. In de evaluatie is aandacht voor een aantal specifieke thema’s: samenhang in het stelsel, maatschappelijke waarden van de publieke omroep, doelmatigheid van de landelijke publieke omroep en het toezicht op het stelsel. Op al deze thema’s is inmiddels onderzoek gedaan of in voorbereiding of zijn adviezen gekomen. Het aan de Eerste Kamer toegezegde onderzoek naar de duurzame versterking van de publieke omroep zie ik als een logische basis voor het vooruitblikkende deel van de beleidsdoorlichting. De terugblik en vooruitblik kunnen zo in logische samenhang worden uitgevoerd. Ik zal de Eerste Kamer na het zomerreces een eerste opzet voorleggen.

Toekomst van de bladmuziekcollectie Stichting Omroep Muziek

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen van het inmiddels voormalige lid Geluk-Poortvliet (CDA)7. Het lid verzoekt de regering te onderzoeken wat er nodig is om de toekomst van de bladmuziekcollectie van de Stichting Omroep Muziek (SOM) en de toegang daartoe veilig te stellen. Ik heb de Tweede Kamer in een eerste reactie toegezegd te bekijken wat er nodig is om de toekomst van de bladmuziekcollectie van SOM en toegang daartoe veilig te stellen en u hierover voor het zomerreces verder te informeren8.

De Minister van OCW en ik onderschrijven de waarde die aan de bladmuziekcollectie van de SOM gehecht wordt: deze collectie heeft zowel gebruiks- als erfgoedwaarde. Daarom wordt vanuit het cultuurbeleid ook geïnvesteerd in het verbinden en digitaal toegankelijk maken van muziekcollecties en -archieven voor de BIS 2021–2024 met de nieuwe netwerk- en platformfunctie voor sectorcollecties muziek en theater. Het doel van deze functie is het duurzaam toegankelijk maken van deze collecties voor professionals, onderzoekers, onderwijs en het brede publiek. Voor de muziekcollecties heeft de SOM samen met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en Muziekweb een aanvraag ingediend. Dat betekent dat er vanaf 2021 jaarlijks € 500.000 geïnvesteerd kan worden in de vindbaarheid, toegankelijkheid en het verbinden van deze collecties. En daarmee dus ook die van de SOM. Het beheer en behoud van collecties zelf is echter de eigen verantwoordelijkheid van instellingen, zoals opgenomen in de Uitgangspunten voor het nieuwe cultuurstelsel 2021–2024. En dat geldt voor alle instellingen. Verder wil ik er op wijzen dat voor de SOM reeds eerder een uitzondering is gemaakt op dit uitgangspunt. Van 2016 tot en met 2019 heeft de SOM een éénmalige projectsubsidie van ruim € 1 miljoen van OCW ontvangen voor digitalisering van de bladmuziekcollectie. De voorwaarde aan deze bijdrage was dat de geschatte structurele kosten voor beheer en behoud van de collectie volledig onder de verantwoordelijkheid van SOM zouden vallen. Ik zie daarom geen mogelijkheden of gronden om voor deze ene collectie wel verdere verantwoordelijkheid te nemen voor het beheer en behoud.

Journalistiek en persvrijheid

Veiligheid van journalisten

Tijdens het Wetgevingsoverleg Media van 30 november 2021 heb ik met de Tweede Kamer gedeeld dat er in 2021 een onderzoek naar de veiligheid van journalisten uitgevoerd zou worden. Tijdens het debat op 8 december 2021 met de Eerste Kamer over het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 20089 heb ik aan het lid Pijlman (D66)10 toegezegd hem te zullen informeren over het onderzoek.

Op 5 juni jl. is het rapport «Agressie en bedreiging richting journalisten 2021» van I&O Research in opdracht van PersVeilig gepresenteerd.11 Dit rapport geeft inzicht in de wijze waarop en de mate waarin journalisten bedreiging, agressie, intimidatie en geweld tegenkomen in de werk- en privésfeer. Het is een zorgelijke ontwikkeling dat journalisten, fotografen, cameramensen en anderen in de mediasector ervaren dat zij meer en vaker met bedreiging, agressie en geweldsincidenten te maken krijgen. Deze ontwikkeling is volstrekt onacceptabel en past niet binnen een maatschappij waar kritische en onafhankelijke journalistiek een belangrijke pijler vormt van onze democratie en rechtstaat. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik hebben op 30 juni jl. een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin wij ingaan op de verschillende maatregelen die door de overheid en door de journalistieke sector zowel apart als in gezamenlijkheid via PersVeilig worden genomen om de positie van journalisten tegen agressie, bedreiging en geweld te versterken.12

Overige onderwerpen

Aanbieden onderzoek mediawijsheid

In de Mediabegrotingsbrief over 2021 is aan u een onderzoek aangekondigd over de stand van het mediawijsheidsonderzoek in Nederland. Dit onderzoek is inmiddels afgerond, ik bied u dat onderzoek als bijlage bij deze brief aan.13

Ik wil de Wetenschappelijke Raad van het Netwerk Mediawijsheid dankzeggen voor het verzette werk.

Aanbieden evaluatieonderzoek Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)14

Afgelopen najaar heb ik de samenwerkende onderzoeksbureaus KWINK Groep en Rebel Group (hierna: KWINK) verzocht het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (hierna: NIBG) te evalueren. In het verleden zijn verschillende adviezen uitgebracht met betrekking tot activiteiten van het NIBG, zoals door de Boston Consulting Group naar aanleiding van het project «Beelden voor de Toekomst».15 De evaluatie van KWINK is de eerste evaluatie waarbij het functioneren van het NIBG integraal onder de loep is genomen.

In de evaluatie is gekeken naar de (wettelijke) taken en functies van het NIBG, de doelstellingen voor de periode 2016–2020 en hoe zij hieraan uitvoering hebben gegeven. Daarnaast is gekeken naar de maatschappelijke bijdrage van het instituut. Voorts zijn de doelmatigheid en doeltreffendheid geëvalueerd en is gekeken naar het functioneren van de governance. Ten slotte heeft KWINK enkele aanbevelingen gedaan aan het NIBG en aan het Ministerie van OCW. Ik bied u het evaluatieonderzoek als bijlage bij deze brief aan.

Aanbevelingen en reactie

In het evaluatierapport doet KWINK aanbevelingen aan zowel het NIBG als aan het Ministerie van OCW. Hieronder geef ik een reactie op de aanbevelingen.

Aanbevelingen t.a.v. fundamentele vragen i.r.t. taken en activiteiten (doeltreffendheid vergroten)

  • Nadenken met relevante partners in hoeverre en op welke wijze het NIBG regionaal, commercieel en overig non-lineair materiaal kan archiveren;

  • Het vergroten van de toegankelijkheid van het archiefmateriaal door op het gebied van auteursrecht en/of producentenrecht tot afspraken te komen;

  • Het operationaliseren van de vereisten en verwachtingen die voortvloeien uit de wettelijke taken, zodat zowel oude als nieuwe ambities en taken uiteindelijk goed geborgd zijn.

→ Reactie:

KWINK doet deze aanbevelingen aan het NIBG en aan het ministerie. Wanneer taken en doelstellingen van het instituut preciezer gaan worden geformuleerd is het wenselijk om relevante stakeholders daarbij te betrekken. Ik wil een traject starten waarin gekeken wordt naar onder andere de wenselijkheid en mogelijkheid van een rol van het NIBG bij de archivering van content van regionale publieke en commerciële omroepen, evenals de vragen over auteurs- en producentenrecht. Aan het eind van deze brief ga ik nader in op dit voorgenomen traject.

Aanbeveling: communicatie met het ministerie (doeltreffendheid vergroten)

  • Maak concrete afspraken over onderlinge afstemming, kennisdeling en samenwerking ter versterking van het leveren van een maatschappelijke bijdrage.

→ Reactie:

Deze aanbeveling is gedaan aan het NIBG en het ministerie. Van mijn kant neem ik deze aanbeveling ter harte en zal met het NIBG afspraken maken over de invulling van deze aanbeveling.

Aanbeveling: onderwijsactiviteiten (doeltreffendheid vergroten)

  • Verspreid de verschillende onderwijsactiviteiten over het hele land.

→ Reactie:

KWINK geeft het NIBG deze aanbeveling. Ik heb van het NIBG vernomen dat zij hier in de komende beleidsperiode extra aandacht aan zullen geven. Zo werkt het instituut al aan de vergroting van het aanbod voor het onderwijs in de klas (via de Mediaschatkist) en via de online kanalen. Dit laatste is als gevolg van de recente lockdowns nog eens extra versneld. Het NIBG kan bovendien met de recente vestiging van Beeld en Geluid in Den Haag inmiddels beschikken over een extra locatie waar specifieke onderwijsactiviteiten op het gebied van nieuwseducatie worden ontplooid. Tot slot intensiveert het instituut de samenwerking met onder andere de openbare bibliotheken, en daarmee een potentieel groter bereik in alle gemeenten.

Aanbevelingen: optimalisatie van bedrijfsvoering (doeltreffendheid/doelmatigheid vergroten)

  • Realiseer een systematische monitoring op grond van KPI’s per doelgroep om een positieve bijdrage te leveren aan de beoogde doelen per doelgroep;

  • Geef in het volgende meerjarenplan een helder overzicht van het geheel aan taken en monitor in deze meerjarenbeleidsperiode de realisatie van de beoogde activiteiten;

  • Breng de KPI’s tot leven en ga daar op een transparante wijze mee om;

  • Monitor het succes van de reeds genomen stappen en stuur bij waar nodig;

  • Heb aandacht voor een gezonde balanspositie, met name in jaren dat de museum Experience gesloten is.

→ Reactie:

Deze vijf aanbevelingen zijn gedaan aan het NIBG, dat inmiddels al stappen heeft gezet om de aanbevelingen te integreren in de bedrijfsprocessen. Ik moedig het NIBG van harte aan om hiermee door te gaan en de uitkomsten van deze optimalisatie te gebruiken in onder meer hun jaarverslaglegging.

Vervolg

De komende tijd wil ik met het NIBG en stakeholders in gesprek gaan om de aanbevelingen die zijn gedaan verder vorm te geven. Deze uitwerking vraagt om een zorgvuldig traject. Om recht te doen aan deze vraagstukken is tijd nodig. De uitkomsten van het traject zullen dan ook niet kunnen landen in het Meerjarenbeleidsplan 2022–2026 van het NIBG, gelet op de termijnen. Wel zal in gesprekken over de invulling van het Meerjarenbeleidsplan gekeken worden naar afspraken die gemaakt kunnen worden tussen het NIBG en het Ministerie van OCW over hoe er in de komende meerjarenbeleidsperiode uitvoering gegeven zal worden aan het traject. Op wijzigingen in wet- of regelgeving en eventueel daarmee samenhangende financiële consequenties voor de publieke middelen wil ik nu niet vooruitlopen. Ik dank de onderzoekers voor hun werk en zie uit naar het vervolgtraject.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II, 2020/21, 35 570 VIII, nr. 130.

X Noot
2

Toezeggingennummer T03056 (ontleend aan Handelingen I 2020–2021, nr. 13, item 3).

X Noot
3

Kamerstukken II, 2020/21, 35 570 VIII, nr. 132.

X Noot
4

Toezeggingennummer T03060 (ontleend aan Handelingen I 2020–2021, nr. 13, item 3).

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 31 511, nr. 35.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII, nr. 106.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2020/21, 35 570 VIII, nr. 103.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2020/21, 35 570 VIII, nr. 184.

X Noot
9

Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (wetsvoorstelnummer 35554).

X Noot
10

Toezeggingennummer T03058 (ontleend aan Handelingen I 2020–2021, nr. 13, item 3).

X Noot
12

Kamerstukken II, 2020/21, 2021Z12275.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2020/21, 35 570 VIII, nr. 125 (ter inzage gelegd bij de Directie Inhoud).

X Noot
14

Ter inzage gelegd bij de Directie Inhoud.

X Noot
15

Bijlage bij Kamerstukken II, 2016/17, 34 550 VIII, nr. 78.

Naar boven