35 476 Tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND)

C NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 juli 2020

Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met verwondering en zorg kennisgenomen van het voorstel voor Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND en hebben daarbij een aantal bedenkingen en vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen. Zij hebben nog een aantal vragen over de aanleiding voor deze wet, de tijdelijkheid van de wet, de maatregelen die worden genomen om de achterstanden weg te nemen en de rechten van asielzoekers op een snel en zorgvuldige behandeling van hun asielaanvraag, hun mogelijkheden beroep aan te tekenen tegen beslissingen bij de bestuursrechter en de oplossingen binnen de IND om achterstanden weg te werken en te voorkomen.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid staan kritisch ten opzichte van het voorstel voor Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De regering beoogt met het voorliggende wetsvoorstel twee wegen die de burger ten dienste staan om op te treden tegen een te traag handelende overheid af te sluiten, en zo ruimte te creëren voor de betrokken diensten om de financiën, personele capaciteit en procedures op orde te brengen. Deze leden hebben vragen over de noodzaak, subsidiariteit, proportionaliteit en de tijdelijke aard van de voorgestelde maatregelen.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van het voorstel voor de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen en hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen en hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen.

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor immigratie en asiel/JBZ-raad. Zoals meermaals benadrukt vind ik spoedige inwerkingtreding van deze wet van het grootste belang. Ik ben de commissie dan ook zeer erkentelijk voor de voortvarende behandeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

Met dit wetsvoorstel beoogt de regering een uitzondering op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen te realiseren voor de besluiten van IND die betrekking hebben op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

De vragen van de leden van de fractie van GroenLinks hebben betrekking op de motivering, geldigheidsduur, (on)verenigbaarheid van het beoogde doel van het wetsvoorstel met het discriminatieverbod.

De rapporten van KPMG en Bureau Significant1 geven naar de mening van deze leden een onthutsend beeld van IND als een organisatie die op talrijke gebieden tekort schiet. Er is bijvoorbeeld sprake van een gebrekkige informatievoorziening, gestructureerde dataverzameling en analyse ontbreekt en daarbij vindt er geen adequate planning en sturing plaats. Er is sprake van een tekortschietende operationele sturing op diverse gebieden, zoals op uitvoeringskracht en projectmanagement op zowel competenties als capaciteit. De Staatssecretaris heeft als opdrachtgever van het rapport Significant de analyse onderkend en een aantal operationele maatregelen getroffen om de achterstanden bij behandeling van asielverzoeken tot eind van dit jaar weg te werken. Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat deze ernstige tekortkomingen van IND, waar de Staatssecretaris en haar voorgangers politieke verantwoordelijkheid voor dragen, moeten leiden tot minder rechtsbescherming voor asielzoekers, een van de meest kwetsbare groepen wereldwijd? Kan de regering aangeven hoe een wetsvoorstel dat de positie van asielzoekers tegenover een machtige overheid van wiens besluiten zij geheel afhankelijk zijn voor hun toekomst in Nederland, afzwakt en het enige drukmiddel uit hun handen slaat dat kan bijdragen aan het verbeteren van al die interne problemen van IND die de vertragingen veroorzaken?

Laat ik vooropstellen dat het uitgangspunt natuurlijk steeds zal moeten zijn dat asielaanvragen binnen de bestaande beslistermijnen worden afgedaan. Terecht merken de leden van de fractie van GroenLinks op dat de IND als organisatie wat dit betreft momenteel tekortschiet. Het moet anders en het moet beter. Deze leden kunnen er gerust op zijn dat ik daar ook in de toekomst vol op zal inzetten. Om dit te bereiken wordt nieuw personeel aangenomen en opgeleid en is besloten tot directe invoering van een aantal verbetermaatregelen. Ik heb uw Kamer inmiddels geïnformeerd over de activiteiten van de Taskforce en dat zal ik blijven doen.

Ik kan echter mijn ogen niet sluiten voor de consequenties die op dit moment voor de IND voortvloeien uit de procedures tegen niet tijdig beslissen en het tot grote hoogte oplopen van de dwangsomverplichtingen. Er bestaat niet zoiets als recht op een dwangsom. Voor niemand. Er bestaat wel recht op een tijdige beslissing op een aanvraag. Of dat nu om een verblijfsvergunning asiel of om iets anders gaat. De dwangsom dient er uitsluitend toe om dit recht te effectueren. Het kunnen verkrijgen van een dwangsom is geen doel op zich, maar een stok achter de deur om ervoor te zorgen dat het bestuursorgaan tijdig beslist. De afgelopen periode is evident geworden dat de dwangsom bij niet-tijdig beslissen op asielverzoeken simpelweg niet meer werkt en dus dit doel niet (langer) dient. Het middel is in geval van de IND niet effectief gebleken. Sterker nog; het werkt averechts. Ik geloof dan ook niet dat de afschaffing van de dwangsommen afbreuk doet aan de rechtsbescherming van asielzoekers. Daarom is de regering van mening dat we zo snel mogelijk van de dwangsommen in asielzaken af moeten. Daartoe dient dit wetsvoorstel. Wél moeten er alternatieven komen waarmee daadwerkelijk kan worden bereikt dat een vreemdeling binnen een redelijke termijn een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Daar gaat het immers om: een tijdige beslissing. Ik streef ernaar een wetsvoorstel dat op verantwoorde wijze voorziet in de definitieve afschaffing van de dwangsommen zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer in te dienen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering aan te geven waarom zij de adviezen van de Raad van State en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) naast zich neerlegt. Beide adviezen bepleiten een duidelijke einddatum voor dit wetsvoorstel. Daarnaast pleiten zij voor het handhaven van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter. Deze leden vragen de leden om een onderbouwde reactie op de overwegingen en aanbevelingen van ACVZ2.

In navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling advisering) pleit de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (hierna: ACVZ) ervoor om een eenduidige vervaldatum op te nemen in de wet en om het wetsvoorstel zo te wijzigen dat de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter gehandhaafd blijft.

Ook als de IND weer op orde is, moet rekening worden gehouden met toekomstige situaties waarin, om wat voor reden dan ook, mogelijk weer achterstanden zullen optreden. De regering vindt het verbeuren van dwangsommen, óók als de IND weer wel in staat is als regel tijdig op aanvragen te beslissen, niet langer een passend middel om een tijdige beslissing te waarborgen. Daarom is onlangs besloten de dwangsommen af te schaffen en de rechtsbijstand voor asielzoekers vanaf het begin van de asielprocedure te handhaven. Zoals op dit moment blijkt, kan de verplichting dwangsommen te vergoeden tot onevenredige financiële lasten leiden. Verder kan ook in de toekomst de situatie ontstaan dat het moeten voeren van de betreffende procedures zeer nadelige effecten heeft voor andere taken die moeten worden vervuld. De instroom van asielzoekers is immers bij uitstek moeilijk te voorspellen en vertoont van jaar op jaar grote fluctuaties die sterk afhankelijk zijn van gebeurtenissen elders in de wereld. Waar het asielaanvragen betreft is het bovendien niet in balans dat enerzijds tijdens de procedure in de kosten van de eerste levensbehoeften van aanvragers en gratis rechtsbijstand wordt voorzien, ook als deze procedure langer duurt dan voorzien, terwijl anderzijds deze aanvragers bij een te late beslissing op de aanvraag grote bedragen kunnen ontvangen. Een vervaldatum is dus niet gewenst.

De regering is zich terdege van bewust van het verstrekkende karakter van de stap dat niet bij een bestuursrechter kan worden opgekomen tegen het niet tijdig beslissen door de IND. Gezien de huidige situatie is het echter wel een passende stap. Niet alleen de financiële last drukt zwaar op de begroting van de IND maar het is minstens zo belemmerend dat IND-medewerkers, waarvan er nog steeds minder inzetbaar zijn dan gewenst zou zijn, worden belast met de behandeling van de bijbehorende procedures. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering is het wetsvoorstel wel zo aangepast dat als de tijdelijke wet een jaar na inwerkingtreding van toepassing blijft op grond van artikel 4, tweede lid, het weer mogelijk wordt beroep tegen niet tijdig beslissen in te stellen bij de bestuursrechter. Ook dan zullen echter geen dwangsommen kunnen worden verbeurd. Een uitzondering voor een jaar is volgens de regering, vanwege de bijzondere situatie, te rechtvaardigen.

De ACVZ heeft verder geadviseerd de recente verlenging van de beslistermijn in asielzaken met zes maanden te betrekken bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. De Procedurerichtlijn biedt mogelijkheden om de standaardbeslistermijn van zes maanden onder bepaalde voorwaarden te verlengen, maar achterstanden bij de beslissingsautoriteit kunnen daar geen reden voor zijn. Daarom is dit wetsvoorstel nodig. Vanwege de consequenties van COVID-19 voor de asielketen – niet alleen in Nederland maar ook elders in de Europese Unie – is recentelijk inderdaad besloten tot een verlenging van de beslistermijn van zes maanden met toepassing van een van de in de Procedurerichtlijn opgenomen mogelijkheden voor verlenging.3 Bij brief van 15 mei 2020 is de Tweede Kamer daarover geïnformeerd.4 De ACVZ vindt dat de verlengingsmogelijkheid niet zou kunnen worden toegepast voor de gevolgen van COVID-19. Ik heb wat dit betreft echter de op 16 april jl. gepubliceerde richtsnoeren van de Europese Commissie gevolgd.5

De ACVZ tekent voorts aan dat de zij niet door mij om advies is gevraagd en roept op in toekomstige gevallen, ook als met spoed regelgeving tot stand moet komen, haar in te schakelen.

Uiteraard is het de gebruikelijke gang van zaken dat een wetsvoorstel in consultatie wordt gebracht, zodat ook de ACVZ in de gelegenheid is daarover te adviseren. Gelet op de grote consequenties van het oplopen van de dwangsomverplichtingen – zowel financieel als voor wat betreft de inzet die medewerkers van de IND moeten plegen – heb ik in dit traject echt iedere vertraging willen vermijden. Het voorstel dat zal voorzien in de definitieve afschaffing van de dwangsommen zal wel in consultatie worden gebracht.

Kan de regering aangeven of hier sprake is van een novum als het gaat om de manier waarop de tijdelijkheid wordt geregeld in een wetsvoorstel? Zijn er eerder wetten aanvaard waarbij de beëindiging van de werking van een wet afhankelijk is van de indiening van een nieuw wetsvoorstel voor het eind van een bepaalde datum en vervolgens weer afhankelijk van intrekken dan wel aanvaarden of verwerpen van de wet door de regering c.q. door de Staten-Generaal? Zo ja, om welke wetten gaat het en hoe lang zijn de mogelijke tijdelijke wetten uiteindelijk van kracht gebleven?

De wijze waarop de tijdelijkheid is geregeld, is een variant op de modelbepaling inzake tijdelijke delegatie zoals opgenomen in de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzing 2.39). Dit model luidt:

«Na de plaatsing in [het Staatsblad / de Staatscourant] van een krachtens artikel [...] vastgestelde [algemene maatregel van bestuur / ministeriële regeling] wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de [algemene maatregel van bestuur / ministeriële regeling] onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de [algemene maatregel van bestuur / ministeriële regeling] ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.»

Dit model gaat over tijdelijke delegatie, waarbij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van kracht blijft totdat een nog in te dienen wetsvoorstel tot regeling van het betrokken onderwerp wordt ingetrokken of door een der Kamers wordt verworpen, dan wel tot wet wordt verheven. De strekking is dezelfde als die van artikel 4, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel: de desbetreffende algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling heeft een tijdelijk karakter, maar de feitelijke werkingsduur is afhankelijk van de uitkomst van de parlementaire behandeling van een nog in te dienen wetsvoorstel. In die zin is er geen sprake van een novum, hoewel mij geen wetten in formele zin bekend zijn waarvan de werkingsduur afhankelijk is gesteld van de uitkomst van de parlementaire behandeling van een nieuw wetsvoorstel.

Een belangrijk verschil met het model betreffende tijdelijke delegatie is dat het onderhavige wetsvoorstel een jaar na inwerkingtreding vervalt indien er voor dit tijd géén wetsvoorstel tot definitieve regeling van de dwangsomproblematiek is ingediend. De tijdelijkheid is daarmee hoe dan ook gegarandeerd.

Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat met dit wetsvoorstel de volgende situatie zich kan voordoen: een nieuw wetsvoorstel (zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid van dit onderhavige wetsvoorstel) wordt ingediend binnen een jaar na de inwerkingtreding. Vervolgens kan de behandeling van het nieuwe wetsvoorstel in de Staten-Generaal jaren voortduren en in die periode blijft deze zogenaamde «tijdelijke» wet van kracht. Is de regering het met de leden van GroenLinks eens dat een dergelijke situatie onwenselijk is? Zo niet, kan de regering aangeven welke rechtsstatelijke principes en uitgangspunten van een deugdelijke wetgeving een dergelijke situatie zouden rechtvaardigen?

Ik ben het volledig met deze leden eens dat een dergelijke situatie onwenselijk is en moet worden voorkomen. Daarom herhaal ik hier mijn toezegging die ik tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heb gedaan: ik zal mij ervoor inspannen dat het nieuwe wetsvoorstel begin september in consultatie kan worden gebracht en begin november kan worden ingediend bij de Tweede Kamer. De Kamers bepalen vervolgens natuurlijk hun eigen agenda, maar ik zeg u toe dat ik de schriftelijke vragen die tijdens de behandeling door de Kamers zullen worden gesteld, steeds voortvarend zal beantwoorden.

De reden voor deze werkwijze is dat de regering zo snel mogelijk een eind wil maken aan de dwangsomverplichtingen voor de IND in geval van niet-tijdig beslissen op asielverzoeken. Daarop wordt elders in deze nota naar aanleiding van het verslag al ingegaan. Tegelijkertijd ben ik van mening dat er moet worden voorzien in alternatieve prikkels en maatregelen die er voor zorgen dat binnen de wettelijke termijnen op aanvragen wordt beslist. Ik zal dat deze zomerperiode verder uitwerken, zodat het wetsvoorstel met de definitieve regeling begin september in consultatie kan gaan. Ik vind het wel belangrijk om op te merken dat de urgentie om tijdig en in ieder geval zo spoedig mogelijk te beslissen ook wordt ingegeven door de opvangkosten die per individu fors zullen oplopen bij het uitblijven van een beslissing op de asielaanvraag.

Is de regering het met deze leden eens dat wat door haar met artikel 4, tweede lid van dit wetsvoorstel bedoelde wetsvoorstel beoogt, namelijk «aanpassing van de regels omtrent het verbeuren van dwangsommen voor niet-tijdige beslissingen op grond van de Vreemdelingenwet 2000», materieel overeenkomt met het amendement6 om de Vreemdelingenwet uit te zonderen van de werking van de dwangsomregeling dat tijdens de behandeling en goedkeuring van het wetsvoorstel dwangsom en beroep in 2006 in de Tweede Kamer aan de orde is geweest en is verworpen? De bezwaren die toen door Minister Donner en Minister Pechtold tegen dat amendement naar voren werden gebracht – namelijk dat het niet verenigbaar is met artikel 1 van de Grondwet en de bepalingen van EVRM – zijn nog steeds geldig. Wil de regering met reden omkleed en onderbouwd met relevante artikelen en jurisprudentie aangeven waarom die toen geldende bezwaren nu niet meer zouden gelden? Aan welke aanpassingen denkt zij die wel verenigbaar zouden zijn met het artikel 1 van de Grondwet en het EVRM?

Hiervoor heb ik al toegelicht dat de huidige situatie, waarin moet worden vastgesteld dat met dwangsommen niet het doel wordt bereikt dat daarmee wordt beoogd, een relatief recente is. Uitzonderingen moeten liggen in de aard van de besluitvorming en niet in het feit dat het om vreemdelingen gaat, omdat daar een discriminerend effect in zit. Het wetsvoorstel is hiermee in overeenstemming. Daarin wordt immers een bepaalde categorie besluiten uitgezonderd omdat de Wet dwangsom daarvoor niet effectief is en zelfs averechts werkt. De reden voor de uitzondering is dus niet dat het om vreemdelingen gaat, maar dat het gaat om een categorie besluiten waarvoor de dwangsom niet werkt. Van een discriminerend effect is dan ook geen sprake. Wél moeten er alternatieven komen waarmee daadwerkelijk kan worden bereikt dat een vreemdeling binnen een redelijke termijn een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Een wetsvoorstel met die strekking zal kort na het zomerreces in consultatie worden gebracht.

Minister Donner merkte destijds op dat een oplossing dan maar moest worden gevonden in een verlenging van de beslistermijnen. Dat is echter, zoals bekend, op grond van Europese regelgeving niet mogelijk. Voorts is inmiddels gebleken dat het verbeuren van dwangsommen geen passend middel is om een tijdige beslissing te waarborgen. En dat – het waarborgen dat tijdig wordt beslist – is waar het hier om gaat. Dwangsommen zijn daartoe een middel en zijn geen doel. En voor besluiten op grond van de Vreemdelingenwet 2000 blijkt de dwangsom als middel om het bestuursorgaan tijdig te laten beslissen niet te werken. Daarom moet worden gezocht naar alternatieven, want ook een vreemdeling heeft recht op een tijdige beslissing op zijn verblijfsaanvraag. Dat laatste staat niet ter discussie.

Verder hebben deze leden een aantal vragen in verband met de mogelijke gang naar de civiele rechter. De gang naar de bestuursrechter om een besluit af te dwingen wordt met het wetsvoorstel niet meer mogelijk gemaakt. Het staat de civiele rechter echter open om schadevergoeding te vorderen volgens de regering. Is het ook mogelijk om via de civiele rechter een besluit af te dwingen? Heeft de asielzoeker ook recht op rechtsbijstand om dit te bewerkstelligen? Zo nee, in hoeverre is dit in strijd met het recht op een effectief rechtsmiddel op grond van artikel 47 van het EU-Handvest?

Kan er worden toegelicht in hoeverre een gang naar de civiele rechter door asielzoekers minder tijd en kosten met zich mee zal brengen voor de rechterlijke macht en de IND dan de gang naar de bestuursrechter?

In dit kader zou ik voorop willen stellen dat de tijdelijke wet echt een noodoplossing is. Ik wil hiermee – met de middelen die op korte termijn binnen mijn macht liggen – zo snel mogelijk een eind maken aan de acute financiële problemen door de dwangsommen en de onevenredige belasting vanwege het voeren van procedures tegen niet tijdig beslissen. De IND wordt hierdoor verlamd. Deze oplossing is zeker geen ideale. Zoals al eerder aangegeven vindt ook de regering de uitsluiting van het beroep op de bestuursrechter vanwege niet tijdig beslissen verstrekkend en niet gelukkig. Daarom zal die uitsluiting sowieso niet langer duren dan een jaar en wordt met voorrang gewerkt aan een goed alternatief. Ook als de tijdelijke wet langer dan een jaar van toepassing blijft omdat de definitieve wet nog in behandeling is, keert het beroep op de bestuursrechter dus terug. Een uitzondering voor een jaar is volgens de regering, vanwege de bijzondere situatie, te rechtvaardigen.

Dat de civiele rechter zich in de tijd dat er geen route openstaat bij de bestuursrechter als restrechter bevoegd acht en dat een beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand kan worden gedaan, kan ik niet uitsluiten. Eerder heb ik echter al aangegeven dat het me denkbaar lijkt dat de civiele rechter in die periode, vanwege de bedoelde bijzondere situatie, terughoudend zal zijn in het toewijzen van vorderingen die zien op niet tijdig beslissen door de IND en met het eventueel opleggen van dwangsommen. Het is immers duidelijk dat dwangsommen niet werken. Het is niet aan mij om een opvatting te hebben of en hoe de civiele rechter in de periode dat er geen route openstaat bij de bestuursrechter zijn positie zal innemen, inclusief het eventueel opleggen van dwangsommen, wanneer vorderingen worden ingediend die zien op het niet tijdig beslissen door de IND. Ik kan en wil me uiteraard niet mengen in de vraag of de civiele rechter zich bevoegd kan achten in bepaalde individuele zaken.

De beste manier om een gang naar de civiele rechter (of de bestuursrechter) te voorkomen, is tijdig beslissen door de IND. Daartoe is een Taskforce ingesteld en een verbetertraject ingezet. Er kunnen altijd situaties ontstaan waarin het niet lukt tijdig te beslissen. Voor die gevallen wil ik een zo goed mogelijk alternatief voor de dwangsommen bieden: alternatieve voorzieningen die – anders dan de dwangsommen – wél bewerkstelligen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Zoals al opgemerkt streef ik ernaar dit voorstel begin november in te dienen bij de Tweede Kamer.

Indien asielzoekers de mogelijkheid wordt ontnomen in beroep te gaan tegen niet tijdig beslissen ontstaat de mogelijkheid om op grond van artikel 72, derde lid Vw 2000 (het niet verlenen van een verblijfsvergunning) bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Indien het niet tijdig nemen van een besluit voorgelegd kan worden aan de bestuursrechter op grond van artikel 72, derde lid Vw 2000, is het dan zinvol om asielaanvragen uit te sluiten van de Wet dwangsom, zo vragen de fractieleden van GroenLinks.

Uit de tekst van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 blijkt dat met een beschikking gelijk wordt gesteld een «handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig». Onverkorte handhaving van het begrip «besluit» zoals we dat kennen uit de Algemene wet bestuursrecht zou in de praktijk van het vreemdelingenrecht de nodige problemen opleveren. Veel beslissingen worden immers niet schriftelijk vastgelegd. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de feitelijke inname van een verblijfsdocument of de mondelinge weigering aan de grens door een grensbewakingsambtenaar. Het doel van deze bepaling is dan ook om het voor vreemdelingen mogelijk te maken binnen het bestuursrecht op te komen tegen zo’n soort handeling. Het niet tijdig nemen van een beslissing op een asielaanvraag kan op zichzelf echter niet worden aangemerkt als een handeling in de zin van deze bepaling. Er is immers, hoe onwenselijk ook, uitsluitend sprake van een beslissing die uitblijft. Deze beslissing zal in de toekomst alsnog – en schriftelijk – worden genomen. Tot die tijd heeft het uitblijven van de beslissing geen inhoudelijke consequenties voor de vreemdeling die samenhangen met de aanvraag die is gedaan.

Het niet verlenen van de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt volgens artikel 72, derde lid, wel aangemerkt als handeling waartegen bezwaar en beroep openstaan. Dat ziet echter op de situatie waarbij aan een vreemdeling die is ingereisd op een geldige machtiging tot voorlopig verblijf ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verstrekt. Een ambtshalve verstrekking is geen besluit. Indien de ambtshalve verstrekking niet plaatsvindt, wordt dat als feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig aangemerkt waartegen op grond van artikel 72, derde lid, bezwaar kan worden gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 vinden het belangrijk dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tijdig beslist op aanvragen van een asielzoeker. Op deze wijze is er snel duidelijkheid of iemand geen recht heeft op bescherming op basis van het Vluchtelingenverdrag en zo snel mogelijk moet terugkeren naar het land van herkomst of dat er perspectief is om in Nederland te blijven en zo snel mogelijk in te kunnen burgeren.

Deze leden betreuren het dat door het sterk oplopen van de doorlooptijden van de asielprocedure de IND in toenemende mate wordt geconfronteerd met ingebrekestellingen en beroepen bij niet tijdig beslissen. Dit heeft grote invloed op de levens van mensen die om bescherming vragen op basis van het vluchtelingenverdrag. Hoe langer zij moeten wachten hoe langer het duurt voor zij weten of ze in Nederland mogen blijven en hun nieuwe leven kunnen beginnen, of toch terug moeten naar het land van herkomst.

De leden van de D66-fractie zien ook dat deze situatie aanzienlijke financiële gevolgen heeft omdat volgens de huidige Nederlandse Algemene wet bestuursrecht ook asielzoekers het recht hebben om bij een niet tijdige beslissing op de asielaanvraag een dwangsom te vorderen. Vanwege de grote achterstanden bij de IND lopen de bedragen voor deze dwangsommen momenteel volgens de memorie van toelichting op tot 1 miljoen per week.7 De leden van de fractie van D66 vernemen graag van de regering waar dit bedrag op is gebaseerd.

Er staan op dit moment ongeveer 1500 zaken open waarin de rechter het beroep niet-tijdig beslissen gegrond heeft verklaard, maar waarin de IND niet binnen de door de rechter opgelegde termijn heeft beslist. In die zaken bedraagt de door de rechter opgelegde dwangsom vaak 100 euro per zaak per dag. Bij deze aantallen komt er op dit moment per week circa 1 miljoen euro bij aan te betalen dwangsommen (7 dagen x 100 euro x 1.500 zaken = 1.050.000 euro).

Aanleiding

De leden van de fractie van D66 vragen de regering wat precies de onderliggende oorzaak is van de opgelopen achterstanden bij de IND in de tijdige afhandeling van asielaanvragen. Uit de memorie van toelichting lijkt het alsof de procedures tegen niet tijdig beslissen en de toenemende hoeveelheid dwangsommen voor de IND de belangrijkste obstakels zijn om binnen de geldende termijnen te kunnen beslissen. Is het niet zo dat de bezuinigingen op medewerkers bij de IND en een verhoogde toename van asielaanvragen de belangrijkste oorzaak van deze grote achterstanden zijn? Wanneer begon volgens de regering het recht op het inroepen van een dwangsom te knellen?

De volgende oorzaken voor de opgelopen achterstanden bij de IND in de tijdige afhandeling van asielaanvragen, kunnen worden genoemd:

  • Vroegtijdige afschaling van personeel in 2017.

  • Een licht verhoogde asielinstroom in 2018.

  • Een financieringssystematiek die niet verder reikte dan de korte termijn.

  • Het gegeven dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande werkvoorraad.

  • Het gegeven dat er meer tijd per zaak nodig is omdat het aantal afwijzingen hoger is dan het aantal inwilligingen. Afwijzingen kosten meer tijd.

  • Een tekort aan voldoende opgeleid personeel

De vroegtijdige afschaling personeel in 2017 is dus één van de oorzaken van de opgelopen achterstanden bij de IND. Deze oorzaken droegen bij aan het oplopen van de doorlooptijden bij de IND in 2018 en 2019. Als het gevolg van de opgelopen doorlooptijden op met name spoor 4, wordt de IND sinds 2019 in toenemende mate geconfronteerd met ingebrekestellingen en beroepen bij niet tijdig beslissen die leiden tot dwangsommen. In november 2019 werd duidelijk dat de omvang van de uit te betalen dwangsommen fors hoger was dan in voorgaande jaren. In februari 2020, naar aanleiding van de jaarafsluiting 2019, bleek de omvang van de dwangsomproblematiek vele malen hoger dan in het najaar 2019 werd aangenomen. Om die reden heb ik een Taskforce ingesteld met de opdracht de opgelopen achterstanden zo snel mogelijk weg te werken en de omvang van de dwangsommen zoveel mogelijk te beperken.

Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een overzicht van hoe vaak de afgelopen jaren de ingebrekestelling aan de orde was en in hoeveel gevallen er bij de rechtbank beroep is ingesteld tegen niet tijdig beslissen. Is hier ook een uitsplitsing te geven op nationaliteit, leeftijd en geslacht? Hoeveel van deze zaken zijn uiteindelijk gegrond verklaard?

Het gevraagde overzicht geef ik u hierbij.

Aantal ingebrekestellingen tot 1 juli 2020

Jaar afgedaan

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Eindtotaal

Dwangsombesluit

   

1

142

233

103

315

842

1.746

3.806

4.235

11.423

anderszins afgedaan

2

8

198

3.585

1.637

1.670

3.930

7.150

3.823

4.114

1.992

28.109

Eindtotaal

2

8

199

3.727

1.870

1.773

4.245

7.992

5.569

7.920

6.227

39.532

Onder «anderszins afgedaan» kan worden verstaan een intrekking, een besluit in de bodemprocedure of een ongeldige ingebrekestelling.

Aantal beroepen bij niet tijdig beslissen tot 1 juli 2020

Jaar afgedaan

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Eindtotaal

Gegrondverklaring

6

31

26

12

157

118

816

3.157

1.576

5.899

anderszins afgedaan

3

82

50

34

214

363

582

997

707

3.032

Eindtotaal

9

113

76

46

371

481

1.398

4.154

2.283

8.931

De cijfers van voor 2014 zijn gebaseerd op geconverteerde gegevens en lastig te duiden. Om die reden verstrekt de IND pas een overzicht vanaf 2014. Onder «anderszins afgedaan» kan worden verstaan een intrekking, ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

Nationaliteit, leeftijd en geslacht worden wel door de IND geregistreerd maar zijn niet in detail uit te splitsen op geslacht/leeftijd bijvoorbeeld door gezinssamenhang. Dit betekent dat onder één beroep tegen niet tijdig beslissen meerdere personen (behorend tot een gezin) kunnen vallen.

In 2020 werden de meeste beroepen niet tijdig beslissen ingediend door Syrische (1380), Iraanse (600) en Turkse (410) asielzoekers.

Tijdelijkheid van de wet

In het advies van de Raad van State wordt in gegaan op de tijdelijkheid van de wet. De Raad van State zei hierover het volgende: «Tegen deze achtergrond is, bij wijze van uitzondering, een tijdelijke opschorting van de dwangsomregeling verdedigbaar, totdat de IND weer in staat zal zijn tijdig op verzoeken om asiel te beslissen. Essentieel daarbij is dat de opschorting niet langer duurt dan nodig. Met het oog hierop voorziet het wetsvoorstel er terecht in dat de Minister de Kamer elke drie maanden verslag doet over de hoeveelheid zaken die binnen de wettelijke beslistermijn wordt afgedaan.»8

In deze inschatting vindt de Raad van State dat een tijdelijke opschorting van de dwangsomregeling verdedigbaar is. Echter, uit het debat in de Tweede Kamer over deze wet blijkt dat er nog steeds onduidelijkheid is over deze tijdigheid. Daarom willen de leden van de D66-fractie graag van de regering horen hoe tijdelijk deze wetgeving is.

En hoe moeten deze leden artikelen 4 en 5 van de voorliggende wet lezen als het gaat om de tijdelijkheid van deze wet: kan de wet alsnog permanent worden na een jaar door een verlenging? En hoe zit dat dan wetstechnisch? Worden beide Kamers hierin betrokken?

Hierover kan ik heel duidelijk zijn: deze wet kan niet permanent worden. De wet vervalt ofwel een jaar na inwerkingtreding ofwel, indien voor die tijd een wetsvoorstel tot definitieve regeling van de onderhavige materie wordt ingediend, op het moment waarop dat wetsvoorstel wordt ingetrokken of verworpen, dan wel tot wet wordt verheven en in werking treedt. Een andere mogelijkheid is er niet. De wet kan niet worden verlengd anders dan door de automatische verlenging door het tijdig indienen van een nieuw wetsvoorstel.

Wetstechnisch is het als volgt geregeld. Uitgangspunt is dat deze wet een jaar na inwerkingtreding vervalt (artikel 4, eerste lid). In dat geval herleeft de huidige regeling inzake dwangsommen.

Dit is alleen anders, indien binnen dat jaar een wetsvoorstel wordt ingediend tot definitieve regeling van de onderhavige materie. In dat geval zijn er twee mogelijkheden:

  • 1) Dat nieuwe wetsvoorstel wordt ingetrokken of verworpen, waarna de tijdelijke wet onverwijld bij koninklijk besluit vervalt en de huidige regeling inzake dwangsommen herleeft (artikel 4, eerste lid, onderdeel a); of

  • 2) Dat nieuwe wetsvoorstel wordt door beide Kamers aangenomen, in welke geval de tijdelijke wet vervalt bij inwerkingtreding van de definitieve wet (artikel 4, tweede lid, onderdeel b).

In beide gevallen geldt dat de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen niet-tijdig beslissen één jaar na inwerkingtreding van deze wet herleeft, met dien verstande dat de bestuursrechter geen dwangsom kan opleggen (artikel 5). Dat zal dan gelden totdat de definitieve wet in werking treedt, waarna zal worden gehandeld op grond van de in die wet mogelijk gewijzigde procedures.

Zou de regering willen reageren op het kritische wetsadvies dat de Adviescommissie van Vreemdelingenzaken uitbracht op 16 juni jl. Kan de regering ook reageren op de aanbevelingen in dit advies:

«Neem in het wetsvoorstel een eenduidige vervaldatum op voor de tijdelijke wet;

Wijzig het wetsvoorstel zodat de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter gehandhaafd blijft;

Betrek de verlenging van de beslistermijn in asielzaken met zes maanden bij de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel;

Consulteer de ACVZ ook (op enige wijze) in gevallen waarin met spoed regelgeving tot stand dient te komen»9

In antwoord op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks hiervoor, ben ik inmiddels ingegaan op deze aanbevelingen van de ACVZ

Rechtspositie asielzoekers

De regering stelt: «Een uitzondering voor een jaar is volgens de regering, vanwege de bijzondere situatie, dus te rechtvaardigen en de regering acht het denkbaar dat de civiele rechter in die periode om de gegeven redenen terughoudend zal zijn in het ontvangen van vorderingen die zien op niet tijdig beslissen door de IND.»10 De leden van de D66-fractie constateren dat hiermee de rechtspositie voor asielzoekers voor het komende jaar onder druk komt te staan. Deze leden begrijpen dat met ingang van deze wet een jaar niet mogelijk is voor asielzoekers om bezwaar aan te tekenen en beroepsprocedure te starten. Is hier niet sprake van rechtsongelijkheid? Immers, in andere zaken buiten de asielprocedure blijft deze mogelijkheid wel bestaan. Welke mogelijkheden heeft de asielzoeker dan om bezwaar aan te tekenen tegen uitblijven van beslissingen van de Nederlandse staat?

Na inwerkingtreding van deze wet zullen er een jaar lang binnen het bestuursrecht geen mogelijkheden zijn om op te komen tegen het uitblijven van een beslissing op een asielverzoek. Hiervoor heb ik al geschetst dat ik dit onvermijdelijk vind. Een uitzondering voor een jaar is echter volgens de regering, vanwege de bijzondere situatie, te rechtvaardigen. Zoals opgemerkt werk ik aan een wet waarin voorzieningen zijn opgenomen die – anders dan de dwangsommen – er wel voor kunnen zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Dat voorstel wil ik begin september in consultatie brengen.

Verlenging beslistermijn

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de beslissing van de Staatssecretaris van 15 mei jl. om de beslistermijn in asielzaken te verlengen van zes naar twaalf maanden.11 Deze leden begrijpen dat de regering dit doet op basis van de richtsnoeren van de Europese Commissie waarin wordt overwogen om de noodbepaling van de Procedurerichtlijn – die een verlenging van de beslistermijn mogelijk maakt als er veel asielzoekers tegelijkertijd asielaanvragen – ook in de situatie toe te passen die door de Covid-19-crisis is ontstaan. De leden van de D66-fractie zijn net als de ACVZ verbaasd over deze maatregel omdat door de coronacrisis het aantal asielaanvragen juist is afgenomen. Kan de regering uitleggen waarom zij toch heeft gemeend de beslistermijn te verlengen?

De reden voor de genoemde verlenging is gelegen in de belemmeringen die voorvloeien uit het moeten toepassen van de RIVM-maatregelen bij de behandeling van asielverzoeken. Deze brengen complicaties met zich mee op vele deelterreinen, zoals vervoer en logistiek van zowel asielzoekers alsook, ketenmedewerkers, tolken en advocaten. Daarvoor zijn inmiddels op veel onderdelen oplossingen gevonden, zoals het telehoren. Deze oplossingen maken echter wel dat het asielproces op onderdelen minder efficiënt en tijdrovender is. Dat leidt voor de bestaande voorraad te behandelen asielverzoeken logischerwijs tot een langere behandelduur. Dat er enige tijd minder nieuwe aanvragen zijn binnengekomen, doet voor de te behandelen zaken niet af aan deze constatering. Ook de Europese Commissie heeft gemeend dat dit een valide argument is voor de verlenging.

Welk alternatief komt er in plaats van dwangsommen

Zou de regering nog eens kort willen uiteenzetten waarom in 2012 is besloten de mogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht biedt om een dwangsom te eisen bij niet tijdig beslissen ook van toepassing te laten zijn op asielzoekers die nog geen status hebben in Nederland?

Ook destijds werd daar al verschillend over gedacht. Bij de parlementaire behandeling van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is een amendement om de Vreemdelingenwet 2000 en het toenmalige Soeverein Besluit 1813 (visa) uit te zonderen van de dwangsomregeling ingediend maar verworpen.12 Wel is geregeld dat het verbeuren van een dwangsom na ingebrekestelling (§ 4.1.3.2 van de Awb) na de datum van inwerkingtreding van de wet voor een periode van drie jaar niet zou gelden ten aanzien van beschikkingen, genomen op grond van de Vw 2000 of het Soeverein Besluit van 12 december 1813 (inzake het verlenen van visa). Dit met het doel de regering voldoende tijd te gunnen de organisatie van de IND zo in te richten dat de beslistermijnen zouden kunnen worden gehaald. Deze termijn is op 1 oktober 2012 verstreken. In 2012 was de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen dus al drie jaar in werking.

Hiervoor heb ik al opgemerkt dat uitzonderingen moeten liggen in de aard van de besluitvorming en niet in het feit dat het om vreemdelingen gaat. Relatief recente ervaringen moeten tot de conclusie leiden dat de Wet dwangsom voor de categorie waar we het hier over hebben – beslissingen op asielaanvragen – nu niet langer effectief is en zelfs averechts werkt. Bij de totstandkoming van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen werd een situatie zoals die nu is ontstaan nog niet, in ieder geval niet door iedereen voorzien.

Deze bestaande dwangsomregeling was volgens de inschatting van de ACVZ tot 2017 geen echte belemmering voor de afhandeling van asielverzoeken. Pas in dat jaar kwamen er grote achterstanden. Sindsdien zorgt deze dwangsomregeling volgens de Staatssecretaris van het vergroten van de problemen bij de IND waardoor de achterstanden oplopen en de financiële druk op de begroting groter wordt. De D66-fractie onderkent dat dit voor veel mensen lastig te begrijpen is dat er nu zulke hoge kosten gemaakt moeten worden voor dwangsommen in plaats dat dit geld gebruikt wordt voor een goed functionerende IND.

Tegelijkertijd raakt deze situatie ook de mensen die recht hebben op een tijdige en zorgvuldige afhandeling van hun asielverzoek. Daarom verneemt de D66 fractie graag van de Staatssecretaris welke andere prikkels zij voor ogen heeft om in de toekomst de tijdige afhandeling van asielverzoek wel zorgvuldig en binnen de termijnen te laten verlopen.

Zoals aangegeven moeten er alternatieve maatregelen komen waarmee daadwerkelijk kan worden bereikt dat een vreemdeling binnen een redelijke termijn een beslissing op zijn aanvraag krijgt. De precieze invulling vergt nog nadere uitwerking en overleg met betrokken partijen. Ook zal ik, zoals ik heb toegezegd in de Tweede Kamer op verzoek van de leden van de fractie van de SGP, de komende tijd inventariseren hoe andere lidstaten bevorderen dat tijdig wordt beslist en zal ik dit betrekken bij de uitwerking van het voorstel voor de definitieve wet. Voor zover nu bekend zijn er geen andere EU-lidstaten die de mogelijkheid kennen dat dwangsommen worden verbeurd op de wijze waarop dat tot nu toe in Nederland gebeurt. Om voldoende ruimte te houden bij de uitwerking wil ik nu nog niet teveel vooruitlopen op de invulling in de definitieve wet. Ongetwijfeld zullen we hier bij de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel uitgebreid over van gedachten wisselen. Om aan te geven in welke richting wordt gedacht, wel vast het volgende.

Als gezegd zal de IND naar verwachting begin 2021 weer op orde zijn. Het is dan ook goed denkbaar dat een wettelijke regeling in de eerste plaats zal voorzien in een periodieke rapportage waarin wordt aangegeven in hoeverre in verschillende categorieën vreemdelingenzaken tijdig wordt beslist. Dat is echter een algemeen instrument. Hoe belangrijk ook, kan daarmee niet worden gewaarborgd dat bij een overschrijding van de beslistermijn in een individuele zaak uiteindelijk een beslissing wordt genomen. Als er geen mogelijkheid is het niet naleven van die verplichting aan te vechten, kan het terechte verwijt worden gemaakt dat het nuttig effect van de uit Europees recht voortvloeiende beslistermijnen wordt ondergraven.

Er wordt daarom óók gedacht aan een wettelijk instrument dat er daadwerkelijk voor zorgt dat, bijvoorbeeld als uit de hiervoor bedoelde periodieke rapportages blijkt dat in bepaalde categorieën zaken, een substantieel deel van de te nemen beslissingen langere tijd uitblijft, de beslissingen in de individuele zaken alsnog worden genomen. Dat kan worden beschouwd als een soort veiligheidsklep die in bepaalde – strikt omschreven – gevallen opengaat en waarborgt dat beslissingen niet onevenredig uit de termijn lopen.

IND Organisatie

De leden van de D66-fractie lezen uit het onderzoek van Significant Public13 dat de operationele sturing op de uitvoering van de asielprocedure binnen de IND op diverse niveaus tekortschiet.

Kan de regering aangeven wat voor haar de belangrijkste verbeterpunten zijn voor de IND en op welke termijn deze gehaald moeten worden?

De onderzoekers van Significant concluderen dat de operationele sturing op de uitvoering van de asielprocedure binnen de IND op diverse facetten tekortschiet. Het verbeteren van de operationele sturing vraagt om een integrale en structurele aanpak. Daarnaast geven de onderzoekers aan dat een duidelijke planning in de asielprocedure ontbreekt waardoor overzicht in het aantal te behandelen zaken per locatie ontbreekt en medewerkers te lang bezig zijn met administratieve handelingen betreffende hun asielzaken.

Ik zet in op een verbetertraject over de volle breedte van de aandachtsgebieden. Een verbetertraject van deze omvang heeft grote impact op de organisatie van de IND. Gezien de opgave waar de IND voor staat, ook als gevolg van nieuwe taken en groeiende volumes op andere terreinen, zal de besturing worden versterkt. Om die reden is per 1 mei 2020 de leiding van de IND uitgebreid met een plaatsvervangend hoofddirecteur.

In de onderlinge portefeuilleverdeling heeft de plaatsvervangend hoofddirecteur de opdracht om de maatregelen zoals deze zijn voorgesteld door het bureau Significant te implementeren. Het gaat daarbij onder meer om de realisatie van de vernieuwing van het asielproces. Onderdeel van het vernieuwingsprogramma is een verbeterde sturing en planning, het optimaliseren van data en sturingsinformatie en het operationaliseren van een planningsinstrument voor de gehele asielketen. Er wordt op dit moment gewerkt aan een plan van aanpak. Het verbetertraject loopt door tot eind 2021.

Tevens willen deze leden graag weten op welke wijze deze voorstellen voor verbeteringen kunnen bijdragen aan het wegwerken van huidige achterstanden en het voorkomen van soortgelijke situaties vooral als er weer sprake is van toename van aanvragen.

Voor het wegwerken van de voorraden en het inperken van de omvang van de dwangsommen heb ik een Taskforce ingesteld. Het is het streven van de Taskforce om de zaken die aan haar zijn toebedeeld (per 1 april ruim 14.000) eind 2020 te hebben afgedaan. Om te voorkomen dat in de toekomst een dergelijke situatie optreedt komt er een verbetertraject over de volle breedte van de genoemde aandachtsgebieden, waarbij de aanbevelingen uit de verschillende onderzoeken leidend zullen zijn.

Hoe staat het op dit moment met de voortgang bij het opzetten van een taskforce? Hoeveel mensen zijn er al geworven, hoe staat het met het wegwerken van de achterstanden? Kan de regering ook aangeven op welke wijze de coronacrisis de planning heeft beïnvloed en hoe zij nu de planning voor de komende jaren ziet?

De Taskforce is gestart met het wegwerken van de voorraad van voor 1 april 2020. Inmiddels zijn 180 IND-ers werkzaam bij de Taskforce en zijn er 40 DT&V-ers beschikbaar om de Taskforce te ondersteunen. Op dit moment worden externe medewerkers geworven; de eerste 80 externe medewerkers zijn inmiddels aangenomen en worden opgeleid. De Taskforce heeft tot nu toe circa 2.200 zaken afgedaan. De COVID 19-crisis is gebruikt om de liggende dossiers op orde te brengen en te beslissen in zaken waarin al gehoord was.

Kan de regering hier ook een kostenoverzicht bijvoegen van de implementatie van deze aanbevelingen voor de komende twee jaar?

De IND is op dit moment bezig met het opstellen van de begroting 2021, de kosten voor het verbetertraject zullen in de begroting worden opgenomen. Zodra deze is vastgesteld zullen deze gegevens met uw Kamer worden gedeeld.

Communicatie

Graag vernemen de leden van de D66-fractie hoe de communicatie richting de asielzoeker en gemachtigde zal verlopen, mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen.

Na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen zal er op de internetsite van de IND een bericht worden geplaatst dat het niet meer mogelijk is om een dwangsom te verbeuren. Ook medewerkers van de publieksvoorlichting zullen hierover geïnformeerd worden. Voorts worden ngo’s die nauw betrokken zijn bij de opvang en begeleiding van asielzoekers op de hoogte gesteld en zal de Nederlandse Orde van Advocaten geïnformeerd worden. Gelet op de aandacht die het afschaffen van de dwangsommen heeft gekregen in media wordt overigens aangenomen dat de meeste advocaten van het afschaffen van de dwangsommen op de hoogte zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdA

De Staatssecretaris van J&V heeft meerdere malen uitgesproken dat het om verschillende redenen van groot belang is dat de IND tijdig op aanvragen beslist. Om diezelfde tijdigheid te bevorderen is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in 2009 in werking gesteld en van toepassing verklaard, na een debat waarin specifiek aandacht was voor asielprocedures.

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een tijdelijke opschorting van de genoemde rechten in deze asielprocedures. Inmiddels is bekend dat de regering heeft besloten definitief afscheid te willen nemen van de dwangsomprocedure in asielzaken. De leden van de Partij van de Arbeid-fractie vragen de regering waarom besluiten in asielprocedures moeten worden uitgezonderd van de standaardregeling in de Awb en op welke punten besluiten in asielprocedures afwijken van andere besluiten waarop deze regeling van toepassing is. En waarom is de dwangsom bij besluitvorming in asielprocedures minder wenselijk, dan wel effectief, dan in andersoortige procedures waarop de regeling van toepassing is? Ook vragen deze leden de regering hoe ver zij is in het denken over alternatieve prikkels, nu de regering reeds heeft besloten de bestaande prikkel, de dwangsom, definitief te willen schrappen voor asielprocedures. Deze leden horen ook graag of ook voor andere gebieden die nu onder het standaard Awb-regime vallen een alternatieve prikkel overwogen wordt.

Dát dwangsommen in de asielprocedure niet langer effectief zijn is een gegeven. Waaróm dat zo is, is niet eenvoudig vast te stellen. In de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer, merkte ik in antwoord op vragen van de leden van de SGP-fractie al op dat het bijzondere karakter van de werkzaamheden van de IND, een overheidsinstantie die afhankelijk is van wat er in andere landen en regio’s gebeurt, zeker heeft meegewogen bij de beslissing het verbeuren van dwangsommen ook in de toekomst, als de IND weer op orde is, niet langer te hanteren als middel om tijdig beslissen te waarborgen.14 In antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66 ging ik hiervoor al in op alternatieve voorzieningen die ik voorzie op te nemen in de definitieve wet. Of ook voor andere gebieden die nu onder het standaard Awb-regime vallen een alternatieve prikkel overwogen wordt is mij niet bekend.

In zijn advies heeft de Raad van State zich kritisch getoond tegenover het afsluiten van de beroepsmogelijkheid bij de bestuursrechter. Met de afsluiting van de beroepsmogelijkheid voorkomt men procedures bij de bestuursrechter, maar opent zich de weg naar de civiele rechter. Daarmee blijft er dus, ondanks afsluiting van de beroepsmogelijkheid bij de bestuursrechter, een gerede kans op juridische procedures, en dus werklast en financiële vergoedingen, bestaan. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de meerwaarde is van het, voor de duur van de tijdelijke wet, afsluiten van de eerder bewust door de wetgever gekozen bestuursrechtelijke weg, nu de weg naar de civiele rechter zich dan opent? Ook vragen deze leden de regering waarom niet voor de volledige periode gekozen is voor de werkwijze die, bij verlenging van de duur van de wet, na een jaar gaat gelden, waarbij de bestuursrechtelijke weg open staat zonder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom door de rechter.

In antwoord op vragen van leden van de fracties van GroenLinks en D66 ben ik hiervoor reeds ingegaan op de noodzaak voor een periode van een jaar het beroep op de bestuursrechter uit te sluiten en op de vraag of de civiele rechter zich in die periode bevoegd zal achten.

Welke prikkel heeft de IND na ingang van deze tijdelijke wet om tijdig te beslissen? Voorts vernemen deze leden graag wat de passende prikkel in het nieuwe wetsvoorstel zal zijn. De leden van de PvdA-fractie vernemen ook graag de gedragswetenschappelijke theorie achter deze prikkel. Zij zijn benieuwd naar de argumentatie van de regering om de financiële prikkel te vervangen door een andere, gezien het feit dat in andere domeinen financiële prikkels standaard zijn.

Hiervoor schetste ik al dat er inmiddels verschillende maatregelen zijn getroffen. Er komt een verbetertraject over de volle breedte van alle aandachtspunten en een Taskforce pakt de achterstallige voorraad zaken op. In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie ging ik hiervoor al kort in op alternatieve voorzieningen die in de definitieve wet moeten zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Om voldoende ruimte te houden bij de uitwerking wil ik nu nog niet teveel vooruitlopen op de invulling. Bij de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel komen we hier ongetwijfeld over te spreken.

De Raad van State toont zich eveneens kritisch over het ontbreken van een vaste vervaldatum in de wet. Bij tijdige indiening van een definitief wetsvoorstel kan de Tijdelijke wet een looptijd krijgen die veel langer is dan één jaar. Daarmee kan deze wet ertoe leiden dat rechten die burgers hebben om tijdige besluitvorming door de overheid af te dwingen voor een lange periode afgenomen worden, zonder dat zeker is dat er een goed en passend alternatief komt. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag nadere motivering van de regering waarom het ook na één jaar, waarin de betrokken organisaties ruimte en tijd hebben gekregen om problemen aan te pakken en achterstanden weg te werken, nog ongewenst is om de prikkel van dwangsom (tijdelijk) terug te laten keren, tot er een alternatief aanvaard is.

Hiervoor heb ik al meerdere malen aangegeven dat de regering het verbeuren van dwangsommen, óók als de IND weer wel in staat is tijdig op aanvragen te beslissen, niet langer een passend middel vindt om een tijdige beslissing te waarborgen. Na een jaar keert in ieder geval de mogelijkheid beroep in te stellen tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter terug. Als binnen een jaar na inwerkingtreding van de tijdelijke wet een wetsvoorstel wordt ingediend dat voorziet in de definitieve afschaffing van de dwangsommen, blijft de tijdelijke wet inderdaad automatisch van toepassing, ook als de aanvankelijke geldigheidsduur van een jaar inmiddels is verstreken. Dat is geen ideale situatie maar dient om de parlementaire behandeling van het voorstel voor de definitieve wet te kunnen afronden zonder dat de niet langer gewenste bestaande regels terugkeren. Zoals al meerdere malen aangegeven is het mijn uitdrukkelijke doel dat het voorstel voor de definitieve wet niet alleen tijdig wordt ingediend maar ook zo spoedig mogelijk in werking treedt. Die wet zal voorzien in alternatieve voorzieningen die zo goed mogelijk waarborgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SP

De leden van de SP-fractie constateren dat er sinds vele jaren een structureel probleem is voor de IND bij het tijdig beslissen op asielvergunningsverzoeken. Het wetsvoorstel lijkt op geen enkele manier de structurele oorzaken te adresseren. Klopt dat?

In antwoord op vragen van de leden van GroenLinks gaf ik al aan dat de IND op dit moment tekortschiet. Ook in de toekomst zal mijn inzet primair zijn dat asielaanvragen binnen de bestaande beslistermijnen worden afgedaan. Daar zijn verschillende maatregelen voor getroffen die ik hiervoor al heb genoemd. Zoals ik echter ook al aangaf hebben de consequenties die op dit moment voor de IND voortvloeien uit de procedures tegen niet tijdig beslissen en het tot grote hoogte oplopen van de dwangsomverplichtingen een verlammende uitwerking op de IND. Met deze wet, en de op korte termijn in te dienen wet die gaat voorzien in de definitieve afschaffing van de dwangsommen, wil ik dát aanpakken. Het wetsvoorstel neemt de structurele oorzaken waar de leden van de SP-fractie op doelen niet weg maar bevordert wel dat de andere maatregelen die ik heb getroffen hun effect kunnen hebben. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een definitieve oplossing, uit te werken in het meermalen genoemde wetsvoorstel dat kort na de zomer in consultatie zal gaan.

Tot de structurele oorzaken kunnen in ieder geval worden gerekend: een asielinstroom die groter is dan de IND binnen redelijke termijn kan afhandelen, een structureel tekort aan middelen voor het leveren van deugdelijk werk binnen gestelde termijnen door de IND en een korte-termijn-financieringssystematiek. Onderkent de regering die oorzaken en op welke wijze denkt zij ieder van de genoemde punten aan te pakken, op welke termijn en met welke meetbare doelen?

De belangrijkste meetbare doelen zijn de wettelijke termijnen. Het doel is dat de IND na instelling van de Taskforce in staat is om op de nieuwe instroom, na 1 april 2020, weer binnen de termijnen te kunnen beslissen. COVID-19 heeft invloed op de snelheid waarmee dit doel wordt bereikt.

Met betrekking tot de door de leden van de fractie van de SP genoemde oorzaken wordt opgemerkt dat de asielinstroom is gerelateerd aan internationale ontwikkelingen die slecht of niet beïnvloedbaar zijn. Met een ramingsmethodiek wordt niettemin zo goed als mogelijk voorspeld wat de instroom zal zijn, gekoppeld aan de productiemogelijkheden van de IND. De benodigde middelen, op basis van de raming, zijn beschikbaar gesteld. De korte termijn financiering is aangepast. Met instemming van de Tweede Kamer zijn er extra middelen beschikbaar gesteld voor 2019, 2020 en 2021 om de IND in staat te stellen de achterstanden weg te werken en haar bedrijfsvoering stabiel in te richten. Wel zal blijvend gekeken moeten worden hoe het werkaanbod van de IND zich ontwikkelt.

De Raad van State is uiterst kritisch op het wetsvoorstel en stelt in ieder geval drie aanpassingen voor: de IND moet zo snel mogelijk weer tijdige beslissingen nemen, het beroep tegen het afwijzen van een dwangsom moet instaand blijven en er moet een horizonbepaling in het wetsvoorstel worden opgenomen. Alle drie de voorstellen van de Raad van State legt de regering naast zich neer. Hoe zinvol is een advies van de Raad van State dan nog?

Dat de IND zo snel mogelijk weer tijdige beslissingen moet nemen, deel ik vanzelfsprekend. Ook vanwege de opvangkosten die oplopen bij het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Ook in de toekomst zal dit steeds mijn inzet zijn. Hiervoor heb ik al aangeven welke maatregelen ik heb genomen om dat te bevorderen.

Het advies van de Afdeling advisering is zeker zinvol, alleen al omdat ik door dit advies nog eens goed heb ingezien dat het uitsluiten van het beroep tegen niet tijdig beslissen ongewenst is. Juist vanwege dit advies heb ik het wetsvoorstel zo aangepast dat deze mogelijkheid een jaar na inwerkingtreding van de tijdelijke wet sowieso terugkeert. Het advies van de Afdeling advisering op dit punt heb ik dus niet volledig naast me neergelegd. Hiervoor heb ik in reactie op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en D66 al toegelicht waarom ik uitsluiting van die mogelijkheid voor een periode van een jaar onwenselijk maar ook onvermijdelijk vind.

Al meerdere malen heb ik aangeven dat de regering het verbeuren van dwangsommen, óók als de IND weer wel in staat is tijdig op aanvragen te beslissen, niet langer een passend middel vindt om een tijdige beslissing te waarborgen. Dat de tijdelijke wet van toepassing blijft indien het voorstel voor de definitieve wet tijdig wordt ingediend, dient om de parlementaire behandeling van het voorstel voor de definitieve wet te kunnen afronden zonder dat de niet langer gewenste bestaande regels terugkeren.

De regering benadrukt dat de financiële last van de dwangsommen te zwaar weegt op de begroting van de IND en daardoor ook een goede uitvoering van het werk van de IND belemmert.15 Zet de regering met die redenering de wereld niet op zijn kop? Door structurele tekorten kan de IND immers niet voldoen aan wettelijke termijnen, waardoor dwangsommen uitbetaald moeten worden. Waarom kiest de regering niet voor het oplossen van het structurele tekort?

Er zijn geen structurele tekorten bij de IND. De huidige omvang van de dwangsommen komt voort uit een samenstel van oorzaken dat eerder is gedeeld. De IND is niet in staat om deze volledige omvang van dwangsommen op haar reguliere begroting te dragen. Dat zou ten koste gaan van de middelen die bedoeld zijn om productie te realiseren.

De regering kiest ervoor om de Tijdelijke wet in stand te houden totdat ze een permanente wet goedgekeurd heeft gekregen door het parlement, waarbij de regering nu al stelt dat in die permanente wet de dwangsomregeling zeker niet zal voorkomen, er zullen andere prikkels in dat wetsvoorstel staan. Kan de regering aangeven aan welke prikkels zij denkt? Denkt de regering aan het verlenen van vergunningen indien de beslistermijn niet wordt gehaald? Zo nee, waaraan dan wel?

In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie ging ik hiervoor al kort in op de noodzaak in de definitieve wet alternatieve voorzieningen op te nemen die er – anders dan de dwangsommen – wel voor kunnen zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Van automatische verlening van een vergunning als de beslistermijn niet wordt gehaald zal in ieder geval geen sprake zijn.

De regering verwacht dat de burgerlijke rechter terughoudend zal zijn bij het ontvankelijk verklaren van dwangsomvorderingen, hoewel de Raad van State erop wijst dat hij het afsnijden van een beroep op de bestuursrechter de grondwettelijke weg naar de burgerlijke rechter open zal zijn. Hoe kan in ons rechtsstelsel de regering al op voorhand zeggen wat de houding van de rechter zal zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie.

In antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en D66 ben ik hiervoor reeds ingegaan op de mogelijkheid dat een beroep op de civiele rechter wordt gedaan indien niet tijdig wordt besloten op een asielaanvraag. Ik gaf daar ook aan dat ik me vanzelfsprekend niet kan en wil mengen in de vraag of de civiele rechter zich bevoegd kan achten in bepaalde individuele zaken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

In de inleiding van de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie dat «de procedures tegen niet tijdig beslissen en het tot grote hoogte oplopen van de dwangsomverplichtingen, voor de IND belangrijke obstakels zijn op de weg naar een toekomst waarin weer zo spoedig mogelijk binnen de geldende termijnen wordt beslist.»16 Deze zin verbaast deze leden om twee redenen:

  • De dreiging van een dwangsom zou de IND juist tot grotere activiteit aan moeten aanzetten. Kan de regering uitleggen hoe dit een obstakel kan zijn?

  • Hoe kan het zijn dat een procedure die wordt aangespannen tegen niet-beslissen van de IND de oorzaak zou zijn van dat niet-beslissen? Ook hier graag een uitleg van de regering.

Gelet op de grote hoeveelheden ingebrekestellingen en beroepen niet tijdig beslissen die worden ingediend, de bestaande achterstanden en de beperkte capaciteit bij de IND, kan de IND niet meer iedere zaak waarin een dwangsom loopt met voorrang oppakken. Los van de financiële last, zorgt het oplopen van dwangsomzaken voor allerlei extra werk bij de IND. Dwangsommen moeten geregistreerd worden, medewerkers van de IND moeten, naast het besluit in de hoofdprocedure, ook in steeds meer zaken een dwangsombesluit nemen wat tijd kost, advocaten gaan navraag doen bij de IND of eisen uitbetaling van volgelopen dwangsommen en er worden meer procedures gevoerd bij rechtbanken waar ook IND personeel bij betrokken is.

De IND probeert zaken waarin een dwangsom nog loopt versneld af te doen om zo te voorkomen dat de hoogte van de te betalen dwangsom verder oploopt. Dit heeft ook weer een verstorend effect om de planning. Zaken waarin de dwangsom al helemaal is «volgelopen» blijven dan liggen omdat prioriteit wordt gegeven aan zaken waarin de dwangsom nog beperkt kan worden.

De regering schrijft vervolgens in deze inleiding: «Het onderhavige tijdelijke wetsvoorstel blijft van toepassing totdat het wetsvoorstel dat definitief moet voorzien in de afschaffing van de dwangsommen in werking is getreden.» Wat is de reden dat de regering het onmogelijk wil maken dat in de toekomst, wanneer de IND weer op orde is, een dwangsom kan worden gesteld op het niet tijdig beslissen op een asielverzoek? Een dwangsom is een wettelijk middel om de nakoming van wettelijk voorgeschreven beslistermijnen. Tijdens de totstandkoming van de Wet Dwangsom is uitgebreid besproken dat deze wet ook van toepassing zou zijn voor de IND als prikkel om tijdig te beslissen. Waarom zou deze mogelijkheid nu bij wet uitgesloten moeten worden in het geval dat asielzoekers hun recht op een tijdige beslissing willen afdwingen?

Gebleken is dat het verbeuren van dwangsommen, óók als de IND weer wel in staat is tijdig op aanvragen te beslissen, geen effectief middel is om een tijdige beslissing te waarborgen. Zoals op dit moment blijkt, kan de verplichting dwangsommen te vergoeden tot onevenredige financiële lasten leiden. Verder kan ook in de toekomst de situatie ontstaan dat het moeten voeren van de betreffende procedures zeer nadelige effecten heeft voor andere taken die moeten worden vervuld. Relatief recente ervaringen moeten tot de conclusie leiden dat de Wet dwangsom voor de categorie waar we het hier over hebben – beslissingen op asielaanvragen – nu niet langer effectief is en zelfs averechts werkt. Zoals opgemerkt werk ik met voorrang aan een wet waarin alternatieve voorzieningen worden opgenomen die er – anders dan de dwangsommen – wel voor kunnen zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Dat voorstel wil ik op korte termijn in consultatie brengen.

In de reactie van de regering op het advies van de Raad van State schrijft de regering: «waar het asielaanvragen betreft, (is het) niet in balans dat enerzijds tijdens de procedure in de kosten van de eerste levensbehoeften van aanvragers en gratis rechtsbijstand wordt voorzien, terwijl anderzijds deze aanvragers bij een te late beslissing op de aanvraag grote bedragen kunnen ontvangen.»17 Deze zin brengt de leden van fractie van de ChristenUnie tot de volgende vragen en opmerkingen.

Is de regering het met de leden van de ChristenUnie eens dat het doel bij een dwangsom niet is om de gedupeerde schadeloos te stellen of een tegemoetkoming te geven, maar om het geven van een prikkel aan de organisatie die het recht van de gedupeerde op een tijdige beslissing schendt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de opmerking van de regering in het licht van bovenstaande niet begrijpelijk. Zij leiden uit dit citaat af dat de regering van mening is dat aan asielzoekers het middel moet worden ontzegd dat zij hebben om een beroep te kunnen doen op hun recht op een tijdige beslissing, vanwege het feit dat hen onderdak en levensonderhoud wordt geboden bij aankomst in Nederland. Kan de regering deze redenering verduidelijken?

Ik ben zeker met de leden van de fractie van de ChristenUnie eens dat het doel bij een dwangsom niet is om de gedupeerde schadeloos te stellen of een tegemoetkoming te geven, maar om te bevorderen dat het bestuursorgaan dat nalaat tijdig een beslissing te nemen daartoe wordt aangezet. Zoals hiervoor al meerdere malen benadrukt wordt juist dat doel bij asielzaken echter niet bereikt en wordt gewerkt aan alternatieve voorzieningen.

Met het door de leden van de fractie van de ChristenUnie aangehaalde citaat is niet bedoeld te zeggen dat asielzoekers geen aanspraak zouden moeten kunnen maken op dwangsommen omdat hen onderdak en levensonderhoud wordt geboden. Als het middel zou werken zou dat geen argument zijn. Bedoeld is slechts op te merken dat, omdat het middel van de dwangsommen niet werkt, om de genoemde redenen niet in balans is dat juist deze aanvragers bij een te late beslissing op de aanvraag grote bedragen kunnen ontvangen.

De regering zoekt naar een meer passende prikkel om tijdig beslissen door de IND te bevorderen. Kan de regering de leden van de ChristenUnie antwoord geven op de vraag wat een meer passende prikkel zou kunnen zijn? Aan welke voorwaarden zou een wel passende prikkel moeten voldoen?

In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie ging ik hiervoor kort in op de noodzaak in de definitieve wet alternatieve voorzieningen op te nemen die er – anders dan de dwangsommen – wel voor kunnen zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen. Zoals aangegeven zou in ieder geval moeten worden gewaarborgd dat een beslissing in een individuele zaak uiteindelijke alsnog daadwerkelijk wordt genomen. Om voldoende ruimte te houden bij de uitwerking wil ik nu nog niet teveel vooruitlopen op de invulling in de definitieve wet. Bij de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel komen we hier ongetwijfeld over te spreken.

Wanneer het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal dat betekenen dat een grote som geld niet meer als dwangsom hoeft te worden uitgekeerd. Hoe stelt de regering zich voor om dat, uitgespaarde, geld te gebruiken?

Tot de bekostiging van de dwangsommen is gekomen door verschillende posten uit de JenV-begroting af te romen. De grootste post hierin is de inzet van het eigen vermogen van de IND. Hierdoor bestaat er op dit moment bij de IND geen buffer meer om onvoorziene gebeurtenissen op te vangen in het eigen vermogen. Het inzetten van het uitgespaarde geld is afhankelijk van de omvang van de daadwerkelijk betaalde dwangsommen. In het geval dat deze omvang lager is dan eerder rekening mee werd gehouden dan zullen de financiële middelen behouden blijven voor hun oorspronkelijke doelstelling gericht op een robuuste migratieketen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering er rekening mee houdt dat asielzoekers tegen niet tijdig beslissen zullen gaan procederen bij de civiele rechter, nu de weg bij de bestuursrechter wordt afgesloten. De regering acht het «denkbaar» dat de civiele rechter vanwege de bijzondere situatie en omdat de uitzondering is begrensd tot een jaar «terughoudend zal zijn in het ontvangen van vorderingen die die zien op het niet tijdig beslissen door de IND.»18 Deze leden vragen hoe de regering deze overwegingen zal betrekken bij het definitieve wetsvoorstel. Kan de regering bij de beantwoording ook ingaan op de waarborgen die art. 112 Grondwet en art. 47 Handvest van de grondrechten van de EU bieden voor de toegang tot de rechter?

In antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en D66 ben ik hiervoor reeds ingegaan op de mogelijkheid dat een beroep op de civiele rechter wordt gedaan indien niet tijdig wordt besloten op een asielaanvraag. Ik gaf daar ook aan dat ik me vanzelfsprekend niet kan en wil mengen in de vraag of de civiele rechter zich bevoegd kan achten in bepaalde individuele zaken. Een van de redenen dat in de definitieve wet alternatieve voorzieningen moeten worden opgenomen die er – anders dan de dwangsommen – wel voor kunnen zorgen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen, is juist om ervoor te zorgen dat in de toekomst de asielzoeker tijdig een beslissing ontvangt op zijn asielaanvraag.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Bijlagen bij Kamerstukken II, 2019–2020, 19 637, nr. 2585.

X Noot
2

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, «Advies over voorstel Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND», 16 juni 2020.

X Noot
3

Zie artikel 31 van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)). Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2605.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2005–2006, 29 934, nr. 22.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 3, blz. 2.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 4, blz. 4.

X Noot
9

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, «Advies over voorstel Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND», juni 2020, blz. 3.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 4, blz. 6.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2019–2020, 19 637 / 25 295, nr. 2605.

X Noot
12

Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 22.

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstukken II, 2019–2020, 19 637, nr. 2585.

X Noot
14

Kamerstukken II 2019/20, 35 476, nr. 9, p. 17.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 4, blz. 5–6.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 3, blz. 1.

X Noot
17

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 476, nr. 4, blz. 4.

X Noot
18

Idem, blz. 6.

Naar boven