Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 september 2020
Tijdens het wetgevingsoverleg op 7 september 2020 (Kamerstuk 35 353, nr. 36) over het wetsvoorstel Wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak
van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woonruimte (Wet toeristische
verhuur van woonruimte) (Kamerstuk 35 353) heb ik naar aanleiding van de amendementen met Kamerstuk 35 353, nr. 25 en met Kamerstuk 35 353, nr. 27 met uw Kamer besproken dat een tussenweg mogelijk is wat betreft de mogelijkheid
van het opleggen van verplichtingen aan platforms waar toeristische verhuur van woonruimte
wordt aangeboden. Deze tussenweg bestaat eruit dat, indien dergelijke verplichtingen
via aangenomen amendementen onderdeel gaan uitmaken van het wetsvoorstel, deze verplichtingen
eerst na het doorlopen van de in de Richtlijn Elektronische handel voorgeschreven
notificatieprocedure in werking kunnen treden. Dat betekent dat deze alsdan later
in werking zullen treden dan de mogelijkheden om verplichtingen op te leggen aan de
aanbieders van woonruimte voor toeristische verhuur.
Vanuit uw Kamer is instemmend gereageerd op het voorgaande. Tijdens het wetgevingsoverleg
hebben de leden Smeulders en Koerhuis in dat kader laten blijken dat het door hun
ingediende amendement (Kamerstuk 35 353, nr. 27) hierop zal worden gewijzigd. Gebleken is dat wijziging van de amendementen op dit
punt niet nodig zijn, omdat het wetsvoorstel reeds voorziet in een gedifferentieerde
inwerkingtreding waarbij de verschillende onderdelen op verschillende tijdstippen
in werking kunnen treden. Daarom wijzig ik mijn appreciatie op dit amendement (Kamerstuk
35 353, nr. 27) en laat ik het oordeel over het amendement aan uw Kamer met de kanttekening dat
de betreffende bepalingen eerst in werking kunnen treden nadat de voornoemde notificatieprocedure
is doorlopen. Amendement met Kamerstuk 35 353, nr. 25 is inmiddels ingetrokken.
Verder is op 16 september 2020 door het lid Nijboer een gewijzigd amendement ingediend
(Kamerstuk 35 353, nr. 37, voorheen Kamerstuk 35 353, nr. 21). Het amendement bevat verbeteringen op het punt van wetgevingstechniek. Echter,
inhoudelijk blijft ook bij deze wijzigingen dat het heffen van toeristenbelasting
bij platforms zeer lastig uitvoerbaar is. Daarom ontraad ik het gewijzigde amendement
van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 353, nr. 37).
Tot slot is op 17 september 2020 door de leden Nijboer en van Eijs een gewijzigd amendement
ingediend (Kamerstuk 35 353, nr. 38, voorheen Kamerstuk 35 353, nr. 24). Het amendement is inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van het eerder ingediende
amendement van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 353, nr. 24) waarop mijn appreciatie reeds oordeel kamer luidde. Ik vind het logisch dat de gemeente
het platform, onderbouwd, ervan in kennis kan stellen dat het nachtencriterium van
een bepaalde woonruimte reeds is overschreden en dat een platform vervolgens de advertentie
behorend tot die woonruimte voor de rest van het jaar niet meer toont. Omdat het initiatief
hiertoe is belegd bij de gemeente om verdere overtreding van het nachtencriterium
wordt voorkomen wordt geen handhavingstaak bij het platform gelegd. Daarom is dit
amendement in lijn met de Richtlijn elektronische handel. Ook voor platforms is het
geen onredelijk last om hieraan mee te werken, zeker omdat advertenties niet geheel
verwijderd hoeven te worden maar slechts de rest van het lopende jaar afgeschermd
dienen te worden. Gelet daarop laat ik het oordeel over het gewijzigde amendement
(Kamerstuk 35 353, nr. 38) aan uw Kamer.
Voor de overige ingediende amendementen verwijs ik naar mijn tijdens het wetgevingsoverleg
gegeven oordeel.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren