35 242 Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 10 november 2020

1. Inleiding

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de diverse opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de PVV en de PvdD. In het onderstaande zal ik, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid, daarop ingaan. Ik hou daarbij de volgorde van de opmerkingen en vragen aan en zal waar dat voor de beantwoording dienstig is opmerkingen of vragen samen nemen.

2. Aanleiding

De leden van de fractie van GroenLinks en de leden van de PvdA-fractie geven aan dat ze de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen als een verbetering van de Wiv 2017 beschouwen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen echter in hoeverre en op welke wijze de regering meent dat met de voorgestelde wijzigingen tegemoet wordt gekomen aan de zorgen die naar het oordeel van de leden van deze fractie – onder verwijzing naar de uitslag van het referendum – bestaan over de in de Wiv 2017 opgenomen bevoegdheden tot massaal aftappen van informatie en de mogelijkheid om een bulk met ongelezen informatie te delen met buitenlandse diensten. Ook vragen deze leden op welke punten de regering heeft besloten om niet tegemoet te komen aan de geuite bezwaren en waarom. De leden van de fractie van de PvdA vragen of de uitslag van het referendum aan de in het wetvoorstel opgenomen voorstellen tot verbetering heeft bijgedragen. Ook vragen zij of het effect van de referendumuitslag tot deze voorstellen is beperkt of dat er naar aanleiding van het referendum nog andere voorstellen denkbaar of reeds genomen zijn en, zo ja, welke.

De vragen van de leden van beide fracties hebben betrekking op de opvolging die de regering naar aanleiding van de afwijzende uitspraak van het raadgevend referendum daaraan heeft gegeven. Zoals bekend heeft de regering overeenkomstig het bepaalde in de Wet raadgevend referendum de uitslag van het raadgevend referendum in overweging genomen en bij brief van 6 april 20181 de beide kamers der Staten-Generaal geïnformeerd omtrent het resultaat van die heroverweging en de daaraan verbonden gevolgen. Concreet hield dat allereerst in dat de in de wet opgenomen waarborgen op onderdelen zouden worden verduidelijkt en de ruimte die de wet in de uitvoeringspraktijk biedt zo nodig zou worden ingeperkt. Dat is uitgewerkt in de Beleidsregels Wiv 20172 die gelijktijdig met de Wiv 2017 op 1 mei 2018 in werking zijn getreden en sindsdien door beide diensten worden toegepast. Deze beleidsregels introduceerden de volgende extra waarborgen: (1) dat geen uit OOG-interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens aan een dienst van een ander land zouden worden verstrekt zonder dat daaraan voorafgaand een wegingsnotitie ten grondslag ligt, (2) dat van iedere toestemmingsverlening tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens door de Minister mededeling zou worden gedaan aan de CTIVD, (3) dat de praktijk met betrekking tot de bewaartermijn van de gegevens uit OOG-interceptie zou worden aangepast (invoering jaarlijkse beoordeling), (4) dat de bijzondere bevoegdheden zo gericht mogelijk moeten worden ingezet, (5) dat de diensten aangetroffen gegevens betreffende de gezondheid van een persoon terstond vernietigen, indien de verdere verwerking daarvan niet voldoet aan de in artikel 19, vierde lid, van de wet neergelegde eis en (6) dat indien de diensten bij de verwerking van gegevens stuiten op gegevens die betrekking hebben op een journalist zij die gegevens niet zullen delen met buitenlandse diensten, tenzij dat noodzakelijk is voor de nationale veiligheid. In de brief van 6 april 2018 was voorts toegezegd dat de wegingsnotities die ten grondslag liggen aan een eventuele samenwerkingsrelatie met een dienst van een ander land versneld, dat wil zeggen voor 1 januari 2019, zouden worden vastgesteld. Dit gelet op het feit dat in de discussies in de aanloop naar het raadgevend referendum vaak gesproken werd over de waarborgen in de samenwerking met buitenlandse diensten. De wegingsnotities dienen antwoord te geven op de vraag of met een andere dienst kan worden samengewerkt en, zo ja, wat de aard en intensiteit van die samenwerking kan zijn, waaronder begrepen de mate waarin gegevens verstrekt kunnen worden. Tot slot zou een wetswijziging in gang worden gezet, waarbij – in relatie tot het hiervoor genoemde punt van de versnelde vaststelling van wegingsnotities – de in de Wiv 2017 opgenomen overgangstermijn van twee jaar zou komen te vervallen en dat de eis tot gerichte inzet van bijzondere bevoegdheden wettelijk zou worden vastgelegd. De uitslag van het referendum, dit in reactie op een vraag van de leden van de PvdA-fractie ter zake, was het uitgangspunt voor de voorstellen tot aanscherping in het wetsvoorstel. De regering is van mening dat met dit samenstel van maatregelen en met name ook de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen wijzigingen op adequate wijze aan de uitslag van het referendum tegemoet is gekomen. Daarbij wijst de regering in het bijzonder op de codificatie van de gerichtheidseis, die niet alleen op de inzet van bijzondere bevoegdheden maar ook op die van de algemene bevoegdheden (raadplegen open bronnen en raadplegen informanten) van toepassing is, en de plicht om in alle gevallen van toestemmingverlening door de Minister tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens de CTIVD terstond te informeren.

Zoals in de brief van 6 april 2018 is aangegeven, is in het regeerakkoord overeengekomen dat de evaluatie van de Wiv 2017 binnen twee jaar na volledige inwerkingtreding zal worden gestart. Deze evaluatie ziet behalve op de wet, ook op de hier bedoelde beleidsregels. De daartoe ingestelde evaluatiecommissie onder voorzitterschap van mevrouw R. Jones-Bos is op 1 mei 2020 met haar werkzaamheden begonnen en zal naar verwachting eind dit jaar haar evaluatierapport uitbrengen. Na het uitbrengen van haar rapport zal het kabinet met een reactie komen, waarbij zij in zal gaan op de bevindingen en aanbevelingen van de commissie en de mogelijk daarop volgende wetswijziging.

3. Adviezen en internetconsultatie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering in eerste instantie niet is ingegaan op de kritische consultatiereacties, waaronder die welke betrekking hebben op journalisten en advocaten.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in haar advies over het aan haar voorgelegde wetsvoorstel een vergelijkbare opmerking gemaakt. Naar aanleiding daarvan is, zoals in het nader rapport is gesteld, de memorie van toelichting op onderdelen aangevuld. Zo is bij de artikelsgewijze toelichting op onderdeel E van het wetsvoorstel, welke een aanpassing van artikel 38, tweede lid, van de Wiv 2017, inhoudt, ingegaan op het commentaar van de CTIVD, het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten en de Nederlandse Orde van Advocaten waar het gaat om de procedure van artikel 30 (toestemming rechtbank Den Haag) in relatie tot artikel 38 van de Wiv 2017 (stelselmatig verzamelen van gegevens uit open bronnen). Daarbij is uiteengezet dat het nimmer de bedoeling is geweest om de procedure van artikel 30 van de wet, waarbij is voorzien in toestemming van de rechtbank Den Haag waar het gaat om de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, waarbij mogelijk gegevens kunnen worden verworven inzake de bron van de journalist, en de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een advocaat, waarbij de uitoefening kan leiden tot verwerving van gegevens die betrekking hebben op de vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en diens cliënt, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de uitoefening van de algemene bevoegdheid tot het verzamelen van gegevens uit open bronnen. Immers gegevens in open bronnen zijn openbaar en voor een ieder toegankelijk. Het is gelet op het openbare karakter van de desbetreffende gegevens onwenselijk en onnodig om daarvoor toestemming aan de rechtbank Den Haag te moeten vragen. Het leidt bovendien tot extra uitvoeringslasten voor de diensten. Het thans in de wet neergelegde stelsel van waarborgen inzake de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten en advocaten, aangevuld met de in de beleidsregels neergelegde regel dat het voor de diensten niet is toegestaan om gegevens van personen waarvan de diensten hebben kunnen vaststellen dat deze moeten worden aangemerkt als zijnde journalisten (als zodanig, dus niet uitsluitend omtrent bronnen) aan diensten van andere landen te verstrekken tenzij de nationale veiligheid daartoe noodzaakt, is naar mijn oordeel dan ook toereikend en behoeft geen verdere aanpassing. Er is daarmee geen aanleiding om met vertegenwoordigers van de journalistiek en advocatuur hierover nader contact op te nemen. Waar het gaat om medici, meer in het bijzonder de bescherming van het medisch beroepsgeheim, is reeds voor de inwerkingtreding van de Wiv 2017 per 1 mei 2018 door de AIVD met vertegenwoordigers van de KNMG gesproken over de waarborgen die in de Wiv 2017 zijn opgenomen inzake het medisch beroepsgeheim. In artikel 19, derde lid, van de Wiv 2017 is ter zake bepaald dat de verwerking van gegevens wegens iemands gezondheid niet is toegestaan. Uitsluitend in aanvulling op de verwerking van andere gegevens en slechts voor zover dat voor het doel van de gegevensverwerking onvermijdelijk is kunnen dergelijke gegevens door de diensten worden verwerkt (artikel 19, vierde lid). Op de toepassing daarvan ziet de CTIVD toe. Naar aanleiding van de gesprekken met de KNMG heeft de AIVD op haar website nadere informatie geplaatst over de wijze waarop de dienst met medische gegevens omgaat en voorts heeft ook de KNMG op 13 maart 2018 ter zake op haar website een bericht geplaatst («AIVD verzekert waarborgen medische gegevens in de Wiv»). Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie welke actoren zijn geconsulteerd voor deze wet. Het ontwerp-wetsvoorstel is in de periode juli-augustus 2018 voor consultatie geplaatst op de website www.internetconsultatie.nl, hetgeen een ieder de mogelijkheid bood om op het ontwerp-wetsvoorstel te reageren. Circa 50 personen en organisaties, waaronder het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten, Bits of Freedom en de Nederlandse Orde van Advocaten hebben daarvan gebruik gemaakt; een deel van de respondenten heeft ervoor gekozen om hun reactie niet openbaar te maken. Daarnaast zijn de CTIVD en de TIB omtrent het ontwerp-wetsvoorstel geconsulteerd.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan onderbouwen hoe zij tot de conclusie komt dat met het wetsvoorstel tegemoet wordt gekomen aan de zorgen van de samenleving en of de regering daartoe beschikt over bepaalde opiniepeilingen of onderzoeken.

Naar aanleiding van de uitslag van het referendum heeft de regering besloten de waarborgen van de wet op onderdelen te verduidelijken en de ruimte die de wet in de uitvoeringspraktijk biedt op onderdelen in te perken. Daartoe zijn de Beleidsregels Wiv 2017 vastgesteld. Deze beleidsregels adresseren de zorgen die zijn geuit in het maatschappelijk debat voorafgaand aan het referendum. Het onderhavige wetsvoorstel omvat de inhoud van twee van deze beleidsregels, te weten die inzake de zo gericht mogelijke inzet van bijzondere bevoegdheden en die met betrekking tot de versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten. Zoals hiervoor uiteen is gezet in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie, is het ontwerp-wetsvoorstel vervolgens gedurende twee maanden onderworpen aan internetconsultatie. Dat is weliswaar geen opiniepeiling of onderzoek als waar deze leden op doelen, maar wel een middel dat burgers en organisaties de mogelijkheid biedt om hun opinie ter zake van een ontwerp-wetsvoorstel te uiten. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel (paragraaf 2 Adviezen en internetconsultatie) is nader ingegaan op de ontvangen reacties en de wijze waarop daarop is gereageerd. Mede gelet op de aanpassingen waartoe bepaalde reacties aanleiding hebben gegeven ben en blijf ik van oordeel dat het voorliggend wetsvoorstel – in combinatie met de eerder genoemde beleidsregels – adequaat tegemoetkomt aan de zorgen van de samenleving, met name waar het gaat om onderzoeksopdrachtgerichte interceptie en de samenwerking met buitenlandse diensten.

Tot slot vragen deze leden de regering hoe deze wet (bedoeld zal zijn het wetsvoorstel) recht doet aan de uitslag van het raadgevend referendum of zij daar ook onderzoek naar heeft gedaan. In reactie hierop verwijs ik deze leden naar hetgeen ik eerder in antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA heb opgemerkt.

4. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de wegingsnotities en het afwegingskader voor samenwerking met buitenlandse diensten kan worden gedeeld. Voorts vragen zij voor welke diensten een wegingsnotitie is gemaakt, hoe deze onderling verschillen, of er voor sommige landen zwaarder wordt gewogen dan voor andere en waarop dat is gebaseerd.

Het afwegingskader voor de samenwerking met diensten van andere landen is in artikel 88 van de Wiv 2017 vastgelegd. In artikel 88, eerste lid, wordt de bevoegdheid tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen geregeld. In artikel 88, tweede lid, wordt bepaald dat voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie de dienst aan de hand van de in artikel 88, derde lid, neergelegde (niet-limitatieve) wegingscriteria dient te boordelen of kan worden overgegaan tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie en, zo ja, wat de aard en intensiteit van de beoogde samenwerking kan zijn.

De in de wet opgenomen wegingscriteria betreffen in ieder geval (a) de democratische inbedding van de betreffende dienst, (b) of zij de mensenrechten eerbiedigt, (c) als professioneel en betrouwbaar kan worden aangemerkt, (d) over welke wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden zij beschikt en (e) het door de betreffende dienst geboden niveau van gegevensbescherming. Door de weging aan de hand van deze criteria worden de risico’s van een eventuele samenwerkingsrelatie met de betreffende dienst inzichtelijk. Overigens wordt daarbij ook het belang van de dienst bij de totstandkoming van een samenwerkingsrelatie betrokken. Gelet op de gehanteerde criteria zal de afweging per buitenlandse dienst variëren. Daarbij zijn de wegingsnotities geen statische documenten, aangezien omstandigheden aanleiding kunnen geven om de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie opnieuw te wegen. De wegingsnotities zijn staatsgeheim gerubriceerd en kunnen derhalve niet openbaar worden gemaakt. De wegingsnotities geven immers inzicht met welke buitenlandse diensten de AIVD dan wel de MIVD een samenwerkingsrelatie aan kan gaan, wat de aard is van die (mogelijke) samenwerkingsrelaties, maar bijvoorbeeld ook welke risico’s aan een dergelijke samenwerkingsrelatie kleven. Openbaarmaking zou derhalve zicht geven op de werkwijze van de diensten en dat kan de samenwerking met buitenlandse diensten schaden. Daarmee wordt ook een goede taakuitvoering door de diensten in het kader van de nationale veiligheid geschaad.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering zich nog steeds op het standpunt stelt dat artikel 64 van de wet een regeling behelst voor uitzonderingssituaties, namelijk voor situaties waarbij er geen samenwerkingsrelatie bestaat, en dat die mogelijkheid ook dient te blijven bestaan voor ongeëvalueerde gegevens verkregen uit OOG-interceptie op de kabel. Tevens vragen deze leden of de TIB hierop toezicht kan houden. Voorts vragen zij met welke landen Nederland momenteel een samenwerkingsverband heeft, met welke landen niet en in welke situaties deze uitzondering gemaakt zou kunnen worden.

Artikel 64 is, gelet op het gesloten verstrekkingstelsel dat in de wet is neergelegd, noodzakelijk om in uitzonderingssituaties gegevens – waaronder ook begrepen ongeëvalueerde gegevens – te kunnen verstrekken aan een dienst waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat. Dit is met waarborgen omgeven en uitsluitend mogelijk op grond van een dringende en gewichtige reden. De TIB is op grond van de Wiv 2017 uitsluitend belast met de rechtmatigheidstoets op de inzet van de bijzondere bevoegdheden waarvoor de wet heeft voorgeschreven dat de Minister daarvoor (zelf) toestemming verleent. De uitoefening van bevoegdheden, de verwerving van gegevens daarmee en de verdere verwerking van de verworven gegevens, waaronder begrepen de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan diensten van andere landen, is onderworpen aan het rechtmatigheidstoezicht door de CTIVD. Om het toezicht nog effectiever te laten zijn, voorziet de met het wetsvoorstel beoogde wetswijziging erin dat de CTIVD terstond wordt geïnformeerd over elke verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan diensten van andere landen, ongeacht hoe deze zijn verworven. De CTIVD constateert in toezichtsrapport 65 dat zij gedurende de onderzoeksperiode geen van dergelijke verstrekkingen heeft aangetroffen.3 Deze constatering bevestigt dat deze verstrekkingsmogelijkheid is voorbehouden aan uitzonderingssituaties, in lijn met het gestelde in de memorie van toelichting. Waar het gaat om de vraag met welke diensten een samenwerkingsverband bestaat verwijs ik deze leden naar mijn antwoord dat ik op een vergelijkbare vraag van deze leden heb gegeven.

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de Nederlandse diensten bij het gebruik en de vergaring van data gebonden zijn aan Nederlandse en Europese regels. Zij vragen of het mogelijk is dat data wordt gedeeld met buitenlandse diensten die verdergaande bevoegdheden hebben, waardoor Nederlandse regels kunnen worden omzeild. Voorts vragen zij of het mogelijk is dat data wordt gedeeld met diensten die gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie of technologie van Clearview AI en of het mogelijk is dat buitenlandse diensten data-analyses verrichten over gedeelde data die niet in Nederland is toegestaan of niet mogelijk zijn. Voorziet, vragen deze leden, het voorliggende wetsvoorstel in bescherming hiertegen.

Het voorliggende wetsvoorstel heeft geen betrekking op de door deze leden opgeworpen kwesties. Het wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wiv 2017 en heeft een beperkte strekking. Niettemin wil ik omtrent genoemde kwesties in algemene zin het volgende opmerken, nu de Wiv 2017 immers nadrukkelijk regels stelt omtrent de samenwerking met diensten van andere landen en de mogelijkheid tot verstrekking van gegevens aan dergelijke diensten. Allereerst merk ik op dat aan iedere samenwerking met een buitenlandse dienst een wegingsnotitie ten grondslag dient te liggen aan de hand waarvan wordt bepaald of met een dienst kan worden samengewerkt en, zo ja, wat de aard en intensiteit daarvan kan zijn (artikel 88, tweede lid, van de wet). Die weging vindt in ieder geval plaats aan de hand van de in artikel 88, derde lid, genoemde criteria, waaronder de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de dienst in het desbetreffende land en het door de desbetreffende dienst geboden niveau van gegevensbescherming. Uit analyse van de voor een dergelijke dienst geldende wet- en regelgeving alsmede aan de hand van gegevens uit andere bronnen zal over het algemeen een redelijk beeld kunnen worden verkregen van de wettelijke bevoegdheden die aan een dergelijke dienst zijn toegekend. Dat geldt ook voor het geboden niveau van gegevensbescherming. Nu is geen enkele dienst hetzelfde en dat geldt evenzeer voor de juridische inbedding, de toekomende bevoegdheden e.d. Het is mogelijk dat een dienst van een ander land verdergaande bevoegdheden heeft dan een Nederlandse dienst, maar het omgekeerde kan ook het geval zijn. Ik zie echter niet in hoe bij deling van data met een dienst die verdergaande bevoegdheden heeft dan een Nederlandse dienst de regels die gelden voor de Nederlandse diensten worden omzeild, nu immers het verstrekken van data door de Nederlandse diensten altijd dient te voldoen aan de voor de Nederlandse diensten geldende wetgeving, in casu de Wiv 2017, waarbij het resultaat van de eerdergenoemde weging wordt betrokken. Het is dan ook mogelijk dat gegevens worden gedeeld met diensten die beschikken over de door deze leden genoemde technieken. Overigens zullen andere landen specifieke modus operandi geheimhouden.

De leden van de fractie van GroenLinks spreken hun zorg uit over het standpunt van de CTIVD dat essentiële waarborgen voor de rechtsbescherming van de burger en de invulling daarvan in intern beleid, werkprocessen en de inrichting van technische systemen, zoals instrumenten voor de verplichte interne controle, ontbreken waardoor effectief extern toezicht onvoldoende mogelijk is, aldus de CTIVD. Zij vragen de regering of zij deze zorgen deelt of zij het geschetste beeld herkent en in hoeverre hieraan tegemoet is gekomen.

Zoals is gesteld in de beleidsreactie4 bij de derde voortgangsrapportage van de CTIVD5, zijn zaken die de diensten spoedig op orde konden brengen, zoals het vaststellen van beleid en werkinstructies, inmiddels grotendeels op orde. De verankering hiervan in de werkwijze van de diensten vergt per definitie meer tijd. Het komt daarbij aan op het versterken van weerbarstiger processen zoals het realiseren van een op maat gemaakte technische werkomgeving. Dit is niet eenvoudig of snel te realiseren. De CTIVD toont in de voortgangsrapportage begrip voor de complexiteit van de datahuishouding en ICT infrastructuur bij beide diensten. In de tussentijd kan de CTIVD uiteraard aangeven dat zij van oordeel is dat zij het toezicht niet goed kan uitoefenen. Hiervan is bij de recente onderzoeken en rapporten van de CTIVD niet gebleken. In de vierde (en laatste) voortgangsrapportage6 concludeert de CTIVD dat de diensten in de afgelopen twee jaar hard hebben gewerkt en dat zij een goede koers hebben ingezet. Hierbij komt een belangrijke rol toe aan een goede verankering van de wettelijke zorgplicht voor de rechtmatigheid en kwaliteit van de gegevensverwerking in de organisaties van de beide diensten. Zij hebben de hoge risico’s op dit gebied – geconstateerd in de eerste periode – weten te reduceren tot (bijna) nul. De wijze waarop de zorgplicht (verder) wordt vormgegeven, biedt ook betere mogelijkheden om, naast de bekende diepteonderzoeken, verder in te zetten op systeemtoezicht, aldus de CTIVD.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering het niet opportuun acht dat ook in andere gevallen dan onderzoeksopdrachtgerichte interceptie waarbij data wordt verkregen, bijvoorbeeld via hacks, er sprake dient te zijn van toezicht door de TIB. Ook vragen zij of het klopt dat de AIVD geen toestemming van de Minister nodig heeft en er ook geen TIB-toets plaatsvindt in de gevallen dat de AIVD informatie weet te vergaren in andere gevallen dan onderzoeksopdrachtgerichte interceptie.

In reactie hierop merk ik graag het volgende op. In de wet zijn diverse bijzondere bevoegdheden onderworpen aan de eis dat voor de uitoefening daarvan toestemming is vereist van de Minister en waarbij de mogelijkheid van mandaat is uitgesloten. Het gaat hierbij niet alleen om de bijzondere bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (artikel 48), maar onder meer ook om de bijzondere bevoegdheden tot gerichte interceptie (artikel 47) en het binnendringen in geautomatiseerde werken (hacken; artikel 45). In deze gevallen is ook altijd voorzien in een rechtmatigheidstoets van de TIB op de door de Minister verleende toestemming; zie artikel 36, eerste lid, van de Wiv 2017. Pas nadat de TIB de verleende toestemming rechtmatig heeft geoordeeld, kan tot de uitoefening van de desbetreffende bijzondere bevoegdheid door de dienst worden overgaan. Indien de TIB een door de Minister verleende toestemming als onrechtmatig beoordeelt, vervalt deze van rechtswege (artikel 36, derde lid, van de wet). De gevallen waarin voorzien is in toestemming van de Minister en een TIB-toets betreffen gevallen waarbij de inzet van die bevoegdheden door de aard en het karakter ervan over het algemeen een vergaande beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer inhoudt. Dat is echter niet bij alle bevoegdheden het geval. Zo voorziet de wet bijvoorbeeld ook in de bevoegdheid tot het verzamelen van gegevens door de diensten via de raadpleging van open bronnen en de raadpleging van informanten. Het is niet opportuun om aan de uitoefening daarvan de zware eisen van toestemming van de Minister en een aansluitende TIB-toets te stellen. Temeer nu genoemde bevoegdheden voor alle taken van de diensten beschikbaar dienen te zijn, zoals ook het verrichten van veiligheidsonderzoeken, en de eis van ministeriële toestemming en TIB-toets gelet op de aard en mate van de met deze bevoegdheden gepaard gaande privacybeperking en de gevolgen voor de uitvoerbaarheid door de diensten niet gerechtvaardigd is. Wel is, waar het gaat om het stelselmatig verzamelen van gegevens omtrent personen uit open bronnen de eis gesteld van toestemming van de Minister of namens deze het hoofd van de dienst (met de mogelijkheid van ondermandaat). Dat hangt echter samen met het stelselmatige karakter van de uitoefening van deze bevoegdheid welke erop gericht is om een zo volledig mogelijk beeld van een persoon te krijgen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts wat de AIVD mag doen met de gegevens die buiten onderzoeksopdrachtgerichte interceptie worden vergaard, onder andere of deze gedeeld mogen worden en of er ter zake nog een toets plaatsvindt.

De AIVD is op grond van artikel 8, tweede lid, van de wet belast met onder meer het verrichten van onderzoek naar organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. In het kader van dat onderzoek verzamelt de dienst met behulp van de in de wet neergelegde bevoegdheden gegevens, die vervolgens verder worden verwerkt. Voor alle gegevens die door de dienst worden verzameld en verder verwerkt (waaronder de verstrekking daarvan) geldt dat daarbij voldaan dient te worden aan de wettelijk vastgelegde eis dat dit slechts plaatsvindt voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Wiv 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken en voorts dient de verwerking plaats te vinden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze (artikel 18 Wiv 2017). Waar het gaat om de verstrekking van door de dienst verwerkte gegevens geeft de Wiv 2017 een uitputtende regeling (gesloten verstrekkingensysteem). Zo kan men de hier bedoelde gegevens – al dan niet in bewerkte vorm – onder meer in het kader van een goede taakuitvoering aan derden verstrekken. De verstrekking van gegevens door de diensten is – anders dan bij de inzet van bijzondere bevoegdheden – niet aan een voorafgaande externe toets onderworpen; wel zijn er interne procedures die doorlopen dienen te worden. Op de verstrekking wordt ook toezicht gehouden door de CTIVD. Voor de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een buitenlandse dienst is toestemming van de verantwoordelijke Minister vereist en wordt de CTIVD terstond op de hoogte gesteld.

Onder verwijzing naar het jaarverslag van de TIB waaruit blijkt dat de MIVD namens buitenlandse diensten verzoeken indiende om journalisten en advocaten af te tappen, vragen de leden van de GroenLinks-fractie wanneer de regering het geoorloofd vindt om journalisten en advocaten af te luisteren. Ook vragen zij welk afwegingskader hieraan ten grondslag ligt en of de regering kan aangeven of en hoeveel van dergelijke verzoeken zijn gehonoreerd.

In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks wil ik allereerst het volgende opmerken. In het jaarverslag van de TIB staat vermeld: »De MIVD heeft bij verzoeken voor buitenlandse partnerdiensten een aantal maal selectielijsten overlegd, die journalisten en/of advocaten bleken te bevatten.»» De desbetreffende informatie is er door de MIVD uitgehaald en niet gedeeld met buitenlandse partnerdiensten. De MIVD spant zich in om te voorkomen dat advocaten en personen waarvan de dienst heeft kunnen vaststellen dat deze moeten worden aangemerkt als zijnde journalisten in de selectielijst terugkomen, tenzij dat noodzakelijk is voor de nationale veiligheid. Daarom wordt een handmatige controle toegepast voordat tot een verzoek tot toestemming aan de Minister wordt overgegaan. Naar aanleiding van de constatering van de TIB dat er toch kenmerken van journalisten en advocaten zijn aangetroffen, is deze procedure aangescherpt. De MIVD heeft dit ook aan de TIB gemeld. De TIB heeft sindsdien geen advocaten of journalisten meer op de selectielijst aangetroffen.

Het exacte aantal verzoeken dat is gehonoreerd zou, in combinatie met andere al dan niet openbare informatie, te veel inzicht geven in de werkwijze van de diensten. Deze informatie kan derhalve niet openbaar gemaakt worden.

Wat de vraag betreft wanneer de regering het geoorloofd vindt om journalisten en advocaten af te luisteren, merk ik op dat niemand op voorhand – ook journalisten en advocaten niet – is uitgesloten van een onderzoek door de AIVD of MIVD indien een goede uitoefening van de aan de diensten opgedragen taken daartoe noodzaakt. Wel gelden voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten voor zover de inzet kan leiden tot gegevens omtrent de bron van de journalisten en jegens advocaten voor zover daarmee zicht wordt verkregen op de vertrouwelijke communicatie tussen de advocaat en diens cliënt strikte wettelijke eisen, die zijn neergelegd in artikel 30, tweede en derde lid, van de wet: toestemming van de rechtbank Den Haag met een maximumtermijn van 4 weken, zij het met een verlengingsmogelijkheid (na nieuwe toestemming van de rechtbank). Daarnaast geldt in algemene zin dat de diensten bij de inzet van bevoegdheden – algemeen en bijzonder – altijd gehouden zijn aan de eisen zoals neergelegd in de artikelen 18 en 26 Wiv 2017. Uit artikel 18 volgt onder andere de eis dat de inzet plaats dient te vinden voor een bepaald doel en slechts voor zover noodzakelijk voor een goede uitvoering van de wet. In artikel 26 zijn onder meer de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit neergelegd. Waar het gaat om de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten geldt bovendien dat een zwaardere toetsing aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit wordt toegepast. Tevens moet de specifieke rol van de verschoningsgerechtigde worden gewogen in de beslissing tot inzet van bijzondere bevoegdheden.

Voorts constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat de AIVD de TIB niet altijd volledig en een aantal maal onjuist heeft geïnformeerd. Dit bleek pas nadat de TIB vragen stelde over de verzoeken. Deze leden vragen om hoeveel onderzoeken het gaat en hoe vaak de TIB nadere vragen heeft gesteld aan de AIVD over verzoeken.

De TIB stelt wekelijks vragen over de verzoeken van de AIVD. Een verzoek van de TIB om aanvullende informatie betekent daarbij niet dat de TIB in die gevallen niet volledig is geïnformeerd. Het betreft bijvoorbeeld verzoeken om verduidelijking ten behoeve van de beoordeling van de toestemmingen. Het geval waarin de TIB stelt onjuist geïnformeerd te zijn stamt uit de fase net na de inwerkingtreding van de Wiv 2017. De AIVD en de TIB zijn hierover met elkaar in contact getreden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat volgens de regering de verklaring is voor de daling van het aantal verzoeken dat door de TIB als onrechtmatig verleend is beoordeeld over de periode 1 april 2019 tot 1 april 2020 ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook vragen zij hoe de regering de conclusie van de TIB beoordeelt dat de noodzaak, proportionaliteit en mate van gerichtheid structureel een punt van aandacht is in de beoordeling.

De daling ten opzichte van het jaar daarvoor is het gevolg van de kwaliteitsimpuls die beide diensten hebben gegeven aan de verzoeken. Daardoor is het aantal vermijdbare fouten sterk afgenomen. De TIB noemt noodzaak, proportionaliteit en mate van gerichtheid in relatie tot met hacks verkregen bulkdatasets een punt van aandacht. Aan de evaluatiecommissie is specifiek verzocht te kijken naar het onderwerp bulkdata. Recentelijk zijn nadere regels inzake de verdere verwerking van bulkdatasets vastgesteld. Deze regels hebben een tijdelijk karakter in afwachting van een meer definitieve regeling, waarvoor – naar ik aanneem – de evaluatiecommissie met voorstellen zal komen.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat uit het jaarverslag naar voren komt dat de AIVD doelbewust informatie heeft achtergehouden voor de TIB waardoor «zeer waarschijnlijk» onterecht toegang is gegeven tot een ingrijpende bevoegdheid. Zij vragen of de regering dit kan bevestigen en hoe de regering dit beoordeelt.

De regering kan in algemene zin bevestigen dat indien de TIB onjuist wordt geïnformeerd, het kan voorkomen dat zij op de verkeerde gronden en daarmee onterecht instemt met de inzet van een bijzondere bevoegdheid. Daarom is het cruciaal dat de TIB juist wordt geïnformeerd. Zoals hiervoor aangegeven, stamt het geval waarin de TIB stelt onjuist geïnformeerd te zijn uit de fase net na inwerkingtreding van de Wiv 2017. De AIVD en de TIB zijn hierover met elkaar in contact getreden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen tot slot hoe de regering tegen de bevoegdheden van de TIB aankijkt en of de regering nog ruimte ziet voor uitbreiding van het toezicht. Ook vragen deze leden of de regering overweegt de Wiv 2017 verder aan te scherpen.

Zoals bekend vindt op dit moment een evaluatie van de Wiv 2017 plaats door de Evaluatiecommissie Wiv 2017 onder voorzitterschap van mevrouw R. Jones-Bos. Deze commissie is op 1 mei 2020 met haar werkzaamheden gestart en zal naar verwachting eind dit jaar haar evaluatierapport uitbrengen. In de taakopdracht voor de commissie is neergelegd dat zij in het bijzonder aandacht dient te besteden aan het integrale stelsel van toezicht, waarbij in ieder geval de inrichting, de functie en de plek van de TIB in het bestel, een en ander tegen de achtergrond van het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid, dient te worden onderzocht.7 Het lijkt mij aangewezen eerst de uitkomsten van het evaluatieonderzoek af te wachten alvorens tot overwegingen over eventuele wijzigingen te komen in het stelsel van toetsing en toezicht zoals dat thans in de wet is neergelegd.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de nieuwe artikelen 26 lid 5 en 29 lid 2 de motie-Recourt8 codificeren. Zij vragen of de regering voorziet dat in de toekomst op basis van opgedane ervaringen het criterium «zo gericht mogelijk» nader wordt gespecificeerd.

De regering is in de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel uitvoerig ingegaan op de wijze waarop zij meent dat aan het begrip «zo gericht mogelijk» invulling dient te worden gegeven. Daarbij is aangesloten bij de inzichten van de TIB ter zake. Op dit moment is niet voorzien in een nadere specificering van het criterium. Indien de ervaringen met de toepassing van het criterium in de praktijk daartoe aanleiding geven, zal uiteraard worden bezien of tot een nadere specificatie dient te worden gekomen.

In haar derde voortgangsrapport constateert de CTIVD dat nog onvoldoende invulling wordt gegeven aan de noodzakelijke wettelijke waarborgen voor de rechtsbescherming van de burger en dat er nog steeds sprake is van aanzienlijke risico’s op onrechtmatig handelen. De leden van de PvdA-fractie achten dit zorgwekkend en vragen wat de regering doet om deze risico’s op korte termijn te verkleinen.

Zoals bij de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de fractie van GroenLinks is aangegeven, neemt de regering de conclusies van de CTIVD serieus en wordt er hard gewerkt om de zorgen zoveel mogelijk weg te nemen, bijvoorbeeld door het opstellen van beleid en werkinstructies. Tevens monitoren de diensten de risico’s zoveel als mogelijk al dan niet op geautomatiseerde wijze. Ten aanzien van een ingrijpende bevoegdheid als onderzoeksopdracht gerichte kabelinterceptie is besloten niet over te gaan tot daadwerkelijke interceptie voordat de implementatie van de waarborgen op orde is. Tevens wordt gewerkt aan een op maat gesneden technische werkomgeving. De regering heeft eerder aan de Tweede Kamer laten weten dat zij de Evaluatiecommissie Wiv 2017 heeft gevraagd om de reductie van bulkdata en de geautomatiseerde data-analyse in haar onderzoek te betrekken, omdat de diensten tegen fundamentele knelpunten aanlopen.9 Ook heeft de CTIVD in haar vierde voortgangsrapportage10 geconstateerd dat de risico’s die de CTIVD kort na de inwerkingtreding van de wet heeft onderkend inmiddels grotendeels zijn ondervangen. Zo hebben de diensten op het gebied van de zorgplicht de risico’s op onrechtmatigheden weten te reduceren tot (bijna) nul en is een aantal risico’s op de gebieden van de verplichting tot datareductie en onderzoeksopdracht gerichte interceptie teruggebracht tot «beperkt».

De leden van de PvdA-fractie vragen aansluitend of de wettelijke bepalingen in de met dit wetsvoorstel gewijzigde Wiv 2017 voldoende zijn om de goede uitvoering van de wet naderbij te brengen.

Het doel van onderhavig wetsvoorstel is niet zozeer om de goede uitvoering van de Wiv 2017 naderbij te brengen, maar primair om de wettelijke maatregelen die door de regering zijn voorgesteld in het kader van de heroverweging die naar aanleiding van het referendum over de wet heeft plaatsgevonden in de Wiv 2017 vast te leggen.

De leden van de PvdA-fractie hebben hun zorg uitgesproken over het delen van ongeëvalueerde bulkgegevens met buitenlandse diensten. Zij wijzen erop dat daar wellicht gegevens bij zitten van advocaten, journalisten en mensenrechtenactivisten. De leden vragen hoe kan worden voorkomen dat het werk van deze mensen door het delen van gegevens met buitenlandse diensten in gevaar komt. Ook vragen zij of er van tevoren afspraken worden gemaakt met buitenlandse diensten om ervoor te zorgen dat, wanneer zij op gegevens stuiten van deze drie categorieën van personen, deze gegevens terstond worden vernietigd. En zo ja, welke dat zijn. En zo nee, waarom niet.

De diensten zijn zich ervan bewust dat het uitwisselen van gegevens met buitenlandse diensten zeer zorgvuldig moet gebeuren. Deze uitwisseling is dan ook met verschillende waarborgen omkleed. Zo kunnen alleen rechtmatig vergaarde gegevens worden gedeeld. Ook vindt internationale samenwerking alleen plaats met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten waarmee een samenwerkingsrelatie bestaat. Voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie wordt de aard en intensiteit van de boogde samenwerking door de diensten gewogen. Tevens moet de Minister toestemming geven voor de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens en houdt de CTIVD toezicht op zowel de weging van de buitenlandse dienst als de daadwerkelijke samenwerking. Doorgaans geschiedt de verstrekking van gegevens in het kader van langlopende operationele samenwerking, waarbij afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de verdeling van de inspanningen door de deelnemende diensten in dat kader («division of effort»). De uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens vindt plaats met een select aantal buitenlandse diensten waarvoor een wegingsnotitie is vastgesteld en waaruit blijkt dat op die wijze kan worden uitgewisseld. Wanneer het gaat om ongeëvalueerde gegevens hanteren de diensten extra zware normen. Daarnaast kunnen per verstrekking en per samenwerking aanvullende afspraken worden gemaakt over de verwerking van de verstrekte gegevens. Dit betreft altijd maatwerk waarbij een optimale balans wordt gezocht tussen de goede taakuitvoering van de diensten, waartoe ook de samenwerking met daarvoor in aanmerking komende diensten van andere landen moet worden gerekend, en een zo beperkt mogelijke inbreuk op grondrechten, zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Voorafgaand aan verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een buitenlandse partnerdienst kan een afweging worden gemaakt of het filteren op bepaalde, bij de dienst bekende kenmerken noodzakelijk of proportioneel is. Deze afweging is ingebed in het verzoek om toestemming.

De leden van de fractie van de PvdA-fractie wijzen erop dat bulkdata ook door informanten aan de diensten kan worden aangereikt zonder het vereiste dat de Minister toestemming moet verlenen voor de analyse ervan. Zij vragen hoe de regering hier een «zo gericht mogelijke» benadering garandeert en welke juridische voorzieningen zij treft om die «zo gericht mogelijke» behandeling van door informanten verkregen grote databestanden af te dwingen.

Met de voorgestelde aanpassing van artikel 26 wordt in de wet vastgelegd dat de inzet van bevoegdheden in het kader van het verzamelen van gegevens door de diensten zo gericht mogelijk dient te zijn. Deze gerichtheidseis ziet ook op het raadplegen van informanten. Daarbij geldt overigens dat een informant gegevens altijd op vrijwillige basis verstrekt. Hij is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn keuze om mee te werken, alsmede voor de (hoeveelheid) gegevens die hij verstrekt. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel is uitvoerig ingegaan op de wijze waarop de regering meent dat aan het begrip «zo gericht mogelijk» invulling dient te worden gegeven. In de memorie van toelichting is aangegeven hoe de gerichtheid binnen de context van een inlichtingenonderzoek inhoud kan krijgen. Daarbij is aangesloten bij de inzichten van de TIB ter zake. Bij het bepalen van de mate van gerichtheid moet onder meer rekening worden gehouden met de inlichtingencontext waarin juist naar de tot dan toe ongekende dreiging moet worden gezocht, met de fase waarin het onderzoek zich bevindt, met de noodzaak tot falsificatie, met het tijdselement en de reële technische mogelijkheden. Deze aspecten worden gemotiveerd in het verzoek om toestemming voor de inzet van een bevoegdheid.

De evaluatiecommissie Wiv 2017 zal de omgang met bulkdatasets in haar onderzoek betrekken. Vooruitlopend op de bevindingen van de commissie zijn recentelijk nadere regels inzake de verdere verwerking van bulkdatasets vastgesteld, ook als deze zijn verkregen via een informant. Deze regels zullen een tijdelijk karakter hebben in afwachting van een meer definitieve regeling.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie, onder verwijzing naar het jaarverslag van de TIB, waarom in het onderhavige wetsvoorstel de wetssystematiek en waarborgen die van toepassing zijn op bulkgegevens die worden verworven door middel van onderzoeksopdrachtgerichte interceptie niet van toepassing zijn op de bulkgegevens die door middel van hacks worden verworven.

De onderhavige wetswijziging beperkt zich tot toezeggingen die naar aanleiding van het referendum aan de Kamer zijn gedaan en enkele technische aanpassingen. Het vraagstuk van waarborgen maakt geen deel uit van onderhavig wetsvoorstel. De vraag of waarborgen en verantwoordelijkheden van de diensten in voldoende balans zijn met elkaar vormt onderdeel van de evaluatie. Dit geldt ook voor de omgang met bulkdatasets. Het lijkt mij aangewezen om eerst de uitkomsten van het evaluatieonderzoek af te wachten alvorens tot eventuele wijzigingen op deze punten te komen.

De leden van de PVV-fractie wijzen op de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel waarin wordt gesteld dat de diensten zo goed als redelijkerwijs mogelijk is in het verzoek om toestemming de eis van gerichtheid invullen door de te vergaren gegevens af te bakenen. De leden vragen hoe deze inzet op eisen van gerichtheid zich verhoudt tot een andere passage uit de memorie van toelichting waarin wordt gesteld dat in eerste instantie (veelal) onvermijdelijk zal zijn om bevoegdheden breder in te zetten dan alleen op potentiële targets, omdat misschien in algemene zin wel duidelijk is wie of wat wordt gezocht, maar meer exacte identificerende gegevens nog niet voorhanden zijn. Zij vragen of de regering duidelijk kan aangeven hoe verstrekkend gezocht mag worden als identificerende kenmerken ontbreken en met welke kaders de eis van gerichtheid dan wordt afgewogen.

De wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de eis van gerichtheid is in belangrijke mate afhankelijk van de fase van het inlichtingenonderzoek. In de eerste fase van een onderzoek, waarbij gezocht wordt naar een tot dan toe ongekende dreiging, is vaak nog veel onduidelijk over betrokkenen en hun activiteiten. Daardoor zijn de mogelijkheden om gericht te zoeken, bijvoorbeeld aan de hand van identificerende kenmerken, beperkt. In die gevallen is het onvermijdelijk dat bevoegdheden breder worden ingezet. Naarmate meer bekend wordt kan de eis van gerichtheid steeds scherper worden ingevuld zodat de inzet van bevoegdheden tot het vergaren van gegevens kunnen worden beperkt.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PVV of de regering specifiekere kaders kan aangeven voor «wat redelijkerwijze in hun vermogen ligt» en hoe wordt afgewogen wat wel of niet «redelijk» is. Ook vragen zij of de regering daarbij kan aangeven in hoeverre kosten- en/of ureninzet hierbij een factor zijn.

De diensten hebben beoordelingsvrijheid bij het bepalen wat al dan niet redelijkerwijze in hun vermogen ligt. Hierbij geldt wel dat deze beoordeling gemotiveerd moet worden in het verzoek om toestemming voor de inzet van een bevoegdheid. De TIB kan de door de diensten gemaakte afweging betrekken bij haar rechtmatigheidstoets. Van de diensten kan niet verwacht worden dat zij disproportioneel veel tijd of disproportioneel hoge kosten moeten maken om in een specifiek geval meer gericht te kunnen opereren. In die zin kunnen financiële overwegingen een rol spelen.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering ook een nadere duiding te geven van de afbakening van de gegevens en welke afwegingskaders worden toegepast om te bepalen hoe groot een geografisch gebied mag zijn. Tevens vragen zij hoe de beoordelingskaders voor de mate van gerichtheid worden vastgesteld, gecontroleerd en verantwoord.

De afweging hoe groot een geografisch gebied mag zijn, zal worden bepaald door de onderzoeksopdrachten die worden ontleend aan de Geïntegreerde Aanwijzing Inlichtingen en Veiligheid die door de verantwoordelijke Ministers is vastgesteld.11 Indien een onderzoeksopdracht zich toespitst op het handelen van actoren in bijvoorbeeld het grensgebied Syrië/Irak, dan is de definitie van dat grensgebied bepalend. Dit moet worden verantwoord in de verzoeken tot toestemming voor de inzet van bevoegdheden die worden getoetst door de TIB en waarop ten aanzien van de uitvoering ervan toezicht wordt gehouden door de CTIVD.

In de memorie van toelichting is aangegeven hoe de gerichtheid binnen de context van een inlichtingenonderzoek inhoud kan krijgen. Daarbij is aangesloten bij de inzichten van de TIB ter zake. Bij het bepalen van de mate van gerichtheid moet onder meer rekening worden gehouden met de inlichtingencontext waarin juist naar de tot dan toe ongekende dreiging moet worden gezocht, met de fase waarin het onderzoek zich bevindt, met de noodzaak tot falsificatie, met het tijdselement en de reële technische mogelijkheden. Deze aspecten worden gemotiveerd in het verzoek om toestemming voor de inzet van een bevoegdheid. De TIB zal de door de diensten gemaakte afweging betrekken bij haar rechtmatigheidstoets.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of de regering kan aangeven hoe kan worden uitgesloten dat met de ruime uitleg van «mate van gerichtheid» een doelredenering kan worden geformuleerd waarbinnen een verzoek past en waardoor meer gegevens worden verworven dan noodzakelijk.

Zoals aangegeven bij de beantwoording van de hieraan voorafgaande vraag van de leden van de PVV-fractie wordt bij het bepalen van de mate van gerichtheid rekening gehouden met diverse factoren. Deze factoren worden gemotiveerd in het verzoek om toestemming voor de inzet van een bevoegdheid waarbij doelredeneringen niet zijn toegestaan. De TIB zal de door de diensten gemaakte afweging betrekken bij haar rechtmatigheidstoets.

De leden van de fractie van de PVV vragen tot slot of de regering kan onderbouwen waarom het mogelijk niet kunnen verstrekken van ongeëvalueerde gegevens een onaanvaardbaar risico voor de nationale veiligheid zou zijn terwijl volgens het NRC binnen de Nederlandse veiligheidsdiensten een NCTV-adviseur «radicalisering» werkzaam kan blijven die nauwe (familie)banden heeft met de imam van de Haagse Quba-moskee en die toegang heeft tot de meest gevoelige terrorismezaken. Zij vragen of dit niet een veel groter risico is voor de nationale veiligheid en of de regering kan aangeven of een medewerker met dergelijke banden ook toegang kan krijgen tot via de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderschepte gegevens en hierin bijvoorbeeld selecties in kan maken. Ook vragen zij of bij zo’n selectie altijd sprake van een «vier-ogen-principe» en in hoeverre het risico wordt ondervangen dat bijvoorbeeld een dergelijke medewerker bewust onwelgevallige gegevens uit de onderschepte gegevens filtert.

De regering ziet geen direct verband tussen het delen van ongeëvalueerde gegevens en de genoemde berichten in het NRC Handelsblad. Het delen van ongeëvalueerde gegevens met buitenlandse diensten kan noodzakelijk zijn omdat het niet altijd mogelijk of opportuun is alle gegevens zelf te analyseren alvorens deze te verstrekken. Nederland verwacht ook van andere landen dat zij ongeëvalueerde gegevens delen waarvan zij vermoeden dat deze relevant zijn voor de Nederlandse diensten en daarmee de Nederlandse nationale veiligheid. Medewerkers van de NCTV zijn geen onderdeel van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en kunnen dus ook geen handelingen uitvoeren ten aanzien van deze gegevens.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen op rapport 52 van de CTIVD en het jaarverslag van de TIB waaruit volgens deze leden blijkt dat de bescherming ten aanzien van verschoningsgerechtigden in de praktijk onvoldoende is. Zij vragen of de regering kan uitleggen of, en zo ja, op welke wijze in het ontwerp is gewaarborgd dat de bijzondere positie van verschoningsgerechtigden wordt beschermd.

Het onderhavige wetvoorstel beperkt zich tot toezeggingen die naar aanleiding van het referendum aan de Kamer zijn gedaan en enkele technische aanpassingen. De positie van verschoningsgerechtigden maakt geen deel uit van onderhavig wetsvoorstel. Voor wat betreft de bevindingen van het TIB in haar jaarverslag met betrekking tot selectielijsten en het daarop voor komen van advocaten en journalisten verwijs ik naar hetgeen ik in antwoord op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks ter zake heb gesteld.

De leden van de PvdD-fractie vragen waarom de wegingsnotitie niet in de wet is verankerd en waarom er geen voorafgaande toestemming is vereist van de TIB voordat de gegevensuitwisseling met buitenlandse diensten plaatsvindt.

Ik wijs deze leden er graag op dat de wegingsnotitie reeds een wettelijke grondslag kent, namelijk artikel 88, tweede lid, van de wet. Daarin wordt – aan de hand van de in artikel 88, derde lid, genoemde criteria – bepaald of tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie kan worden overgegaan met een dienst van een ander land en, zo ja, wat de aard en intensiteit van de beoogde samenwerking kan zijn. In dat kader wordt dus onder meer bezien of aan een dergelijke dienst gegevens kunnen worden verstrekt. De TIB speelt hierbij geen rol, nu de wettelijke taak van de TIB is beperkt tot het toetsen op rechtmatigheid van door de Minister verleende toestemmingen voor de uitoefening van bijzondere bevoegdheden. Met de TIB en de CTIVD is wel afgesproken dat indien de diensten, met name bij een verzoek dat betrekking heeft op ongeëvalueerde gegevens en bulkgegevens, reeds het oogmerk hebben om gegevens te delen met buitenlandse diensten, dit in de toestemmingsaanvraag aan de TIB wordt vermeld. Ook zal de voorgenomen wijze van gegevensverwerking in de toestemmingsaanvraag betrokken worden waar dit relevant is voor de beoordeling van de proportionaliteit en de gerichtheid van de verzochte inzet. Op de rechtmatige uitoefening van die bevoegdheden alsmede op de verstrekking van met die bevoegdheden verworven gegevens door de dienst ziet de CTIVD toe.

Voorts vragen deze leden of het juist is dat er striktere waarborgen gelden bij een geautomatiseerde data-analyse die plaatsvindt op gegevens die verzameld zijn met behulp van OOG-interceptie dan bij geautomatiseerde data-analyse op gegevens die op andere wijze zijn verzameld. Indien dit zo is, vragen zij waarom de waarborgen op dat punt niet worden toegespitst en waarom er geen waarborgen gelden die bevoegdheidsonafhankelijk zijn.

De onderhavige wetswijziging beperkt zich tot toezeggingen die naar aanleiding van het referendum aan de Kamer zijn gedaan en enkele technische aanpassingen. Het vraagstuk van bevoegdheidsonafhankelijke waarborgen maakt geen deel uit van onderhavig wetsvoorstel. De vraag of waarborgen en verantwoordelijkheden van de diensten in voldoende balans zijn met elkaar vormt onderdeel van de evaluatie.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat er diverse kritische rapporten van de CTIVD zijn verschenen, maar dat de oordelen van deze toezichthouder niet bindend zijn. Zij pleiten – onder verwijzing naar enkele citaten uit rapporten van de CTIVD – ervoor dat de aanbevelingen van de CTIVD naar aanleiding van geconstateerde overtredingen van de wet door de AIVD of de MIVD altijd moeten worden opgevolgd door de Minister. Zij vragen of de regering kan aangeven wat zij doet met deze kritiek.

De leden van de fractie van de PvdD vragen aansluitend wat het nut is van een toezichthouder die niet bevoegd is de diensten een halt toe te roepen of sancties op te leggen wanneer de wettelijke waarborgen uit de Wiv 2017 worden overschreden.

Het belang van de CTIVD als toezichthouder – te onderscheiden van de functie als externe klachtinstantie die is ondergebracht bij de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD – staat buiten kijf. De CTIVD verricht sinds haar instelling grondig onderzoek naar de rechtmatige uitvoering door de diensten van de Wiv 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken en brengt daaromtrent een rapportage uit die door de Minister met een reactie aan beide kamers van de Staten-Generaal wordt toegezonden. In veruit de meeste gevallen worden de conclusies en aanbevelingen die zij verbindt aan door haar uitgebrachte toezichtsrapportages door de voor de diensten verantwoordelijke Ministers overgenomen en leiden die – waar aan de orde – tot aanpassingen in de werkwijze van de diensten. Voor zover een conclusie of aanbeveling van de CTIVD niet door een Minister wordt overgenomen, wordt in de reactie van de Minister daaromtrent verantwoording afgelegd en kan de Minister daar door het parlement op worden aangesproken. Het is een misvatting te denken dat het belang van de CTIVD als toezichthouder uitsluitend zou kunnen worden afgemeten aan de bevoegdheden die aan haar zijn toegekend; ook met de bevoegdheden die de CTIVD thans tot haar beschikking heeft in combinatie met het gezag dat ze in de loop der jaren heeft opgebouwd en de kwaliteit van haar toezichtsrapportages draagt zij bij aan een rechtmatige uitvoering van de Wiv 2017 en de Wvo door de diensten.

De leden van de PvdD-fractie geven aan dat waar de diensten steeds meer internationaal samenwerken de toezichthouder is gebonden aan nationale grenzen, waardoor – aldus deze leden – een deel van het inlichtingenwerk met de daarbij gedeelde gegeven zich aan het toezicht onttrekt. Zij vragen waarom op dit punt niet in nader toezicht is voorzien.

De CTIVD heeft eerder ook aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Zo is er door de CTIVD samen met vier andere Europese toezichthouders in 2018 een gezamenlijke verklaring uitgebracht («Strengthening oversight of international data exchange between intelligence and security services»). Op verzoek van de Tweede Kamer hebben de Minister van BZK en van Defensie daarop een reactie gegeven.12 In deze reactie is aangegeven dat het door de toezichthouders gestelde belang, namelijk dat de gegevensuitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten in internationaal verband voldoet aan een adequaat niveau van gegevensbescherming, door mij wordt onderschreven en dat hierop kan worden toegezien. Zoals in de brief ook is aangegeven wordt de samenwerking in dit kader tussen nationale toezichthouders binnen de wettelijke kaders door mij toegejuicht. Echter het wijzigen van de Wiv 2017 om het mogelijk te maken dat tussen de toezichthouders in het kader van die samenwerking de uitwisseling van staatsgeheime gegevens mogelijk wordt, stuit op bezwaren. Het door de CTIVD gepercipieerde risico van een toezichtshiaat houdt primair verband met de inrichting van het toezicht op nationaal niveau van de verschillende nationale toezichthouders. Hierin bestaan significante verschillen. Zo voorziet het Nederlandse toezichtsysteem erin dat de CTIVD ook de internationale samenwerking van de diensten kan onderzoeken, hetgeen niet voor elke toezichthouder het geval is. Het wijzigen van de Wiv 2017 ligt dan ook niet in de rede, omdat een eventuele wetswijziging alleen voor de Nederlandse toezichthouder effect zou hebben en niet betekent dat een buitenlandse toezichthouder ook de wettelijke bevoegdheid heeft om staatsgeheime informatie uit te wisselen met de Nederlandse toezichthouder. Daarnaast raakt de uitwisseling van staatsgeheime informatie tussen toezichthouders aan de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid. Voor de samenwerking van de AIVD of de MIVD met buitenlandse diensten en het feit dat er in dat kader staatsgeheime gegevens met die diensten worden gedeeld, zijn de voor de diensten verantwoordelijke Ministers volledig verantwoordelijk en kunnen daarvoor ook door het parlement ter verantwoording worden geroepen. Ook als er bijvoorbeeld sprake is van compromitteren van dergelijke gegevens. Dit geldt niet voor de CTIVD als onafhankelijk toezichthouder. Het voorgaande neemt niet weg dat de Ministers van BZK en van Defensie bij het aangaan van bilaterale of multilaterale afspraken inzake samenwerking tussen diensten aandacht zullen schenken aan het onderwerp toezicht en dat daarover afspraken worden gemaakt.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat de TIB bij de beoordeling van de gerichtheid meeweegt in hoeverre bij verwerving sprake is van het tot een minimum beperken van niet strikt voor het onderzoek noodzakelijke gegevens, gelet op de technische en operationele omstandigheden van de casus. Zij vragen waarom dit criterium niet in de wet is opgenomen. Ook vragen zij of uit de passage waarbij wordt ingegaan op de beginfase van een onderzoek moet worden afgeleid dat de gerichtheidseis op de gegevensverwerking in die beginfase in de praktijk niet toepasbaar zal zijn. En, aldus deze leden, wat blijft er over van de «gerichtheidseis» indien de dienst volhoudt dat zij nog steeds bezig is met «target discovery». Ook vragen zij of de dienst voorbij mag gaan aan de «gerichtheidseis» indien er sprake is van een acute dreiging.

De voor de verzameling van gegevens geldende gerichtheidseis is in iedere fase van het onderzoek van toepassing, maar kan per fase verschillend worden ingevuld. Dat betekent dat ook in de beginfase van een onderzoek bevoegdheden zo gericht mogelijk zullen worden ingezet. Als de diensten bezig zijn met «target discovery», dan betekent dit dat zij de gegevenssets waarbinnen zij nieuwe targets proberen te onderkennen zo gericht mogelijk vergaren. De gerichtheidseis geldt evenzeer bij acute dreiging. In dat geval zal met betrekking tot de gerichtheid echter een andere inspanning van de diensten worden gevraagd dan indien er geen sprake is van een acute dreiging. Binnen de beschikbare tijd kan immers naar alle waarschijnlijkheid niet dezelfde mate van gerichtheid worden bereikt dan indien geen sprake is van acute dreiging. De diensten moeten in een dergelijke situatie de inspanning plegen die gezien de operationele en technische omstandigheden op dat moment redelijkerwijs van hen kan worden gevergd. Dit moet uiteraard verantwoord worden in het verzoek om toestemming. De TIB zal dit meewegen in haar rechtmatigheidsoordeel en de CTIVD kan hierop toezicht houden.

Voorts vragen de leden van de PvdD-fractie of het de dienst is toegestaan om ongericht informatie te verwerven indien een bepaalde «knip» technisch niet kan worden aangebracht in een dataset. Indien dit zo is, dan vragen deze leden hoe zich dit verhoudt tot artikel 26, vijfde lid. Ook vragen zij of de dienst een methode van onderzoek kan kiezen waarbij op voorhand vaststaat dat de door de regering bedoelde «knip» technisch niet mogelijk is.

Het is de diensten niet toegestaan om ongericht informatie te verwerven. Ook als een bepaalde «knip» niet kan worden gemaakt, moet de bevoegdheid zo gericht mogelijk worden ingezet. De diensten kunnen alleen kiezen voor een methode waarbij op voorhand vaststaat dat de «knip» niet mogelijk is, indien er redelijkerwijs geen andere methode is waarmee dezelfde gegevens kunnen worden verworven.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of de dienst vrij is in de keuze om apparatuur aan te schaffen die breder ingezet kan worden dan apparatuur die uitsluitend geschikt is voor een specifieke inzet. Indien dit zo is, dan vragen deze leden wat blijft dan over blijft van de geschiktheidseis.

Van de diensten mag worden verlangd dat ze de beschikbare financiële middelen op een efficiënte manier besteden. Dat kan inhouden dat de aanschaf van apparatuur die breder ingezet kan worden de voorkeur heeft boven apparatuur die uitsluitend geschikt is voor een specifieke gerichte inzet. Ongeacht de technische mogelijkheden die de desbetreffende apparatuur biedt (breed of specifiek inzetbaar) zal uiteraard – rekening houdend met de technische kenmerken van die apparatuur – de inzet zo gericht als mogelijk moeten zijn.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de TIB de vraag heeft gesteld welk waarborgenregime van toepassing is als er breder en minder gericht gegevens zijn verzameld. Zij vragen welke waarborgen er wettelijk zijn geregeld zodat gegevens van onschuldige personen die op die wijze zijn verzameld, niet blijven «hangen» bij de dienst. Ook vragen zij welke waarborgen er zijn die ertoe leiden dat ten onrechte verworven gegevens vernietigd worden en of dat ook gebeurt in de praktijk.

Alle gegevens die zijn verworven met de inzet van een bijzondere bevoegdheid moeten zo spoedig mogelijk op hun relevantie voor het onderzoek waarvoor ze zijn verworven, of voor een ander lopend inlichtingenonderzoek van de desbetreffende dienst, worden onderzocht. Niet-relevante gegevens dienen zo spoedig mogelijk te worden vernietigd. Overigens zijn ten aanzien van de verdere verwerking van bulkdatasets, vooruitlopend op de bevindingen van de evaluatiecommissie over dit onderwerp, recentelijk nadere regels vastgesteld.

De leden vragen voorts of de regering een voorbeeld kan geven van een maatregel die wordt genomen ter bescherming van die gegevens die niet inhoudelijk noodzakelijk zijn voor het onderzoek. In aanvulling hierop vragen zij of niet wordt voldaan aan het criterium van het vijfde lid van artikel 26 indien bescherming niet voldoende mogelijk blijkt en als dit zo is, of de toestemming dan moet worden geweigerd.

De diensten kunnen bijvoorbeeld gegevens afschermen, door te zorgen dat niet alle gegevens in een dataset inzichtelijk zijn voor alle medewerkers van inlichtingenteams. Dat kan onder meer door functiescheiding toe te passen, zodat een dataset waarin gegevens zitten die niet inhoudelijk noodzakelijk zijn voor het onderzoek slechts door een zeer beperkt aantal daartoe aangewezen functionarissen kan worden ingezien. Ook is recentelijk een nadere regeling getroffen voor de verdere verwerking van gegevens die in bulkdatasets zijn opgenomen, waarbij – afhankelijk van de soort bulkdataset – onder meer de toegang daartoe voor nader aan te wijzen functionarissen bij de diensten wordt gereguleerd.

De leden van PvdD-fractie vragen of er consequenties zijn voor de verworven gegevens indien TIB en CTIVD concluderen dat de toestemming niet had mogen worden gegeven en/of het onderzoek niet in overeenstemming met artikel 26, vijfde lid, heeft plaatsgevonden. Zij vragen waarom in de wet op dit punt geen sanctie is opgenomen, wat de consequenties zijn en of de gegevens vernietigd moeten worden. Ook vragen zij of de regering bereid is om in gevallen waarin bij het binnendringen van een geautomatiseerd werk een bredere verwerving plaatsvindt dan strikt noodzakelijk is, een spoedtoetsing aan de TIB te vragen over de rechtmatigheid daarvan. Tevens vragen zij of de regering bereid is de regeling op dit punt aan te passen indien de geldende regelingen niet in die mogelijkheid voorzien.

De diensten kunnen pas tot uitoefening van een bijzondere bevoegdheid overgaan nadat de TIB de door de Minister verleende toestemming rechtmatig heeft geoordeeld. Indien de TIB een door de Minister verleende toestemming onrechtmatig oordeelt, vervalt deze van rechtswege (artikel 36, derde lid, van de wet). De CTIVD brengt rapportages uit waarin zij conclusies trekt en aanbevelingen doet. Wanneer een conclusie of aanbeveling van de CTIVD niet door een Minister wordt overgenomen, wordt in de reactie van de Minister daaromtrent verantwoording afgelegd en kan de Minister daar door het parlement op worden aangesproken.

Zoals hiervoor al is aangegeven op vragen van de GroenLinks-fractie zal de evaluatiecommissie Wiv 2017 aandacht besteden aan het integrale stelsel van toezicht. Het lijkt mij aangewezen om eerst de uitkomsten van het evaluatieonderzoek af te wachten alvorens tot eventuele wijzigingen te komen in het stelsel van toetsing en toezicht zoals dat thans in de wet is neergelegd.

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat in artikel 64, eerste lid, de formulering «dringende en gewichtige reden» wordt gebruikt en dat in reactie op het advies van de Raad van State is aangegeven dat het bij de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens gaat om een situatie waarbij sprake is van een acute noodzaak om dergelijke gegevens te verstrekken. Deze leden vragen waarom dit laatste niet in artikel 64 is opgenomen.

Ik zie geen aanleiding om artikel 64 daarop aan te passen. Het begrippenpaar «dringende en gewichtige reden», dat niet alleen in artikel 64 maar ook in artikel 67 van de wet wordt gehanteerd, lijkt mij reeds voldoende duidelijkheid in deze zin te bieden. Het begrip dringend wijst er immers op dat het moet gaan om een situatie die geen uitstel duldt, ergo acuut of urgent is. Het begrip gewichtig duidt er voorts op dat het (ook) belangrijk dient te zijn.

De leden van de PvdD-fractie vragen waarom de waarborg in artikel 2 van de Beleidsregels Wiv 2017 niet in de wet is verwerkt en of de regering bereid is om – indien de beleidsregel goed uitvoerbaar is – om deze waarborg alsnog in de wet op te nemen.

Artikel 2 van de beleidsregel bepaalt dat ongeëvalueerde gegevens die met de toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48, eerste lid, van de wet zijn verkregen, voor zover het gegevens betreft die zijn verkregen uit toepassing van de bevoegdheid op de kabel, uitsluitend aan een partnerdienst worden verstrekt, indien aan de desbetreffende samenwerkingsrelatie een wegingsnotitie ten grondslag ligt. Er bestaat geen noodzaak om de in deze beleidsregel neergelegde waarborg nog in de wet vast te leggen aangezien voor alle samenwerkingsrelaties van de diensten thans wegingsnotities zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 88 van de wet. Daarbij is niet alleen vastgesteld of er met een dienst van een ander land een samenwerkingsrelatie kan worden aangegaan maar ook, zo ja, wat de aard en intensiteit van die samenwerking kan zijn. In dat kader zal dus ook moeten worden vastgesteld of de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens verkregen via interceptie op de kabel ex artikel 48 Wiv 2017 is geoorloofd. Op het moment dat de beleidsregel werd vastgesteld was daarvan nog geen sprake, maar was wel de toezegging gedaan dat alle wegingsnotities per 1 januari 2019 gereed zouden moeten zijn. De beleidsregel had dan ook het karakter van een overgangsmaatregel.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de Raad van State heeft geadviseerd uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens uitsluitend toe te staan indien er een wegingsnotitie is opgesteld. Zij vragen de regering uit te leggen waarom dat advies niet gevolgd is. Zij vragen of het onmogelijk is om in korte tijd een wegingsnotitie op te stellen en zo ja, waarom dat het geval is. Indien dit niet het geval is vragen zij of de regering bereid is om bestaande aanwijzingsbevoegdheden aan te wenden om van de dienst te verlangen dat zo’n wegingsnotitie wordt opgesteld voordat tot uitwisseling wordt overgegaan.

In artikel 88, tweede lid, van de wet wordt – aan de hand van de in artikel 88, derde lid, genoemde criteria – bepaald of tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie kan worden overgegaan met een dienst van een ander land en, zo ja, wat de aard en intensiteit van de beoogde samenwerking kan zijn. In dat kader wordt ook bezien of aan een dergelijke dienst gegevens kunnen worden verstrekt. Uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens geschiedt in beginsel dus niet zonder wegingsnotitie.

Aan het opstellen en vaststellen van wegingsnotities liggen een grondige voorbereiding, gedegen analyse en zorgvuldige afwegingen ten grondslag. In geval van een acute dreiging ontbreekt de tijd voor het opstellen van een wegingsnotitie in die gevallen waarin nog geen sprake is van een samenwerkingsrelatie. De wet voorziet, indien er geen samenwerkingsrelatie bestaat, in artikel 64 in een regeling voor dergelijke uitzonderingssituaties. Dit laat onverlet dat er voorafgaand aan elke verstrekking van ongeëvalueerde gegevens door de diensten een risico-inschatting wordt gemaakt waarbij de diensten de verantwoordelijkheid hebben om de risico’s zoveel als mogelijk te beperken. Ook geschiedt dergelijke verstrekking enkel na toestemming van de verantwoordelijke Minister.

Artikel 64, derde lid, bepaalt dat de verlening van toestemming tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens terstond aan de CTIVD moet worden gemeld. De leden van de PvdD-fractie vragen in dit verband welke consequentie is verbonden aan een oordeel van de CTIVD dat de toestemming niet had mogen worden verleend. Ook vragen deze leden of de regering bereid is om een voorgenomen toestemming voor een uitwisseling die betrekking heeft op een grote groep Nederlanders vooraf op rechtmatigheid te laten toetsen door de TIB.

Vooropgesteld wordt dat de situatie zoals bedoeld in artikel 64, derde lid, een uitzonderingssituatie regelt. Alleen wanneer sprake is van een dringende en gewichtige reden kunnen de diensten gegevens verstrekken aan een buitenlandse dienst waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat. Zoals aangegeven in de beantwoording van de voorafgaande vraag is het opstellen van een wegingsnotitie een zorgvuldig proces waarmee enige tijd gemoeid is. Wanneer sprake is van een acute dreiging ontbreekt de tijd voor het opstellen van een wegingsnotitie terwijl de verstrekking niet kan worden uitgesteld. Een dergelijke verstrekking vindt slechts plaats na een zorgvuldige risico-inschatting van de diensten en pas nadat de verantwoordelijke Minister toestemming heeft verleend voor de verstrekking. Zoals hiervoor op vragen van de fractie van GroenLinks is gesteld, heeft de CTIVD in toezichtsrapport 65 (over de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten) geconcludeerd dat zij gedurende de onderzoeksperiode geen verstrekkingen op grond van artikel 64, derde lid, heeft aangetroffen. Dit bevestigt dat deze verstrekkingsmogelijkheid zich alleen in uitzonderingssituaties zal voordoen. De melding aan de CTIVD strekt ertoe om de CTIVD erop te attenderen dat de vereiste toestemming voor verstrekking is verleend en stelt de CTIVD in staat om af te wegen of zij haar toezicht wil richten op deze (vorm van) verstrekking. In dergelijke gevallen zal het oordeel van de CTIVD worden meegewogen bij (vergelijkbare) toekomstige situaties.

Waar het gaat om de door deze leden voorgestelde toets door de TIB, wordt opgemerkt dat de taak van de TIB is beperkt tot het toetsen van door de Minister verleende toestemmingen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden. Ik zie geen reden om de TIB een rol te geven wanneer het gaat om verstrekkingen door de diensten. Daar komt bij dat thans de evaluatie van de Wiv 2017 plaatsvindt, waarin, mede naar aanleiding van een verzoek daartoe van de Eerste Kamer, de hele inrichting, de functie en de plek van de TIB in het bestel, een en ander tegen de achtergrond van het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid, wordt onderzocht. Het lijkt mij aangewezen om eerst de uitkomsten van het evaluatieonderzoek af te wachten alvorens tot eventuele wijzigingen te komen in het stelsel van toetsing en toezicht zoals dat thans in de wet is neergelegd.

De beantwoording van de gestelde vragen voor 1 september 2020 is niet mogelijk gebleken, mede in verband met de noodzakelijke interdepartementale afstemming.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken I 2017/18, 34 588, G.

X Noot
3

CTIVD Toezichtsrapport 65 «Over het verstrekken van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten door de AIVD en de MIVD», vastgesteld op 11 september 2019, p. 20.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 34 588 nr. 85.

X Noot
5

CTIVD nr. 66, Voortgangsrapportage III over de invoering van de Wiv 2017, vastgesteld op 06 november 2019.

X Noot
6

CTIVD nr. 69, Voortgangsrapportage IV over de invoering van de Wiv 2017, vastgesteld op 05 augustus 2020.

X Noot
7

Artikel 2 van de Regeling instelling evaluatiecommissie Wiv 2017.

X Noot
8

Kamerstukken II 2016/17, 34 588, nr. 66.

X Noot
9

Kamerstukken I 2019/20, 34 588, M.

X Noot
10

CTIVD nr. 69, Voortgangsrapportage IV over de invoering van de Wiv 2017, vastgesteld op 05 augustus 2020.

X Noot
12

Kamerstukken II 2018/19, 34 588, nr. 82.

Naar boven