Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2018, 24397 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2018, 24397 | beleidsregel |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie,
Gelet op de artikelen 16, 19, derde en vierde lid, 29, tweede lid, 48, vijfde lid, 62, 64, 88, tweede en vierde lid, artikel 89, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
Besluiten:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
de AIVD of de MIVD;
de vastlegging van de uitkomst van de weging als bedoeld in artikel 88, tweede lid, van de wet en die strekt tot het aangaan van een samenwerkingsrelatie als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de wet.
een daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- of veiligheidsdienst van een ander land, zoals bedoeld in artikel 88 van de Wiv 2017.
Ongeëvalueerde gegevens die met toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48, eerste lid, van de wet zijn verkregen, kunnen, voor zover het gegevens betreft die verkregen zijn uit toepassing van de bevoegdheid op de kabel, uitsluitend aan een partnerdienst worden verstrekt, indien aan de desbetreffende samenwerkingsrelatie een wegingsnotitie ten grondslag ligt.
Onverminderd het bepaalde in artikel 89, tweede lid, van de wet, wordt van iedere toestemmingverlening door de Minister tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een partnerdienst, de CTIVD daaromtrent terstond geïnformeerd.
1. Een jaar na de verleende toestemming tot toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48 van de Wiv 2017, voor zover deze betrekking heeft op interceptie van gegevens op de kabel, wordt aan de voor de desbetreffende dienst verantwoordelijke Minister toestemming gevraagd of de aldus verworven gegevens, voor zover zij nog niet op relevantie zijn beoordeeld, voor een aanvullende periode van een jaar mogen worden bewaard. Indien de Minister daarmee heeft ingestemd, kan na afloop van dat jaar opnieuw een verzoek als bedoeld in de eerste volzin bij de Minister worden ingediend. De totale bewaartermijn kan de termijn van drie jaar niet overschrijden.
2. Bij het verzoek om toestemming tot verlenging van de bewaartermijn dient te worden aangegeven waarom de desbetreffende gegevens voor een langere periode dienen te worden bewaard.
3. Indien de Minister de toestemming weigert, worden de desbetreffende gegevens terstond vernietigd.
De toepassing van bijzondere bevoegdheden door de dienst dient zo gericht mogelijk plaats te vinden. Bij het verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 29 van de wet tot de inzet van een bijzondere bevoegdheid, wordt nadrukkelijk aangegeven op welke wijze aan de eis van gerichte inzet van de desbetreffende bijzondere bevoegdheid invulling wordt gegeven.
Indien de diensten bij de verwerking van gegevens stuiten op gegevens betreffende de gezondheid van een persoon en de verwerking niet voldoet aan de in artikel 19, vierde lid, van de wet neergelegde eis, worden deze terstond vernietigd.
1. Indien de diensten bij de verwerking van gegevens stuiten op gegevens die betrekking hebben op een journalist, worden deze gegevens niet gedeeld met een partnerdienst.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een dergelijke verstrekking plaatsvinden, indien dat noodzakelijk is voor de nationale veiligheid.
Deze beleidsregel zal met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 25 april 2018
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) is op 17 augustus 2017 in het Staatsblad gepubliceerd.1 Op 1 september 2017 is de Wiv 2017 gedeeltelijk in werking getreden met het oog op de instelling van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden (TIB) en de uitbreiding van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met het oog op klachtbehandeling.2 Op 21 maart 2018 is een raadgevend referendum over de Wiv 2017 gehouden. Naar aanleiding van de uitslag van dat raadgevend referendum heeft het kabinet bij brief van 6 april 2018 aangekondigd de Wiv 2017 in werking te laten treden op 1 mei 2018 en daarnaast een aantal aanvullende maatregelen te zullen treffen.3 Het kabinet heeft daarbij aangegeven een deel van de aangekondigde maatregelen vast te leggen in beleidsregels. Bijgaande beleidsregels vormen de uitvoering van die toezegging. In onderstaande tabel wordt per beleidsregel verwezen naar de relevante passage in de brief van 6 april 2018.
Beleidsregel |
Brief 6 april 2018 |
---|---|
Artikel 1: definitiebepaling |
|
Artikel 2: geen verstrekking van uit OOG-interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse dienst alleen indien wegingsnotitie voorhanden is |
Uitwerking onderdeel 1 van de brief; pag. 2 Niet in deze beleidsregel vastgelegd is de toezegging dat de wegingsnotities per 1 januari 2019 gereed moeten zijn. Dit onderwerp leent zich niet voor het vastleggen in een beleidsregel; het betreft een opdracht van de ministers aan de diensten |
Artikel 3: informeren CTIVD van iedere toestemmingverlening inzake verstrekking ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse dienst |
Uitwerking onderdeel 1 van de brief; pag. 2. In de brief staat informeren CTIVD bij uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse dienst; in de beleidsregel is echter aangesloten bij de tekst van artikel 89, tweede lid, van de wet (toestemmingverlening) |
Artikel 4: aanpassing bewaartermijn 3 jaar |
Uitwerking onderdeel 2 van de brief; pag. 3 |
Artikel 5: gerichtheid toepassing bevoegdheden (motie Recourt) |
Uitwerking onderdeel 3 van de brief; pag. 3 |
Artikel 6: gegevens betreffende de gezondheid van een persoon vernietigen, tenzij voldaan wordt aan eis artikel 19 lid 4 Wiv 2017 |
Uitwerking onderdeel 5 van de brief; pag. 4. In de brief wordt het begrip medische gegevens gehanteerd; dat komt niet voor in de wet. Aangesloten is bij het begrip gegevens betreffende de gezondheid. |
Artikel 7: gegevens betreffende een journalist worden niet doorgegeven aan een buitenlandse dienst, tenzij dat noodzakelijk is in het kader van de nationale veiligheid |
Uitwerking onderdeel 6 van de brief; pag. 4. |
Deze beleidsregels dienen door de diensten bij de uitvoering van de Wiv 2017 in acht te worden genomen. De Wiv 2017 geeft een uitputtende regeling voor de verwerking van gegevens door de diensten, dus ook voor de gegevens die in het kader van de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken beschikbaar komen. De beleidsregels zullen – waar dat aan de orde is ook in dat kader toepassing dienen te vinden. De beoordeling van de juiste toepassing van deze beleidsregels valt binnen het toezicht van de CTIVD die daarover kan rapporteren aan het parlement.
Op grond van artikel 88, eerste lid, van de wet mogen de diensten samenwerkingsrelaties aangaan met partnerdiensten van andere landen. Daartoe wegen de diensten of zij een samenwerkingsrelatie aangaan en zo ja, wat de aard en de intensiteit van die samenwerking zal zijn. In de Wiv 2017 zijn vijf criteria opgenomen waaraan die samenwerking wordt getoetst. De uitkomst van die weging en de beslissing om vervolgens die samenwerking aan te gaan, wordt vastgelegd in een wegingsnotitie. De voor de desbetreffende dienst verantwoordelijke Minister of het daartoe gemandateerde hoofd van de dienst geeft vervolgens toestemming om de samenwerking aan te gaan. De AIVD en MIVD mogen aan partnerdiensten met wie een samenwerkingsverband bestaat gegevens verstrekken op grond van artikel 89 van de wet. Artikel 2 van de beleidsregels verbiedt het delen van uit OOG-interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens met een buitenlandse dienst waarvoor (nog) geen wegingsnotitie is vastgesteld. Overigens wil het voorhanden zijn van wegingsnotitie nog niet zeggen dat er dan altijd ongeëvalueerde gegevens kunnen worden verstrekt aan die partnerdienst. Dat is immers mede afhankelijk van het resultaat van die weging, waarbij – zoals hiervoor is aangegeven – ook wordt beoordeeld wat de aard van de samenwerking kan zijn. Op de toepassing en de uitvoeringspraktijk van deze bepaling kan de CTIVD rechtmatigheidstoezicht uitoefenen.
In artikel 89, tweede lid, van de wet is bepaald dat ingeval de Minister toestemming heeft verleend tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een partnerdienst en het betreft gegevens verkregen uit de toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48 van de wet (OOG-interceptie), dat dan de CTIVD van die toestemmingverlening terstond op de hoogte wordt gesteld. De meldingsplicht is derhalve beperkt tot verstrekking van de hiervoor bedoelde gegevens. In artikel 3 wordt deze beperking ongedaan gemaakt; voortaan zal van elke toestemmingverlening tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een partnerdienst melding worden gedaan bij de CTIVD, ongeacht de bron van de gegevens.
In artikel 4 wordt de in de eerdergenoemde brief van 6 april 2018 aangekondigde aanpassing van de praktijk van de bewaartermijn van drie jaar, waar het gaat om gegevens verkregen uit onderzoeksopdrachtgerichte interceptie op de kabel, vastgelegd. In artikel 48, vijfde lid, van de wet is een maximale bewaartermijn van drie jaar opgenomen ten behoeve van een gegevensverwerking als bedoeld in artikel 49 (search) en 50 (selectie). Gedurende die drie jaren zijn de diensten verplicht om deze gegevens te beoordelen op relevantie voor het onderzoek waarvoor deze gegevens zijn verworven alsmede enig ander lopend onderzoek; indien de gegevens niet relevant zijn, dienen deze te worden vernietigd. Met de in artikel 4 neergelegde beleidsregel wordt telkens een jaar na de verleende toestemming tot toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48 van de wet, voor zover deze betrekking heeft op interceptie van gegevens op de kabel, aan de voor de desbetreffende dienst verantwoordelijke Minister toestemming gevraagd of de aldus verworven gegevens, voor zover zij nog niet op relevantie zijn beoordeeld, voor een aanvullende periode van een jaar mogen worden bewaard. Een dergelijk verzoek kan vervolgens nogmaals worden gedaan nadat het eerste verzoek tot verlenging door de Minister is gehonoreerd (totdat de maximale bewaartermijn van drie jaar is bereikt). Een verzoek om verlenging van de bewaartermijn moet door de diensten worden toegepast per set gegevens die met een verleende toestemming ex artikel 48 Wiv 2017 zijn verkregen. De diensten zullen in het verzoek om toestemming dienen aan te tonen waarom de desbetreffende gegevens nog voor een periode van een jaar dienen te worden bewaard. Een door de Minister verleende toestemming is niet onderworpen aan een toets door de TIB. Wel zal de CTIVD in het kader van haar toezichthoudende taak erop kunnen toezien of de diensten zich aan de beleidsregel houden en of er sprak is van een dragende motivering voor de verlenging van de termijn met een jaar. Indien de Minister op een verzoek om toestemming voor verlenging van de bewaartermijn afwijzend beslist, zullen de desbetreffende gegevens door de dienst terstond dienen te worden vernietigd. Overigens zullen de niet op hun relevantie beoordeelde gegevens zonder meer na drie jaar dienen te worden vernietigd; dit vloeit rechtsreeks uit de wet voort.
Overeenkomstig de door de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Buitenweg (Kamerstukken II 2017-2018, 34 588, nr. 74) zullen eventuele wijzigingen van de beleidsregel met betrekking tot de bewaartermijnen eerst aan de Tweede Kamer worden voorgelegd alvorens deze te wijzigen.
In de brief van 6 april 2018 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangegeven dat een beleidsregel zal worden opgesteld die vastlegt dat, in het verlengde van de motie Recourt (Kamerstukken II 2016/2017, 34 588, nr. 66), de inzet van bevoegdheden door de diensten zo gericht mogelijk dient te zijn. Onderhavig artikel legt dit uitgangspunt – vooruitlopend op een daartoe strekkende wetswijziging – vast. Zo wordt in algemene zin bepaald dat de toepassing van de bijzondere bevoegdheden door de diensten zo gericht mogelijk dient plaats te vinden. Daarnaast wordt bepaald dat in een verzoek om toestemming voor de uitoefening van bijzondere bevoegdheden, waaraan artikel 29, tweede lid, enkele minimumvereisten stelt, ook nadrukkelijk aangegeven dient te worden op welke wijze aan de eis van gerichte inzet van de desbetreffende bijzondere bevoegdheid invulling dient te worden gegeven. Dit komt derhalve bovenop cq. ligt deels in het verlengde van de wettelijke eis dat de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid noodzakelijk (artikel 28), proportioneel en subsidiair (artikel 26) dient te zijn, hetgeen eveneens in het verzoek om toestemming moet zijn aangetoond. Bij de beoordeling van het verzoek om toestemming zal de voor de desbetreffende dienst verantwoordelijke Minister zich ervan dienen te vergewissen of aan de eis van gerichtheid op adequate wijze is voldaan. In de gevallen waarin een rechtmatigheidstoets door de TIB is voorzien – hetgeen het geval is in alle gevallen waarbij de wet de Minister aanwijst als de instantie die (bij uitsluiting van de mogelijkheid van mandaat) toestemming dient te verlenen – zal deze de wijze waarop aan de eis van gerichtheid is voldaan in haar beoordeling dienen te betrekken. Tot slot kan ook de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) in het kader van haar toezichthoudende taak daarop toezien en aan het parlement daarover rapporteren.
De diensten zijn op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet slechts onder strenge voorwaarden bevoegd om gegevens die betrekking hebben op de in artikel 19, derde lid, van de wet bedoelde kenmerken, waaronder die betreffende gezondheid van een persoon, te verwerken. Een dergelijke verwerking mag slechts plaats vinden in aanvulling op de verwerking van andere gegevens die men omtrent die persoon reeds verwerkt en slechts voor zover dat voor het doel van de gegevensverwerking onvermijdelijk is. In artikel 6 wordt thans nadrukkelijk bepaald dat indien de dienst bij de verwerking van gegevens stuit op gegevens betreffende de gezondheid – fysiek of psychisch – van een persoon en deze verwerking niet voldoet aan het bepaalde in artikel 19, vierde lid, deze terstond dienen te worden vernietigd. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat dit dus ziet op die gegevens waarvan de diensten hebben onderkend dat het om dergelijke gegevens gaat.
In artikel 7 is voorzien in extra bescherming van de gegevens die betrekking hebben op journalisten. Dat ziet dus niet zo zeer op de bescherming van diens bronnen, aangezien de wet daar reeds een regeling voor treft (artikel 30, tweede lid, van de wet), maar op de journalist zelf. Uitgangspunt is dat ingeval de diensten bij de verwerking van gegevens stuiten op gegevens betreffende een journalist, deze niet worden gedeeld met een partnerdienst. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien de verstrekking noodzakelijk is in het kader van de nationale veiligheid. De CTIVD kan daarop toezicht houden.
De nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 treedt op 1 mei in werking. Dat geldt ook voor alle daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Ook deze beleidsregels zullen, overeenkomstig de toezegging van de Minister van BZK aan de Tweede Kamer, per die datum in werking treden.
Tijdens de behandeling van de reactie van het kabinet op de uitkomst van het raadgevend referendum Wiv 2017 is uitdrukkelijk gevraagd om deze beleidsregels ook aan het publiek ter beschikking te stellen. Plaatsing in de Staatscourant is doorgaans het daarvoor gebruikelijke kanaal; via www.overheid.nl kunnen immers alle overheidsregelingen worden geraadpleegd. Hoewel niet als zodanig bepaald, zullen de beleidsregels ook op de websites van de AIVD en het Ministerie van Defensie worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Brief van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie van 6 april 2018, Kamerstukken II 2017/18, 34 588, nr. 70.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-24397.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.