35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 17 december 2019

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding:

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong. De leden onderschrijven het uitgangspunt om participatie te stimuleren en dat (meer) werken moet lonen. Ook onderkennen de leden dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat hier vereenvoudiging in moet komen. Het is onwenselijk dat complexe regelingen in de weg te staan van mensen die kunnen participeren maar dit niet doen omdat ze de consequenties voor hun inkomen niet kunnen overzien. De leden hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voornemens van de regering om het Wajong regime te vereenvoudigen. Om arbeidskansen te behouden en noodzakelijkerwijs te vergroten voor mensen met een vroeghandicap, is een herijking van de verschillende regelingen die de Wajong nu kent, zeer gewenst. De leden hebben enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de harmonisatie van de Wajongregimes. Dit wetsvoorstel bevat een aantal elementen die deze leden aanspreken. Zo is het verdwijnen van de zogenaamde zaagtand, die in de huidige oWajong zit, winst omdat hiermee een vreemde hindernis voor arbeidsparticipatie verdwijnt. Desalniettemin blijven voor de leden van de GroenLinks-fractie een aantal belangrijke vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel aangaande de harmonisering van verschillende regimes in de Wajong. Het voorstel streeft naar het stimuleren van participatie, dat werken moet lonen en het creëert overzicht door drie bestaande Wajong-regelingen terug te brengen naar één centrale regeling. De leden van de D66-fractie ondersteunen deze uitgangspunten van de wetswijziging. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over het voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en maken graag gebruik van de gelegenheid de regering hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en leggen de regering graag nog enkele vragen voor.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover nog enkele vragen aan de regering.

Algemeen:

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid leggen de regering graag ter becommentariëring voor de brief van de LCR, FNV en CNV d.d. 5 december 20192. Deze brief is als bijlage bij dit voorlopig verslag gevoegd. De leden van de commissie zien met name uit naar het commentaar van de regering op de voorgestelde alternatieve formule ten behoeve van inkomensondersteuning.

VVD-fractie:

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Afdeling advisering van de Raad van State de voorgestelde harmonisatie van de verschillende regimes binnen de Wajong gerechtvaardigd acht. De Afdeling merkt echter op dat soortgelijke situaties ook buiten de regimes van de Wajong aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de Participatiewet.3 De regering wijst ter onderbouwing van het niet bij de harmonisatie betrekken van andere regelingen zoals de Participatiewet op het verschil in karakter tussen de Wajong en de Participatiewet. De leden zijn bekend met het verschillende karakter tussen de Participatiewet (vangnet) en de Wajong (inkomensondersteuning). Echter, in beide regimes zitten jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Kan de regering met betrekking tot toepassing van het gelijkheidsbeginsel aangeven welke maatregelen binnen de Participatiewet van toepassing zijn – of in het kader van het breed offensief worden voorbereid – om te stimuleren dat ook in de Participatiewet (meer) werken voor jonggehandicapten met of zonder een medische-urenbeperking loont?

Uit de recent door het SCP uitgevoerde eindevaluatie van de Participatiewet4 blijkt dat de kans op werk voor jonggehandicapten sinds de invoering van de Participatiewet met 9% is toegenomen ten opzichte van Wajongregimes vóór 2015, maar dat de inkomenspositie van de Wajongers is verslechterd. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een analyse kan geven van de oorzaken van de verslechterde inkomenspositie. Leidt dit naar het oordeel van de regering tot het nemen van maatregelen en, indien het antwoord bevestigend is, tot welke maatregelen?

De arbeidsparticipatie van jonggehandicapten met een arbeidsvermogen is weliswaar toegenomen naar 38%5, het betekent nog steeds dat 2 op de 3 jonggehandicapten geen baan heeft, zelfs niet voor enkele uren per week. In de brief d.d. 21 november 2019 naar aanleiding van de evaluatie van de Participatiewet kondigt de regering diverse acties aan omdat zoals de regering schrijft: «het SCP ziet «grote structurele problemen» en stelt dat er «nog flink wat werk nodig is om op lange termijn succesvol te zijn».6 Naar aanleiding van deze brief vragen de leden of een verdere vereenvoudiging en harmonisatie van de regels ter ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking niet wenselijk is. Het SCP noemt immers vergelijkbare argumenten voor de achterblijvende participatie in de Participatiewet als de argumenten die ten grondslag liggen aan het onderhavige wetsvoorstel. Dit zijn o.a. het ontbreken van inzicht in de vaak ingewikkelde regelgeving waardoor mensen onzeker zijn over hun inkomen wanneer ze gaan werken en of ze terug kunnen vallen op de uitkering als het werken niet lukt. Daarnaast ontbreekt het aan één duidelijke regeling voor werkgevers om mensen in dienst te nemen en blijven de twee regimes van loonkostensubsidie en loondispensatie naast elkaar bestaan.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de ambitie van de regering van een inclusieve arbeidsmarkt en de conclusie dat op weg hier naartoe nog vele stappen moeten worden gezet. Kan de regering globaal de voorgenomen wetgevingsagenda schetsen, op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt?

Het gewijzigd amendement-Renkema en Gijs van Dijk7 regelt het aanvullen van het totale inkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie tot ten minste het functieloon. Tijdens de technische briefing in de Eerste Kamer d.d. 26 november 2019 is getracht de werking van het amendement uit te leggen. Duidelijk werd dat vanwege de verschillende berekeningen die naast elkaar moeten worden gelegd, een ogenschijnlijk onnavolgbare rekensom moet worden gemaakt om de aanvulling te berekenen. Kan de regering aangeven welk probleem hier precies wordt opgelost? Hoe oordeelt de regering over de uitvoerbaarheid van dit amendement? Wat is het oordeel van het UWV dat de regeling moeten uitvoeren, over de uitvoerbaarheid van het amendement? Een van de doelen van het wetsvoorstel is vereenvoudiging van de Wajongregimes en een betere uitlegbaarheid. Is de regering niet ook van mening dat met dit amendement-Renkema en Gijs van Dijk opnieuw complexiteit wordt toegevoegd waarvan de wijze waarop men tot uitvoering komt, nauwelijks uitlegbaar is?

Door het vereenvoudigen en harmoniseren van de verschillende regelingen gaan er dingen veranderen. Zo wordt er alleen nog onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en zonder arbeidsvermogen. De leden van de VVD-fractie lezen dat de meerderheid van de Wajongers met arbeidsvermogen erop vooruitgaat omdat (meer) werken loont. Hoe zit dit met Wajongers die vanwege een urenbeperking niet meer uren kunnen werken, nu de Maatmanwissel die een urenbeperking compenseert, komt te vervallen? Behoren deze Wajongers tot de groep met een specifieke aanvulling waaronder ook de voortgezette werkregeling, die er potentieel op achteruitgaan? Lezen wij het goed dat voor deze groepen geldt dat men pas inlevert wanneer zij hun baan verliezen en binnen 12 maanden8 geen nieuwe baan vinden?

Ondanks dat de grote groep erop vooruitgaat is er toch veel onrust onder de Wajongers, Zo wordt gesteld dat een Wajonger straks nooit meer kan verdienen dan het minimumloon. Kan de regering aangeven of deze bewering klopt? In hoeverre speelt de marginale druk op iedere extra verdiende euro een rol om extra arbeidsdeelname van jonggehandicapten te frustreren, dan wel te stimuleren?

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen over Wajongers die werken als zzp’er. Wat betekent de wetswijziging voor een hoogopgeleide Wajonger die werkt als zzp’er met een uurloon ruim boven het minimumloon (b.v. € 40,– per uur) met een Maatmanwissel (oWajong)? Graag zien deze leden het antwoord met een rekenvoorbeeld ondersteund. Blijft een Wajonger die zelfstandig meer dan het WML verdient in aanmerking komen voor belastingaftrek in de vorm van de jonggehandicaptenkorting?

Om te voorkomen dat een werkende Wajonger op het moment van inwerkingtreding van de wet in totaalinkomen er niet – of in ieder geval niet direct – op achteruitgaat, stelt het UWV een individueel garantiebedrag vast voor de Wajong-uitkering. Bij algemene maatregel van bestuur zal de periode worden vastgesteld waarover het garantiebedrag wordt berekend. In de memorie van toelichting wordt gesproken over een periode van 3 maanden.9

De leden van de VVD-fractie constateren dat de opdrachten voor zzp’ers een grillig verloop kunnen hebben. Is het mogelijk om bij het bepalen van het garantiebedrag hiermee rekening te houden, bijvoorbeeld door in de amvb op te nemen dat voor zzp’ers het garantiebedrag wordt bepaald over een periode van een jaar?

CDA-fractie:

De leden van de CDA-fractie stellen met de regering vast dat de huidige regeling inderdaad te ingewikkeld is om Wajong en werken, respectievelijk Wajong en studeren, goed te laten functioneren. Het volop kunnen meedoen aan de samenleving door arbeid te verrichten die passend van aard is qua inzet van tijd, of door het door studeren vergroten van kansen, moet gestimuleerd worden. Dit is nu niet altijd het geval. De arbeid die wordt verricht, is niet altijd lonend. Het voornemen om dit met dit voorstel van wet te verbeteren, steunen de leden van de CDA-fractie van harte.

Aan de voorgestelde harmonisatie ligt geen bezuinigingsdoelstelling ten grondslag en zien deze leden het goed, dan zouden de voorstellen zoals deze nu na amendering voorliggen, meer budgettaire ruimte vergen. Kan de regering daarop nader reageren?

Dat de mogelijkheden tot studie in combinatie met een Wajong-uitkering worden verbeterd, krijgt lof, ook vanuit de doelgroep. Of de regeling echter eenvoudiger wordt is zeer de vraag. Is de maatmens-constructie die gebruikt wordt voor de berekening van het loon en de garantie bij het verlies van baan, niet te ingewikkeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is hetgeen in de technische briefing van 26 november 2019 is opgemerkt – dat er slechts één echte deskundige is bij het UWV die werkelijk van de hoed en de rand weet – niet veelzeggend? Zouden de berekeningen simpeler kunnen en wil de regering daarop nader ingaan?

Ondanks dat bezuiniging niet het motief is van wijziging van de regeling, hebben de leden van de CDA-fractie per brief van de FNV, CNV en LCR d.d. 28 november 201910 signalen ontvangen dat er bepaalde groepen werkenden met een Wajong-uitkering zijn die er met dit wetsvoorstel op achteruitgaan. Kan de regering ingaan op de voorbeelden, genoemd in de bijlage van deze brief? Wat bij de commentaren van betrokkenen met name knelt, is de te snelle terugval in salaris na werkloosheid. Tegen de achtergrond van het moeilijker kunnen vinden van passend werk voor deze doelgroep, is bij amendement-Stoffer en Baudet de periode waarbinnen werk kan worden gezocht verbeterd tot een jaar. Deze termijn lijkt gezien de commentaren nog steeds niet adequaat te zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tot slot de volgende vragen te beantwoorden:

  • Hoeveel mensen krijgen een hogere Wajong-uitkering na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag?

  • Hoeveel mensen krijgen een lagere Wajong-uitkering na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag?

  • Hoeveel mensen komen er na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag, extra uit onder het sociaal minimum?

  • Hoeveel gaat het totaalbedrag aan Wajong-uitkeringen omhoog c.q. omlaag na de wetswijziging?

  • Hoeveel mensen hebben nu een betalingsregeling met het UWV en hoeveel wordt ingeschat dat dit na de wetswijziging zal zijn?

GroenLinks-fractie:

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met name enkele vragen die betrekking hebben op de nadelen die de harmonisatie met zich meebrengt voor bepaalde groepen Wajongers. Tijdens de technische briefing van 26 november 2019 hebben de leden geen helder antwoord gekregen op de vraag welke nadelen er voor wie zijn als deze wet wordt aangenomen. Het gesprek met de FNV, CNV en LCR op 3 december 2019 leerde de leden dat er vooral nadelen ontstaan voor Wajongers met een medische urenbeperking in functies met een functieloon dat boven het minimumloon ligt. Dit nadeel vloeit voort uit het vervallen van de voortgezette werkregeling en de maatmanwissel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit beeld klopt. Zo ja, waarom is er in het kader van de harmonisatie niet voor gekozen om deze regelingen, of tenminste één die materieel hetzelfde uitwerkt, te laten bestaan en voor iedereen te laten gelden? Dat is immers ook een adequate manier van harmoniseren. Zijn de redenen hiervoor van financiële, arbeidsmarktechnische of van uitvoeringstechnische aard? Waarom wegen die redenen zwaarder dan de belangen van de groepen Wajongers die bij baanverlies, na een beperkte overgangstermijn waarbinnen een beroep op het garantiebedrag kan worden gedaan, er in inkomen fors op achteruitgaan, alsmede van mogelijkerwijs nieuwe rechthebbenden?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben voorts vragen over de garantietermijn. De geschiedenis van het wetsvoorstel leert dat de regering streeft naar een zo kort mogelijke garantietermijn. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was die termijn gesteld op twee maanden. Op initiatief van de Tweede Kamer is hier één jaar van gemaakt. Voorstellen voor een langere garantietermijn zijn op advies van de regering door de Tweede Kamer afgewezen. Kan de regering aangeven wat het zwaarwegende belang is om deze termijn zo kort mogelijk te houden, alsmede waarom dit belang zwaarder weegt dan het belang van rechthebbenden bij juist een langere termijn?

Tot slot lezen deze leden in de diverse stukken dat, zowel tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel als gedurende de behandeling in de Tweede Kamer, van verschillende kanten erop is aangedrongen om het voorliggende wetsvoorstel te laten toetsen aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Kan de regering aangeven waarom het wetsvoorstel niet met die vraag is voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid een dergelijk toets, ter voorbereiding van de deugdelijke besluitvorming in de Eerste Kamer, alsnog te laten uitvoeren?

D66-fractie:

Voor wie maakt deze wet het duidelijker en beter?

Allereerst zouden de leden van de D66-fractie een overzicht willen krijgen van de regering over het aantal Wajongers, bij voorkeur uitgesplitst naar de huidige regelingen. Daarnaast vernemen deze leden graag hoeveel Wajongers de afgelopen jaren (gedeeltelijk) werk hebben kunnen vinden. Ook vragen de leden inzichtelijk te maken hoeveel mensen van deze groep Wajongers in dienst zijn bij de (rijks)overheid.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de wetswijzing twee groepen treft, mensen die de dag dat ze 18 worden een ziekte of handicap hebben, of mensen die na hun 18e en voor de dag dat zij 30 worden een ziekte of een handicap kregen en in het jaar voorafgaand aan dat verkrijgen ten minste zes maanden een opleiding volgden. Zien de leden van de D66-fractie het goed dat jongeren die tussen hun 18e en 30e een ziekte of handicap krijgen, maar niet in het jaar voorafgaand een opleiding hebben gevolgd, vallen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)? Zo ja, wat zijn de verschillen tussen dat regime en het regime voor de inkomensvoorziening op grond van de Wajong na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel?

De harmonisatie van drie regelingen naar één centrale regeling zou voor meer duidelijkheid moeten zorgen voor individuele mensen met een Wajong-uitkering. Toch is er onder de verschillende groepen mensen die gebruik maken van één van de huidige regelingen onrust ontstaan over de onduidelijkheden ten aanzien van inkomensgevolgen van de wetswijziging op hun persoonlijke situatie. Zou de regering voor de Eerste Kamer nog een keer overzichtelijk en in helder taal gebruik uiteen willen zetten voor welke groepen deze wetswijziging een verbetering is en welke groepen er waarschijnlijk wel op achteruit kunnen gaan?

Zou de regering ook willen ingaan op de hardnekkige geluiden dat het voor mensen in de Wajong niet mogelijk is om boven het minimumloon uit te komen ongeacht hun opleiding, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Verder hebben deze leden vragen over bijzondere beloningen, zoals een gratificatie of een bonus. In de huidige situatie worden deze bijzondere beloningen gezien als aanvullend vermogen. Dit betekent dat iemand met een Wajong-uitkering het bedrag van deze extra beloning moet inleveren. Kan de regering aangeven wat er gebeurt met deze bijzondere beloningen wanneer het nieuwe wetsvoorstel inwerking treedt? En kan de regering aangeven wat een gratificatie of uitbetaling in natura betekent voor iemand met een Wajong-uitkering? En kan de regering ten slotte aangeven of er een begrenzing zit op deze beloningen? Wat is het maximale bedrag dat iemand mag ontvangen, zonder dat diegene wordt gekort op zijn of haar uitkering?

De leden van de D66-fractie vragen zich daarnaast af of deze wetswijziging ook voor werkgevers meer duidelijkheid verschaft. Wat zijn de reacties van bijvoorbeeld werkgeversorganisaties op de harmonisatie? Bovendien vernemen deze leden graag wat de wetswijziging betekent voor mensen met een Wajong-uitkering die zzp’er zijn.

In het debat in de Tweede Kamer hebben de leden van de D66-fractie reeds aandacht gevraagd voor de aangekondigde rekentool van het UWV waarmee Wajongers inzichtelijk kunnen maken wat de harmonisering voor hen betekent. Kan de regering aangeven wanneer de rekentool beschikbaar is en of hierin ook alle toeslagen uit de Toeslagenwet worden meegenomen in de berekening?

De FNV, CNV en LCR gaven in per brief van 28 november 201911 aan dat wanneer men te maken heeft met een medische urenbeperking, dit in het nieuwe wetsvoorstel een nadelig effect zal hebben op het inkomen. Kan de regering hierop reageren en aangeven wat het wetsvoorstel betekent voor de groep Wajongers die te maken heeft met een medische urenbeperking? Kan de regering tevens aangeven hoe groot deze groep is?

Rechtszekerheid

De leden van de D66-fractie hebben ook vragen over de gevolgen van deze wetswijziging voor de rechtszekerheid. Het wetvoorstel is zeer technisch van aard, hetgeen het voor veel mensen in de doelgroep moeilijk maakt om na te gaan waar ze recht op hebben en waarom een bepaalde berekening wel of niet van toepassing is. Zeker in de overgangsperiode zien de leden van de D66-fractie de kans groeien dat mensen in beroep willen gaan tegen beslissingen die tot een nieuwe, slechtere uitgangspositie kan leiden. Kan de regering aangeven hoe de bezwaar- en beroepsprocedure is vormgegeven? En kan zij aangeven op welke ondersteuning een Wajonger zich kan beroepen wanneer hij of zij deze procedure ingaat?

Internationale verdragen

De FNV en CNV hebben de leden van de D66-fractie tijdens een gesprek op 3 december 2019 geïnformeerd dat zij het College van de Rechten van de Mens heeft gevraagd om het voorliggend wetsvoorstel te toetsen aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Zij verwachten begin 2020 uitsluitsel te krijgen van het College van de Rechten van de Mens. Kan de regering aangeven wat zij zal doen met de uitkomsten van deze toetsing?

Inwerkingtreding

Het is inmiddels duidelijk dat de inwerkingtreding van deze wetswijziging vertraging op heeft gelopen en dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor groepen die baat hebben bij het nieuwe wetsvoorstel. De plenaire behandeling in de Eerste Kamer zal pas in 2020 plaatsvinden. Wat betekent dit voor de inwerkingtreding?

De regering geeft in haar brief12 aan dat zij aan het UWV heeft gevraagd wanneer het wetsvoorstel voor hen uitvoerbaar is. Kan de regering aangeven of het UWV hier al uitsluitsel over heeft gegeven? En kan de regering aangeven wanneer het in de uitvoering vertraging oploopt, de groepen die nadeel ondervinden met terugwerkende kracht nog beroep kunnen doen op het voorliggend wetsvoorstel?

PvdA-fractie:

Het verbaast de leden van de PvdA-fractie dat de regering niet heeft gekozen voor toetsing van het College van de Rechten van de Mens aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Graag ontvangen zijn een dragende motivering voor deze keuze. Is de regering het met deze leden eens dan een zorgvuldige behandeling van een wetsvoorstel belangrijker is dan een gehaaste invoering?

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft zojuist een uitvoerige evaluatie van de Participatiewet gepresenteerd. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel aansluit op de specifieke aandachtspunten aangaande de Wajong die uit de evaluatie naar voren zijn gekomen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen maar met moeite een harmonisatie bespeuren. Immers, de voorgestelde wijziging bewerkstelligt een verandering van drie regimes naar drie formules. In welk opzicht maakt het voorliggende wetsvoorstel het dan eenvoudiger, zo vragen zij de regering.

De versimpeling van de Wajong-regeling betekent dat een grote groep Wajongers er fors op achteruit kan gaan, zo merken de aan het woord zijnde leden op. Volgens sommige berekeningen kunnen sommige groepen (denk hierbij aan hoger opgeleiden die onder de oude regeling in staat werden gesteld om boven het minimumloon uit te komen) tot wel 400 euro mislopen. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een volledig overzicht van groepen die er als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel op achteruit kunnen gaan, samen met een berekening van de maximale omvang van de achteruitgang.

Met als doel zicht te krijgen op de aantallen die geraakt worden door het voorliggende wetsvoorstel leggen de leden van de PvdA-fractie voorts graag de volgende vragen voor:

  • Hoeveel mensen van de bestaande groep werkende Wajongers gaan er op termijn op achteruit, als ze hun baan verliezen en niet binnen een jaar een nieuwe baan vinden?

  • Hoeveel mensen van de bestaande groep werkende Wajongers heeft een tijdelijk contract?

  • Hoeveel mensen met een maatmaninkomen krijgen volgens de wet recht op een lager inkomen?

  • Hoeveel mensen in de Bremanregeling komen lager uit?

  • Hoeveel van de mensen in de voortgezette werkregeling Wajong2010 komen lager uit?

Naast de absolute aantallen ontvangen deze leden graag de percentages alsmede de maximale bedragen waarmee elke groep erop achteruit kan gaan.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie dat de voorgestelde compensatie voor groepen die erop achteruitgaan door deze versimpeling alleen geldt voor mensen die op dit moment een baan hebben. Begrijpen zij die juist? Zo ja, waarom heeft de regering hiervoor gekozen?

Wajongers die hun baan verliezen en binnen twaalf maanden nieuw werk vinden (met hetzelfde loon en dezelfde urenomvang) komen niet in de nieuwe regeling terecht. Indien Wajongers binnen de twaalf maanden garantietermijn geen werk vinden, maar daarna wel, dan geldt wel de nieuwe regeling. Waarom is er niet gekozen voor een langere overgangsperiode? En welk effect heeft dit op de kans dat mensen met een Wajong-uitkering een baan gaan zoeken? Tenslotte vragen de aan het woord zijnde leden op dit punt aan de regering welke invloed een Wajonger eigenlijk zelf heeft op het vinden van een baan.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering de voortgezette werkregeling uit de Wajong2010 wil afschaffen voor mensen met een (medische) urenbeperking. Kunnen zij hieruit afleiden dat mensen met een (medische) urenbeperking daardoor nooit het minimumloon zullen verdienen? Zo ja, acht de regering dit wenselijk?

Vanwege de bestaande mogelijkheid om vrijwillig over te stappen van oWajong naar Wajong2010 kunnen Wajongers na zeven jaar in de voortgezette werkregeling komen (100% WML). Deze mogelijkheid wordt geschrapt. Graag vragen de leden van de PvdA-fractie aan de regering om deze keuze te onderbouwen.

Mensen die een Wajong2010-uitkering hebben en die in 2014 zijn ingestroomd, kunnen nooit meer in de voortgezette werkregeling komen, aangezien zij nooit zeven jaar hebben kunnen werken voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Ook oWajongers die nog zouden overstappen naar de Wajong2010 kunnen niet langer in aanmerking komen voor de voortgezette werkregeling. Wederom hebben de aan het woord zijnde leden de vraag aan de regering om dit te motiveren.

Met de maatmanwissel hadden mensen met een hogere scholing recht op een aanvulling die is afgeleid van de hoogte van het functieloon. Met het afschaffen van de Bremanregeling en de maatmanregeling wordt de beperking die mensen hebben maatgevend voor wat ze kunnen verdienen. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat loon naar werk én opleiding maatgevend moet zijn? Zo ja, hoe verhoudt het afschaffen van de Bremanregeling en de maatmanregeling zich tot dat uitgangspunt?

Uit de technische briefing van 26 november 2019 blijkt dat wanneer een Wajonger vanwege een bestendig inkomen na een herbeoordeling in de categorie «met arbeidsvermogen» wordt geplaatst, deze er in totaalinkomen op achteruitgaat vanwege de hogere initiële uitkering van 75% WML in plaats van 70% WML. Acht de regering dit wenselijk? Zo ja, waarom?

Graag vragen de aan het woord zijnde leden speciale aandacht voor Wajongers die zzp’er worden. Hoe verandert de positie van deze mensen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel? Graag vragen deze leden aan de regering om een aantal voorbeeldsituaties uit te werken.

De Eerste Kamer heeft speciale aandacht voor de uitvoerbaarheid van wetgeving, en dan vanuit het perspectief van uitvoeringsorganisaties én van burgers. Graag vragen de aan het woord zijnde leden de regering aan te geven op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel aansluit op de recente inzichten over het doenvermogen van mensen, zoals beschreven in het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid». In het bijzonder vragen zij de regering om antwoord te geven op de hiernavolgende vragen behorende bij de doenvermogentoets.

De procesmatige vragen hierbij betreffen:

  • Zijn er pretesten onder burgers uitgevoerd, bijvoorbeeld via testpanels, simulaties of experimenten?

  • Zijn daarbij alle relevante doelgroepen en burgerprofielen betrokken?

  • Zijn er andere bronnen geraadpleegd, zoals onderzoek of ervaringen met vergelijkbare regelgeving, die inzicht geven in de doenlijkheid van de voorgestelde regelgeving?

De inhoudelijke vragen betreffen:

  • Mentale belasting: Welke mentale lasten – zoals het verwerken van informatie, beoordelen van de eigen situatie, in actie komen, deadlines in de gaten houden, bezwaar maken tegen niet-correcte besluiten – brengt de regeling mee voor de burger? Kunnen die lasten omlaag? Is het mogelijk voor burgers om routines te ontwikkelen of wordt er voortdurend oplettendheid gevraagd omdat onderdelen van de regeling regelmatig wijzigen? Vraagt de regeling dat burgers zelf veel in actie komen, of wordt er met een default gewerkt?

  • Cumulatie van lasten: Hoe verhoudt de regeling zich tot aanpalende regelingen? Wat is de totale mentale belasting voor burgers die onder de regeling vallen? Is aannemelijk dat er sprake is van samenloop van de regeling met life events, waarvan bekend is dat ze de mentale belastbaarheid van mensen negatief beïnvloeden?

  • Gevolgen van inertie of fouten: Wat gebeurt er als iemand niet direct in actie komt en bijvoorbeeld de brief niet openmaakt, het formulier niet invult of opstuurt? Leiden kleine fouten direct tot grote gevolgen, of zijn er mogelijkheden van herstel? Kan de burger terugkomen op een beslissing en hoeveel doenvermogen vraagt dit? Is er een hardheidsclausule en hoeveel vraagt die aan doenvermogen?

  • Hulp en vroegsignalering: Is voorzien in een toegankelijke frontoffice voor wie er zelf niet uitkomt? Is voorzien in vroegsignalering en een actieve benadering van probleemgevallen?

In aanvulling hierop vragen de aan het woord zijnde leden graag te reflecteren op de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel voor mensen met wisselende contracten. En om welk percentage mensen gaat het dan?

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie specifieke aandacht voor de individuele verrekening op basis van het garantiebedrag. Is de regering het met deze leden eens dat deze verrekening de uitvoering complex en foutgevoelig maakt? Zo nee, waarom niet?

SP-fractie:

De leden van de SP-fractie constateren dat het wetsvoorstel de Wajongregelingen harmoniseert en ervoor zorgt dat mensen er ook daadwerkelijk op vooruitgaan als zij (meer) gaan werken. Deze leden vinden dit een goede zaak. Echter, door de manier waarop er wordt geharmoniseerd, leken er aanvankelijk drie groepen op achteruit te gaan: de hoger opgeleiden, de urenbeperkten en de volledig arbeidsongeschikten. In de Tweede Kamer is het wetsvoorstel echter aangepast. Voor één groep, te weten de volledig arbeidsongeschikten lijkt het amendement-Bruins c.s.13 de achteruitgang te hebben gerepareerd. De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze constatering klopt. Verder, zo lijkt het, heeft de Tweede Kamer er met dit amendement voor gezorgd dat bijverdiensten voor mensen die geheel arbeidsongeschikt zijn, niet meer in het geheel worden gekort. Klopt dat?

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat bestaande Wajongers een individuele garantieregeling krijgen, wat inhoudt dat zij bij een baanwissel een garantie krijgen op hun huidige inkomen, mits zij niet langer dan twee maanden werkloos zijn. Deze oorspronkelijke overgangsperiode is in de Tweede Kamer middels het aangenomen gewijzigd amendement-Stoffer en Baudet verlengd tot één jaar. Klopt dat?

Klopt het dat, ook na aanpassing van het oorspronkelijke wetsvoorstel door de Tweede Kamer:

  • jonggehandicapten met een urenbeperking er nog steeds op achteruit gaan, zodra ze buiten de individuele garantieregeling vallen, alsook voor nieuwe gevallen?

  • jonggehandicapten die hoger opgeleid zijn of een hoger uurloon verdienen, nog steeds benadeeld worden, zodra ze buiten de individuele garantieregeling vallen, alsook voor nieuwe gevallen?

  • de langere overgangsperiode van één jaar nog niet lang genoeg lijkt, nu in de Monitor Arbeidsparticipatie het UWV heeft aangegeven dat slechts 58% van de mensen binnen één jaar weer aan de slag komt en circa 68% binnen twee jaar. Slechts 21% van de Wajongers vindt nieuw werk binnen twee maanden. Klop het dat derhalve 42% van de mensen dus buiten de boot valt met de huidige overgangstermijn van 1 jaar?

ChristenUnie-fractie:

Gezien het belang van een inclusieve samenleving en arbeidsmarkt hechten de leden van de ChristenUnie-fractie veel waarde aan volwaardige deelname van jonggehandicapten. Zij stellen vast dat de huidige wetgeving (te) complex is en dat er alle aanleiding is om de drie bestaande Wajong regimes (oWajong, Wajong2010, Wajong2015) te harmoniseren en te vereenvoudigen. De Raad van State onderschrijft dit oordeel. Het huidige stelsel van inkomensondersteuning is te ondoorzichtig en kent een wirwar aan regels. Deze leden stellen ook vast dat het reduceren van complexiteit van regelgeving en de noodzaak van harmonisering ook nieuwe ingewikkeldheden oproepen. De leden krijgen graag een bevestiging dat de inzet van dit wetsvoorstel geen bezuinigingsoogmerk heeft, maar de Wajong activerender en eenvoudiger wil maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen allereerst van de regering horen of vanuit het perspectief van de individuele Wajonger en vanuit het perspectief van de individuele werkgever het wetsvoorstel daadwerkelijk tot vereenvoudiging leidt. In welke mate zijn beide perspectieven leidend geweest voor de keuzes die in het wetsvoorstel zijn gemaakt? Wordt het per saldo aantoonbaar makkelijker en aantrekkelijker voor werkgevers om Wajongers aan te stellen en hoe valt dit voor Wajongers zelf uit? Kan de regering een beeld schetsen hoe de stem van Wajongers (en hun belangenbehartigers) en werkgevers is gehoord en waaruit dat concreet blijkt? Wajongers vormen een kwetsbare groep en veranderingen in hun rechten en positie – zeker ook wat de financiële consequenties betreft – vragen grote zorgvuldigheid en kiesheid. Het gaat hier niet om een willekeurige groep werknemers. Zijn Wajongers en werkgevers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, nadrukkelijk en aanwijsbaar geraadpleegd in de startfase van het wetgevingsproces? En zo ja, welke lering heeft de regering daaruit getrokken?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de memorie van toelichting een bredere reflectie gemist op de noodzaak van harmonisatie en vereenvoudiging van de Wajong-regels. De blik is vooral instrumenteel en technisch. Hoe ziet de regering de arbeidsmarktpositie van Wajongers in vergelijking tot werknemers zonder arbeidsbeperking? Wat is steeds de referentiegroep? Wat is het einddoel van de harmonisatie en de vereenvoudiging dat de regering voor ogen heeft? Wat betekent dit wetsvoorstel voor het totale speelveld van activeringsmaatregelen binnen het sociale domein? De leden van de ChristenUnie-fractie zouden een dergelijke bredere reflectie en toekomstbeeld waarderen om de reikwijdte van dit voorstel te kunnen beoordelen.

Belangenbehartigers wijzen erop dat Wajongers door de nieuwe regelgeving niet of moeilijk boven het minimumloon (WML) kunnen uitkomen. De regering zegt dit te bestrijden: op basis van het functieloon en de arbeidsduur kan het inkomen uit arbeid uitkomen boven 100% WML. Kan de regering het eigen standpunt nog eens helder uiteenzetten en onderbouwen? De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat het adagium dat werk moet lonen ook voor Wajongers van toepassing wordt. Van elke extra verdiende euro mag 30 cent worden gehouden naast de Wajong-uitkering. Is dit in de ogen van de regering een stevige prikkel? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot vergelijkbare sociale-zekerheidsregels voor niet-Wajongers? Ligt dat in dezelfde orde van grootte? Heeft de regering aanwijzingen dat dit «verdienmodel» effectief zal zijn?

Veel Wajongers werken in deeltijd en een 100%-aanstelling is voor velen een brug te ver. Zij zullen niet boven het minimumloon uitkomen. Als de leden het goed zien heeft ruwweg een kwart van de in totaal 250.000 Wajongers een betaalde baan. Hoe groot is de groep werkenden binnen de populatie van Wajongers die in deeltijd werkt, en hoe groot is de groep die een voltijdse aanstelling heeft? Kan dat worden afgezet tegen de drie Wajongregimes? Is er überhaupt rek in de mogelijkheid om meer uren te werken en hoe groot schat de regering dat deze groep is? Kan dat worden gerelateerd aan de groep jonggehandicapten met een medische urenbeperking vanwege hun aandoening? Hun mogelijkheden tot meer uren werken zijn immers letterlijk begrensd.

In het verlengde hiervan zijn de leden benieuwd naar de ontwikkeling van het aantal zzp’ers onder jonggehandicapten. Hoe passen de harmonisatievoorstellen in dit wetsvoorstel (bijv. brutonettoberekeningen) bij het voorgenomen beleid van minimumtarieven voor zzp’ers?

Daarnaast ontvangen de leden van de ChristenUnie-fractie graag de meest recente in- en uitstroomgegevens van personen in de Wajong, waar mogelijk uitgesplitst naar de drie regimes.

Indien we het Wajong-dossier bestuderen dan valt op dat belangenbehartigers en regering op een aantal punten uiteenlopende feitelijke inschattingen maken. Dat geldt voor de zojuist genoemde kwestie van het WML, voor het maximaal bereikbare inkomen, maar ook voor de effecten van het volgen van onderwijs, gratificaties en andere «extra’s» en voor de medische urenbeperking. Kan de regering de afwijkende inschattingen van deze belangenbehartigers, waaronder de vakbeweging, tegen het licht houden en van commentaar voorzien? Hoe beoordeelt, zoals in algemene zin verzocht door de gehele commissie, de regering de alternatieve rekenmethode ter bepaling van inkomensondersteuning, zoals ontwikkeld door de Landelijke Cliëntenraad (LCR)? Wat zijn daarvan de budgettaire consequenties? Beschikt de regering over kwantitatief inzicht in de functielonen van Wajongers en het aantal mensen dat werkt met een arbeidsbeperking en meer dan het WML verdient?

Met het wetsvoorstel hoopt de regering dat meer werken lonender wordt en dat daarmee het activeringspotentieel van Wajongers wordt vergroot. Beschikt de regering over een kwantitatieve schatting van de gewenste activering? Uit de cijfers blijkt dat de overheid de streefcijfers niet haalt om in het kader van het Sociaal Akkoord mensen met een arbeidsbeperking in de overheidssector aan een betaalde baan te helpen. Ondersteunt dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, de nadrukkelijke wens van de regering om dit aantal banen flink op te krikken?

Er worden in totaal zeven maatregelen voorgesteld om belemmeringen weg te nemen voor verhoogde arbeidsdeelname door Wajongers. Uit de recent door het SCP uitgevoerde evaluatie van de Participatiewet blijkt dat werkgevers niet staan te springen om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Kan de regering aangeven van welk van deze maatregelen het meest verwacht wordt om werkgevers te stimuleren mensen met een arbeidsbeperking een plek te geven? Wat is het oordeel van werkgevers zelf? Ziet de regering verschil tussen grotere en kleine werkgevers? Uit de voornoemde SCP-evaluatie blijkt tevens dat er nog veel onbekendheid onder werkgevers is met de beschikbare mogelijkheden. Hoe gaat dit wetsvoorstel hierin voorzien? Welke ondersteuning wordt geboden? Er is ook sprake van culturele belemmeringen binnen bedrijven en organisaties. Hoe gaat de regering dit adresseren? Is daar beleid voor?

Het schrappen van een aantal maatregelen leidt ertoe dat Wajongers uit de Wajong2010 en de Wajong2015,die een studie volgen, qua recht en hoogte geen financiële gevolgen ondervinden voor hun uitkering. Kan de regering een beeld geven van de groep Wajongers die een studie volgt? Is er een operationele definitie van wat een studie of opleiding moet inhouden?

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het indien de regering nader uiteenzet wat nu precies de concrete gevolgen zijn voor individuele Wajongers van de harmonisering van verplichtingen rond het aanvaarden van passend werkaanbod door het UWV.

Kan de regering aangeven hoe zij de twee ontraadde maar aangenomen amendementen van Bruins c.s. en Renkema en Gijs van Dijk14 rond inkomensondersteuning c.q. arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gaat implementeren?

De vrijstelling voor Wajongers (waaronder gratificaties, winstdeling, 13e maand etc.) worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Kan de regering verduidelijken wat hier het tijdpad is?

Het garantiebedrag dat in het kader van het overgangsrecht wordt bepaald, wordt individueel vastgesteld door het UWV. De verwachting is dat slechts een kleine groep Wajongers negatieve gevolgen zal ervaren van de nieuwe regels. Kan de regering een handzaam overzicht delen van welke groepen erop vooruitgaan en welke groepen erop achteruitgaan? Is het mogelijk daar een kwantitatief beeld van te geven? Het garantiebedrag moet ook voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële motieven niet wisselen van baan en daardoor hun mobiliteit op de arbeidsmarkt bemoeilijken. Kan de regering een korte reflectie geven op de arbeidsmarktmobiliteit van Wajongers ook in relatie tot leeftijdsgenoten zonder arbeidsbeperking? Wat zeggen de cijfers over deze vergelijkende mobiliteit?

De factor psychologie is in het Wajong-dossier van groot belang. Het gaat om een kwetsbare groep, die zeer gevoelig is voor verandering en onrust. De context van het wetsvoorstel is daarmee verbonden. Dit impliceert dat de communicatie over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de doelgroep uitermate belangrijk is en veel tact en gevoel vereist. De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het grote belang van een zorgvuldig communicatietraject en vragen de regering hoe dit zal worden vormgeven indien het voorstel ook in de Eerste Kamer wordt aangenomen. Hoe gaat in dit licht de motie-Nijkerken-De Haan c.s.15 worden uitgevoerd?

Het UWV heeft kanttekeningen geplaatst bij de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, en wijst o.a. op de ingewikkeldheid voor Wajongers van de nieuwe rekenregels om de uitkeringshoogte te bepalen. Dat is geen fijn signaal. Kan de regering aangeven welke les het trekt uit deze reactie van het UWV? Hoe valt een risicoanalyse op dit punt uit? Hoe voorkomen we dat door een goed bedoeld wetsvoorstel, de vertwijfeling onder de doelgroep niet af- maar toeneemt?

Kan de regering schetsen wat gezien de behandeling van het wetsvoorstel in Tweede en Eerste Kamer het meest waarschijnlijke tijdpad is voor de implementatie van de maatregelen indien het voorstel voor de Kerst wordt aangenomen? Wat heeft het overleg met het UWV hierover geleerd? Is er in het traject nog een rol voor de Belastingdienst voorzien?

Tol slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering in de resterende kabinetsperiode nog met aanvullende of nieuwe wetgeving voor Wajongers zal komen en, zo ja, welke onderwerpen dit betreft.

De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de antwoorden.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD) (ondervoorzitter), Ballekom (VVD), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), Nanninga (FVD), Otten (Fractie-Otten), Pouw-Verweij (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL).

X Noot
2

Griffienummer 165946.02.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/2019, 35 213, nr. 4, p.2.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, I, bijlage.

X Noot
5

Kamerstukken II 2017/2018, 30 982, nr. 40, bijlage, p. 27: oWajong 24% (2016), Wajong2010 22,5% (2016).

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, I, p. 5.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 28.

X Noot
8

Termijn gewijzigd middels gewijzigd amendement-Stoffer en Baudet; Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 27.

X Noot
9

Kamerstukken II 2018/2019, 35 213, nr. 3, p. 10.

X Noot
10

Griffienummer 165946.01.

X Noot
11

Griffienummer 165946.01.

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 29, p. 5.

X Noot
13

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 15.

X Noot
14

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 28.

X Noot
15

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 20.

Naar boven