35 200 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018

Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 15 mei 2019 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 2).

De Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Rog

De griffier van de commissie, Esmeijer

Vraag 1

Waarom ontbrak de kennis om WGA-gerechtigden te ondersteunen? Was dit niet eerder bekend? Waarom is hier niet eerder op ingespeeld? Wanneer wordt verwacht dat er door experimenteren voldoende kennis is vergaard voor gerichte, effectieve ondersteuning van WGA-gerechtigden?

Antwoord 1

Bij UWV is kennis en expertise beschikbaar om WGA-gerechtigden passend te ondersteunen. Professionals die deze ondersteuning bieden, zijn opgeleid om mensen met een arbeidshandicap te begeleiden naar werkhervatting. We hebben echter onvoldoende zicht op welke vorm van ondersteuning het beste werkt in specifieke situaties. Activeren van mensen met een arbeidshandicap is maatwerk. Daarnaast willen we meer inzicht in de effectiviteit van interventies die UWV doet. Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen dienstverlening, kenmerken van WGA-gerechtigden en werkhervatting is de Minister een kennisprogramma gestart. Dit najaar start het effectonderzoek naar de WGA-dienstverlening1 In 2021 geeft een tussenrapportage een eerste zicht op de effectiviteit en doelmatigheid ervan2.

Vraag 2

Deelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer (ARK) dat u in 2018 te weinig aandacht heeft besteed aan risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen van de sociale zekerheid? Zo ja, waarom is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan risico's van misbruik van uitkeringen? Waarom had dit misbruik niet meer prioriteit in het beleid?

Antwoord 2

In juni 2015 is het project Extra Impuls M&O gestart. Dit heeft geleid tot nieuwe maatregelen om het MenO-beleid van SZW te versterken. Het misbruik van de Werkloosheidswet (WW) door Poolse arbeidsmigranten heeft geleid tot de conclusie dat risico’s op misbruik zich ontwikkelen, waardoor het huidige MenO-beleid hierop kan worden geïntensiveerd. In de reactie op het verantwoordingsonderzoek 2018 wordt daarom de aanbeveling om meer aandacht te hebben voor explicitering van de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik en de doorontwikkeling van MenO-risicobeheersing onderschreven. SZW werkt in 2019 aan de verdere verbetering van het MenO-beleid in de organisatie langs deze lijn en geeft hiermee ook meer prioriteit aan het MenO-beleid.

Vraag 3

Wat zijn de gevolgen geweest van bezuinigingen voor de aandacht voor risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen van de sociale zekerheid? Heeft het UWV gewezen op mogelijke nadelige gevolgen van bezuinigingen op het UWV-budget voor controle en handhaving? Zo ja, hoe en wanneer?

Antwoord 3

De aandacht voor misbruik en oneigenlijk gebruik in relatie tot dienstverlening moet in een breder kader worden gezien. Niet alleen verdubbelde het aantal WW-aanvragen gedurende de crisis tot circa 700.000 per jaar, ook werd de dienstverlening op ingrijpende wijze geautomatiseerd (Redesign). Als gevolg van bezuinigingen werd het persoonlijk contact in de eerste drie maanden van de WW-uitkering vrijwel geheel afgeschaft. Prioriteit voor UWV en bij SZW lag in deze crisistijd bij het op peil houden van de dienstverlening. Dit had ook gevolgen voor de vormgeving van handhaving en controle. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Redesign is aangegeven dat UWV de handhaving zal baseren op een preventieve en risicogestuurde aanpak op basis van klantprofielen en door middel van steekproefsgewijze controle. De handelwijze van UWV was in lijn hiermee. Wel is extra capaciteit en middelen voor handhaving in de periode daarna vaker aan de orde geweest in het gesprek tussen UWV en SZW. Onderdeel van het gesprek betrof de onderbouwing voor meer inzet. In 2018 was sprake van een beperkt tekort van € 2 miljoen van het handhavingsbudget dat UWV heeft opgevangen via een herschikking binnen de eigen middelen3.

Vraag 4

Kan alsnog verduidelijkt worden wat exact de gevolgen zijn geweest van bezuinigingen op het UWV-budget?

Antwoord 4

Als gevolg van taakstellingen is de dienstverlening bij UWV op ingrijpende wijze geautomatiseerd (Redesign) en werd het persoonlijk contact in de eerste drie maanden van de WW-uitkering vrijwel geheel afgeschaft. De taakstellingen hebben druk gelegd op de uitvoering en dienstverlening van UWV. De Algemene Rekenkamer constateerde begin 2017 wel dat UWV de opgedragen kerntaken in de afgelopen jaren adequaat heeft uitgevoerd. Een deel van de taakstellingen is inmiddels teruggedraaid. UWV heeft meer ruimte gekregen voor persoonlijke dienstverlening. Ook zijn er voor de projectportfolio in het UWV informatieplan afspraken gemaakt over passende structurele financiering.

De prioriteit voor het UWV en bij SZW lag gedurende de crisisjaren, waarin het aantal WW-aanvragen verdubbelde, bij het op peil houden van de dienstverlening. In mijn brief van 1 oktober 2018 over fraude met WW-uitkeringen heb ik aangegeven dat aan grotere aanpassingen in processen geen prioriteit werd gegeven om te voorkomen dat processen te veel werden verstoord en de kwaliteit van de dienstverlening verder onder druk kwam te staan. Door het hoge tempo van bezuinigingen en beleidswijzigingen (zoals Redesign en de Wet Werk en Zekerheid) is UWV onvoldoende toegekomen aan de noodzakelijke vereenvoudiging en modernisering van zijn ICT-landschap.

Politieke en maatschappelijke wensen ten aanzien van nieuw beleid, het doorvoeren van noodzakelijke vernieuwing en het borgen van de continuïteit leiden tot stevige uitdagingen voor uitvoeringsorganisaties. In de voorjaarsnota is gemeld dat de Ministeries van SZW, Financiën en BZK het initiatief nemen om een taakopdracht te formuleren voor een probleemanalyse, gericht op de grote uitvoeringsorganisaties en dat uw Kamer hierover voor Prinsjesdag nader over wordt geïnformeerd.

Vraag 5

Hoe gaat u de prestaties van het UWV «meten» en hoe gaat u de informatiepositie van de Kamer met betrekking tot het UWV verbeteren?

Antwoord 5

De prestaties van UWV en SVB worden jaarlijks gemeten aan de hand van een set prestatie-indicatoren, die zoveel mogelijk gerelateerd is aan de strategische doelen en beleidsprioriteiten. Deze set prestatie-indicatoren wordt periodiek herijkt, in 2020/2021 gaan we werken met herijkte prestatie-indicatoren. Daarnaast vindt er in de reguliere overleggen op expert en bestuurlijk niveau continue overleg plaats tussen SZW en UWV waarbij de voortgang van diverse thema’s en opdrachten wordt besproken.

Uw Kamer wordt periodiek geïnformeerd over UWV als onderdeel van de planning en control cyclus zoals wettelijk bepaald in de Kaderwet zbo’s en de Wet SUWI. Naast deze wettelijke informatieverplichting is de informatievoorziening aan uw Kamer vorig jaar uitgebreid met de brieven over de stand van de uitvoering die uw Kamer twee keer per jaar worden aangeboden. Vanaf dit jaar wordt deze informatievoorziening structureel uitgebreid met de jaarlijks aangeboden signaleringsbrieven. Tot slot wil ik u wijzen op mijn aanbod uw Kamer te informeren over de uitvoering door middel van technische briefings evenals op de mogelijkheid om een werkbezoek af te leggen.

Vraag 6

Hoe gaat u de aansturing van en het toezicht op de uitvoerders UWV en Sociale Verzekeringsbank (SVB) versterken?

Antwoord 6

Toezicht vindt zowel intern bij UWV en SVB plaats als door mijn ministerie. In mijn brief van 7 maart jl.4 heb ik uw Kamer medegedeeld dat ik een aantal maatregelen heb genomen om het toezicht en de sturing te versterken, waaronder de versterking van het bestaande Audit Committee door UWV. Over de voortgang informeer ik u via de stand van de uitvoering, die ik voor de zomer aan uw Kamer stuur. Daarnaast wordt een deel van de evaluatie van de Wet SUWI en de evaluatie van het toezichtsbeleid vervroegd naar dit jaar. Tevens is met het UWV de frequentie van overleggen geïntensiveerd, en worden er gezamenlijke risicosessies met UWV en SVB georganiseerd.

Vraag 7

Hoe gaat u het financieel beheer van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) versterken, om er zo voor te zorgen dat de RSO de groei – en ook de nog beoogde groei – aankan?

Antwoord 7

In 2019 wordt, aan de hand van een verbeterplan, het financieel beheer stap voor stap structureel versterkt. Het verbeterplan richt zich op het goed uitwerken, beschrijven en implementeren van de administratieve processen, waarbij de interne beheersingsmaatregelen op deze processen een prominente rol krijgen. Dit biedt een toekomstbestendige solide basis voor financieel beheer.

Specifieke onderdelen van dit verbetertraject zijn bijvoorbeeld het implementeren van een gedegen verplichtingenadministratie en de implementatie en optimalisatie van het ondersteunend digitaal platform.

Vraag 8

Hoe worden de problemen opgelost die zijn ontstaan bij het uitbetalen van het kindgebonden budget, waardoor 300.000 tot 400.000 ouders onterecht geen kindgebonden budget hebben ontvangen? Zijn er door deze fout mensen in financiële problemen of in de schulden gekomen? Hoe kunnen dergelijke problemen in de toekomst voorkomen worden?

Antwoord 8

Op dit moment wordt de hersteloperatie vormgegeven. De Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van SZW zullen naar verwachting voor het zomerreces de Kamers nader informeren. Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen is voor ouders informatie te vinden, die binnenkort zal worden uitgebreid. Daarnaast beantwoordt de Belastingtelefoon vragen van ouders. De ouders die te zijner tijd een nabetaling ontvangen worden daarvan in een brief op de hoogte gebracht.

Samen met de Staatssecretaris van Financiën heeft de Staatssecretaris van SZW uw Kamer op 19 februari 2019 gemeld dat de systematiek van de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) op het punt van de rechtstreeks uit de wet vloeiende aanvragen uniek is. Het is bovendien uitzonderlijk dat achteraf bezien sinds het begin van de WKB sprake is geweest van een omissie in de uitvoering. De Belastingdienst/Toeslagen richt zich op het zo goed mogelijk herstellen van deze fout voor de betreffende ouders vanaf toeslagjaar 2013. Om naar de toekomst toe vergelijkbare omissies te voorkomen wordt de vaktechnische inbedding van Toeslagen versterkt, dit is ook relevant waar het gaat om de implementatie van nieuwe wetgeving. Zie daarvoor ook de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 11 oktober 20185. Daarnaast moet ook het proces dat thans is ingericht voor uitvoeringstoetsen bijdragen aan het op juiste wijze invoeren van wetswijzigingen.

Onbekend is in hoeverre er door deze omissie mensen in financiële problemen of in de schulden zijn gekomen. Ouders die zonder onderbreking in aanmerking kwamen voor kindgebonden budget en bij aanvang een andere toeslag ontvingen, hebben wel automatisch kindgebonden budget ontvangen. Dit betreft in veel gevallen de mensen met de laagste inkomens. Belangrijk is nu dat ouders die ook na een onderbreking recht hadden op automatische toekenning van het kindgebonden budget en het niet zelf opnieuw aangevraagd hebben, dat nu alsnog ontvangen.

Vraag 9

Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle WGA-gerechtigden persoonlijke dienstverlening gaan krijgen, gericht op werkhervatting? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn gaat u de nodige persoonlijke dienstverlening realiseren, en hoe hoog worden de kosten hiervoor ingeschat?

Antwoord 9

Alle publiek verzekerde WGA-gerechtigden hebben recht op ondersteuning van UWV bij werkhervatting. Na een WIA-beoordeling wordt het grootste deel door het Werkbedrijf van UWV opgeroepen voor persoonlijke dienstverlening. Zolang WGA-gerechtigden om medische redenen nog niet in staat zijn het werk te hervatten, roept UWV hen nog niet op voor re-integratiedienstverlening. Wanneer vijf jaar re-integratieondersteuning niet heeft geleid tot werkhervatting, stopt de actieve ondersteuning in beginsel en zet UWV enkel op verzoek van een WGA-gerechtigde verdere re-integratiedienstverlening in.

Sinds 2017 ontvangen alle mensen die de WIA/WGA instromen en arbeidsmogelijkheden hebben gedurende vijf jaar persoonlijke dienstverlening. UWV heeft geleidelijk aan ook de mensen uit de cohorten 2013–2016 die eerder nog geen persoonlijke dienstverlening kregen, in dienstverlening opgenomen. De persoonlijke dienstverlening bestaat op dit moment uit basale dienstverlening: gemiddeld twee en minimaal één contactmoment per WGA-gerechtigde per jaar, inkoop van re-integratietrajecten en inzet van voorzieningen. Opdat UWV alle WGA-gerechtigden met arbeidsvermogen vijf jaar persoonlijke dienstverlening kan bieden, is met het regeerakkoord vanaf 2019 structureel € 10 miljoen per jaar extra beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft UWV tijdelijk € 15 miljoen vrij kunnen spelen uit de reserves voor een effectonderzoek naar meer persoonlijke dienstverlening. Het totale budget voor de UWV-dienstverlening bedraagt in 2019 circa € 50 miljoen. Mede op basis van de inzichten uit het effectenonderzoek zal de Minister samen met UWV bezien welk dienstverleningsmodel passend is en hierover met uw Kamer in overleg treden. Voor de zomer informeert de Minister de Tweede Kamer hier nader over in de stand van de uitvoering.

Vraag 10

Waarom is er nog niet gestart met experimenten bij de WGA-dienstverlening?

Antwoord 10

In het verleden is de WGA-dienstverlening onder druk komen te staan, mede door budgettaire taakstellingen. UWV levert grote inspanningen om de dienstverlening op een basaal peil te brengen. Daar komt vanaf 2019 de intensivering van de dienstverlening bij, nu er vanaf dit jaar extra budget beschikbaar is gekomen. Dit najaar start met een grootschalig onderzoek naar het effect van meer persoonlijke dienstverlening. Dit vereist de nodige voorbereiding en die is in volle gang. Bij UWV is een projectteam ingericht om ervoor te zorgen dat de intensievere dienstverlening straks in regiokantoren geleverd kan worden in aanvulling op de reguliere taken. Bovendien werkt dit team nu aan de voorbereiding van het evaluatieonderzoek, waarmee de effecten van de dienstverlening in kaart worden gebracht.

Vraag 11

Heeft u eerder dan in dit rapport van de ARK het advies gekregen de aansturing van en het toezicht op uitvoeringsorganisaties te versterken? Zo ja, wat heeft u met dat advies gedaan?

Antwoord 11

In 2017 heeft de Algemene Rekenkamer het rapport «Balanceren tussen ambities en middelen» uitgebracht, in dat rapport wordt de aanbeveling gedaan het eigenaarschap te versterken en duurzame afspraken te maken over ICT. Tevens heeft de Algemene Rekenkamer in zijn verantwoordingsonderzoek over 2016 aanbevolen om het toezicht op de uitvoeringsorganisaties te versterken. Deze adviezen zijn overgenomen en vertaald in acties om de rol van de eigenaar richting de zbo’s te versterken. Daartoe heeft er een nieuwe indeling van de gesprekscyclus met de zbo’s plaatsgevonden, zijn de KPI’s aangescherpt, wordt er gewerkt met benchmarks en is er met beide zbo’s een strategische agenda opgesteld. In december 2017 bent u geïnformeerd over de voortgang van de door SZW en UWV ingezette activiteiten naar aanleiding van dit rapport6.

Vraag 12

Welke conclusie verbindt u aan de herhaalde opmerking van de ARK dat de opgave voor de Minister om sturing te geven aan en toezicht te houden op de SVB en UWV groot is? Vindt u dat u in zekere zin «misleid» danwel onvolledig geïnformeerd bent door de betreffende ZBO's? Hebben deze niet de plicht om mogelijke (grote) problemen en (vermoedens van) fraude actief te melden? Is het vertrouwen voldoende aanwezig dat dit in de toekomst wel goed en volledig zal gebeuren?

Antwoord 12

De SVB en het UWV zijn organisaties die middenin de samenleving staan. Zij zien zich voortdurend gesteld voor de opgave om haar dienstverlening aan te laten sluiten aan de steeds veranderende wensen en eisen van de maatschappij. De focus ligt daarbij op het werken aan een toekomstbestendige dienstverlening en het moderniseren van de interne processen en ICT-systemen. Deze organisaties kennen daarmee grote verantwoordelijkheden in een complexe omgeving en staan voor complexe opgaven. Sturing en toezicht vanuit de ZBO’s en SZW is daarmee ook een complexe opgave. Er is ruimte om afwegingen in de praktijk eerder en explicieter ook op bestuurlijk niveau te delen en daarmee ook uw Kamer ruimer inzage te kunnen bieden hierin. Via de signaleringsbrief zal dit vanaf juni structureel gebeuren.

Met het UWV zijn verschillende maatregelen getroffen om de sturing en het toezicht te verbeteren. Zo wordt de positie van het Audit Committee versterkt zodat dilemma’s en risico’s in de uitvoering eerder zichtbaar en besproken worden. Ook worden er periodiek risicosessies georganiseerd met het UWV en is er aandacht voor risico’s in de reguliere gesprekscyclus met UWV. Op basis van deze maatregelen en het aanwezige onderlinge vertrouwen verwacht de Minister voldoende geborgd te hebben dat we elkaar goed, tijdig en volledig informeren.

Vraag 13

Op welke wijze gaat u zelfstandig informatie verzamelen, zoals aanbevolen door de ARK, teneinde te voorkomen dat u te afhankelijk wordt van informatie die de uitvoeringsinstellingen zelf aanleveren? Zal u niet onder alle omstandigheden uiteindelijk toch afhankelijk blijven van informatie die uitvoeringsinstellingen aanleveren?

Antwoord 13

De belangrijkste bron van informatie vormt het zelfstandig bestuursorgaan. Het toezicht vanuit SZW op de SVB en UWV wordt verstevigd, onder meer op basis van de uitkomsten van de reeds uitgevoerde zelf-evaluatie. Hierbij geven wij aandacht aan de aanbeveling om naast de informatie die wordt geleverd vanuit de zbo’s te kijken naar de zelfstandige verzameling van informatie. Ook wordt ingezet op het versterken van het risicomanagement en het meer in samenhang oppakken hiervan. Daarnaast wordt een deel van de evaluatie van de Wet SUWI en de evaluatie van het toezichtsbeleid vervroegd naar dit jaar.

Vraag 14

Wat is de oorzaak van de tekortkomingen bij de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)? Welke structurele verbeteringen moeten er nog plaatsvinden?

Antwoord 14

De RSO heeft in de periode van 2016 tot en met 2018 een grote groei in het aantal opdrachtgevers en het aantal in dienst genomen medewerkers doorgemaakt. In dit traject heeft de RSO veel bereikt waarmee een grote stap richting verdere volwassenheid van de organisatie is gezet.

Er staat een organisatie waarbij de inrichting van de operationele kolom past bij de missie en de visie van de RSO (goed werkgeverschap) en de gevraagde flexibiliteit van de organisatie.

De structurele verbeteringen die moeten plaatsvinden, liggen op het gebied van financieel beheer. Dit is bij de groei van de organisatie achtergebleven. Inmiddels is hier volop op ingezet door middel van een verbetertraject. In het antwoord op vraag 7 wordt dit verder beschreven.

Vraag 15

Welke acties zijn ondernomen om beschrijvingen van administratieve processen bij de RSO op te stellen? Is de verwachting dat in 2019 de organisatie van de RSO wel op orde zal zijn?

Antwoord 15

Er is extra capaciteit en expertise ingezet voor het verder beschrijven en implementeren van de administratieve processen. Het financieel beheer van RSO wordt structureel versterkt door de administratieve processen, afgestemd met de betrokkenen, te (her)beschrijven, (voor zover nog niet gedaan) in te richten en te implementeren. Ook wordt geïnvesteerd in het doorvoeren van procesmatig werken als brede werkwijze binnen de backoffice van de RSO.

Tevens wordt de kwaliteit van het financieel beheer verder geborgd door gebruik te gaan maken van een (ondersteunend) digitaal systeem. De focus ligt hiermee in 2019 op het borgen van het financieel beheer. Dit betekent wel dat tot het moment dat het financieel beheer «in control» is gebracht, de kans op fouten aanwezig is ondanks dat de organisatie bewust is van de Rijksbrede kaders rondom de administratieve processen. Streven is dat in 2019 de beschrijving en werking van de administratieve processen dermate verbeterd zijn dit op orde is.

Vraag 16

Wanneer beoogt u duidelijkheid te verschaffen over de (on)mogelijkheden van sturing en toezicht op grote uitvoeringsorganisaties als SVB en UWV?

Antwoord 16

In de brief aan de Tweede Kamer van 7 maart jl. heeft de Minister medegedeeld een deel van de evaluatie van de Wet SUWI over sturing en toezicht te vervroegen naar dit jaar. De resultaten van deze evaluatie zullen aanleiding bieden uw Kamer te informeren over de mogelijkheden die er zijn om de sturing en toezicht op de grote uitvoeringsorganisaties verder te verbeteren. Dit zal vermoedelijk begin 2020 gebeuren.

Vraag 17

Bent u bereid de momenten van verzending van signaleringsbrieven aan het parlement zodanig te kiezen dat deze betrokken kunnen worden bij de behandeling van de ontwerpbegrotingen en het Jaarverslag SZW?

Antwoord 17

De signaleringsbrieven hebben tot doel de Kamer te informeren over fraudefenomenen die zich in het voorgaande jaar hebben voorgedaan in de sociale zekerheid. In juni van dit jaar wordt de brief voor het eerst aan de Kamer verstuurd. Dat gebeurt gelijktijdig met de brief over de stand van de uitvoering. De Minister is voornemens om bij stand van de uitvoering die in december wordt verstuurd, nader in te gaan op eventuele maatregelen. Dat moment sluit aan bij de verzending van de jaarplannen.

Vraag 18

Wat is er sinds het verantwoordingsonderzoek 2016 gebeurd om de tekortkomingen in het technisch beheer van SAP 3F door Shared Service Center-ICT (SSC-ICT) te verbeteren?

Antwoord 18

Directeur SSC-ICT heeft in maart 2019 SZW via een brief geïnformeerd over resultaten van de ADR-audits naar de General IT Controls die zijn uitgevoerd op SAP 3F. Daarin wordt per systeem en per onderdeel een conclusie weergegeven. In de brief is ook aangegeven dat er een plan is opgesteld om de grootste risico’s op te lossen.

Over 2017 waren de beheerprocessen voor SAP 3F, ondanks een aantal kleine aandachtspunten, op orde. Over 2018 is er ten aanzien van de beheerprocessen Gebruikersbeheer en Beveiliging van Componenten een aantal tekortkomingen geconstateerd. Hier zijn door SSC-ICT in overleg met SZW maatregelen op getroffen.

Er is geen Assuranceverklaring opgeleverd voor SAP 3F. Het opleveren van een assuranceverklaring als bewijs dat aan bepaalde normen en kwaliteitseisen is voldaan, past binnen de gewenste professionaliseringsslag die SSC-ICT moet maken, en zal dan ook op de agenda blijven staan.

Vraag 19

Wat gaat u doen om het inkoopbeheer bij uw ministerie te verbeteren?

Antwoord 19

In dialoog met de Auditdienst Rijk (ADR) zal het Ministerie van SZW een plan van aanpak opstellen waarin per verbeterpunt zal worden uitgewerkt hoe SZW haar inkoopbeheer gaat verbeteren. De bij het plan van aanpak behorende acties zullen in de loop van dit jaar tot uitvoering worden gebracht.

Vraag 20

Op welke manier kan het aantal onrechtmatigheden bij het inkoopbeheer worden teruggebracht?

Antwoord 20

De verwachting is dat het aantal onrechtmatigheden zal afnemen door uitvoering van het plan van aanpak verbetering inkoopbeheer (zie vraag 19). Overigens ligt het onrechtmatig uitgegeven bedrag dat voortkomt uit het aantal onrechtmatigheden bij het inkoopbeheer beneden de tolerantiegrens.

Vraag 21

Deelt u de mening van de ARK dat € 10 miljoen structureel per jaar extra niet voldoende is om alle WGA-gerechtigden, die in aanmerking komen voor dienstverlening, in beeld te krijgen en te houden? Met welk doel is gekozen voor de extra inzet van € 10 miljoen structureel voor persoonlijke dienstverlening gericht op werkhervatting?

Antwoord 21

De intensivering van € 10 miljoen uit het regeerakkoord is bedoeld als aanvulling op het reguliere budget van UWV, opdat UWV alle publiek verzekerde WGA-gerechtigden met arbeidsvermogen gedurende vijf jaar dienstverlening kan bieden. Daarnaast heeft UWV tijdelijk € 15 miljoen vrij kunnen spelen uit de reserves voor een effectonderzoek naar meer persoonlijke dienstverlening. Het totale budget voor de UWV-dienstverlening bedraagt in 2019 circa € 50 miljoen. Mede op basis van de inzichten uit het effectonderzoek zal de Minister samen met UWV bezien welk dienstverleningsmodel passend is en hierover met uw Kamer in overleg treden.

Vraag 22

Wat is er op dit moment bekend over de doelmatigheid en doeltreffendheid van persoonlijke dienstverlening door UWV en gemeenten aan werkzoekenden?

Antwoord 22

De dienstverlening voor de WGA bestaat voor een groot deel uit de inkoop van re-integratiediensten en de persoonlijke dienstverlening is op dit moment beperkt met gemiddeld circa twee contactmomenten per jaar. Naar het effect van re-integratiedienstverlening zijn op dit moment weinig tot geen effectstudies beschikbaar. Daarom is de Minister een kennisprogramma begonnen en gaat dit najaar het aangekondigde effectonderzoek van start.

Bij multiproblematiek en het verkleinen van een forse afstand tot de arbeidsmarkt werkt UWV samen met gemeenten. Gemeenten zijn vanuit de WMO verantwoordelijk voor het versterken van de maatschappelijke participatie en bieden ondersteuning bij onder andere schuldhulpverlening. UWV verwijst WGA-gerechtigden in het voortraject richting werkhervatting naar deze gemeentelijke diensten.

Vraag 23

Krijgen alle WGA-gerechtigden standaard dienstverlening?

Antwoord 23

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 24

Welke groepen WGA-gerechtigden hebben in 2018 geen dienstverlening gehad?

Antwoord 24

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 25

Waar was de intensivering van € 10 miljoen voor dienstverlening voor bedoeld? Welke groepen wilde u hiermee bereiken?

Antwoord 25

Zie het antwoord op vraag 21.

Vraag 26

Welke inzet is nodig om alle WGA-gerechtigden in beeld te krijgen en te houden?

Antwoord 26

Zoals aangegeven in de bestuurlijke reactie op het rapport deelt de Minister de constatering van de Algemene Rekenkamer niet dat UWV bijna de helft van de mensen niet in beeld heeft. De Algemene Rekenkamer heeft bij haar analyse ook de groep medisch 80/100 meegenomen. Deze groep wordt op medische gronden (nog) niet overgedragen voor persoonlijke dienstverlening aan het Werkbedrijf, maar blijft in beeld bij de divisie Sociaal Medische Zaken van UWV. Met UWV is afgesproken dat met ingang van 2017 met tenminste 90% van alle WGA-gerechtigden die overgedragen worden aan het Werkbedrijf jaarlijks minimaal één gesprek wordt gevoerd. UWV heeft in 2018 met 93% van deze groep minimaal één gesprek gevoerd en daarmee in beeld. Het huidige budget is voldoende om de eerste vijf jaar publiek verzekerde WGA-gerechtigden met arbeidsvermogen in beeld te krijgen en te houden.

Vraag 27

Waarom slaagt het UWV er niet in om, ook met de inzet van extra geld, alle WGA-gerechtigden in beeld te krijgen en te houden?

Antwoord 27

Zie antwoord op vraag 26.

Vraag 28

Hoe verhoudt de 54% instromers die een eerste gesprek hebben gehad zich tot de doelstelling om elke WGA-gerechtigde binnen een jaar een persoonlijk gesprek aan te bieden?

Antwoord 28

Zie het antwoord op vraag 26.

Vraag 29

Welke contactmomenten met het UWV heeft iemand die instroomt in de WGA? Wanneer gaat het dossier «over» naar het Werkbedrijf? Wanneer is het eerste gesprek met een verzekeringsarts? Vindt daaraan voorafgaand al de toets op rechtmatigheid plaats? Wanneer is het eerste gesprek over re-integratie en waar hangt de timing vanaf? Wat zijn hierin de verschillen voor de verschillende groepen WGA-gerechtigden?

Antwoord 29

De UWV-divisie Sociaal Medische Zaken (SMZ) verricht eerst de WIA-claimbeoordeling. WGA-gerechtigden zonder actuele arbeidsmogelijkheden (i.c. de resterende verdiencapaciteit) waarvan de duurzaamheid niet kan worden vastgesteld, blijven in de caseload van de divisie SMZ. Voor hen wordt een herbeoordeling gepland. Het eerstvolgende contactmoment is de datum van de herbeoordeling.

WGA-gerechtigden met arbeidsmogelijkheden gaan naar de divisie Werkbedrijf. Bij de overdracht van SMZ aan Werkbedrijf geeft SMZ een arbeidsmogelijkhedenadvies mee. Dat advies bevat tevens een prognose per wanneer de verzekeringsarts inschat dat de arbeidsmogelijkheden van betrokkene mogelijk zijn gewijzigd.

Het eerste gesprek over de re-integratie vindt in het beginsel plaats binnen vier weken na overdracht vanuit de divisie SMZ naar het Werkbedrijf. De WGA-dienstverlening wordt geboden aan alle WGA-gerechtigden met arbeidsvermogen. Er zijn geen verschillen tussen de groepen WGA-gerechtigden.

Zodra de medewerker van het Werkbedrijf van mening is dat betrokkene mogelijk een gewijzigde resterende verdiencapaciteit heeft, wordt deze casus besproken met een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van SMZ en volgt – indien nodig – een herbeoordeling. Een WGA-gerechtigde kan zelf ook een herbeoordeling aanvragen.

Vraag 30

Waardoor kunnen het verschil in de instroom (30.000 mensen jaarlijks) en de uitstroom (10.000 mensen jaarlijks) en de daardoor ontstane toename van het aantal mensen met een WGA-uitkering worden verklaard? Is dit een structurele ontwikkeling? Welke groei / afname wordt in de komende jaren verwacht?

Antwoord 30

De WIA is ingevoerd in 2006 en het aantal uitkeringen neemt nog steeds toe. Een structurele situatie waarin instroom, uitstroom en doorstroom elkaar in evenwicht houden, is nog niet bereikt. De komende decennia valt een afvlakking van de groei te verwachten. Een belangrijke oorzaak van de relatief lage uitstroom uit de WIA is duur van het recht op een WGA-uitkering. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten kunnen lang in de regeling verblijven, zij blijven immers ook in de uitkering wanneer zij (een deel van) hun resterende verdiencapaciteit benutten. Naast uitstroom vanwege herstel, pensionering en overlijden kent de WGA voornamelijk een doorstroom naar de IVA vanwege duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Deze bedroeg in 2018 ruim 10.000 mensen.

Vraag 31

Hoeveel mensen zitten al meer dan vijf jaar in de WGA? Hoeveel van deze mensen ontvangen nog (op hun eigen verzoek) dienstverlening van het UWV?

Antwoord 31

Circa 190.000 mensen hadden in 2018 een WGA-uitkering. Bijna 26.500 van hen vallen voor hun re-integratie onder de verantwoordelijkheid van een eigen risicodrager. Zij zijn uitgesloten van persoonlijke dienstverlening door UWV. We hebben geen informatie beschikbaar over het aantal publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden die zijn ingestroomd vóór 2013. Een deel van deze groep benut haar restverdiencapaciteit en heeft werk, al dan niet met de inzet van werkvoorzieningen. Van de groep ingestroomd vóór 2013 kregen eind 2018 circa 15.500 personen dienstverlening.

Vraag 32

Wat verstaat u onder «alle uitkeringsgerechtigden»?

Antwoord 32

In dit verband bedoelde de Minister alle publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden met arbeidsvermogen die UWV in actieve dienstverlening naar werk heeft (zie ook het antwoord op vraag 9).

Vraag 33

Wat is de reden dat relatief weinig mensen uitstromen uit de WGA?

Antwoord 33

Mensen komen in de WGA vanwege een veelal structurele arbeidshandicap. De uitstroom uit de WGA wordt hoofdzakelijk bepaald door pensionering/overlijden en na een herbeoordeling instromen in de IVA. Activering van WGA-uitkeringsgerechtigden is erop gericht de restverdiencapaciteit te benutten. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten blijven daarmee in hun uitkering. Benutten van de restverdiencapaciteit leidt over het algemeen niet tot herstel van de arbeidshandicap en daarmee uitstroom uit de WGA (zie ook het antwoord op vraag 32).

Vraag 34

Voor hoeveel uitkeringsgerechtigden zet het UWV eerst persoonlijke dienstverlening in om hen geschikt te maken voor re-integratie richting werk?

Antwoord 34

Sinds 2017 ontvangen alle mensen die de WIA/WGA instromen met arbeidsmogelijkheden gedurende vijf jaar actief persoonlijke dienstverlening. Jaarlijks stromen er ruim 18.000 mensen in de WGA-dienstverlening.

Vraag 35

Welke groep uitkeringsgerechtigden heeft het meest behoefte aan persoonlijke dienstverlening om hen geschikt te maken voor re-integratie richting werk?

Antwoord 35

Dit betreft personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, vanwege hun ziekte of aandoening, beperkte arbeidsverleden, opleidingsniveau en hun bredere problematiek.

Vraag 36

Is de dienstverlening van het UWV gebaseerd op gevalideerde methodes?

Antwoord 36

UWV werkt met gecertificeerde arbeidsdeskundigen en streeft naar een dienstverlening waarbij in beginsel enkel bewezen effectieve methodes worden ingezet. Om meer inzicht te krijgen in welke instrumenten en methoden effectief zijn UWV en SZW een gezamenlijk kennisprogramma gestart. Daarnaast stelt UWV hoge eisen aan de re-integratietrajecten die door re-integratiebedrijven worden ingezet.

Vraag 37

Worden medewerkers van het UWV getraind om de juiste dienstverlening te kunnen bieden? Zo ja, op welke manier?

Antwoord 37

Ja. De UWV-dienstverleners krijgen initieel een uitgebreide opleiding. Voor arbeidsdeskundigen duurt de opleiding tot gecertificeerd arbeidsdeskundige 18 maanden. Om hun kennis en kunde op peil te houden, krijgen zij nascholing en doen zij aan intervisie. Adviseurs Intensieve Dienstverlening (AID) Ontvangen een opleiding van 10 maanden en werken onder supervisie van arbeidsdeskundigen.

Vraag 38

Kunt u nauwkeurig aangeven welke conclusies en maatregelen u verbindt aan de constatering van de ARK dat bijna de helft van de mensen met een WGA-uitkering niet in beeld is bij UWV, en dat het ontbreken van persoonlijk contact – als onderdeel van de dienstverlening – het ook lastig maakt om de rechtmatigheid van de uitkering van deze mensen vast te stellen?

Antwoord 38

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 26, deelt de Minister de constatering dat UWV bijna de helft van de mensen niet in beeld heeft, niet. Bijna alle WGA-uitkeringsgerechtigden zijn de eerste vijf jaar in beeld bij UWV, waarmee mede de rechtmatigheid van deze uitkeringen wordt geborgd. Indien de activerende dienstverlening na vijf jaar wordt beëindigd, blijft de verplichting van de uitkeringsgerechtigde bestaan om alle relevante informatie aan UWV door te geven met betrekking tot het recht op de WGA-uitkering. De beheersing van de risico’s op misbruik en fraude is een belangrijk aandachtspunt bij de lopende doorontwikkeling van de WGA-dienstverlening.

Vraag 39

Klopt het dat u met het UWV hebt afgesproken dat vanaf 2017 alle WGA-gerechtigden basale dienstverlening ontvangen? Zo ja, is dat gebeurd?

Antwoord 39

Ja, zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 bestaat de basale dienstverlening momenteel uit gemiddeld twee en minimaal één contactmoment per WGA-gerechtigde per jaar, inkoop van re-integratietrajecten en inzet van voorzieningen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 26, is met UWV afgesproken dat met ingang van 2017 met ten minste 90% van alle WGA-gerechtigden die overgedragen worden aan het Werkbedrijf jaarlijks minimaal één gesprek wordt gevoerd. UWV heeft in 2018 met 93% van deze groep minimaal één gesprek gevoerd en daarmee in beeld.

Vraag 40

Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er meer persoonlijk contact gaat plaatsvinden om de rechtmatigheid vast te stellen van de uitkeringen van WGA-gerechtigden die nog niet in beeld zijn bij het UWV?

Antwoord 40

Zie het antwoord op vraag 38.

Vraag 41

Wat is een voldoende toereikend budget om alle WGA-gerechtigden basale dienstverlening te kunnen bieden?

Antwoord 41

Ja. Niet het budget is het knelpunt maar het organiseren van de productiviteit. Zie ook de antwoorden op de vragen 21 en 26.

Vraag 42

Bent u van mening dat alle WGA-gerechtigden basale dienstverlening moeten kunnen krijgen van het UWV? Hoeveel geld is daar voor nodig? Als dat (nog) niet bekend is, wanneer kan dat dan wel duidelijk zijn?

Antwoord 42

Ja. Zie het antwoord vraag 41.

Vraag 43

Hoeveel uitvoeringscapaciteit is nodig om alle WGA-gerechtigden basale dienstverlening te bieden?

Antwoord 43

Zie het antwoord op vraag 41.

Vraag 44

Welke consequenties heeft het dat er met ongeveer 46% van de mensen die in 2017 de WGA-uitkering zijn ingestroomd nog geen contact is geweest?

Antwoord 44

Zie het antwoord op vraag 26.

Vraag 45

Welk deel van de mensen die een WGA-uitkering ontvangen hebben geen eerste keuring gehad?

Antwoord 45

Zonder claimbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige wordt geen WGA-uitkering verstrekt.

Vraag 46

Wat zijn uw plannen om te zorgen dat de netto-uitvoeringscapaciteit bij het UWV voldoende wordt om alle WGA-gerechtigden basale dienstverlening te bieden?

Antwoord 46

Zie ook de antwoorden op de vragen 21, 26 en 41.

Vraag 47

Wat is de oorzaak van het verlies in capaciteit bij het UWV?

Antwoord 47

De belangrijkste oorzaak van het capaciteitsverlies bij de WGA-dienstverlening is, net zoals de Algemene Rekenkamer aangeeft, de opleiding van nieuwe medewerkers. Een adviseur intensieve dienstverlening is na 10 maanden volledig inzetbaar en een arbeidsdeskundige na 18 maanden. Daarnaast worden arbeidsdeskundigen ook ingezet voor andere taken, waaronder het in opdracht van gemeenten bepalen van de loonwaarde. Gemeenten betalen voor deze dienst, maar UWV kan deze middelen niet inzetten om de capaciteit te vervangen.

Vraag 48

Naar welke andere mogelijkheden kijkt u om de productiviteit van het UWV te vergroten?

Antwoord 48

Het gesprek met UWV daarover loopt. De Minister informeert de Tweede Kamer voor de zomer met de «Stand van de uitvoering».

Vraag 49

Hoe lang duurt het om nieuwe medewerkers volledig productief te kunnen laten zijn?

Antwoord 49

Zie het antwoord op vraag 47.

Vraag 50

Kan u het grote verschil tussen de patronen bij voormalig werknemers en vangnetters verklaren?

Antwoord 50

Het verschil in patronen wordt verklaard door de startpositie die vangnetters ten opzichte van voormalige werknemers innemen. Vangnetters hebben over het algemeen vóór de aanvang van WIA geen dienstbetrekking, waardoor de arbeidsdeelname in de tijd toeneemt. Voormalige werknemers starten bij aanvang WIA met een dienstverband. De arbeidsdeelname neemt af vanwege het beëindigen van dit dienstverband vanwege instroom WIA. In de loop der tijd tenderen de arbeidsdeelname van vangnetters en voormalig werknemers naar hetzelfde niveau.

Vraag 51

Waarom is de effectiviteit van de dienstverlening nooit eerder gemeten?

Antwoord 51

Uiteraard is de effectiviteit van specifieke instrumenten wel gemeten. Nu we gaan intensiveren, wil de Minister met het aangekondigde effectiviteitsonderzoek inzicht verkrijgen in de effectiviteit van de WGA-dienstverlening als geheel.

Vraag 52

Waarom heeft u beperkt zicht op hoeveel het UWV uitgeeft aan WGA- dienstverlening?

Antwoord 52

Zoals de Algemene Rekenkamer aangeeft stuurt de Minister niet specifiek op de (extra) uitgaven aan dienstverlening WGA, maar op het totale budget dat UWV krijgt voor de uitvoering van zijn wettelijke taken.

Vraag 53

Waarom verzamelt het UWV geen gegevens over de feitelijke uitgaven aan de WGA? Welke consequenties heeft dit?

Antwoord 53

UWV geeft aan dat het door de Algemene Rekenkamer gevraagde inzicht in de uitgaven niet past bij de werkprocessen en administratieve ondersteuning daarvan. UWV verzamelt wel informatie over de activiteiten die medewerkers verrichten. Om de kosten daarvan te bepalen, koppelt UWV hier normtijden- en tarieven aan. Met deze systematiek ontstaat zicht op de uitgaven aan de WGA-dienstverlening.

Vraag 54

Welke maatregelen worden getroffen om het zicht op hoeveel het UWV uitgeeft aan WGA-dienstverlening te vergroten?

Antwoord 54

Zoals aangegeven in antwoord 53, stuurt UWV niet primair op uitgaven, maar op productie. In samenspraak met het ministerie heeft UWV het afgelopen jaar de centrale regie versterkt. Zo heeft UWV voor de WGA-dienstverlening een instrument ontwikkeld om sterker te kunnen sturen op de productie. Dit heeft zijn waarde bij de WW-dienstverlening reeds bewezen. Daarnaast is SZW voornemens een Wetsgedreven Inzicht in Kosten en Taken (WIKT) voor de WIA te starten.

Vraag 55

Wat heeft u tot nu toe gedaan om bij het UWV een goede balans tussen ambities en middelen te waarborgen, zoals eerder door de ARK aangegeven, en wat gaat u daar verder aan doen? Welke maatregelen gaat u nemen?

Antwoord 55

Na jaren van bezuinigingen zijn in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III extra middelen beschikbaar gekomen voor UWV. Het kabinet heeft structureel € 70 miljoen beschikbaar gesteld voor aanvullende dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden in de Wajong, de WGA en de WW. Ook zijn er voor de projectportfolio in het UWV Informatieplan afspraken gemaakt over passende structurele financiering. Hiermee is een belangrijke bijdrage geleverd aan het realiseren van een goede balans tussen ambities en middelen. Samen met UWV blijft de Minister periodiek stilstaan bij de vraag of de taken en middelen in balans zijn.

Vraag 56

Kunt u nauwkeurig en puntsgewijs aangeven wat u gaat doen om de informatiepositie van de Kamer met betrekking tot het UWV te verbeteren?

Antwoord 56

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 57

Klopt het dat de kosten van passende dienstverlening ook onderdeel worden van de experimenten?

Antwoord 57

Ja, het effectonderzoek gaat inzicht geven in de kosten en resultaten van meer persoonlijke dienstverlening en de inkoop van re-integratie.

Vraag 58

Waarom komt er met de uitbreiding van de monitoringsinformatie geen koppeling tussen de resultaten en de uitgaven? Is een koppeling tussen resultaten en uitgaven niet cruciaal om inzicht te krijgen in de productiviteit van het UWV?

Antwoord 58

In de monitorinformatie kunnen de uitgaven en resultaten slechts beperkt worden gekoppeld. Er is effectonderzoek nodig om een (causaal) verband te leggen tussen de inzet van dienstverlening (inclusief de ingekochte re-integratiediensten), resultaten en de kosten. Daarnaast zijn de maatschappelijke baten van de WGA-dienstverlening, zoals een grotere maatschappelijke participatie en een verbeterde gezondheidsbeleving, niet enkel in financiële termen uit te drukken maar onderdeel van een bredere, maatschappelijke afweging. Met de mid-term review van het aangekondigde effectonderzoek gaat in 2021 meer zicht ontstaan op de effecten van de WGA-dienstverlening en de kosten daarvan.

Vraag 59

Is er al enige informatie beschikbaar over effectieve dienstverlening aan WGA-gerechtigden?

Antwoord 59

Er is weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van dienstverlening aan WGA’ers. UWV heeft in het recente verleden wel diverse pilots en experimenten uitgevoerd, maar de opzet en omvang maken dat hieraan geen betrouwbare uitspraken over effectiviteit te ontlenen. Om die informatie wel te verkrijgen, start de Minister in het najaar een grootschalig onderzoek naar het effect van dienstverlening. Daarnaast zijn SZW en UWV een gezamenlijk kennisprogramma gestart om het gewenste inzicht te vergroten.

Vraag 60

Wanneer acht u de dienstverlening doelmatig en doeltreffend?

Antwoord 60

De WGA-dienstverlening is doeltreffend wanneer zij resulteert in duurzame werkhervatting en bredere maatschappelijke resultaten. De dienstverlening is doelmatig wanneer de kosten van de WGA-dienstverlening in verhouding staan tot de resultaten ervan. Vanwege de systematiek van de WIA leidt werkhervatting niet altijd tot lagere uitkeringslasten. Met het effectonderzoek dat dit najaar start, gaat hier meer zicht op ontstaan en wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid beoordeeld.

Vraag 61

Hoe gaat u in de ontwerpbegroting SZW 2020 betere informatie aan het parlement verstrekken over de financiering van het Ouderdomsfonds en de betalingen daaruit aan AOW-uitkeringen, de dienstverlening aan WGA-gerechtigden, en de afwegingen voor het beheersen van risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van werkloosheidsuitkeringen?

Antwoord 61

Ouderdomsfonds

Met betrekking tot het Ouderdomsfonds doet de Algemene Rekenkamer drie aanbevelingen om de informatiepositie van het parlement te verbeteren. In de begroting 2020 zal de Minister deze drie aanbevelingen overnemen. De Minister zal dus in artikel 8 en artikel 12 verwijzen naar de bijlage sociale fondsen, waar de financiering van het ouderdomsfonds wordt toegelicht. In de bijlage sociale fondsen zal de Minister vermelden dat de inkomensondersteuning AOW onderdeel is van de Algemene Ouderdomswet en dus net als de AOW-uitkeringen betaald wordt uit het Ouderdomsfonds. Overigens is het goed om te benadrukken dat de Rijksbijdragen weliswaar invloed hebben op het tekort van het Ouderdomsfonds, maar niet op de (on)mogelijkheid van de SVB om de AOW-uitkeringen te betalen. Ook zonder Rijksbijdrage ontvangt elke AOW-gerechtigde zijn uitkering. De Rijksbijdragen maken dus strikt genomen de AOW-uitgaven niet «mede mogelijk», maar zijn slechts een betaling tussen Rijk en sociale fondsen om een boekhoudkundig groot tekort van het Ouderdomsfonds te voorkomen.

Dienstverlening aan WGA-gerechtigden

Op 1 oktober 2019 gaat het effectenonderzoek naar de WGA-dienstverlening van start. Dit heeft tot doel meer inzicht te verkrijgen in de balans tussen ambities en wat nodig is aan dienstverlening, in termen van mensen en middelen. Bij publicatie van ontwerpbegroting SZW 2020 zijn er nog geen resultaten beschikbaar, maar in de Stand van de uitvoering, die voor het zomerreces verstuurd zal worden, wordt de Kamer nader geïnformeerd over de opzet en inrichting van het onderzoek.

Beheersen van risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik van werkloosheidsuitkeringen

Zie het antwoord op vraag 64.

Vraag 62

Hoeveel uitkeringen zijn er door het UWV onrechtmatig verstrekt in 2018?

Antwoord 62

Alle handelingen van UWV moeten rechtmatig zijn, in overeenstemming met de geldende regels en besluiten. De totale UWV-brede rechtmatigheid komt voor 2018 uit op 98,9%. Dit is de som van de rechtmatigheid van alle uitkeringslasten (financiële rechtmatigheid) en de rechtmatigheid van de aanbestedingen. Het percentage financiële fouten in de uitkeringslasten over verslagjaar 2018 bedraagt 0,8%. Dit is het gewogen UWV-percentage over alle wetten.

Naast de vaststelling van de rechtmatigheid zoals beschreven zijn er ook uitkeringen waarbij naar aanleiding van een geconstateerde overtreding een (deel van de) uitkering wordt teruggevorderd. UWV heeft in 2018 iets meer dan 8200 overtredingen geconstateerd waarbij er sprake is van financiële benadeling, waarmee een bedrag gemoeid is van in totaal € 25.800.000 aan teveel betaalde uitkering.

Vraag 63

Geldt de norm voor ten minste één gesprek per jaar voor iedereen die een WGA-uitkering ontvangt?

Antwoord 63

Ja. Sinds 2017 geldt de afspraak met UWV dat elke publiek verzekerde WGA-gerechtigde in de re-integratiedienstverlening bij het Werkbedrijf van UWV de eerste vijf jaar per jaar minimaal één contactmoment heeft en gemiddeld over alle personen per jaar twee contactmomenten zijn. Zie ook het antwoord op vraag 39.

Vraag 64

Kunt u expliciet ingaan op de aanbeveling van de ARK om in de begroting op te nemen welke risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van toepassing zijn op de verschillende socialezekerheidsregelingen die de SVB en het UWV uitvoeren, welke maatregelen hiertegen genomen worden, en welke risico's er dan nog overblijven? Deelt u de conclusie van de ARK dat het parlement op deze manier in staat gesteld wordt de integrale afweging te toetsen die u maakt tussen het niveau van dienstverlening en fraudebestrijding, en om te bepalen of de risico's die overblijven aanvaardbaar zijn?

Antwoord 64

In de reactie op het verantwoordingsonderzoek 2018 heeft de Minister aangegeven dat hij zich kan vinden in de aanbeveling om meer aandacht te hebben voor explicitering van de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MenO). Het is daarbij vooral van belang dat voorkomen van MenO een cyclisch proces is, waarbij het departement en de uitvoering leren van geconstateerde fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. SZW richt zich in 2019 op de doorontwikkeling van de MenO-risicobeheersing en de formele beschrijving daarvan. Bij nieuwe en gewijzigde wet- en regelgeving brengt SZW de MenO-risico’s in kaart en neemt deze op in de memorie van toelichting. Daarnaast beoogt SZW met signaleringsbrieven het parlement te informeren over de maatregelen die worden genomen naar aanleiding van MenO en eventuele gesignaleerde risico’s die overblijven. Eventuele modus operandi die in deze signaleringsbrieven naar voren komen, worden de Kamer vertrouwelijk toegezonden.

Daar waar het gaat om de afwegingen voor het beheersen van risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van werkloosheidsuitkeringen wordt met behulp van een extern onderzoek een integraal afwegingskader voor UWV ontwikkeld. De Tweede Kamer wordt hierover aan het einde van dit jaar geïnformeerd. De signaleringsbrieven worden in juni gelijktijdig met de stand van de uitvoering aan de Kamer gezonden. In december wordt vervolgens ingegaan op eventuele hieruit voortvloeiende maatregelen.

Vraag 65

Hoe kunt u rechtvaardigen dat mensen met een WGA-uitkering die niet aan een Werkbedrijf worden overgedragen, geen ondersteuning krijgen om aan het werk te komen of te blijven?

Antwoord 65

WGA’ers worden niet aan het Werkbedrijf overgedragen als er sprake is van het ontbreken van actuele arbeidsmogelijkheden (i.c. de resterende verdiencapaciteit) waarvan de duurzaamheid niet kan worden aangetoond. Met andere woorden: deze mensen zijn dusdanig ziek dat werk niet aan de orde is. Ze blijven daarom onder de hoede van de divisie Sociaal-Medische Zaken. Deze groep heeft overigens wel de mogelijk om zichzelf te melden bij UWV voor basale dienstverlening.

Vraag 66

Wat is de reden dat de groep medisch 80/100 niet binnen een jaar wordt overgedragen aan het Werkbedrijf?

Antwoord 66

Zie het antwoord op vraag 65.

In geval van verbetering van de medische situatie kan overdracht aan de divisie Werkbedrijf aan de orde zijn. Zodra de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene (al dan niet 80–100 AO) arbeidsmogelijkheden heeft, hoort hij niet langer tot de groep medisch 80–100 AO en vindt overdracht naar Werkbedrijf plaats. De termijn van een jaar is in dat kader geen relevante termijn. De keuzes die UWV moet maken bij de inzet van schaarse artsen, kunnen wel effect hebben op de doorlooptijd van een beoordeling.

Vraag 67

Bent u het eens met de ARK dat alle WGA-gerechtigden die in 2017 zijn ingestroomd beschikken over arbeidsmogelijkheden en volgens de wet recht op ondersteuning door het UWV voor hun re-integratie hebben? Hoe kunnen afspraken over de dienstverlening aan WGA-gerechtigden zich dan beperken tot de mensen die zijn overgedragen aan het werkbedrijf van het UWV?

Antwoord 67

Zie het antwoord op vraag 65.

Niet alle WGA-gerechtigden die in 2017 zijn ingestroomd beschikken over arbeidsmogelijkheden. Er is een categorie die volledig arbeidsongeschikt wordt beoordeeld, maar van wie de verzekeringsarts op het moment van de claimbeoordeling niet kan vaststellen dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Een deel van deze mensen, de zgn. categorie WGA 80–100 medisch, is dusdanig ziek of beperkt dat werken en gerichtheid op werken niet aan de orde is. Veelvoorkomende voorbeeld zijn kankerpatiënten die een behandeling gericht op genezing ondergaan, of psychiatrisch patiënten die intramuraal behandeling ondergaan. Overdracht aan de divisie Werkbedrijf is pas aan de orde na herstel.

Vraag 68

Kunt u duidelijk aangeven welke mensen met een WGA-uitkering wel en geen dienstverlening krijgen, en waarom dat zo is?

Antwoord 68

Zie de antwoorden op de vragen 65, 66 en 67.


X Noot
1

Kamerstuk 26 448, nr. 620

X Noot
2

Kamerstuk 33 566, nr. 102

X Noot
3

Kamerstuk 17 050, nr. 569.

X Noot
4

Kamerstuk 26 448, nr. 610

X Noot
5

Kamerstukken 31 066 en 31 322, nr. 434

X Noot
6

Kamerstuk 26 448, nr. 600

Naar boven