35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 16 juni 2020

Algemeen

De leden van de VVD-fractie wensen de volgende vragen voor te leggen aan de regering, mede naar aanleiding van de gehouden deskundigenbijeenkomsten op 122 en 193 mei in de Eerste Kamer.

De leden van de CDA-fractie hebben met voldoening kennis genomen van de zeer uitgebreide beantwoording van hun vragen in de memorie van antwoord.

Na binnenkomst van de antwoorden zijn er in de Eerste Kamer twee uitgebreide hoorzittingen geweest, waarbij meningen en stellingen geponeerd zijn door de uitgenodigde wetenschappers en deskundigen die de leden van de CDA-fractie graag ter becommentariëring voorleggen aan de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor de antwoorden in de memorie van antwoord. Deze leden hebben een aantal vervolgvragen naar aanleiding van de antwoorden en de inbreng van deskundigen tijdens de deskundigenbijeenkomsten georganiseerd in de Eerste Kamer.

De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de uitgebreide memorie van antwoord. Naar aanleiding hiervan en van de twee deskundigenbijeenkomsten hebben zij nog vragen over de volgende onderwerpen:

  • 1. CETA in de huidige (geo)politieke context

  • 2. De duurzaamheidshoofdstukken

  • 3. Investeringsbescherming en ICS

  • 4. CETA en de Koninkrijksdelen

  • 5. Aard verdrag en gevolgen van eventuele non-ratificatie.

De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording door de regering van de eerder gestelde vragen en hebben mede naar aanleiding daarvan, alsook naar aanleiding van de twee door de Eerste Kamer gehouden deskundigenbijeenkomsten, een aantal vervolgvragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdD-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Het nader voorlopig verslag gaat in op de volgende onderdelen:

  • Economische aspecten

  • Duurzaamheid, milieu en volksgezondheid

  • Geschillenbeslechting

  • Verdragscomités en democratische controle

  • Competentieverdeling en goedkeuringsprocedure

  • Verdrag-technische aspecten en ratificatie

  • CETA in de huidige (geo)politieke context

  • CETA en de Koninkrijksdelen.

Economische aspecten

Een expert van de Stichting Milieudefensie legde tijdens de deskundigenbijeenkomst van 12 mei jl. verband tussen de liberalisering van de landbouw en de ondergraving van de kringlooplandbouw.4 Kan de regering op verzoek van de leden van de VVD-fractie hierop nogmaals ingaan en duidelijk aangeven of er al dan niet een direct of indirect verband is?

Allereerst vragen de leden van de CDA-fractie in te gaan op de economische voordelen van CETA voor de EU en voor Nederland.

Kan nader ingegaan worden op de stijging van de EU-export naar Canada, die 9% zou bedragen?

Is het juist dat de export van goederen vanuit Nederland gestegen is met 12%, tot een bedrag van 4,6 miljard euro? En is het juist dat de export van de Nederlandse landbouw is verhoogd met 18%, tot een bedrag van 321 miljoen euro? In totaliteit zou de Nederlandse export van goederen en diensten naar Canada gestegen zijn met 25%.

Is het juist dat door CETA er een intensivering van de handelsrelatie heeft plaatsgevonden omdat 98% van de exporttarieven is weggevallen waardoor bedrijven nu op voet van gelijkheid met onder andere Canada zelf en China kunnen concurreren op de Canadese markt, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan op nog eens ingegaan worden op andere voordelen die er zijn met CETA, zoals het opengaan van de markt voor overheidsaanbestedingen, betere intellectuele eigendomsbescherming en makkelijker verkeer van kenniswerkers?

Is het juist dat elke miljard euro extra aan export in ons land, 15.000 banen oplevert?

Kan de regering op verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie reageren op de volgende stelling van Tuur Elzinga (FNV), uitgesproken tijdens de deskundigenbijeenkomst op 12 mei 2020: «De kern van het debat is: regulering is er niet voor niets. In een democratie willen we graag zeggenschap over deze regels. Daar zit het spanningsveld met zogenaamde moderne handels- en investeringsverdragen – DCFTA’s in het jargon, Deep and Comprehensive Free Trade Agreements – die gericht zijn op het zo veel mogelijk slechten van wat in het jargon «niet-tarifaire handelsbelemmeringen» heet: het creëren van zo veel mogelijk vrije toegang voor buitenlandse dienstenaanbieders en investeerders, met zo min mogelijk extra regeldruk. CETA is zo’n verdrag met een progressieve liberaliseringsagenda. Dat betekent dat het verdrag vastlegt dat de beweging in principe maar één kant op kan: steeds meer economische liberalisering. Daartoe dienen de zogenaamde standstill en ratchet clauses in het verdrag. Een ratchet is een ratel, zo’n ding dat maar één kant op kan draaien en niet meer terug. Het verdrag legt vast dat wat we op dit moment van afsluiten van het verdrag in Europa en Canada hebben geliberaliseerd, niet ter discussie mag staan en dat wat daarna wordt geliberaliseerd niet meer mag worden teruggedraaid.»5

De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de regering in haar antwoorden een goed onderbouwd en met voorbeelden geïllustreerde reflectie te geven op standstill en ratchet clauses.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat Stichting Milieudefensie het volgende stelt: «En er is de ratchett clause, die liberalisering van alle diensten die niet als publieke voorziening zijn aangemerkt, onomkeerbaar maakt.'6 Ook de heer Elzinga noemt deze «ratel-clausule» in zijn position paper: «Het verdrag legt vast dat wat op het moment van afsluiten van het verdrag in Europa en Canada was geliberaliseerd niet ter discussie staat en wat daarna wordt geliberaliseerd niet meer mag worden teruggedraaid. Het neoliberale dogma van de terugtredende overheid vastgelegd in internationale verdragen».7 In het antwoord op vraag 53 van de memorie van antwoord8 gaat de regering op deze term in, en stelt dat de ratchett clausule niet gaat over publieke diensten. Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdA-fractie dit laatste in het kader van CETA toelichten en daarbij ingaan op de genoemde opmerkingen van Milieudefensie en de heer Elzinga?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering bij de beantwoording van vraag 47 in de memorie van antwoord9 aangeeft dat er geen sprake van tariefliberalisatie aan zowel de zijde van Canada als van de Europese Unie voor kippen-, en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zal zijn. De reden om deze producten uit te sluiten van tariefliberalisatie is gelegen in de gevoeligheid van de sectoren. Kan de regering nader duiden wat zij bedoelt met «gevoeligheid»? Wat is er gevoelig aan deze sectoren?

In vraag 49 is de vraag gesteld of het uitwisselen van hooggeschoolde personen tussen de EU en Canada nu problematisch is. Deze vraag is volgens de leden van de PVV-fractie niet beantwoord in de memorie van antwoord.10 Daarom wordt de vraag door deze leden nogmaals gesteld.

In de memorie van antwoord wordt bij de beantwoording van vraag 6211 aangegeven dat de Europese Unie momenteel netto-importeur van rundvlees is uit Canada en beperkte gespecialiseerde rundvleesproducten exporteert. Kan de regering op verzoek van de leden van de PVV-fractie nader beschrijven wat deze gespecialiseerde rundvleesproducten inhouden? Valt hier ook halalvlees onder? Zo ja, hoeveel halalvlees wordt er door Nederlandse bedrijven naar Canada geëxporteerd? Wordt er ook halalvlees geïmporteerd naar de EU? Zo ja, naar welke EU-lidstaten en wat is hier de omvang van?

Duurzaamheid, milieu en volksgezondheid

Er bestaat bezorgdheid dat het CETA verdrag leidt tot meer gebruik van fossiele brandstoffen, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Met name de Canadese teerzandolieproductie zou hierdoor worden gestimuleerd. Kan de regering met redenen omkleed aangeven of hiervan sprake zal zijn?

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer is gesproken over het recente Frans-Nederlandse initiatief, dat ook door de regering met de Kamer is gedeeld12. Kan de regering nader ingaan op de totstandkoming van dit initiatief, de inpasbaarheid van dit initiatief en de mogelijke effecten voor het voorliggende verdrag, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Zowel de Europese Commissie als de Canadese overheid hebben gesteld dat duurzaamheid niet vrijblijvend is, maar dat de duurzaamheidsbepalingen bindende bepalingen zijn van het verdrag, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Betekent dit dat het in het verdrag voorziene geschilbeslechtingsmechanisme via het Gemengd Comité ook van toepassing is? Kan nader worden ingegaan op de mogelijkheden die dit mechanisme biedt?

In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie de regering om ook een schets te geven van de mogelijkheden die de nieuwe Trade Enforcement Regulation als opvolger van de Trade Barrier Regulation zal bieden. Is het juist dat één van de belangrijkste taken van de net aangestelde Chief Trade Enforcement Officer is om overtredingen van duurzaamheidsdoelen prioritair aan te pakken?

Europees Commissaris Hogan heeft in de hoorzitting in de Eerste Kamer gezegd dat hij absoluut bereid is om een concreet verzoek van de regering of het parlement met voorstellen tot intensivering van de monitoring van de naleving van de duurzaamheidsbepalingen in CETA in behandeling te nemen. Is de regering bereid een dergelijk verzoek te doen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Met genoegen hebben de leden van de CDA-fractie vastgesteld dat zowel van de zijde van de Europese Commissie als ook door Canada gesteld werd dat eisen ten aanzien van arbeid en milieu ook volstrekt nageleefd moeten worden. Waarbij van Canadese zijde gemeld is dat de parameters op dit terrein in het onderhavige verdrag echt afdwingbaar moeten zijn, en waaraan wij met onze EU-collega’s nu nadere invulling geven binnen de tekst van het verdrag. Kan de regering aangeven hoe de gesprekken op dit punt verlopen?

Hoe kijkt de regering aan tegen de stelling van de FNV dat in de laatste fase van de onderhandeling er mooie afspraken zijn gemaakt ten aanzien van arbeid en duurzaamheid, maar dat deze niet bindend zijn?13

Kan de regering nader ingaan op het vastleggen van het right to regulate en de consequenties daarvan zoals vastgelegd in het verdrag?

Kan de regering nader ingaan op het advies van het Europees Hof van Justitie dat in haar advies 1/17 heeft vastgesteld dat CETA voor geen van de waarden en waarborgen van de EU een probleem vormt?

De leden van de CDA-fractie zouden graag een nadere uitleg hebben over het Frans-Nederlandse non-paper over handel, duurzaamheid en sociaaleconomische ontwikkeling.

Door zowel Europees Commissaris Hogan als ook door Canada is dit paper in positieve zin onthaald. Waar het non-paper met name een beleidsvisie geeft voor toekomstige verdragen, vragen de leden van de CDA-fractie of, en hoe, in bilateraal overleg kan worden vooruitgelopen op de bedoelingen van de voorstellen.

Kan de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie nader ingaan op de vraag hoe groot zij in het geval van Canada de kans acht dat zich serieuze niet-oplosbare duurzaamheidsconflicten zullen voordoen, gezien de duurzaamheidsbepalingen in CETA, de reeds beschikbare geschillenbeslechtingsmogelijkheden, de voorgestelde mogelijkheden tot versterking van bestaande procedures, de getoonde politieke wil aan EU-zijde en aan Canadese zijde, en de inrichting en wijze van functioneren van de Canadese politiek en samenleving?

De regering erkent, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er een toename van de uitstoot van broeikasgassen kan komen door CETA, afhankelijk van de mate waarin bedrijven gebruik maken van tariefverlagingen en of het tot meer investeringen in de energiesector leidt. Oftewel, hoe meer handel, hoe succesvoller CETA is, hoe meer extra uitstoot. Is dat correct?

Verder antwoordt de regering dat volgens het Sustainability Impact Assessment met CETA de CO2-uitstoot licht kan stijgen.14 Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit niet in lijn is met de klimaatafspraken? Iedere toename van CO2-uitstoot duwt de wereld in de verkeerde richting en verergert de klimaatverandering. Hoe kan de regering deze keuze verantwoorden? Ook is het niet uitsluiten van investeringen in de fossiele sector van de investeringsbescherming, niet in lijn met het Parijs-akkoord, waarin staat dat investeringen in lijn met de klimaatdoelen gebracht moet worden. Het beschermen van investeringen in de fossiele sector zou dus moeten worden uitgesloten. Graag een reactie van de regering. Is overwogen om de energiesector buiten CETA te laten? Wat is de positie van de Nederlandse regering geweest ten aanzien van het opnemen van de fossiele energiesector in CETA?

Wat is de ultieme consequentie van het niet nakomen van de duurzaamheidsafspraken, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Waarom ziet de regering de duurzaamheidsafspraken als sterk, bindend en afdwingbaar, terwijl zij sancties geen goed middel vindt voor het afdwingen van duurzaamheidsafspraken? Als sancties geen goed middel zijn voor het afdwingen van duurzaamheidsafspraken, waarom dan een geschillenbeslechtingsregeling met afdwingbare compensaties voor de bescherming van investeerders en aandeelhouders? Hoe legt de regering dit meten met twee maten uit?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het non-paper over de duurzaamheidshoofdstukken in EU-handelsverdragen dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking recentelijk samen met haar Franse collega publiceerde. Het non-paper noemt CETA niet, maar het pleit wel voor steviger duurzaamheidshoofdstukken (Trade and Sustainability Development Chapters; TSD-chapters) met effectievere instrumenten om de daarin omschreven doelen af te dwingen. Gesproken wordt onder andere over «a more streamlined EU notification mechanism to respond to possible breaches of TSD-commitments».15 De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het doel van steviger duurzaamheidshoofdstukken zeer, maar merken op dat dit pleidooi in de non-paper verwachtingen opwekt, ook ten aanzien van CETA. Kan de regering concreet aangeven wat dit Nederlands-Franse voorstel voor de procedure bij CETA kan betekenen? In hoeverre zijn volgens de regering de ideeën in het non-paper over duurzame handel in lijn met CETA?

De duurzaamheidshoofdstukken in CETA maken deel uit van het handelsgedeelte dat bijna drie jaar in werking is. In de memorie van antwoord (vraag 91)16 spreekt de regering over «de afspraken in CETA over handel en duurzame ontwikkeling» en zegt dan eveneens: «Een meer gestroomlijnde en transparante procedure voor het behandelen van notificaties aan de EU-zijde kan bijdragen aan effectievere naleving van deze afspraken. Dit kunnen verdragspartijen in overleg met elkaar buiten CETA om regelen. Het kabinet is bereid om voor een meer gestroomlijnd notificatiemechanisme te pleiten binnen de EU».

Vindt de regering dat met de non-paper is voldaan aan deze bereidverklaring om binnen de EU te pleiten voor een meer gestroomlijnd notificatiemechanisme, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet zij nog meer?

In het antwoord op vraag 91 wordt gesproken over «afspraken in CETA», en vervolgens dat een beter notificatiemechanisme «buiten CETA om» geregeld kan worden door de verdragspartijen. Kan de regering aangeven welke stappen, en door wie, dienen te worden gezet om genoemd «beter notificatiemechanisme» te realiseren?

De heer Bronckers schrijft in zijn position paper17 dat het antwoord op vraag 91 over dat nieuwe gestroomlijnde notificatiemechanisme, dat nog zou moeten worden uitgewerkt om het maatschappelijk middenveld een belangrijkere rol te laten spelen bij het toezicht op de implementatie van duurzaamheidafspraken, vaag is. Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdA-fractie meer inzicht geven wat dat nieuwe gestroomlijnde notificatiemechanisme zou moeten inhouden?

In antwoord op vraag 89 antwoordt de regering dat binnen CETA de zogeheten «Domestic Advisory Groups» (DAGs) op eigen initiatief advies kunnen uitbrengen over de implementatie van de TSD-hoofdstukken. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat adviezen ook kunnen gaan over de niet-naleving van de in de TSD-hoofdstukken opgenomen standaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat een snelle en serieuze behandeling van deze adviezen van de DAGs onderdeel zou moeten uitmaken van het aangekondigde gestroomlijnde notificatiemechanisme?. Deelt de regering de opvatting dat de DAGs hun adviezen over niet-naleving van de in de TSD-hoofdstukken opgenomen standaarden ook rechtstreeks aan de Chief Trade Enforcement Officer moeten kunnen sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering er zorg voor dragen dat dit monitoringsrecht van de DAGs ook in het gestroomlijnde notificatiemechanisme wordt opgenomen?

Tijdens de tweede deskundigenbijeenkomst zei de heer Lambert van de Canadese Vertegenwoordiging bij de Europese Unie dat het speciale geschillenbeslechtingsmechanisme van de TSD-hoofdstukken uitgevoerd wordt door «expert panels that can look into issues raised by civil society or by either party».18 Kan de regering er tevens aan bijdragen dat dit monitoring-recht van de DAGs eveneens in het gestroomlijnde notificatiemechanisme wordt opgenomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Tijdens de eerste deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer over CETA zei Europees Commissaris Hogan onder meer: «I would certainly be open to looking at how we can actually have the maximum amount of monitoring and how we can make sure that the new Chief Trade Enforcement Office will be able to link in with the domestic action groups in the Netherlands. I have no difficulty in receiving a submission from the Government or from Parliament to have a look at this».19 Is de regering bereid om bij de Europese Commissie een voorstel in te dienen met een uitgewerkt plan voor een notificatiemechanisme, waarin de monitoring door de maatschappelijke organisaties in de DAGs van de naleving van de afspraken in de TDS-hoofdstukken wordt gemaximeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel tijd denkt de regering daar voor nodig te hebben en is de regering bereid met de Europese Commissie een datum af te spreken wanneer dit plan aan EU-zijde juridisch bindend moet zijn vastgesteld? Men zou kunnen overwegen, zo menen de leden van de PvdA-fractie, dit plan mee te nemen in de «review» van de handelspolitiek van de EU, waarvan de heer Hogan in zijn bijdrage zei dat hij deze twee weken eerder had geïnitieerd.

In het antwoord op vraag 92 gaat de regering slechts ten dele in op de gestelde vraag. De regering werd gevraagd zich op korte termijn in te zetten voor een verplichting voor de Europese Commissie om jaarlijks een rapport uit te brengen over de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA (en andere handelsverdragen). Dat is meer dan een update in het jaarlijks rapport over de implementatie van bilaterale handelsakkoorden van de naleving van afspraken in de TSD-hoofdstukken. Daar hoort ook een overzicht bij van de eventuele door de DAGs uitgebrachte adviezen over die naleving en wat daar mee is gedaan. Verder werd gevraagd dat wanneer in dat jaarlijks rapport van de Europese Commissie zou worden vastgesteld dat er sprake is van niet-naleving van de duurzaamheidsbepalingen, de Raad gehouden is de in het rapport geconstateerde niet-naleving meteen te bespreken. Dat is iets anders dan het antwoord dat de Raad pas een fundamentele discussie hierover voert wanneer een verdragspartij stelselmatig geen stappen onderneemt om bepalingen na te leven. Dat kan jaren duren. Beide punten zouden onderdeel kunnen zijn van het nagestreefde «gestroomlijnde notificatiemechanisme». De leden van de PvdA-fractie vragen daarom de regering om in het licht van deze opmerkingen vraag 92 opnieuw te beantwoorden.

Het gestroomlijnde notificatiemechanisme kan eenzijdig aan EU-zijde worden afgesproken. Is de regering bereid om al dan niet via de Europese Commissie en het Gemengd Comité van CETA in contact te treden met de Canadese regering om haar te bewegen aan Canadese zijde dezelfde stappen te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil de regering zich daarbij tevens inzetten voor het opzetten van een systeem van de EU en Canada van gemeenschappelijke monitoring, supervisie en handhavingscontrole via bijvoorbeeld samenwerking bij inspectie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De TSD-hoofdstukken kennen een eigen geschillenbeslechtingsmechanisme. In antwoord op vraag 88 zegt de regering in het algemeen dat boetes of tarieven geen aantoonbaar beter alternatief zijn voor hoe het nu in handelsverdragen is vastgelegd. In de non-paper van de Nederlandse en Franse regering over de TSD-hoofdstukken in EU-handelsverdragen worden echter wel sancties voorgesteld (zoals hogere tarieven bij niet-naleving afspraken). Kan de regering uitleggen hoe beide beweringen zich tot elkaar verhouden? Zijn sancties volgens de regering onlosmakelijk verbonden met dit geschillenbeslechtingsmechanisme?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering tevens, meer dan zij heeft gedaan in haar antwoord op vraag 94, in te gaan op het door Bronckers en Gruni20 gedane concrete voorstel om in de Trade Barriers Regulation (TBR) op te nemen dat ook klachten over het niet-naleven van duurzaamheidsbepalingen van organisaties van het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigd in de DAGs ontvankelijk zijn. De TBR is een EU-instrument gericht op het verminderen van handelsbarrières en staat op zich los van CETA, maar verbetering van de positie van de DAGs daar, zou indirect ook effect hebben op de positie van de DAGs in CETA.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat vraag 95 niet beantwoord is. Daarom wordt deze opnieuw gesteld: CETA zou niet alleen economisch voordelig zijn, maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn. Is dat zonder CETA dan niet mogelijk?

De regering stuurde de Kamer ter informatie een non-paper over handel en duurzaamheid, het zogenaamde Nederlands-Franse initiatief.21 Het initiatief is bedoeld voor toekomstige handelsverdragen, schrijft de regering. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dit een uitstekend initiatief. Ziet de regering een weg om enkele elementen van die verdere verduurzaming van het handelsbeleid van de Europese Unie nu al in CETA in te vlechten, om zo het verdrag duurzamer te maken?

Volgens de regering kan kringlooplandbouw zich uitstrekken tot voorbij de grenzen van het continent, zo constateren de leden van de PvdD-fractie.22 Wat is volgens de regering dan het verschil tussen verdere intensivering en schaalvergroting in de veehouderij door tariefvrije quota van rundvlees en kringlooplandbouw? Past de import van soja uit Brazilië ten behoeve van Nederlands veevoer waarna vlees- of zuivelproducten worden geëxporteerd naar bijvoorbeeld Canada binnen de kabinetsdefinitie van kringloopbouw? Zo nee, kan de regering het verband schetsen tussen kringlooplandbouw en CETA? Zo ja, vormt dit één van de redeneren waarom de regering CETA aanbeveelt?

Geschillenbeslechting

De leden van de VVD-fractie merken op dat CETA volgens enkele experts multinationals uitnodigt tot het indienen van claims tegen de Nederlandse staat. Dit zou het Canadese gasbedrijf Vermillion overwegen en ook Uniper.23 Het zijn slechts twee voorbeelden. Kan de regering dit bevestigen en aangeven in hoeverre een mogelijke Uniper-claim verband houdt met CETA?

De vraag is waarom ICS nodig is bij een handelsverdrag tussen twee geavanceerde staten. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit wel een juiste voorstelling van zaken is omdat er geen sprake is van een verdrag tussen twee staten, maar tussen Canada, de EU en 27 lidstaten. Kan de regering dit bevestigen, en daarbij ingaan wat de rol kan zijn van ICS in jurisdicties binnen de EU die wellicht wat minder robuust zijn dan de Nederlandse en de Canadese?

Eén van de experts die deelnam aan de deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer over het voorliggende verdrag heeft redenen aan te nemen dat ICS-leden niet de juiste afweging maken tussen rechten van investeerders enerzijds en democratisch vastgestelde publieke belangen anderzijds. Gesteld werd dat een voorgelegd geschil aan ICS wordt gereduceerd tot de belangen van de investeerders en allerlei andere belangen en instanties zoals vakbonden en milieuorganisaties worden gemarginaliseerd.24 Heeft de expert in de ogen van de regering een juiste indruk, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

In de maatschappelijke en politieke debatten lopen argumenten tegen ISDS (Investor-State Dispute Settlement) enerzijds en tegen ICS (Investment Court System) anderzijds constant en onontwarbaar door elkaar, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Kan de regering nog eens uiteen zetten waarom specifiek ICS, dat door tegenstanders afgeschilderd wordt als een oneigenlijke bescherming van slechte bedrijven tegen integere overheden, naar haar mening wel goed gaat werken en een instrument zal zijn voor gerechtvaardigde rechtsbescherming van gelaedeerde investeerders?

Wat is de verwachting over de claims die er zullen komen en kunnen de voorbeelden die te berde zijn gebracht in de hoorzitting van commentaar voorzien worden?25

Kan op verzoek van de leden van de CDA-fractie nog eens uiteengezet worden wat de grote wijzigingen zijn van ICS ten opzichte van ISDS? Is het juist dat er tien fundamentele wijzigingen zijn:

  • 1. in essentie kan alleen nog de wijze van totstandkoming van een besluit waartegen een bedrijf wil klagen onderwerp zijn van een geschil; het hoe, en niet meer het besluit zelf;

  • 2. het beroep tegen overwegingen van publiek belang is vrijwel onmogelijk;

  • 3. het right to regulate is vastgelegd;

  • 4. indirecte onteigening is geen grond meer;

  • 5. brievenbusondernemingen zijn uitgesloten van ICS;

  • 6. het verliezen van winst is op zich geen schending van CETA-investeringsbescherming;

  • 7. het losers-pays-principe is opgenomen;

  • 8. het belangrijke «amicus curiae»-principe is opgenomen waardoor partijen en anderen kunnen worden betrokken bij een geschil;

  • 9. er is een beroepsmogelijkheid opgenomen;

  • 10. er is een gedragscode en benoemingsbeleid voor arbiters;

Is, zo vragen de leden van de CDA-fractie, het mogelijk om in een schema de verschillen ten opzichte van ISDS aan te geven?

Kan ook nog eens ingegaan worden op de vraag waarom geschillenbeslechting nodig is naast de nationale rechtspraak?

Kan de regering nader inzicht geven in de redenen waarom het aanhangig maken van een nationale procedure en ICS niet mogen samenlopen?

Kan de regering op verzoek van deze leden nadere informatie geven over drie ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité die de Europese Raad gaat goedkeuren over de appél-mogelijkheid, over de gedragscode, over de beperking van de kosten van mediation voor het MKB en over bindende interpretatie van investeringsregels?

Ook zouden de leden van de CDA-fractie graag een reactie krijgen op de correctheid van de voorbeelden genoemd door de Stichting Milieudefensie26, later nader aangevuld, over de te verwachten claims van Canadese bedrijven, mede in het licht van het relatief geringe wereldwijde aantal ISDS-zaken in de afgelopen dertig jaar zoals vermeld op de UNCTAD-website, de meest gezaghebbende neutrale internationale bron op dit gebied, terwijl bovendien ICS het gebruik van de investeringsbescherming naar verwachting aanzienlijk zal beperken en verzwaren ten opzichte van ISDS.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van antwoord dat naar aanleiding van het advies 2/15 van het Europees Hof van Justitie, het beleid van de EU is aangepast in relatie tot internationale handel en investeringsverdragen.27 Kan de regering bevestigen dat daardoor CETA als enige gemengd verdrag overblijft? Welke investeringsverdragen tussen de EU en een derde land met een geschillenbeslechtingsregeling vergelijkbaar met ICS zullen aan de nationale parlementen worden voorgelegd? Mochten er geen andere verdragen meer ter ratificatie worden aangeboden, blijft ICS in dat geval een uitzondering?

Is de regering bereid om in de casus Uniper tegen de Nederlandse staat minstens zo transparant te zijn als u zou zijn onder ICS in CETA, en de brief van Uniper van 18 december 2019 openbaar te maken, en mogelijk andere niet strikt geheime informatie? Zo nee, waarom niet?

Heeft de regering ook dergelijke brieven, en/of andere correspondentie, van de andere exploitanten van de nog opererende kolencentrales ontvangen, zoals bijvoorbeeld RWE en Riverstone (en de vorige eigenaar van Engie), waarin verwezen wordt naar de bescherming onder het Energiehandvest of andere internationale handels- en investeringsverdragen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

In de brief aan de Tweede Kamer van 24 april 2020 betreffende de uitvoering van het Urgenda-vonnis kiest de regering ervoor om een forse CO2-reductie te realiseren onder andere door de elektriciteitsproductie met kolen eind 2020 te beperken tegen een «passende nadeelcompensatie». 28 Is deze «passende nadeelcompensatie» onderdeel van gesprek tijdens de lopende consultaties met Uniper onder het Energiehandvest, en mogelijk ook met de andere exploitanten? Is financiële compensatie de enige vorm van compensatie waarover momenteel gesproken wordt met Uniper? Hoe bepaalt de regering of een nadeelcompensatie passend is? Heeft de regering al een bod uitgewerkt, en zo ja, hoe hoog is dit bod dan?

In hoeverre zal in het geval van volledig in werking treden van CETA de behandeling van een vergelijkbare claim afwijken cq overeenkomen met de huidige praktijk onder het Energiehandvest?

Het antwoord op de vraag 115 in het memorie van antwoord29 maakt duidelijk dat Nederland sinds 2010 het Europese land is met één van de hoogste, zo niet de hoogste investeringen, over en weer met Canada en de VS. Wat is de verklaring van de regering daarvoor? Spelen brievenbusfirma’s en pogingen tot belastingontwijking een rol bij de hoge bedragen van investeringen van bedrijven uit Canada en de VS in Nederland? Is de regering het eens met de stelling dat juist door deze zeer intensieve investeringsrelatie tussen Canada en Nederland de investeringsbeschermingsregeling voor Nederland een bijzondere betekenis kan hebben, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Kan Nederland meer dan andere EU-landen een target worden voor geschillen? Zo nee, waarom niet?

Een vraag die de leden van de D66-fractie ook bezighield na het horen van de deskundigen in de Eerste Kamer is: hoe zit het nu met de circa 1400 bilaterale investeringsverdragen die door EU-lidstaten zijn afgesloten voor 1 december 2009 (Verdrag van Lissabon), waarvan een aantal met Nederland als partij? Uit het antwoord op vraag 105 van de regering begrijpen deze leden dat in Nederland medio 2020 partij is in 90 bilaterale investeringsverdragen30. Graag vernemen deze leden van de regering wat de status van herziening van de geschillenregeling is met deze verdragspartijen. Helpt aanvaarding van CETA met ICS in deze herzieningstaak?

Aangezien ISDS de standaard «default» is, vermoeden de leden van de D66-fractie dat ISDS, bij gebrek aan een geavanceerdere voorziening die ICS zou zijn, het systeem blijft waar landen aan zullen hechten als ICS onverhoopt niet wordt aanvaard. Is het correct en de telling up to date dat CETA (met ICS) inmiddels door veertien parlementen van lidstaten is goedgekeurd?

Zien de leden van de D66-fractie het goed dat CETA, hoofdstuk 8F, alleen de categorie van investeringsgeschillen aangaat waarvoor bijzondere rechtsgang bij het ICS-tribunaal mogelijk wordt gemaakt en met rechtsgronden die in artikel 8, tiende lid zijn vastgelegd? Voor de behandeling van een geschil dat op deze volkenrechtelijke basis wordt beoordeeld is kennis van handelspolitieke expertise bij rechters gewenst. Acht de regering dat voldoende gewaarborgd?

De faciliteit in hoofdstuk 8F hoeft Nederlandse investeerders er niet van te weerhouden om claims in te dienen bij een Canadese rechtbank, indien ze daar meer vertrouwen in hebben. Omgekeerd kunnen Canadese partijen hun recht proberen te halen bij een rechtbank in de relevante lidstaat waarin handelsactiviteiten plaatsvinden, die bevoegd is naar het lokale recht. Kan de regering bevestigen dat het een correcte interpretatie is dat als de keuze eenmaal is gemaakt door de investeerder, de ene rechtsgang de andere uitsluit?

In de memorie van antwoord wordt op verschillende plaatsen (onder andere vragen 1.4, 102–106 en 140) ingegaan op het vraagstuk van mogelijke claims door investeerders bij het in te stellen Investment Court System (ICS). De leden van de PvdA-fractie onderschrijven met de regering het grote belang van het right to regulate van de staat zoals dat in CETA expliciet is opgenomen. Verschillende insprekers bij de deskundigenbijeenkomsten31 (prof. dr. Baetens, de heer De Waele, de heer Bronckers, de heer Wessel, de heer Visser, de heer Hogan, mevrouw Helfand) achten met de regering de vrees voor een regulatory chill (uit angst voor een claim zouden overheden geen maatregelen in het algemeen belang durven nemen) daarom ongegrond. Regulatory chill is wetenschappelijk ook nooit aangetoond, maakte mevrouw Baetens duidelijk. Er is eerder sprake van een litigatory chill, vermoedt de heer De Waele.

Stichting Milieudefensie heeft evenwel bedenkingen bij de kracht van het right to regulate. In de beantwoording van vraag 140 wordt door de regering ingegaan op de door Milieudefensie aangedragen casus over kinderopvang. In een nagekomen reactie van Stichting Milieudefensie op die beantwoording wordt erkend dat de formulering in haar rapport «bij nader inzien te zwart-wit is geweest». Niettemin stelt zij: « Er is een recht om regels te stellen in het publieke belang, maar er zijn ook talloze plichten die daarmee op gespannen voet kunnen staan, zoals het garanderen van markttoegang, nationale behandeling, bescherming tegen directe en indirecte onteigening, en eerlijke en billijke behandeling.» Kan de regering aangeven in hoeverre het right to regulate in CETA stand houdt in confrontatie met genoemde «plichten»? En kan de regering daarbij tevens ingaan op het recente bericht over hetzelfde Canadese bedrijf dat volgens dat bericht het Nederlandse kinderopvangbedrijf heeft volgehangen met schulden?32

Is er volgens de regering enig verband tussen de in het bericht geschetste praktijk en CETA? En zou het Canadese bedrijf, wanneer de Nederlandse overheid in het algemeen belang de kinderopvangsector door regulering zou willen vrijwaren van dergelijke praktijken, bij het ICS (als dat zou zijn opgericht) dan een kansrijke claim kunnen indienen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

In zijn bijdrage33 noemt prof. dr. Waele vier essentiële innovaties die volgens hem de invoering van het ICS in CETA tot veel meer maken dan wat soms laatdunkend een rebranding exercise wordt genoemd. ICS verschilt volgens De Waele van zijn voorganger ISDS door:

  • 1. partijen in geding kiezen niet langer zelf hun rechters: die worden bij toerbeurt aangewezen uit een pool van onafhankelijke rechters die voor een vaste periode zijn benoemd;

  • 2. meer transparantie: hoorzittingen van het ICS zijn openbaar;

  • 3. bij het ICS mag een derde zich in de procedure mengen door als «amicus curiae» zijn zienswijze met het hof te delen;

  • 4. ICS biedt mogelijkheid van hoger beroep, door De Waele een «revolutionaire» innovatie genoemd.

Herkent de regering deze opsomming door De Waele van de innovaties van ICS in vergelijking met ISDS, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft de regering dan toch de voorkeur aan geschillenbeslechting via de fundamenteel andere rechtsgang van de nationale rechter?

Voor deze leden is de mogelijkheid van een serieuze inbreng van maatschappelijke organisaties, ook bij geschillen die bij het ICS aanhangig zouden worden gemaakt, van groot belang. De introductie van de amicus curiae-procedure in CETA wordt door De Waele een belangrijke innovatie genoemd. Maar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, hoe serieus worden in de verwachting van de regering de inbrengen van derden via deze mogelijkheid genomen? Volgens mevrouw Baetens hechtte in de zaak van Philip Morris tegen Uruguay, het tribunaal veel belang aan de amicus curiae-bijdrage van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO). Tegelijk stelt zij dat amicus curiae-tussenkomsten er voor zorgen dat zaken langer duren en duurder worden.34 Ziet de regering dit laatste eveneens als een bezwaar tegen de amicus curiae-regelingen? Kan de regering een overzicht geven van de ervaringen met de amicus curiae-praktijk bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarover zij in het antwoord op vraag 138 van de memorie van antwoord35 zegt dat de procedure vergelijkbaar is met die in CETA? Hoe vaak wordt in de procedure bij het EHRM een NGO of maatschappelijke organisatie uitgenodigd om schriftelijke opmerkingen in te dienen? Kan dat ook bij het ICS van CETA?

De Waele stelt verder dat het ICS ook enkele onvolmaaktheden kent, waaronder het ontbreken van de mogelijkheid van derden om zich als volwaardig deelgenoot (interveniënt e.d.) in een procedure te voegen.36 Kan de regering uitleggen waarom daar niet voor is gekozen in het CETA-verdrag? Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdA-fractie toelichten wat zij gaat doen om in het kader van CETA deze partijen een vaste plek aan tafel te geven?

De heer Douma betwistte in één van deskundigenbijeenkomsten de stelling van de regering dat het ICS zal oordelen op basis van criteria die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb), omdat «er onder Nederlands recht met die algemene beginselen in de praktijk nooit zulke hoge schadevergoedingen worden toegekend als arbiters geneigd zijn in ISDS-achtige omstandigheden te doen».37 Kan de regering haar stelling (in o.a. het antwoord op vraag 1.4 van de memorie van antwoord) dat de regels voor investeringsbescherming onder CETA niet verschillen van de werking van de abbb onder het Nederlands bestuursrecht nader beargumenteren en daarbij ingaan op de opmerking van de heer Douma, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De heer Elzinga zei tijdens één van de deskundigenbijeenkomsten38 dat de «koninklijke weg» bij investeringsgeschillen die via de nationale rechter is, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Mevrouw Baetens merkte tijdens de tweede deskundigenbijeenkomst op dat het natuurlijk goed is dat (andere) landen hun eigen rechtssysteem op orde brengen, maar dat wanneer men de eis zou stellen dat investeringsgeschillen altijd via de nationale rechter zouden moeten gaan, de eerstvolgende decennia geen enkel verdrag kan worden afgesloten, omdat het lang duurt voor dat die rechtssystemen op orde zijn. Deelt de regering de analyse van mevrouw Baetens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt de regering de stelling van de heer Elzinga dat de «koninklijke weg» bij investeringsgeschillen die via de nationale rechter is?

Ten aanzien van het ICS heeft de regering in haar beantwoording aangeven de zorgen van de leden van de SP-fractie niet te delen ten aanzien van het feit dat ICS enkel kan toetsen aan CETA en niet aan Nederlandse wetten of andere internationale verdragen op het terrein van bijvoorbeeld mensenrechten of klimaat. Hierbij stelt de regering «dat het ICS wel degelijk rekening houdt met maatregelen die de overheid heeft genomen in het publieke belang, maar deze zal toetsen aan of de overheid dergelijke maatregelen heeft genomen met in achtneming van de bepalingen van investeringsbescherming die overeenkomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die onder het Nederlands recht gelden.»39 De leden van de SP-fractie vragen de regering «rekening houden met» nader te specificeren. Kan de regering aangeven wat dit in de praktijk betekent?

Hoe zwaar weegt dit gegeven het feit dat de naleving van arbeidsrechten, klimaatafspraken, enzovoort niet afdwingbaar is vastgelegd in CETA? En hoe verhoudt het rekening houden met het publieke belang zich tot de in CETA vastgelegde investeringsbescherming, waarnaar de regering in haar beantwoording naar verwijst en welke wel juridisch afdwingbaar is? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat er een discrepantie is tussen «maatregelen die de overheid heeft genomen in het publieke belang» enerzijds en de investeringsbescherming anderzijds in termen van de juridische status ervan onder het ICS? Zo ja, hoe weegt de regering deze discrepantie?

Ten aanzien van de investeringsbescherming stelt de regering in de memorie van antwoord: «Vermeldenswaard is dat Nederland al decennia lang meer dan 80 bilaterale investeringsakkoorden heeft die buitenlandse investeerders bredere mogelijkheden dan CETA bieden om claims in te dienen tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Er is tot nu toe onder geen van deze bilaterale investeringsakkoorden een formele claim tegen Nederland ingediend.»40 Verschillende deskundigen hebben er echter op gewezen dat deze bilaterale investeringsakkoorden veelal met ontwikkelingslanden zijn afgesloten, en dat waar Nederlandse bedrijven wel vaak claims hebben ingediend tegen de regeringen van die landen, dat andersom ook niet is gebeurd omdat bedrijven uit die landen veelal geen activiteiten in Nederland hebben. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een kwalitatief een andere situatie is dan die van het voorliggende verdrag tussen de EU en Canada en dat derhalve uit de praktijk waar de regering in haar beantwoording naar verwijst geen algemene conclusies verbonden kunnen worden ten aanzien van het aantal claims dat wel of niet verwacht mag worden van Canadese bedrijven tegen de Nederlandse staat onder de werking van het ICS van CETA?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering er mee bekend is dat Canadese investeerders in het buitenland veelvuldig claims indienen tegen staten op grond van investeringsbescherming arbitrage (ISDS)? Klopt het dat een overgroot deel van de claims wordt ingediend door de fossiele industrie? Is de regering bekend met de betrokkenheid van de «Canada Europe Round Table» (CERT) als een van de stakeholders bij de totstandkoming van CETA, en dat een onderdeel van de CERT, de «Energy Round Table», een platform van de Canadese fossiele industrie (met name gas, olie en teerzand), is?

Deelt de regering de observatie van de leden van de SP-fractie dat de belangen van de Canadese fossiele industrie een significante rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van CETA en met name de clausules met betrekking tot investeringsbescherming (ISDS en later ICS)? Acht de regering het denkbaar dat de Canadese fossiele industrie vooral zo hecht aan investeringsbescherming vanuit de vrees voor hoge Europese CO2-heffingen en beperking van de mogelijkheden om fossiele voorraden te delven en te verbranden als gevolg van het Verdrag van Parijs? Is de regering bekend met enige toezeggingen die gedaan zijn aan CERT tijdens de onderhandelingen van CETA met betrekking tot winning van fossiele brandstoffen, met name in het gebied van de Noordpool?

Klopt het dat multinationals uit Canada en de EU (Business Europe) wel toegang hadden tot de CETA-onderhandelingen en boerenorganisaties, vakbonden en NGO’s niet? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dit?

De norm «kennelijke willekeur» (artikel 8.10 lid 2,c) waaraan getoetst kan worden, is een norm die in het Nederlandse recht niet mag worden toegepast. Is het juist dat een Nederlandse rechter niet mag toetsen of een formeel wettelijke regeling kennelijk onredelijk is, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Zo nee, kan de regering op rechtspraak wijzen waar dat wel uit blijkt en zo ja, leidt dit bepaalde artikel in CETA ertoe dat ICS verdergaande toetsingsmaatstaven heeft dan de Nederlandse rechter?

Meerdere malen geeft de regering aan in de memorie van antwoord dat de regels voor investeringsbescherming onder CETA niet verschillen van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands bestuursrecht.41 Is het juist dat formele wetgeving niet getoetst mag worden aan die beginselen? Als dat wel mag volgens CETA, kan de regering dan nog eens uitleggen waarom de toetsingssituatie niet verschilt?

Als een Nederlandse ondernemer van oordeel is dat hij onredelijk in de exploitatie van zijn onderneming door een Nederlandse regeling wordt belemmerd, kan hij dan naar Nederlands recht schadevergoeding verkrijgen als hij kan aantonen dat die Nederlandse wet «kennelijk willekeurig» is? Zo nee, kan een Canadese investeerder die stelt dat hem onredelijke schade wordt berokkend als gevolg van een Nederlandse wet wanneer hij zich wendt tot het ICS wel in aanmerking komen voor een schadevergoeding als hij aantoont dat de regeling bij formele wet kennelijk onredelijk is?

Is het juist dat in de Algemene wet bestuursrecht of Nederlandse bestuursrechtspraak geen regeling met betrekking tot indirecte onteigening te vinden is? Kan een Nederlandse onderneming naar Nederlands bestuursrecht aanspraak maken op schadevergoeding wegens «indirecte onteigening» zoals gedefinieerd in bijlage 8-A van CETA? Zo nee, heeft een Canadese ondernemer die zich op dit verdrag beroept dan meer recht op schadevergoeding dan een Nederlandse ondernemer die zich op Nederlands recht beroept? Zo ja, kan de regering op verzoek van de leden van de PvdD-fractie dan nog eens uitleggen waarom zij dat verschil gerechtvaardigd vindt? Als er Nederlandse regels met betrekking tot indirecte onteigening bestaan, kan de regering dan een overzicht geven waarin die regels exact vergeleken worden met de regels die zijn vervat in bijlage 8-A van CETA en in dat overzicht exact de verschillen en overeenkomsten aangeven?

De regering stelt dat CETA de kans op schadeclaims van investeerders tegen Nederlandse overheden niet vergroot.42 CETA is het eerste verdrag dat claims mogelijk maakt tussen Noord-Amerika en West-Europa. Voor het eerst krijgt Nederland dus een geschillenmechanisme voor bedrijven die veel ervaring hebben met miljardenclaims. Klopt het dat Canadese investeerders wereldwijd 51 arbitragezaken op hun naam hebben staan en dat Canada daarmee op de zesde plaats van claimende landen staat? Is het juist dat de verwachting die de regering ontleent aan de tot nu toe gevoerde praktijk geen betrekking heeft op een situatie waarin zoals heden wereldwijd klimaatmaatregelen moeten worden getroffen? In hoeverre heeft de regering deze nieuwe situatie meegewogen in haar verwachting? Kan de regering daar op verzoek van de leden van de PvdD-fractie gemotiveerd op ingaan?

Stel dat Nederland een groot aantal claims krijgt, heeft Nederland dan nog het recht om maatregelen te treffen waardoor ze kan ontkomen aan schadeclaims? Als dat niet kan, impliceert dit dan dat Nederland alleen nog aan die schadeclaims kan ontkomen door het zodanig aanpassen van de Nederlandse wetgeving dat er geen schadeclaims meer kunnen komen?

Advocatenkantoren lopen zich momenteel warm voor corona-gerelateerde investeringsclaims, omdat coronamaatregelen in strijd zouden kunnen zijn met de bescherming van buitenlandse investeerders, zoals vastgelegd in verschillende bilaterale en multilaterale verdragen.

Mogelijkheden die door advocaten zelf genoemd worden zijn:

  • Indirecte onteigening als gevolg van gedwongen tijdelijke sluiting;

  • Steun voor nationale bedrijven, maar niet voor concurrenten met buitenlandse eigenaren;

  • Gedwongen bailouts tegen de lage marktwaarde in crisistijd;

  • Het niet beschermen van de investeerder door onvoldoende in te grijpen tegen het coronavirus.43

Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdD-fractie uitsluiten dat dergelijke situaties voorkomen in Nederland en dat Canadese of in Canada gevestigde bedrijven van bovengenoemde mogelijkheden gebruik zouden kunnen maken onder CETA?

Klopt het dat CETA de mogelijkheid van tegenclaims en claims van derden expliciet uitsluit? Is het juist dat in de afgelopen jaren zijn onder verschillende investeringsverdragen (beperkte) stappen zijn gezet om ook andere partijen dan buitenlandse investeerders toegang te geven tot investeringsarbitrage?44 Betekent CETA in die zin een achteruitgang ten opzichte van eerdere investeringsverdragen?

Kan de regering garanderen dat de kans op schadeclaims in Nederland van bijvoorbeeld het Canadees gasbedrijf Vermilion (dat gas wint op tientallen plekken in Nederland, inclusief onder de Waddenzee), Riverstone (dat vorig jaar de Nederlandse kolencentrale van Engie overnam) of Goldman Sachs (dat mede-eigenaar is van onder andere de kolenterminals in Rotterdam en Amsterdam) met CETA niet wordt vergroot45, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Hoe waardeert de regering de volgende uitspraak van dr. Ankersmit in zijn position paper ten behoeve van één van de deskundigenbijeenkomsten? «Het ICS in CETA is een uitzonderlijk sterk rechtssysteem in het internationale recht. Investeerders hoeven – in tegenstelling tot het internationale gewoonterecht en bijvoorbeeld het EVRM – niet eerst de binnenlandse rechtsmiddelen uit te putten voordat zij een claim kunnen indienen. Daarnaast kunnen investeerders ICS-vonnissen wereldwijd automatisch voor de gewone rechter ten uitvoer laten leggen. Beide aspecten ondermijnen belangrijke waarborgen tegen uitholling van de democratische rechtstaat. Zo zorgt een nationale rechtsgang ervoor dat de staat eerst de mogelijkheid krijgt om op lokaal niveau het geschil te beslechten en wordt de lokale context van een geschil expliciet en beter gewogen. Bovendien wordt het dreigen met claims op deze manier een stuk minder effectief.»46

De zogeheten «sunset-bepaling» zorgt ervoor dat alle investeringen die gemaakt zijn tot de datum van opzegging van CETA voor twintig jaar nog worden beschermd onder ICS. Vindt de regering het in het licht van de klimaatcrisis redelijk en rechtvaardig om voor toekomstige generaties te besluiten dat vervuilende bedrijven nog voor de komende decennia extra investeringsbescherming krijgen?

Op grond van het rapport Digging for Dividends47 blijkt dat Canadese investeerders in het buitenland veelvuldig claims indienen tegen staten op grond van investeringsbeschermingsarbitrage (ISDS), zo merken de leden van de PvdD-fractie op. 70% van de claims wordt ingediend door de fossiele industrie, terwijl deze sector slechts verantwoordelijk is voor 9% van de lokale economie en 22% van de buitenlandse investeringen. Uit onderzoek blijkt dat de Canada Europe Round Table (CERT) één van de stakeholders was bij de totstandkoming van CETA, blijkt uit een persbericht van mei 200948. Onderdeel van CERT is ERT, de Energy Round Table, een platform van de Canadese fossiele industrie. ERT werkt nauw samen met de Canadese overheid omdat Canada mede-eigenaar is van de olie-, gas- en teerzandvelden. De fossiele sector vreest hoge Europese CO2-heffingen en beperking van de mogelijkheden om fossiele voorraden te delven en te verbranden als gevolg van het Klimaatakkoord van Parijs. Hebben bij de opname van investeringsbescherming in CETA de belangen van de Canadese fossiele industrie meegewogen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het Klimaatakkoord van Parijs, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Klopt het dat er een groot verschil is tussen het aantal geliberaliseerde publieke diensten in Nederland en Duitsland? Heeft Nederland in vergelijking met Duitsland nauwelijks beperkingen opgesteld ten aanzien van de liberalisering van publieke diensten? Zo ja, wat waren de achterliggende overwegingen? Zij er externe adviezen ingewonnen? Zo ja, kunnen deze adviezen op verzoek van de leden van de PvdD-fractie met de Kamer worden gedeeld?

Verdragscomités en democratische controle

In de beantwoording van vraag 52 in de memorie van antwoord49 geeft de regering aan dat er landen zijn die verklaringen hebben laten opnemen, onder andere betreffende het innemen van standpunten binnen het Gemengd Comité. Kan de regering hier op verzoek van de leden van de PVV-fractie gedetailleerder op ingaan, en aangeven wat zij in deze hebben laten opnemen?

Ten aanzien van de rol van de ambtelijke werkgroepen, dat wil zeggen, de gespecialiseerde sub-comités die weer onder het Gemengd Comité vallen, en waarin gezamenlijk normen en procedures worden vastgesteld en gewijzigd, vragen de leden van de SP-fractie of «het klopt dat bij het werk van deze comités nationale parlementen noch het Europees Parlement enige rol spelen en de democratische controle dus volledig ontbreekt? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dat in het licht van onze democratische rechtsstaat?»50 De regering verwijst in de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 192, alwaar verwezen wordt naar het antwoord op vraag 191. Bij het antwoord op vraag 191 lezen voornoemde leden echter geen rechtstreekse beantwoording van de geciteerde vragen. Wel lezen deze leden in de beantwoording een indirecte bevestiging dat het inderdaad klopt dat bij werk van deze comités het nationale parlement noch het Europees Parlement enige rol spelen.

Daarom nogmaals de vraag van de leden van de SP-fractie: klopt dit? Met andere woorden: kan de regering expliciet bevestigen dat bij het werk van deze comités er geen rol voor parlementen is weggelegd? Zo er wel een rol is voor nationale parlementen of voor het Europees Parlement bij de uitvoering van het werk door het Gemengd Comité, waar bestaat deze rol dan precies uit? Klopt het dat de Staten-Generaal, als medewetgever, geen controle kan uitoefenen op de door het Gemengd Comité en de werkgroepen uitgeoefende bevoegdheden? En indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, dan nogmaals de vraag van voornoemde leden hoe de regering dit gebrek aan parlementaire controle beoordeelt in het licht van onze democratische rechtsstaat? Acht de regering dit ontbreken van parlementaire betrokkenheid in overeenstemming met de beginselen van onze democratische rechtsstaat en zo ja, kan het de precieze juridische en grondwettelijke redenering geven waarop deze overtuiging gestoeld is?

Hoe beoordeelt de regering, zo vragen de leden van de SP-fractie, in dit verband de door enkele tientallen rechtsgeleerden, advocaten en andere deskundigen in een open brief51 aan de Eerste Kamer geponeerde stelling dat gegeven de supranationale bevoegdheden van voornoemde werkgroepen er bij ratificatie van CETA sprake is van een overdracht van soevereiniteit aan het Gemengd Comité en aan deze werkgroepen?

Ten aanzien van het gebrek aan transparantie van de genoemde werkgroepen (gespecialiseerde comités) vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre de regering er weet van heeft of bij de werkgroepen ook derden aanwezig zijn? En zo ja, klopt het dat ook de namen van deze aanwezigen niet gepubliceerd worden door de Europese Commissie noch enige informatie over welke sectoren zij vertegenwoordigen? En zo ja, is de regering het eens met de leden van de SP-fractie dat dit gebrek aan transparantie de democratische controle op het werk van deze comités nog verder bemoeilijkt?

Meer in het algemeen vragen de leden van de SP-fractie de regering inzicht te verschaffen in de mate waarin het bedrijfsleven toegang heeft tot deze comités respectievelijk deze comités zich laten consulteren door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en hoe zich dat verhoudt tot consultatie en toegang van het overige maatschappelijke middenveld, met name vakbonden en NGO’s?

De leden van de SP-fractie hebben in dezen bijzonder zorgen over het gebrek aan transparantie met betrekking tot het «Forum voor Samenwerking op Regelgevingsgebied». Kan de regering aangeven in hoeverre het CETA-verdrag het mogelijk maakt dat dit Forum rechtstreeks of middellijk toegankelijk is voor lobbyisten uit het bedrijfsleven en zo ja, is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat wegens het gebrek aan transparantie enig zicht, bijvoorbeeld vanuit parlementen, op deze lobbyactiviteiten en daarmee op de mogelijke beïnvloeding door het bedrijfsleven, ontbreekt? Zo ja, kan de regering reflecteren op de implicaties hiervan op de democratische legitimiteit van de werkzaamheden van het genoemde Forum en van andere comités?

In beantwoording van een vraag over de samenstelling van de comités stelt de regering dat het maatschappelijk middenveld, waaronder NGO’s en vakbonden, ook langs andere wegen hun visie naar voren kan brengen, met name via de zogenaamde nationale adviesgroepen (Domestic Advisory Groups, DAGs). De leden van de SP-fractie hebben hierover nog de volgende vraag: wat is de relatie tussen de zogenaamde Chief Trade Enforcement Officer (waar Commissaris Hogan ook over sprak tijdens de in de Eerste Kamer gehouden deskundigenbijeenkomst52) en deze DAGs?

Naar voornoemde leden begrepen hebben is de rol van de DAGs het monitoren van de naleving van afspraken op het gebied van onder andere klimaat, milieu en werknemersrechten maar is dit tevens het mandaat van de Enforcement Officer, die echter deel uit maakt van, of althans in opdracht werkt van, de Europese Commissie? De leden van de SP-fractie vragen of dit niet betekent dat de Commissie in de praktijk zich ten aanzien van deze punten vooral zal verlaten op de eigen Enforcement Officer en de rol van de DAGs navenant minder groot zal zijn.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat uit door Foodwatch opgevraagde documenten blijkt dat de Canadese delegatie in het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire (SPS-comité) maatregelen lobbyt om het Europese voorzorgsbeginsel los te laten via amendementen: «Systematically, Canada would like the hazard-based approach to be addressed through regulatory amendments.»53De Europese delegatie laat in dezelfde vergadering weten: «The long term goal for the EU is to move away from a hazard-based cut-off criteria as a basis for regulatory decisions».54 Is het standpunt van de EU-delegatie vooraf besproken in de Raad, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Had de Europese delegatie een mandaat om dit standpunt in te nemen? Hoe verhoudt de reactie van de EU-delegatie zich tot het standpunt van het Europees Parlement om vast te houden aan het voorzorgsbeginsel? Hoe verhoudt dit standpunt zich tot het gezamenlijke interpretatieve document van CETA dat beweert het voorzorgsbeginsel te verankeren? Vindt de regering dat de ambtelijke delegaties handelen naar in het uitleggingsinstrument van CETA verankerde voorzorgsbeginsel? De Minister heeft meermaals aangegeven dat de inzet van de EU een «race naar de top» is. Hoe verhoudt deze ambitie zich tot de bovengenoemde uitspraken van de delegaties?

Uit de genoemde stukken opgevraagd door Foodwatch blijkt dat de delegaties ook spreken over voedselveiligheidsstandaarden. De regering heeft meermaals aangegeven dat de comités alleen zien op technische en uitvoerende aspecten. In het debat in de Tweede Kamer zei de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking echter: «Maar onze regelgeving staat vast. Dat is het belangrijkst\e. Die staat niet onder druk. Canada probeert het misschien, maar de EU en de Commissie zijn gewoon niet gewijzigd.»55 De Minister erkent dus dat Canada lobbyt om Europese standaarden te verlagen. Op welke wijze is deze lobby verenigbaar met de taken van een commissie die toeziet op de uitvoerende en technische aspecten van CETA, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Kan de regering toelichten wat in februari 2019 de inzet is geweest van zowel de Canadese als de Europese delegatie toen in het comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen is «gesproken over maximale residu limieten (MRL’s) voor het op de markt brengen van agrarische producten in de EU»?56 Heeft de Nederlandse regering een formele positie ingenomen in de Raad over de inzet bij het comité? Zo ja, wat was deze inzet?

Kan de regering een lijst geven van de MRL’s waarover gesproken is en wat de inzet van de delegaties is geweest? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering bevestigen dat Canada in februari 2019 gepleit heeft voor een verhoging van MRL’s voor het op de markt brengen van agrarische producten in de EU, en dat Canada derhalve middels het SPS-comité heeft getracht om de Europese Unie te bewegen om te tornen aan Europese standaarden? Zo nee, hoe zit het dan?

Kan de regering uitsluiten dat de Canadese delegatie binnen een CETA-comité gelobbyd heeft voor het aanpassen van Europese verordeningen, standaarden of andere regels, die tot een verbetering van de Canadese exportpositie voor vlees zouden moeten leiden? Kan de regering dit antwoord toelichten?

Kan de regering, met een beroep op artikel 68 van de Grondwet dat luidt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de Staat», de Kamer de volledige gespreksverslagen, waarbij er geen passages meer zijn weggelakt, van de CETA-SPS-Comités van 27 en 28 Maart 2018 en 25 t/m 27 februari 2019 toezenden, waarbij in ieder geval zowel de Canadese als de Europese posities duidelijk worden, de reacties van de delegaties op elkaars posities, en de geformuleerde doelen en uitkomsten?

Onder artikel 5.14 lid 2d van CETA en artikel 30.2 lid 2 kunnen het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, respectievelijk het Gemengd Comité, besluiten om protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. Welke van de 59 bijlagen, 3 protocollen, 11 bijlagen bij de protocollen en 3 bijlagen met voorbehouden kunnen de comités wijzigen? Waar in het verdrag staan de kaders waarbinnen de comités de verdragen mogen wijzigen, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

De tekst van de bijlagen en protocollen bij CETA zijn niet in het Nederlands online beschikbaar, maar liggen slechts ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Is de regering in het kader van transparantie bereid deze stukken in het Nederlands online voor burgers ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?

In bijlage 5-E «Recognition of sanitary and phytosanitary measures» is onder «section B, Fytosanitarian measures» een lege pagina te zien, zo constateren de leden van de PvdD-fractie, met alleen de tekst: «to be agreed at a later stage».57 De bijlage met fytosanitaire maatregelen is dus nog helemaal niet ingevuld. Staat het ambtelijke comité het volledig vrij dit in te vullen?

Competentieverdeling en goedkeuringsprocedure

Eén van de experts die deelnam aan de deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer over het voorliggende verdrag betoogt dat het onthouden van goedkeuring naar aanleiding van onderwerpen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen in strijd is met het beginsel van de toekenning van diezelfde bevoegdheden.58 Kortom, het zou dan neerkomen op het indirect terughalen van een verleende bevoegdheid en het onthouden van goedkeuring zou daarom gebeuren op oneigenlijke gronden. Onderschrijft de regering dit betoog, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie brengen onderstaande passage uit het position paper van de heer Douma ten behoeve van één van de deskundigenbijeenkomsten naar voren en stellen daarover enkele vragen. De leden van de FVD-, PVV-, SP-, ChristenUnie-, PvdD-, 50PLUS-, SGP- en OSF-fractie sluiten zich aan bij deze vragen:

«Het overdragen van de bevoegdheid om claims af te handelen aan een internationale

instantie behoeft de instemming van lidstaten, zo stelde het Europese Hof van Justitie vast in advies 2/15. Het Duitse Constitutionele Hof oordeelde onlangs dat daarvoor een twee derde parlementaire meerderheid nodig is. De Nederlandse Grondwet draagt de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen, en daarmee ook over schadevergoedingen, aan de Nederlandse rechterlijke macht op. De twee derde meerderheidseis geldt daarom evenzeer voor het Nederlandse parlement. De opvatting dat artikel 112, eerste lid, Grondwet niet op de overdracht aan internationale gerechten van toepassing zou zijn (nr. 145 memorie van antwoord59), wordt niet gesteund door de tekst van deze bepaling. Tevens zou dit tot de conclusie leiden dat er grote delen van de Nederlandse burgerlijke rechtsmacht aan internationale gerechten zouden kunnen worden overgedragen zonder dat een twee derde meerderheid van de Kamers hiermee zou moeten instemmen.»60

Is de regering het met de argumentatie van de heer Douma eens, zo vragen de hierboven genoemde leden? Zo ja, wat betekent dit voor het huidige ratificatieproces? Zo nee, kan de regering wel bevestigen dat met de goedkeuring van het CETA-verdrag de Staten-Generaal instemmen met de mogelijkheid van Canadese en buitenlandse investeerders om naar eigen keuze in het geval van investeringsgeschillen met de Nederlandse staat zich te onttrekken aan de rechterlijke bevoegdheid van Nederland op eenzelfde of vergelijkbare wijze als het Europees Hof van Justitie formuleert in haar advies 2/15? Hoe beoordeelt de regering deze mogelijkheid in het licht van artikel 112 e.v. van de Grondwet?

Hieronder volgen nog enkele vragen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie waar naast de leden van de hierboven genoemde fracties ook de leden van de VVD-, CDA-, en D66-fractie zich bij aansluiten:

Is de regering het eens met deze leden dat voorkomen moet worden dat er twijfel ontstaat over de vraag of er al dan niet sprake is van afwijking van de Grondwet en dat er op dit punt rechtsonzekerheid zou kunnen ontstaan? Onderschrijft de regering de stelling dat in het belang van de rechtszekerheid, bij de goedkeuring van CETA, artikel 91, derde lid, relevant is? Zo nee, kan de regering gemotiveerd – en onderbouwd met relevante adviezen/uitspraken van rechtsprekende colleges dan wel (internationale) rechtsgeleerden – uiteenzetten waarom er in dat geval naar het oordeel van de regering sprake is van voldoende rechtszekerheid omtrent haar oordeel dat artikel 91, derde lid, Grondwet niet van toepassing is?

Mede naar aanleiding van de inbreng van de deskundigen Bronckers, De Waele, Wessel en Baetens61 menen de leden van de D66-fractie dat het de focus bij de behandeling van het voorstel ten goede zou komen als de regering klare wijn schenkt over de competentieverdeling tussen de communautaire besluitvorming (Europees Parlement respectievelijk Raad van Ministers) en de nationale parlementen. De bevoegdheid tot het aangaan van handelspolitieke overeenkomsten is sinds het Verdrag van Lissabon (VWEU, artikel 3 jo. VWEU artikel 207) exclusief voorbehouden aan de EU. De wetgevende bevoegdheden op communautair niveau zijn immers sinds het Verdrag van Lissabon belegd bij het Europese Parlement en de Raad van Ministers van de 27 lidstaten.

Onder de subsidiariteit en dus nationale competenties lijken alleen te vallen, en in ieder geval heeft de Raad daartoe besloten, (een groot aantal bepalingen van) hoofdstuk 8 (Investeringen/geschillenbeslechting) en hoofdstuk 13 (Indirecte investeringen) en enkele administratieve aspecten. Deze onderdelen van het verdrag zijn daardoor ook uitgezonderd van de voorlopige werking. De leden van de D66-fractie verwijzen naar de nota naar aanleiding van het verslag62 in de Tweede Kamer in antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie in de Tweede Kamer.

Inmiddels is het CETA-verdrag al ruim twee jaar voor circa 95% van het verdrag in voorlopige werking. Zien de leden van de D66-fractie het goed dat die werking inhoudt die 95% van de verdragsbepalingen vanaf dat tijdstip ongeclausuleerd geldig zijn? Indien er immers geen geldige rechtsgrond zou bestaan voor de handelingen van de EU en Canada in deze periode (zoals als quota, keuringen, verlaging van tarieven, etc.) zouden de besluiten slechts van voorlopige aard zijn geweest, en de transacties conditioneel, wat in het handelsverkeer onwerkbaar zou zijn. Kan de regering de interpretatie van deze leden onderschrijven?

De competentieverdeling is complexer dan deze leden herkennen in de uitleg van de regering, want onder de uitleg van het Hof inzake het voorgenomen handelsverdrag met Singapore (Advies C-2/15 van het Europees Hof van Justitie van 16 mei 2017) is de EU competent om materiele investeringsbeschermingsbepalingen af te spreken met derde landen buiten de EU, namens de EU. Maar er kunnen ook gedeelde competenties zijn, zoals wanneer ook indirecte investeringen en geschillenbeslechtingsprocedures in het verdrag worden opgenomen (Advies 1/17). Dit is het geval met het CETA-verdrag.

De Europese Commissie heeft na CETA deze «knip» consequenter toegepast door in de handelsverdragen met Vietnam en Singapore het geschillenonderdeel (en indirecte investeringen) af te splitsen in een separate overeenkomst. De handelsovereenkomst wordt niet ter ratificatie aan de lidstaten aangeboden, de overeenkomst ter bescherming van investeringen wel. Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat indien nationale parlementen het CETA-verdrag als gemengd verdrag zonder die splitsing op andere gronden zouden afwijzen dan ontleend aan hoofdstuk 8 of 13, dit in strijd zou met de communautaire verdragsrechtelijke bevoegdheidsverdeling? In deze uitleg van de bevoegdheidsverdeling werden de genoemde leden gesterkt door deskundigen in hun voorlichting aan de Eerste Kamer, te weten prof. dr. Bronckers63, prof. dr. De Waele64 en prof. dr. Wessel65.

De leden van de D66-fractie (en ook eerder genoemde deskundigen) verwijzen ter illustratie naar de communautaire besluiten van de Raad 2017/37 en 2017/38 waar na de mandatering, afstemming en goedkeuring in de Raad van Ministers van de 27 EU landen de formele instemming of verwerpingsbevoegdheid met deze handelspolitieke hoofdstukken verdragsrechtelijk uitputtend zijn afgerond. Zulks na even uitputtende politieke toetsing door met name de Tweede Kamer. De verificatie of de vorige regering conform die politieke mandaten heeft gehandeld, is afgerond met de ratificatie door de lidstaten en steun van het Europese Parlement. De voorlaatste etappe was de behandeling en recente goedkeuring door de Tweede Kamer, waar de behandeling over alle onderwerpen ging, maar ook hier gold: rechtmatig in wetgevende zin afwijzen kon alleen met de bevoegdheden die het nationale parlement verdragsrechtelijk toekomt.

Deze competentieverdeling doet niet af aan het feit dat leden van de Eerste Kamer politieke oordelen kunnen vellen over alle onderdelen, dat is ieders goed recht, maar die zijn van declaratieve aard. De Eerste Kamer waakt zelf altijd over de rechtmatigheid van wetgeving en behoort zich dan ook – zo menen de leden van de D66-fractie – zelf aan de verdragsrechtelijk afgesproken spelregels te houden bij de uitoefening van zijn medewetgevende taak. Het antwoord van de regering op vraag 15 in de memorie van antwoord is in dat opzicht ambigu en schept naar de mening deze leden op dit onderdeel onnodig verwarring.66 In zijn deskundige advies aan de Tweede Kamer heeft prof. dr. Kuiper gesteld dat een afwijzing op gronden die onder de reeds voorlopig van kracht zijnde 95% bepalingen zou leiden tot een politiek-constitutioneel geschil met het Europees Parlement.67 Deze houding zou ook de opdracht miskennen die Nederland als lidstaat heeft aanvaard in artikel 4.3 VWEU, namelijk de verplichting tot loyale samenwerking, waarvan één van de kenmerken is dat ieder zijn competenties uitoefent binnen het verdragsrechtelijke kader. Deze leden verzoeken de regering hierop te reageren en zich andermaal in deze vraag te verdiepen met inachtneming van het bovenstaande en daarbij de inbreng van deskundigen mee te wegen in de hernieuwde beoordeling en het te geven antwoord.

Het CETA is een zogeheten hybride of gemengd (bilateraal) verdrag, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Verschillende deskundigen (o.a. de heer Bronckers) stellen dat verwerping van CETA door lidstaten om redenen die het handelsgedeelte betreffen een schending is van het EU-recht. Een veto tegen CETA op grond van (onderdelen van) het handelsgedeelte dat de exclusieve bevoegdheid van de EU is, is ook volgens het (niet-bindende) advies van de Advocaat-generaal Sharpston68 bij het Hof van Justitie in Luxemburg strijdig met het Unierecht (beginsel van loyale samenwerking, artikel 4, derde lid, VEU). In het antwoord op vraag 15 van de memorie van antwoord zegt de regering: «Het loutere gegeven dat een lidstaat een veto uitspreekt op grond van weerstand tegen onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, is volgens het kabinet echter onvoldoende om te concluderen dat er als zodanig reeds sprake is van strijd met het Unierecht.» Op grond van welke bepalingen of jurisprudentie komt de regering tot deze conclusie? De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering in haar antwoord op deze vraag ook in te gaan op de opinie van de heer Bronckers en de daarvoor in zijn position paper aangevoerde argumenten dat dit antwoord naar zijn stellige overtuiging onjuist en onwenselijk is.69

De heer Wessel wijst erop dat CETA reeds is goedgekeurd door het democratisch gelegitimeerd Europees Parlement, en zegt over een eventueel onthouden van parlementaire goedkeuring door Nederland: «Het negeren van de bevoegdheden en de daarop gebaseerde visie van het Europees Parlement over zaken die de EU als geheel aangaan, is een ernstige aantasting van het democratisch systeem zoals dat binnen de EU is vormgegeven».70 Is de regering het met deze stelling van de heer Wessel eens, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan het Nederlandse parlement anders dan doen dan het verdrag goedkeuren?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de open brief, ondertekend door dr. Wybe Douma c.s., gericht aan de leden van de Eerste Kamer.71 In de brief komt een aantal zaken aan de orde dat in de eerste schriftelijke vragenronde behandeld is. Ook tijdens de twee deskundigenbijeenkomsten in de Eerste Kamer zijn de in de brief genoemde punten besproken. Het bleek de leden van de ChristenUnie-fractie toen dat er verschil van inzicht bestaat onder de uitgenodigde deskundigen over de in de brief aangeroerde onderwerpen. Met name wat betreft de noodzaak om artikel 91, derde lid Grondwet, van toepassing te verklaren liepen de meningen uiteen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zouden naar aanleiding van de genoemde open brief graag, naast de vragen die hierboven gezamenlijk met diverse andere fracties zijn gesteld, van de regering nog eens een grondige toelichting willen op het volgende onderwerp: hebben het Gemengd Comité en de verdragscomités de bevoegdheid om regels die onder het verdrag gelden te wijzigen of aan te vullen? Aan wie moeten het Gemengd Comité en de verdragscomités verantwoording afleggen?

Verdrag-technische aspecten en ratificatie

Kan de regering op verzoek van de leden van de D66-fractie bevestigen dat het Gezamenlijk Uitleggingsinstrument betreffende CETA ervan getuigt dat CETA als eindresultaat in onder andere de volgende onderdelen materieel conform het politieke mandaat van de vorige Nederlandse regering is aangegaan? Welke rol hebben de volgende passages hierbij gespeeld:

[artikel 9b] «dat de Europese Unie en haar lidstaten en Canada de niveaus van milieubescherming niet zullen verlagen om handel aan te moedigen en in geval van niet-naleving van deze verbintenis kunnen de overheden deze schendingen verhelpen, ongeacht of deze een negatief effect hebben op de investeringen of winstverwachtingen van investeerders.»72

Verder, over participatie van belanghebbenden:

[10 b] «Belanghebbenden, waaronder werkgevers, vakbonden, arbeids-en bedrijfsorganisaties en milieugroeperingen, dienen een belangrijke rol te spelen bij de uitvoering van CETA. De Europese Unie en haar lidstaten en Canada verplichten zich ertoe regelmatig het advies van de belanghebbenden in te winnen bij de beoordeling van de uitvoering van CETA. Zij ondersteunen hun betrokkenheid door, onder meer door de oprichting van een CETA -forum voor het maatschappelijk middenveld.»73

Ten slotte, een derde onderdeel uit de Verklaringen voor de Raadsnotulen van 27 oktober 2016 over het voorzorgsbeginsel:

[7] «Bijgevolg bevestigt de Commissie dat niets in CETA de toepassing belet van het voorzorgsbeginsel in de Europese Unie als vervat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.»74

De leden van de D66-fractie zouden ten slotte nog vernemen wat de inschatting is van de regering ten aanzien van verdere ontwikkeling van individueel klachtrecht bij de Europese Commissie op basis van hoofdstukken van CETA over duurzaamheid, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn. In antwoord op vraag 94 in de memorie van antwoord lijkt de regering de toekomstige ontwikkeling uit te sluiten.75 Dat is voor de verdragstekst van CETA begrijpelijk, maar zou meer in het bijzonder de aanpassing van het bestaande particuliere klachtrecht in EU-Verordening 2015/1843 zich hiervoor wel kunnen lenen, zoals recentelijk voorgesteld door Marco Bronckers en Giovanni Gruni.76

De Canadese ambassadeur, mevrouw Helfand, sprak over CETA als een voorbeeld van «rules based trade». Is de regering het daarmee eens, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet CETA dan gezien worden als een soort «geconditioneerd vrijhandelsverdrag», in de zin dat de tarieven omlaag gaan (vrijhandel) op voorwaarde van het zich houden aan in het verdrag gemaakte afspraken over onder meer sociale en ecologische duurzaamheid en het klimaatakkoord van Parijs? Is CETA het eerste handelsverdrag van dit type? Zo nee, welke verdragen van dit type waren er eerder al en waarin onderscheidt CETA zich van die eerdere verdragen? Zo ja, wat betekent het eventueel niet-ratificeren van CETA voor dit type verdragen?

Europees Commissaris Hogan heeft tijdens de eerste deskundigenbijeenkomst gezegd dat er «geen plan-B» is; als CETA niet wordt geratificeerd, is het verdrag dood en is het aan de Europese Raad van Ministers om te bepalen wat te doen.77 De heer Wessel stelde in zijn position paper dat bij niet-ratificatie van CETA, de meest voor de hand liggende juridische oplossing een splitsing van CETA is, zoals dat ook is gedaan met de handelsovereenkomst met Singapore: «CETA zou dan, zonder de investeringsbeschermingsregeling, gesloten worden als «EU-only» akkoord onder handhaving van de huidige tekst».78 Mevrouw Baetens noemde in haar position paper die mogelijkheid ook, maar zei er bij dat dan waarschijnlijk zal worden teruggevallen op de «BITs die hoegenaamd geen bepalingen hebben over duurzaamheid, over handel, over amicus curiae of over wat dan ook».79 Welk scenario acht de regering na een eventuele non-ratificatie van het huidige CETA het meest reëel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

CETA in de huidige (geo)politieke context

De regering stelt in antwoord op vragen 4 en 228 van de memorie van antwoord dat CETA ook begrepen moet worden in het kader van «het versterken van gelijkgezinde waardengemeenschappen en het borgen van onze internationale ordening, gebaseerd op rechtsregels en universele waarden», zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Tevens merkt de regering op dat een handelsverdrag als CETA «een duidelijk signaal geeft aan andere mondiale spelers die zich, net als Nederland en de EU, willen blijven inzetten voor een op regels gestoelde wereldorde. Dat is in deze onrustige, onvoorspelbare wereld hard nodig». En over de Covid 19-crisis zegt de regering dat deze tot economisch zwaar weer leidt en dat handelsverdragen als CETA een belangrijke rol zullen spelen bij duurzaam economisch herstel.

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten80 werd deze visie van verschillende kanten bevestigd (onder anderen de heer Hogan, mevrouw Helfand, de heer Bronckers, de heer Calon), maar werden daarbij door anderen kanttekeningen geplaats. Zo stelde de heer Elzinga (FNV) dat er naast de voordelen van globalisering en internationale handel ook nadelen te benoemen zijn en dat je die nadelen met goede regels in goede banen moet weten te leiden. Vindt de regering dat CETA aan dat laatste een bijdrage levert, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo ja, op welke wijze?

Volgens de heer Bersch (Milieudefensie) zou CETA een voorbeeld zijn van de door de politiek econoom Dani Rodrik omschreven hyperglobalisering, die ongewenst is. Deelt de regering deze visie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kan de regering daarbij ook de stelling in het (in de position paper van de heer Bersch geciteerde) artikel van Rodrik betrekken dat «Globalization, within limits, can be good for our democracies»?81 Hoe past het in CETA opgenomen right to regulate volgens de regering in die stelling?

In het antwoord op vraag 4 van de memorie van antwoord82 zegt de regering dat Nederland, Europa en Canada «dezelfde normen en waarden op het gebied van democratie, mensenrechten, vrede en veiligheid, multilateralisme, handel en klimaat» delen. En: «Met CETA laten we aan de rest van de wereld zien hoe een modern handelsakkoord eruit kan zien, met aandacht voor sociale en ecologische duurzaamheid en een link met het klimaatakkoord van Parijs». Kan de regering uiteen zetten hoe CETA bijdraagt aan het stellen van wereldnormen op genoemde terreinen anders dan door het zijn van een voorbeeld, waarvan moet worden afgewacht of het elders wordt gevolgd? Wat gaat er op die terreinen minder goed als CETA er niet zou zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Naar aanleiding van de Covid 19-crisis zegt de regering (in antwoord op vragen 2 en 3 van de memorie van antwoord)83 dat het zaak is om kwetsbaarheden in het systeem van mondiale economische waardenketens te onderzoeken en te adresseren. Om risico's te spreiden moeten die waardenketens worden gediversifieerd, aldus de regering. In het publieke debat zijn echter geluiden te horen dat de Covid 19-crisis heeft aangetoond dat landen en regio's meer zelfvoorzienend moeten worden en dus minder afhankelijk van internationale handel. Dat geldt met name de voedselketen. Is de regering het daarmee eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe moet de beoogde uitbreiding van handel door CETA in dit kader worden beoordeeld? Zou, bijvoorbeeld, de agrarische sector zich in plaats van op de export van producten niet veel meer op de export van kennis moeten richten en hoe past dit binnen CETA? Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdA-fractie hierbij haar stelling dat handelsverdragen als CETA een belangrijke rol zullen spelen bij duurzaam economisch herstel (vraag 228 in de memorie van antwoord84) nader adstrueren?

CETA en de Koninkrijksdelen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering heeft gesteld dat CETA de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten niet raakt in de zin van artikel 2, tweede lid,

Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Om die reden is CETA niet aan deze landen overgelegd. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseerde de regering daarop een toelichting te geven, nu naar haar mening het verdrag aan de overige landen en zijn inwoners kan raken in de zin van artikel 24, eerste lid, Statuut voor het Koninkrijk.85 Dit onder meer vanwege hun nauwe financiële en investeringsbetrekkingen met Canada en de mogelijk personele werkingssfeer van CETA voor alle inwoners van het Koninkrijk.

De genoemde leden vragen de regering of zij mede in het licht van recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie blijft bij haar standpunt dat CETA niet raakt aan de belangen van de Caribische koninkrijksdelen. Daarbij gaat het de leden van de PvdA-fractie niet om de kwestie van medegelding van of aansluiting bij CETA van deze Caribische gebiedsdelen, maar om overlegging van de verdragstekst in de zin van artikel 2, tweede lid, Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Voorts vragen deze leden de regering of de regering het bij nader inzien nog steeds juist acht dat deze landen niet of nauwelijks bij de voorbereidingen van het verdrag zijn betrokken.

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Apeldoorn

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Faber-van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), Teunissen (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (FvD), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Gerbrandy (OSF), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Otten (Fractie-Otten), Van Pareren (FVD), Vos (PvdA), Van Wely (FVD)

X Noot
2

Stenogram deskundigenbijeenkomst 12 mei 2020: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C

X Noot
3

Stenogram deskundigenbijeenkomst 19 mei 2020: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D

X Noot
4

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 42

X Noot
5

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 18

X Noot
6

Stichting Milieudefensie, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 12 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98htvhfpjv/document_extern/position_paper_milieudefensie/f=/vl98hu676wkj.pdf

X Noot
7

FNV, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 12 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98i01nos61/document_extern/position_paper_fnv/f=/vl98i0ji6bza.pdf

X Noot
8

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 39

X Noot
9

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 36

X Noot
10

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 37

X Noot
11

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 44

X Noot
12

Kamerstukken I, 2019–2020, 31 985, D

X Noot
13

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 27

X Noot
14

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 8

X Noot
15

Kamerstukken I, 2019–2020, 31 985, D, blz. 1

X Noot
16

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 58

X Noot
17

Prof. dr. Bronckers, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hwg02wso/document_extern/position_paper_prof_dr_bronckers/f=/vl98hxar4yug.pdf

X Noot
18

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D, blz. 9

X Noot
19

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 17

X Noot
20

Marco Bronckers en Giovanni Gruni, 2019, «Taking the enforcement of labour standards in the EU's free trade agreements seriously», in Common Market Law Review 26: 1591–1622

X Noot
21

Kamerstukken I, 2019–2020, 31 985, D

X Noot
22

Kamerstukken I, 2019–2929, 35 354, B, blz. 33

X Noot
23

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, o.a. blz. 32/33

X Noot
24

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 27

X Noot
25

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, o.a. blz. 32/33

X Noot
26

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, o.a. blz. 32/33

X Noot
27

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, o.a. blz. 22

X Noot
28

Kamerstukken II, 2019–2020, 32 813, nr. 496, blz. 4

X Noot
29

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 72–74

X Noot
30

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 66/67

X Noot
31

Stenogrammen deskundigenbijeenkomsten 12 en 19 mei 2020: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C en D

X Noot
33

Prof. dr. De Waele, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hzdgyvd1/document_extern/position_paper_prof_dr_de_waele/f=/vl98hzwbe23h.pdf

X Noot
34

Prof. dr. Baetens, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, blz. 3, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hxid8wvi/document_extern/position_paper_prof_dr_baetens/f=/vl98hxsrf8wd.pdf

X Noot
35

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 88

X Noot
36

Prof. dr. De Waele, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, blz. 3, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hzdgyvd1/document_extern/position_paper_prof_dr_de_waele/f=/vl98hzwbe23h.pdf

X Noot
37

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D, blz. 15

X Noot
38

Stenogrammen deskundigenbijeenkomsten 12 en 19 mei 2020: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C en D

X Noot
39

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 96

X Noot
40

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 5

X Noot
41

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, bijv. blz. 5

X Noot
42

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 5

X Noot
43

Stichting Milieudefensie, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 12 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98htvhfpjv/document_extern/position_paper_milieudefensie/f=/vl98hu676wkj.pdf

X Noot
44

Dr. Ankersmit, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, blz. 3, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hyny67ze/document_extern/position_paper_dr_ankersmit/f=/vl98hz2ed9n3.pdf

X Noot
45

Stichting Milieudefensie, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 12 mei 2020, blz. 1–2, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98htvhfpjv/document_extern/position_paper_milieudefensie/f=/vl98hu676wkj.pdf

X Noot
46

Dr. Ankersmit, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, blz. 1, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hyny67ze/document_extern/position_paper_dr_ankersmit/f=/vl98hz2ed9n3.pdf

X Noot
47

Policy Alternatives, Digging for Dividends, 30 april 2019, https://www.policyalternatives.ca/digging-for-dividends

X Noot
48

Persbericht mei 2019, «Business leaders hail launch of EU-Canada talks», https://canada-europe.org/en/pdf/Business%20leaders%20hail%20launch%20of%20EU-Canada%20talks,%20May%206,%202009.pdf

X Noot
49

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 38

X Noot
50

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 128

X Noot
51

Dr. Wybe Douma c.s., «Open brief aan de leden van de Eerste Kamer», 7 juni 2020, https://eulegal.nl/wp-content/uploads/2020/06/2020-06-07-EK-def.pdf

X Noot
52

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C, blz. 6 en 11

X Noot
53

Foodwatch, «Toelichting bij de documenten die foodwatch en The Council of Canadians verkregen hebben met een beroep op de wet op openbaarmaking», blz. 6, https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Toelichting_documenten.pdf

X Noot
54

Foodwatch, «Toelichting bij de documenten die foodwatch en The Council of Canadians verkregen hebben met een beroep op de wet op openbaarmaking», blz. 4, https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Toelichting_documenten.pdf

X Noot
55

Handelingen II 2019/2020, 54, item 2, blz. 12

X Noot
56

Kamerstukken II, 2019–2020, 31 985, nr. 65, bijlage 2019D53764

X Noot
57

Council of the European Union, Declaration of the Parties concerning tariff rate quota administration, blz. 109, http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10973–2016-ADD-3/en/pdf#page=52

X Noot
58

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D, blz. 39

X Noot
59

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 94

X Noot
60

Dr. Douma, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hvycs4r7/document_extern/position_paper_dr_douma/f=/vl98hwbifqrt.pdf

X Noot
61

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D

X Noot
62

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 6, blz. 8

X Noot
63

Prof. dr. Bronckers, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, blz. 1, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hwg02wso/document_extern/position_paper_prof_dr_bronckers/f=/vl98hxar4yug.pdf

X Noot
64

Prof. dr. De Waele, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, sub. II en III, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hzdgyvd1/document_extern/position_paper_prof_dr_de_waele/f=/vl98hzwbe23h.pdf

X Noot
65

Prof. dr. Wessel, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, sub. 1 en 7, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hxwimpwz/document_extern/position_paper_prof_dr_wessel/f=/vl98hyjpqtyv.pdf

X Noot
66

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 18/19

X Noot
67

Prof. dr. Kuiper, Position paper gericht aan de Tweede Kamer, 31 oktober 2019, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2019Z20863&did=2019D43562

X Noot
68

Opinie van advocaat-generaal E. Sharpston, 21 december 2016. Adviesprocedure 2/15, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A62015CC0002%2801%29

X Noot
69

Prof. dr. Bronckers, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, sub. 1, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hwg02wso/document_extern/position_paper_prof_dr_bronckers/f=/vl98hxar4yug.pdf

X Noot
70

Prof. dr. Wessel, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, sub. 7, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hxwimpwz/document_extern/position_paper_prof_dr_wessel/f=/vl98hyjpqtyv.pdf

X Noot
71

Dr. Wybe Douma c.s., «Open brief aan de leden van de Eerste Kamer», 7 juni 2020, https://eulegal.nl/wp-content/uploads/2020/06/2020-06-07-EK-def.pdf

X Noot
72

Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, artikel 9b

X Noot
73

Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, artikel 10b

X Noot
74

Verklaringen voor de Raadsnotulen, «Verklaring van de Commissie betreffende de bescherming van het voorzorgsbeginsel in de CETA» 27 oktober 2016, blz. 8 http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13463–2016-REV-1/nl/pdf

X Noot
75

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 60

X Noot
76

Marco Bronckers en Giovanni Gruni, 2019, «Taking the enforcement of labour standards in the EU's free trade agreements seriously», in Common Market Law Review 26: 1591–1622

X Noot
77

Kamerstukken I, 2019–2929, 35 354, D, blz. 19

X Noot
78

Prof. dr. Wessel, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 19 mei 2020, sub. 7, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98hxwimpwz/document_extern/position_paper_prof_dr_wessel/f=/vl98hyjpqtyv.pdf

X Noot
79

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, D, blz. 24

X Noot
80

Stenogrammen deskundigenbijeenkomsten 12 en 19 mei 2020: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, C en D

X Noot
81

Stichting Milieudefensie, Position paper ten behoeve van deskundigenbijeenkomst, 12 mei 2020, https://www.eerstekamer.nl/id/vl98htvhfpjv/document_extern/position_paper_milieudefensie/f=/vl98hu676wkj.pdf

X Noot
82

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 8/9

X Noot
83

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 6–8

X Noot
84

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 154, B, blz. 136–138

X Noot
85

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 4

Naar boven