35 010 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 april 2019

Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van de fracties van VVD, SP, D66, PvdA en ChristenUnie hebben gesteld bij het voorstel van wet en de opvattingen die de leden over dit voorstel hebben. In deze memorie van antwoord gaat de regering in op de vragen van de leden van de verschillende fracties. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde aangehouden van het voorlopig verslag en soms zijn vragen samengenomen.

Voorgestelde regeling

De leden van de VVD-fractie constateren dat het inkomensbeleid van de regering de afgelopen jaren niet alleen gericht is geweest op het ondersteunen van de laagste inkomens, maar ook op het extra ondersteunen van alleenstaande ouders. Daarbij merken zij op dat er een verschil is in te ontvangen toeslag tussen een alleenstaande ouder en een ouderpaar met eenzelfde (huishoud)inkomen. Dit verschil blijft ook met het onderhavige wetsvoorstel groot in hun ogen. De leden van deze fractie vragen de regering dan ook om een nadere onderbouwing voor het rechtvaardigen van een dergelijk verschil.

Voor 2015 kenden de bijstand en andere minimumregelingen een aparte norm voor alleenstaande ouders. Alleenstaande ouders gingen er daardoor in inkomen op achteruit als zij vanuit de bijstand gingen werken tegen het minimumloon. De alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget is destijds bij de Wet hervorming kindregelingen ingevoerd om het voor alleenstaande ouders lonend te maken om die stap te maken. Tegelijkertijd is destijds de 20%-aanvulling voor alleenstaande ouders in de bijstand afgeschaft. Om ook de stap naar meer uren werk of een hoger salaris niet verder te belemmeren is ervoor gekozen om boven het minimumloon hetzelfde afbouwpercentage te hanteren als voor paren. Dit zorgt ervoor dat, bij hetzelfde inkomen, de tegemoetkoming die alleenstaande ouders vanuit de Wet op het kindgebonden budget (WKB) ontvangen hoger ligt dan voor paren.

Tegelijkertijd blijkt uit de Beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming ouders die ik 14 december 2018 naar de Tweede Kamer stuurde dat de kostendekkendheid van de kindregelingen voor alleenstaande ouders met een laag inkomen hoger is dan de feitelijke uitgaven aan kinderen en hoger is dan bij paren met vergelijkbaar inkomen. In de kabinetsreactie heb ik daarom aangegeven dat ik ga onderzoeken of een herallocatie van de beschikbare financiële middelen binnen de kindregelingen mogelijk is.1

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering toe te lichten hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het maatregelenpakket om kinderarmoede een halt toe te roepen.

Het voorstel voor het verhogen van de afbouwgrens voor paren maakt onderdeel uit van een pakket maatregelen om gezinnen met kinderen te ondersteunen. Daartoe behoren naast het verhogen van het kindgebonden budget voor paren, de verhoging van de kinderbijslag, het verhogen van de kinderopvangtoeslag en ook de uitbreiding van het partnerverlof bij geboorte. Daarnaast stelt het kabinet sinds 2017 100 miljoen euro extra ter beschikking aan gemeenten en maatschappelijke organisaties voor de aanpak van armoede onder kinderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder in hoeverre het verhogen van de inkomensgrens de meest passende maatregel is om de groep middeninkomens tegemoet te komen voor hun bijdrage tijdens de crisis. Ook vragen de leden of niet ook degenen met een laag inkomen en alleenstaande ouders meebetaald hebben aan het oplossen van de crisis. Ook de leden fractie van de ChristenUnie vragen waarom voor alleenstaande ouders is afgezien van een verhoging van het grensinkomen.

De economische crisis van de afgelopen jaren heeft veel gevraagd van veel mensen. Het inkomensbeleid tijdens de crisisjaren jaren was vooral gericht op het ondersteunen van de laagste inkomens. Uit de terugblik inkomensbeleid en koopkracht 2012–20172 blijkt dat werkenden met een laag inkomen en uitkeringsgerechtigden er in koopkracht op vooruit zijn gegaan. De groep alleenstaande ouders met een modaal inkomen is er 7,2% op vooruit gegaan. Zij ontvangen een hoger kindgebonden budget dan paren, omdat zij aanspraak maken op de alleenstaande-ouderkop. Dit is een aanzienlijk bedrag (€ 3.139,–) per jaar. Alleenverdieners met kinderen en een modaal inkomen zijn er in genoemde periode 3,2% in koopkracht op achteruit gegaan.

Bij gezinnen met kinderen, die relatief meer uitgaven hebben, heeft een stap terug in het inkomen grote gevolgen. Het kabinet heeft daarom gekozen voor het hiervoor genoemde brede pakket om gezinnen met kinderen verder te ondersteunen. Hiervan profiteren alle daarvoor in aanmerking komende ouders. Daarnaast heeft het kabinet in het Regeerakkoord een lastenverlichting van per saldo € 5 miljard afgesproken. Er komt een tweeschijvenstelsel met lagere belastingtarieven maar de algemene heffingskorting en arbeidskorting worden ook verhoogd. Ook huishoudens met een laag inkomen profiteren hiervan. Met het voorliggende wetsvoorstel als onderdeel van een breed pakket kiest het kabinet ervoor om ook juist de middengroepen met kinderen extra te ondersteunen. Het kabinet is van mening dat dit brede pakket evenwichtig is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering aan kan geven waarom de wijzigingen in de kindregelingen (kinderbijslag en kinderopvangtoeslag) niet in voorliggend wetsvoorstel zijn gegoten en wanneer de parlementaire behandeling van deze wetswijzigingen is voorzien.

De verhoging van de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag wordt niet in het voorliggende wetsvoorstel meegenomen omdat voor deze maatregelen geen wetswijziging nodig is. De verhoging van de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag is per algemene maatregel van bestuur geregeld per 1 januari 2019.3 Met het nu voorliggende wetsvoorstel wordt het kindgebondenbudget per 1 januari 2020 verhoogd.

Regeldruk en gegevensverwerking

De leden van de SP-fractie merken op dat met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen de toeslag van 20% van het minimumloon, zoals destijds opgenomen in de landelijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders, is vervallen. Ter compensatie is de zogenoemde alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget geïntroduceerd. Alleenstaande ouders op bijstandsniveau hebben hierdoor te maken met zowel de regelgeving van de bijstand als van het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop. De leden vragen wat de effecten zijn van de verschillende partnerbegrippen in genoemde regelingen en welke acties in dit verband worden ondernomen om de regeldruk voor de categorie ouders op het sociale minimum (bijstand) te verlichten.

Het (fiscaal) partnerbegrip in het kindgebonden budget wijkt af van het partnerbegrip in de uitkeringsregelingen dat uit gaat van de feitelijke situatie. Dit betekent dat er een groep ouders is die geen recht heeft op de alleenstaande ouderkop maar feitelijk wel alleen woont, bijvoorbeeld waar sprake is van een partner in detentie.

Specifiek voor de doelgroep met een partner die elders woont c.q. verblijft geldt, dat de reden en de duur van de afwezigheid van de partner sterk kunnen verschillen. De beoordeling of zij al dan niet als alleenstaande worden gezien verschilt per situatie. Ook de financiële situatie van deze gezinnen kan divers zijn. Omdat het om een relatief pluriforme groep gaat, zijn dit situaties die vragen om een beoordeling op basis van lokaal maatwerk. Dit kan via het toepassen van het centrale individualiseringsbeginsel in artikel 18, eerste lid, Participatiewet. Dit artikel biedt gemeenten de mogelijkheid om in individuele gevallen de hoogte van de algemene bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De Centrale Raad van Beroep heeft over deze vorm van maatwerkondersteuning vorig jaar een uitspraak gedaan en bepaald dat een gemeente met toepassing van genoemd artikel in beginsel gehouden is tot afstemming van de bijstand. Daarbij dient aansluiting te worden gezocht bij het geldende bedrag van de alleenstaande ouderkop, tenzij er sprake is van in aanmerking te nemen middelen.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de groep ouders die door het voorliggende wetsvoorstel in aanmerking komt voor het kindgebonden budget, dit zelf moeten aanvragen. Zij vragen of dit niet automatisch kan en of een attentiebrief die de Belastingdienst/Toeslagen nu gaat sturen het meest geschikte middel is.

Door de maatregel krijgt een groot aantal gezinnen met kinderen met ingang van 2020 recht op kindgebonden budget. Het kabinet hecht er aan dat deze gezinnen het kindgebondenbudget ook daadwerkelijk ontvangen. Een deel van deze groep ontvangt het kindgebonden budget automatisch omdat deze gezinnen reeds een andere toeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen beschikt van hen over het (geschatte) toetsinkomen over het betreffende toeslagjaar. Van het overige deel van deze nieuwe klantgroep beschikt de Belastingdienst/Toeslagen niet over deze actuele gegevens. Zij zullen zelf een aanvraag moeten doen.

De Belastingdienst/Toeslagen zal deze nieuwe groep ouders benaderen met een brief waarin zij worden geïnformeerd over het mogelijk recht. De persoonsgerichte brief is het meest gerichte – en daarmee ook meest wenselijke – kanaal om deze specifieke burgers te bereiken. Met het oog op effectieve communicatie wordt de brief gestuurd wanneer er een handelingsperspectief is; als het mogelijk is een toeslag voor het volgende jaar aan te vragen. Dit is in het najaar van 2019, als het digitale portaal Mijntoeslagen.nl is opengesteld voor het volgende toeslagjaar. Ook op Toeslagen.nl zal aandacht worden besteed aan het onderwerp. De ouders kunnen met vragen ook terecht bij de Belastingtelefoon.

De leden van de PvdA-fractie merken daarbij op dat het systeem van kindgebonden budget voor burgers complex blijft door de vele en verschillende voorwaarden van de regeling. Zij vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet om deze complexiteit te reduceren.

De voorwaarden voor het recht op kindgebonden budget en de uitvoeringssystematiek wordt door de burger op onderdelen als ingewikkeld en belastend ervaren. In het verleden zijn voor (individuele) toeslagen interdepartementale onderzoeken gedaan naar mogelijke vereenvoudigingen van het uitvoeringsproces. Mede daardoor is het uitvoeringsproces verder verbeterd. Niettemin blijft het stelsel op onderdelen complex. De Nationale ombudsman ziet als één van de oorzaken voor financiële problemen van mensen het complexe stelsel van toeslagen en inkomensvoorzieningen.

Onder andere dit is aanleiding geweest voor de regering om een Interdepartementaal Beleidsonderzoek Toeslagen4 te starten. Doel van dit onderzoek is om in twee deelonderzoeken te kijken naar mogelijke verbeteringen. Het eerste deelonderzoek richt zich op verbetermogelijkheden die op de korte termijn (deze kabinetsperiode) binnen het huidige stelsel in gang gezet kunnen worden. Het gaat in dit onderzoek om het verkennen van maatregelen die gericht zijn op het beter faciliteren van burgers, op het verder terugbrengen van terugvorderingen en nabetalingen in aantal en hoogte daarvan, en het sneller waarnemen van veranderingen in de persoonlijke omstandigheden van burgers. Het tweede deelonderzoek heeft een bredere scope en richt zich op verbetermogelijkheden voor de lange termijn (na deze kabinetsperiode).

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag wat de uitkomsten zijn van de zogenaamde doenvermogentoets bij het voorliggende wetsvoorstel.

In de uitwerking van het wetsvoorstel is rekening gehouden met het doenvermogen. Circa 290.000 extra paren met kinderen komen door de ophoging van het drempelinkomen in 2020 in aanmerking voor kindgebonden budget. Een deel van deze groep krijgt de toeslag automatisch toegekend omdat zij reeds bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen vanwege het ontvangen van een andere toeslag. Het overige, grootste, deel van deze groep zal het kindgebonden budget moeten aanvragen. In de memorie van toelichting is uiteengezet dat de Belastingdienst in zijn uitvoeringstoets bijzondere aandacht heeft besteed aan de communicatie.

Omissie in de uitvoering

De leden van de D66-fractie constateren dat een eerdere fout van de Belastingdienst/Toeslagen bij het toekennen van een kindgebonden budget hersteld gaat worden door voor een specifieke, en bovendien nog de financieel minst daadkrachtige, groep ouders af te zien van indexering van het kindgebonden budget. Zij vragen, net als de leden van de ChristenUnie-fractie waarom is gekozen voor niet-indexeren en niet is gekozen de fout te herstellen als een correctie op eerder te zuinig begroot of te weinig benut budget. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen waarom degenen met een laag inkomen en alleenstaande ouders de rekening van de fout van de Belastingdienst moeten betalen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke afwegingen hierbij zijn gemaakt en of andere dekkingsopties zijn overwogen. De leden van deze fractie vragen de regering een beeld te geven van de absolute bedragen die hiermee voor alleenstaande ouders en huishoudens met inkomens beneden modaal gepaard gaan.

De omissie in de uitvoering is vastgesteld naar aanleiding van analyses naar het niet-gebruik van het kindgebonden budget. Door aanpassing van de uitvoeringsprocessen wordt de problematiek van het niet-gebruik naar verwachting kleiner. Meer mensen krijgen de toeslag waar zij recht op hebben. Dit zijn ouders die anders mogelijk onterecht geen kindgebonden budget zouden hebben ontvangen. Voor hen betekent dit een welkome tegemoetkoming in de kosten van kinderen en toename van het inkomen. Dit betreft ouders in alle inkomensklassen en huishoudtypen: alleenstaanden, ouderparen, alleenverdieners etc. Daardoor zijn de uitgaven voor het kindgebonden budget structureel hoger dan waar in de uitgavenraming ten tijde van de begroting van was uitgegaan. De budgettaire kaders bieden geen ruimte voor deze structurele toename van de uitgaven. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de structurele toename van de uitgaven te dekken door eenmalig het kindgebonden budget niet te indexeren. Het aanpassen van de uitvoering zorgt voor een afname van het niet-gebruik onder alle typen huishoudens met recht op kindgebonden budget. Niet-indexeren verdeelt de kosten van het extra gebruik over alle huishoudgroepen met kindgebonden budget. Er is niet gekozen voor alternatieven binnen het kindgebonden budget die een meer specifieke groep zouden raken. Voor alleenstaande ouders en huishoudens beneden modaal gaat het op jaarbasis om circa € 50,–, € 20,– en € 16,– waarmee respectievelijk de alleenstaande ouderkop, het eerste- en tweedekindbedrag in geval van indexering zou zijn verhoogd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of substantiële nabetalingen enig nadelig effect heeft op personen met een uitkering.

Een nabetaling op een toeslag heeft geen effect op het toetsingsinkomen voor andere toeslagen, maar telt wel mee voor het vermogen. Dat is relevant op 1 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de nabetaling ook daadwerkelijk is overgemaakt op de bankrekening van de desbetreffende ouder. Het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de zorgtoeslag kennen een vermogensgrens waarboven er geen recht op toeslag bestaat. Voor het bepalen van het recht op toeslag, is het vermogen op 1 januari van het toeslagjaar bepalend. Er zullen daarom in het kader van deze herstelactie aan het einde van het kalenderjaar geen nabetalingen plaatsvinden. Ouders worden in de brief waarin zij op de hoogte worden gesteld van de nabetaling, ook geattendeerd op de vermogensgrenzen die voor de verschillende toeslagen worden gehanteerd. Voor uitkeringen geldt dat een toeslag in het kader van het kindgebonden budget niet tot de middelen behoort waarmee bij berekening van de uitkering rekening moet worden gehouden.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het percentage van het niet-gebruik van het kindgebonden budget na herstel van de ontwerpfout.

Naar verwachting wordt circa 40–50% van het niet-gebruik met het herstel van de systeemfout opgelost. Het niet-gebruik wordt daarmee niet volledig opgelost. Er zullen burgers blijven die geen aanvraag doen terwijl zij wel in aanmerking komen. Hoe groot deze groep is, is niet met zekerheid te zeggen. Wel wordt de nieuwe klantgroep die als gevolg van het wetsvoorstel mogelijk in aanmerking komt en niet al een andere toeslag ontvangt, in het kader van de implementatie van het onderhavige wetsvoorstel, door de Belastingdienst/Toeslagen persoonlijk aangeschreven. Hierdoor zal het niet-gebruik mogelijk nog lager uitkomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de actuele staat van de herstelwerkzaamheden bij de Belastingdienst en naar de mate waarin de hersteloperatie deze netelige problemen zal verhelpen. De leden vragen of sprake is van een incidenteel of een structureel probleem. Ook vragen zij of de regering een raming kan geven van het aantal huishoudens dat voor 2013 aanspraak mocht maken op kindgebonden budget en die geraakt zijn door de ontwerpfout bij de Belastingdienst. Kunnen deze huishoudens zelf alsnog verhaal halen en worden deze ouders geïnformeerd?

Op dit moment wordt de hersteloperatie vormgegeven. De Staatssecretaris van Financiën en ik zullen hier naar verwachting voor het zomerreces de Kamers over informeren. Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen is uitgebreide informatie te vinden over de omissie en op welke wijze de omissie wordt hersteld. Daarnaast beantwoordt de Belastingtelefoon vragen van ouders. De ouders die te zijner tijd een nabetaling ontvangen worden daarvan vooraf in een brief op de hoogte gebracht.

Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Het kabinet sluit hierbij aan. De Belastingdienst/Toeslagen zal tot een periode van vijf jaar terug (2013–2017) herstellen zodat de betreffende ouders over deze periode alsnog het kindgebonden budget krijgen dat hen op basis van hun wettelijke aanspraak toekomt.

In de periode vanaf 2013 gaat het om circa 60.000 unieke ouders per toeslagjaar en om circa 250.000 tot 300.000 unieke ouders, die in aanmerking komen voor een eventueel herstel. In 2012 is een nieuw Toeslagen systeem (TVS) ingevoerd en zijn de oude bestanden gemigreerd. Het is om die reden complex om de omvang over de periode voor 2012 met zekerheid vast te stellen. Een voorzichtige schatting duidt op een met 2013 en volgende jaren vergelijkbaar beeld qua omvang.

De Belastingdienst/Toeslagen richt zich op het zo goed mogelijk herstellen van de omissie voor de ouders in kwestie. Zoals de Staatssecretaris van Financiën en ik aan de Tweede Kamer hebben gemeld op 19 februari 20195, is de systematiek van de Wet op het kindgebonden budget op het punt van de rechtstreeks uit de wet vloeiende aanvragen uniek. Het is bovendien uitzonderlijk dat achteraf bezien sinds het begin van de WKB sprake is geweest van een omissie in de uitvoering. Om naar de toekomst toe vergelijkbare omissies te voorkomen wordt de vaktechnische inbedding van Toeslagen versterkt, dit is ook relevant waar het gaat om de implementatie van nieuwe wetgeving. Zie daarvoor ook de brief van 11 oktober 2018 van de Staatsecretaris van Financiën6. Daarnaast moet ook het proces dat is ingericht voor uitvoeringstoetsen bijdragen aan het op juiste wijze invoeren van wetswijzigingen.

Toepassing in Caribisch Nederland

In de memorie van toelichting staat dat de regering voornemens is om gezinnen in Caribisch Nederland ook te laten meedelen in de verhoging van de kindregelingen zoals vastgelegd in het Regeerakkoord. De leden van de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering een meer precieze cijfermatige invulling van dit voornemen te geven. De leden van de ChristenUnie vragen daarbij of het gaat om een generieke verhoging van de kinderbijslag waarbij, anders dan bij het kindgebonden budget, geen verband is met gezinsinkomen en of niet sprake van een disbalans tussen de inkomenseffecten in Europees en Caribisch Nederland.

In antwoord op deze vraag van de leden van de fractie van de SP en ChristenUnie zij allereerst opgemerkt dat reeds per 1 januari 2019 de kinderbijslag in Caribisch Nederland met circa 50% is verhoogd naar resp. USD 62 per kind per maand voor Bonaire en USD 64 per kind per maand voor Saba en Sint Eustatius. Onderdeel hiervan is een verhoging naar rato van de intensivering van de kinderbijslag in Europees Nederland uit het Regeerakkoord. In lijn met de verhoging van het kindgebonden budget uit het onderhavige wetsvoorstel, komt daar in 2020 nog een extra verhoging van circa $ 2,50 per kind per maand bovenop. De in het Regeerakkoord opgenomen intensivering op de tegemoetkoming ouders in Europees Nederland, wordt daarmee voor een naar rato deel ingezet voor Caribisch Nederland. De kosten hiervan bedragen structureel op jaarbasis circa € 0,2 miljoen.

De vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie of het om een generieke verhoging gaat, zonder koppeling met het gezinsinkomen, kan bevestigend worden beantwoord. De veronderstelling van de aan het woord zijnde leden dat het beeld van de inkomenseffecten tussen het Europees en het Caribisch deel van Nederland onderling uiteenlopen, is juist. Dit is een onvermijdelijk gevolg van de andere systematiek die in Caribisch Nederland wordt gevolgd. Het niet in Caribisch Nederland van toepassing zijn van het kindgebonden budget is uiteengezet in de – op de inhoud nog steeds actueel zijnde – brief van 5 december 20167.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ook hoe dit voornemen zich verhoudt tot de eerder aangekondigde verhoging van de kinderbijslag op de BES-eilanden, dit naar aanleiding van het Regioplan-onderzoek naar het bestaansminimum op de eilanden. Wordt deze verhoging gefinancierd uit de in het Regeerakkoord aangekondigde verhoging van de kinderbijslag van € 250 mln of gaat het hier om ander budget?

De kosten van de verhoging van de kinderbijslag voor Caribisch Nederland bedragen naar verwachting structureel € 1 miljoen op jaarbasis, waarvan circa € 0,2 miljoen voortkomt uit de verhoging naar rato van de intensivering van de tegemoetkoming ouders uit het Regeerakkoord. De € 0,2 miljoen is bekostigd uit de middelen voor de verhogingen van kinderbijslag en het kindgebonden budget uit het Regeerakkoord.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 30 982, nr. 46.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken 2016/17, 34 550 XV, nr. 12.

X Noot
3

Besluit van 12 december 2018 tot indexatie en verhoging van het extra bedrag aan kinderbijslag en het basiskinderbijslagbedrag (Stb. 2018, 478) en Besluit van 18 september 2018 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag in verband met de indexatie van de toetsingsinkomens en de maximum uurprijzen, de wijziging van de toeslagpercentages in de eerste en tweede kindtabel en de wijziging van de maximum uurprijzen voor de dagopvang, buitenschoolse opvang en de gastouderopvang (Stb. 2018, 327).

X Noot
4

Kamerstukken II 2017/18, 34 775, nr 80.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 30 010, nr. 7.

X Noot
6

Kamerstukken II 2018/19, 31 066, nr. 434.

X Noot
7

Kamerstukken II 2016/17, 34 550 IV, nr. 19.

Naar boven