34 550 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2017

Nr. 19 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2016

In de bij gelegenheid van het debat over de begroting 2017 van Koninkrijksrelaties (Handelingen II 2016/17, nr. 12, item 16) ingediende motie van het lid Van Laar c.s. die op 25 oktober 2016 is aanvaard (Handelingen II 2016/17, nr. 13, item 13), wordt de regering verzocht om te onderzoeken op welke termijn een kindgebonden budget ingevoerd kan worden in Caribisch Nederland, welke knelpunten te voorzien zijn en wat de uitvoeringskosten van een dergelijke regeling zouden zijn1. Uw Kamer vroeg hierover voor de behandeling van de begroting 2017 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd te worden. In deze brief reageer ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën op deze motie. Verder informeer ik u naar aanleiding van de motie Van Raak en Van Laar2 over het vaststellen van een sociaal minimum op basis van de kosten van levensonderhoud.

In Caribisch Nederland is bewust gekozen voor een eenvoudig fiscaal stelsel, inclusief een relatief hoge belastingvrije som. Door toepassing van een relatief hoge belastingvrije som betaalt een grote groep inwoners van Caribisch Nederland geen loon- of inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Zij hoeven ook geen aangifte te doen. Van deze groep zijn enerzijds wel fiscale gegevens beschikbaar omtrent het loon uit dienstbetrekking, maar anderzijds geen gegevens over het totale inkomen omdat geen gegevens over overig inkomen bij de Belastingdienst Caribisch Nederland worden vastgelegd. Inwoners van Caribisch Nederland hoeven namelijk geen aangifte inkomstenbelasting te doen over hun (overige) inkomsten zolang zij geen inkomstenbelasting hoeven (bij) te betalen. Gegevens over het vermogen van inwoners van Caribisch Nederland zijn evenmin beschikbaar.

Gegevens over het feitelijke inkomen en vermogen zijn echter wel nodig om een inkomensafhankelijk kindgebonden budget, inclusief geleidelijke afbouw bij hogere inkomens, op een goede manier vorm te kunnen geven en te kunnen implementeren. De wens is immers dat zo’n budget uitsluitend terecht komt bij mensen van wie kan worden vastgesteld dat er sprake is van een laag of middeninkomen.

Minstens zo belangrijk is het ontbreken van betrouwbare informatie of iemand alleenstaande ouder is of een partner heeft met inkomen (hierna: toeslagpartner). Die informatie is cruciaal omdat het in de rede ligt om daar bij het bepalen/toekennen van een inkomensafhankelijk kindgebonden budget rekening mee te houden. Daar komt nog bij dat ook de hoogte van het inkomen van een eventuele toeslagpartner vaak niet bekend is.

Een evenwichtig op het inkomen afgestemd kindgebonden budget vergt dat de uitvoerende instantie kan beschikken over een systeem voor de aanlevering, het gebruik, de controle en de handhaving van de inkomensgegevens van de burger (inclusief diens eventuele partner), die nu niet verplicht is belasting of premies volksverzekeringen te betalen. Ook zou een vaststellings-, betaal- en terugvorderingssysteem per maand beschikbaar moeten zijn terwijl er op dit moment geen vergelijkbare activiteit of systeem operationeel is op Caribisch Nederland. Verder zouden de gegevens van de kinderbijslagontvangers gekoppeld moeten kunnen worden aan betrouwbare gegevens uit de bevolkingsadministratie over het partnerschap. Voor dit geheel moet wetgeving ontwikkeld worden waarmee de burger verplicht wordt gegevens over het inkomen en dat van zijn of haar eventuele toeslagpartner aan te leveren.

Omdat de gegevens die voor een adequate uitvoering, controle en handhaving van een dergelijke regeling noodzakelijk zijn, niet beschikbaar zijn, is invoering van een inkomensafhankelijk kindgebonden budget of een daarmee vergelijkbare regeling op dit moment niet verantwoord mogelijk.

Bovendien zullen de kosten van de uitvoering van een inkomensafhankelijk kindgebonden budget, er van uitgaande dat de benodigde informatie omtrent het totale inkomen en het al dan niet hebben van een toeslagpartner in de toekomst toch beschikbaar zou komen, door de zeer beperkte schaalgrootte per toe te kennen budget zeer hoog worden.

Invoering van een kindgebonden budget moet ook worden afgewogen tegen de inspanningen die we al plegen op het gebied van armoedebestrijding en sociale zekerheidsbeleid. Die hebben ook invloed op het welzijn van kinderen. Allereerst is met ingang van het jaar 2016 kinderbijslag van 40 USD op Bonaire resp. 42 USD op Sint Eustatius en Saba per kind per maand ingevoerd. Dit heeft voor de lage inkomens die tot dan geen gebruik konden maken van de fiscale kinderkorting omdat zij een inkomen onder de belastingvrije som hadden, al tot een substantieel positief inkomenseffect geleid. Daarnaast is per 1 januari a.s. structureel € 1 miljoen beschikbaar om voor 2017 en volgende jaren de armoede onder kinderen tegen te gaan, zodat arme kinderen meer kansen krijgen. Om er zeker van te zijn dat de middelen direct ten goede komen aan de kinderen, wordt de ondersteuning in natura aangeboden. Ook kan er ten behoeve van kinderen in armoede een beroep worden gedaan op de bijzondere onderstand. Deze regeling, die door de onder mijn departement ressorterende RCN-unit SZW wordt uitgevoerd, is vorig jaar verruimd met onder meer toevoeging van de mogelijkheid van een kostenvergoeding voor een baby-uitzet.

Alles overwegende vind ik het gelet op de huidige aanpak van de kinderarmoede, de geschetste knelpunten, en de eenmalige en structurele kosten voor het mogelijk maken van invoering van een kindgebonden budget op dit moment niet opportuun om een kindgebonden budget in te voeren in Caribisch Nederland.

U heeft bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kinderbijslagvoorziening gevraagd om inzicht in het effect van de invoering van de kinderbijslag op de armoede. Zoals toegezegd3 heeft hierover overleg plaatsgevonden met het CBS. Volgens het CBS is het zuivere effect op de armoede niet te meten maar kan wel het inkomenseffect worden betrokken bij de publicatie van de koopkrachtcijfers. Het gaat hierbij om de dynamische koopkrachtcijfers waarin ook effecten als baanverlies, promotie, gezinsuitbreiding of scheiding meegenomen worden. De koopkrachtcijfers kunnen twee jaar na het peiljaar gepubliceerd worden. De cijfers over 2016, het eerste jaar waarin kinderbijslag is uitgekeerd, zullen dus naar verwachting in 2018 gepubliceerd worden. In deze cijfers zal een onderscheid worden gemaakt tussen huishoudens met en zonder kinderen. Desgewenst kan die publicatie te zijner tijd aanleiding vormen om opnieuw over de tegemoetkomingen van de overheid voor kinderen op Caribisch Nederland te spreken.

Met betrekking tot de eveneens aanvaarde motie van de leden van Van Raak en Van Laar (Handelingen II 2016/17, nr. 13, item 13), waarin de regering verzocht wordt om het sociaal minimum vast te stellen op basis van de kosten van levensonderhoud (Kamerstuk 34 275, nr. 9), verwijs ik naar mijn op verzoek van uw Kamer voorafgaand aan de stemming over die motie schriftelijk gegeven appreciatie4 van 25 oktober 2016. Ik heb daarin toegezegd dat uw Kamer na ommekomst van de daarin aangekondigde ambtelijke nog te houden werkconferenties, die het leggen van een bredere basis en het creëren van draagvlak voor de besluitvorming over het ijkpunt bestaanszekerheid en aanverwante onderwerpen tot doel hebben, nader wordt geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 34 550 IV, nr. 11

X Noot
2

Kamerstuk 34 550 IV, nr. 9

X Noot
3

Kamerstuk 34 275, nr. 6, pag. 5

X Noot
4

Kamerstuk 34 550 IV, nr. 16

Naar boven