35 000 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 6 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2018

Hierbij stuur ik u – mede namens de Minister-President en de Minister van Financiën – de antwoorden op vragen van:

  • het lid Nijboer (PvdA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting nog meer gaat kosten dan eerder werd aangenomen (ingezonden 16 augustus 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 18),

  • het lid Van Raan (PvdD) aan de Minister van Financiën over het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting veel meer kost dan de 1,4 miljard euro die in het regeerakkoord voorzien was (ingezonden 21 augustus 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 19),

  • het lid Van Raan (PvdD) aan de Minister-President over de uitspraken van de Minister-President inzake de dividendbelasting (ingezonden 23 augustus 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 16),

  • het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister-President en de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» (ingezonden 27 augustus 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 13) en

  • het lid Leijten (SP) aan de Minister-President over het bericht dat vermogensbeheerders en grootaandeelhouders zich niet laten leiden door de dividendbelasting voor investeringen in Nederlandse bedrijven (ingezonden 31 augustus 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 12).

Daarnaast is in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën van 12 september 2018 verzocht de appreciatie die is opgenomen op blz. 35 van document 19 van het Wob-besluit betreffende documenten over de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting d.d. 7 september 2018 (Kamerstuk 34 775, nr. 84), alsnog openbaar te maken. In diezelfde procedurevergadering is verzocht om te reageren op twee artikelen in het Financieele Dagblad van 11 september 2018. Daarbij heeft de commissie verzocht in de reactie op het artikel «Unilever kan dividendbelasting makkelijk ontwijken» een appreciatie te geven van de relevantie van de mogelijkheid dividendbelasting te vermijden door middel van kapitaalteruggave voor de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting en in de reactie op het artikel «Dividendbelasting kennen de Britten niet, tax op dividend heffen ze wel» in te gaan op de wijze waarop dividend wordt belast in het Verenigd Koninkrijk. Tot slot heeft de vaste commissie voor Financiën op 17 september verzocht om te reageren op het artikel «Afschaffen dividendtaks nog duurder» in de Telegraaf van 17 september 2018. Hieronder zal ik, mede namens de Minister van Financiën, ingaan op deze vier verzoeken.

Verzoek 1: Openbaarmaking appreciatie

In het algemeen merk ik op dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) per geval een beoordeling plaatsvindt. De appreciatie waaraan wordt gerefereerd is opgenomen in een document opgesteld ten behoeve van intern beraad. Uitgangspunt bij een verzoek op grond van de Wob is dat uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Om die reden is de betreffende passage niet openbaar gemaakt. Openbaarmaking van de appreciatie zou afbreuk doen aan de bescherming van de noodzakelijke vertrouwelijkheid waarbinnen ambtelijke advisering moet kunnen plaatsvinden. Die vertrouwelijkheid is van belang om tot goede besluitvorming te kunnen komen. Ook in relatie met uw Kamer hecht ik daaraan. Het is staand kabinetsbeleid om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat.

Verzoek 2: Berichtgeving in het Financieele Dagblad over teruggaaf van kapitaal bij Unilever

Ten behoeve van een geplande aandeelhoudersvergadering heeft Unilever recent stukken gepubliceerd waarin het bedrijf ingaat op een voorgenomen reorganisatie. Onderdeel hiervan is dat Unilever het hoofdkantoor in Nederland vestigt. In de stukken wordt een scenario geschetst voor het geval de Wet op de dividendbelasting 1965 niet wordt afgeschaft. Een scenario dat niet de inzet van dit kabinet is, maar waar Unilever – omdat het kabinetsvoornemen nog niet tot wet is verheven – rekening mee dient te houden. Kort gezegd ziet dit op de mogelijkheid onbelaste terugbetalingen van kapitaal te doen aan de aandeelhouders. Het is niet aan mij om in te gaan op de concrete fiscale aspecten van een voorgenomen reorganisatie bij een individueel bedrijf. In deze brief zal ik wel in zijn algemeenheid ingaan op het terugbetalen van kapitaal en de gevolgen daarvan voor de dividendbelasting.

In de Wet op de dividendbelasting 1965 is geregeld dat onder bepaalde voorwaarden een terugbetaling kan plaatsvinden van op aandelen gestort kapitaal zonder inhouding van dividendbelasting.1 Zo dient voorafgaand aan de terugbetaling de algemene vergadering van aandeelhouders hiertoe te beslissen en vervolgens moet er vóór de terugbetaling een statutenwijziging plaatsvinden waardoor de nominale waarde van de aandelen wordt verminderd.

De terugbetaling van op aandelen gestort kapitaal is gebonden aan strenge voorwaarden en kan bovendien alleen plaatsvinden indien en zolang gestort kapitaal aanwezig is. Hierdoor is het terugbetalen van kapitaal beperkt in de tijd. Indien een vennootschap niet over kan of wil gaan tot het terugbetalen van kapitaal maar een dividenduitkering doet uit de winstreserves, is in principe dividendbelasting verschuldigd. Dat geldt voor bestaande en toekomstige winstreserves.

Verzoek 3: Belastingheffing over dividendinkomen in het Verenigd Koninkrijk

Of de Nederlandse dividendbelasting bij de (uiteindelijke) buitenlandse portfolioaandeelhouder als last neerslaat, hangt af van verschillende factoren.2 Belangrijke factoren zijn de belastingwetgeving in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, de regelingen in een eventueel belastingverdrag tussen Nederland en het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, en of de aandeelhouder de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt of een belegger participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt.

Het Verenigd Koninkrijk heeft geen met de dividendbelasting vergelijkbare bronbelasting over uitgaande dividenden, maar heft wel inkomstenbelasting over het dividendinkomen van inwoners van het Verenigd Koninkrijk. Indien een inwoner van het Verenigd Koninkrijk de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt, heeft deze op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk recht op een teruggaaf van het dividendbelastingtarief met 5%-punt. In het belastingverdrag is namelijk een tarief van 10% afgesproken. Of de resterende ingehouden dividendbelasting te verrekenen is met in het Verenigd Koninkrijk verschuldigd inkomstenbelasting, is afhankelijk van het (dividend)inkomen van de aandeelhouder. Hierbij is de eerste £ 2.000 aan dividendinkomen vrijgesteld.3 Een inwoner van het Verenigd Koninkrijk met een dividendinkomen tot £ 2.000 is hierover dus geen inkomstenbelasting verschuldigd en kan hierdoor de dividendbelasting niet verrekenen. Als het dividendinkomen meer bedraagt dan £ 2.000 is over het meerdere inkomstenbelasting verschuldigd. Het tarief is afhankelijk van het totale inkomen.4 Bij een inkomen tot £ 46.350 is het tarief 7,5%. Bij een hoger inkomen is het tarief tussen de 32,5% en 38%. Een inwoner van het Verenigd Koninkrijk met een dividendinkomen van meer dan £ 2.000, maar met een inkomen van minder dan £ 46.350, kan de dividendbelasting deels niet verrekenen. Inwoners van het Verenigd Koninkrijk met een dividendinkomen van meer dan van £ 2.000 en een inkomen van meer dan £ 46.350, zullen de dividendbelasting in de regel wel kunnen verrekenen.

Bovendien belegt een groot deel van de beleggers niet rechtstreeks in Nederlandse aandelen, maar participeert in een beleggingsfonds. Dit geldt voor zowel Britse beleggers als voor beleggers in andere landen. In Europese beleggingsfondsen wordt zo’n € 9.700 miljard belegd.5 Als een beleggingsfonds als fiscaal transparant wordt aangemerkt, worden de achterliggende participanten gezien als de aandeelhouder. Je kijkt als het ware door het fonds heen. In dat geval gelden voor beleggers in het Verenigd Koninkrijk bovenstaande verrekeningsmogelijkheden. Als het beleggingsfonds niet als fiscaal transparant wordt aangemerkt, wordt niet de achterliggende participant maar het beleggingsfonds als aandeelhouder aangemerkt.6 Voornamelijk in deze gevallen zal de dividendbelasting niet te verrekenen zijn. Een beleggingsfonds is in de regel geen winstbelasting verschuldigd en deze kan daardoor de dividendbelasting niet verrekenen. Dit drukt het rendement van het beleggingsfonds en daardoor veelal ook het rendement van de achterliggende participanten.

Verzoek 4: Raming dividendbelasting

Een toelichting op de toegepaste ramingssystematiek is te vinden in de ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan. Het CPB heeft de raming getoetst en gecertificeerd.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Artikel 3, eerste 1 lid, onderdeel d.

X Noot
2

Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 14 november 2017 (Kamerstuk 34 700, nr. 54).

X Noot
3

Dit was £ 5.000 tot 6 april 2018.

X Noot
4

Dit betreft zowel dividendinkomen als ander inkomen.

X Noot
6

De Europese beleggingsfonds markt wordt gedomineerd door Luxemburgse en Ierse beleggingsfondsregimes. Vermogensbeheerders van over de hele wereld – waaronder het Verenigd Koninkrijk – maken gebruik van deze regimes. De meest gebruikte beleggingsfondsregimes in deze landen – de Luxemburgse Sicav en Ierse ETF – worden fiscaal als niet transparant aangemerkt.

Naar boven