34 950 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2017

Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 16 mei 2018 inzake het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2017 (Kamerstuk 34 950 XIII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

1

Hoe hebben de kosten voor mestafvoer voor Nederlandse veehouders zich ontwikkeld in de afgelopen twintig jaar?

Antwoord

Er zijn cijfers van de prijsontwikkeling beschikbaar vanaf 1995 tot en met 2016. Bron is het bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research (WEcR). Dit zijn de gemiddelde prijzen af boerderij van gespecialiseerde rundvee, varkens en pluimveebedrijven1. Een deel van deze cijfers is gepubliceerd in LEI-rapport 2016–034, p. 27 (Luesink et al, 2016, http://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/378271).

2

Welk gedeelte van de kosten voor mestafvoer voor Nederlandse veehouders worden veroorzaakt door specifiek Nederlandse regelgeving, waaronder kosten door het verplichte gebruik van AGR/GPS-apparatuur en kosten voor onafhankelijke monstername?

Antwoord

De huidige kosten, die specifieke Nederlandse regelgeving zoals AGR/GPS-apparatuur en kosten voor onafhankelijke monstername met zich meebrengen, heb ik niet in beeld. De berekende kosten in 2016 staan opgenomen in de Regeling van 17 december 2016, nr. WJZ/16096635, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de invoering van een systeem voor onafhankelijke bemonstering van dikke fractie alsmede enkele andere aanpassingen, hoofdstuk 7 Regeldruk, pagina 26. Bij de invoering van de nieuwe systematiek van onafhankelijke bemonstering van de dikke fractie van rundvee- en varkensdrijfmest nemen de kosten naar schatting toe met circa € 2,5 miljoen per jaar (bron: onafhankelijke bemonstering vaste mest Koeijer en Luesink, 2016). Het besluit om AGR/GPS te verplichten voor export van bewerkte mest heeft tot gevolg dat 150 tot 300 transportmiddelen voorzien moeten worden van AGR/GPS-apparatuur. De aanschaf- en installatiekosten bedragen circa € 3.500 per apparaat, met een afschrijving over 8 jaar. Dit houdt in dat voor de hele sector de aanschaf- en installatiekosten tussen de € 525.000 en € 1.050.000 uitkomen. De jaarlijkse afschrijving bedraagt tussen de € 65.625 en € 131.250 per jaar (bron: WUR Livestock Research).

3

Welk gedeelte van de Nederlandse mest wordt in Nederland verwerkt en welk gedeelte wordt geëxporteerd?

Antwoord

De scheiding tussen verwerkte Nederlandse mest en geëxporteerde Nederlandse mest kan niet absoluut worden weergegeven. Nederlandse mest die in Nederland wordt verwerkt, wordt deels geëxporteerd. De laatste «Inventarisatie mestverwerkingscapaciteit» van september 2017 geeft het volgende aan. In Nederland is één grote installatie die mest verbrandt. Er wordt ongeveer 9 miljoen kg fosfaat verbrand. Er zijn diverse installaties die mestkorrels van meer dan 90% droge stof maken. Bij elkaar wordt 7,5 miljoen kg fosfaat op deze wijze verwerkt. Opgeteld wordt er 16,5 miljoen kg fosfaat verwerkt. Daarnaast wordt onbehandelde mest en champost geëxporteerd. Bij elkaar gaat het om 52,5 miljoen kg fosfaat voor 2016 aan mestverwerking. Dat betekent dat met 16,5 kg fosfaat, ongeveer een derde van de Nederlandse mest in Nederland wordt verwerkt.

4

Hoe heeft de mestverwerkingscapaciteit zich in Nederland ontwikkeld?

Antwoord

De mestverwerkingscapaciteit is sterk gegroeid. De »Inventarisatie mestverwerkingscapaciteit» van september 2017 maakt duidelijk dat in de afgelopen drie jaar – tussen 2013 en 2016 – een toename van de capaciteit met 21,6 miljoen kg fosfaat is gerealiseerd. Dit is een gemiddelde toename van 7 miljoen kg fosfaat per jaar.

5

Wat hebben uw ministerie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gezamenlijk gedaan om het proefproject e-CMR van de grond te krijgen, zoals verzocht in de motie van het lid Dijkgraaf c.s. (Kamerstuk 21 501–32, nr. 988)?

Antwoord

Er is met de CUMELA en LTO gesproken en tijdens een werkbezoek, bestuurlijke overleggen en via schriftelijke correspondentie is meegedacht over een werkwijze die kon leiden tot een positieve opzet en afronding van een proefproject. Voorwaarde om een proefproject te kunnen starten was dat de door Hoffman bedrijfsrecherche gesignaleerde beveiligingsrisico’s opgelost zouden zijn. Nagedacht werd over de aanpassingen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), zodat digitale gegevenskoppeling met RVO.nl mogelijk zou zijn. Ook werd besproken hoe de handhaving en het toezicht op grond van e-CMR plaats zou kunnen vinden. Betrokkenen hebben echter nooit kunnen aangegeven dat de beveiligingsrisico’s zijn weggenomen en het proefproject in overeenstemming met de voorwaarden gestart kan worden.

6

Welke alternatieven verwacht u dat de landbouwsector zal gaan gebruiken voor de drie neonicotinoïden die vanaf eind 2018 verboden zijn?

Antwoord

In lijn met de principes van geïntegreerde gewasbescherming zullen telers eerst de preventie tegen insecten (bijvoorbeeld een gezonde bodem) optimaliseren en niet-chemische maatregelen (bijvoorbeeld de inzet van biologische bestrijding) inzetten. Er zijn diverse insecticiden in Nederland toegelaten die kunnen worden ingezet daar waar eerder neonicotinoïden werden ingezet. Het verschilt echter per teelt en per plaag welk middel het best kan worden toegepast. Een overzicht van de beschikbare alternatieve stoffen is opgenomen in het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden inzake Commissievoorstellen voorwaarden aan gebruik van een drietal neonicotinoïden die op 7 juli 2017 naar uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 27 858, nr. 394).

7

Wat is de toxiciteit van de alternatieven die u verwacht dat de landbouwsector zal gaan gebruiken voor de drie neonicotinoïden die vanaf eind 2018 verboden zijn?

Antwoord

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft in het genoemde advies in het antwoord op vraag 6, een risicoprofiel van de mogelijke alternatieve stoffen opgenomen. Hieruit komt het beeld naar voren dat de alternatieve stoffen voor de drie neonicotinoïden niet per sé een lager risicoprofiel hebben. Een in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel is echter beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en kan daarmee veilig worden toegepast.

8

Hoe ontwikkelen de kleine- en middelgrote agrarische familiebedrijven zich qua aantal en bedrijfsinkomen?

Antwoord

In onderstaande tabel valt een afname te zien van het aantal kleine en middelgrote bedrijven tussen 2010 – 2017 en een stijging van het aantal zeer grote bedrijven. De standaard opbrengst (SO) is een maat voor de economische omvang van land- en tuinbouwbedrijven. De SO is gebaseerd op de gestandaardiseerde opbrengst van een gewas of diersoort. Bij die berekening wordt uitgegaan van de gemiddelde opbrengsten over vijf jaren, zodat de invloed van kortdurende hoge of lage opbrengsten en prijzen wordt beperkt.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal gerepresenteerde bedrijven

Totaal

52.380

50.560

48.820

49.640

48.510

47.681

46.948

46.171

< 100.000 euro SO

13.260

12.690

12.320

12.500

12.090

11.804

10.503

10.254

100–250.000 euro SO

16.930

16.230

15.360

12.600

12.180

11.591

9.796

9.707

250–500.000 euro SO

13.320

12.810

12.410

14.130

13.840

13.647

13.442

13.279

500–1.000.000 euro SO

5.470

5.380

5.270

6.470

6.400

6.556

8.293

8.089

1–1.500.000 euro SO

1.630

1.630

1.660

1.820

1.840

1.845

2.243

2.216

1.5–3.000.000 euro SO

1.240

1.250

1.220

1.470

1.490

1.522

1.830

1.766

> 3.000.000 euro SO

540

560

580

640

670

716

841

860

Bron: Wageningen Economic Research

Het inkomen uit het bedrijf wordt berekend door de totale opbrengsten van het bedrijf te verminderen met de betaalde kosten en afschrijvingen en te vermeerderen met het saldo van buitengewone baten en lasten. Het kengetal wordt meestal uitgedrukt in euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid (oaje), waarmee het gekoppeld wordt aan de hoeveelheid ingezette arbeid en het dus beter over bedrijven heen vergelijkbaar is. In onderstaande tabel valt te zien dat grote bedrijven in de periode 2010–2017 een stijging in het inkomen kenden. In 2017 is er een inkomensstijging voor veel bedrijven geweest. De cijfers voor 2017 zijn nu nog ramingen en niet over de grootte klasse uit te splitsen.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Inkomen uit bedrijf /oaje

Totaal

40.600

28.200

43.900

42.400

39.400

46.500

50.700

71.000

< 100.000 euro SO

12.900

12.100

16.200

6.400

3.100

8.600

6.200

 

100–250.000 euro SO

30.100

25.500

29.600

22.600

19.900

30.500

18.100

 

250–500.000 euro SO

38.700

34.700

40.500

43.700

32.800

29.200

24.900

 

500–1.000.000 euro SO

56.200

33.700

56.400

52.000

47.000

47.200

43.000

 

1–1.500.000 euro SO

74.100

27.000

67.400

67.900

55.600

87.900

114.500

 

1.5–3.000.000 euro SO

91.700

12.100

119.300

94.600

105.600

123.500

142.600

 

> 3.000.000 euro SO

174.400

84.300

172.000

112.600

254.500

449.900

482.300

 

Bron: Wageningen Economic Research

9

Hoe staat het met de ontwikkeling van niet beschermde natuurlijke landschapselementen, zoals houtwallen en bloemrijke akkerranden?

Antwoord

Het meest concrete meetnet voor landschapselementen is het Meetnet Agrarisch

Cultuurlandschap (zie Kamerstuk 34 913, nr. 2), met informatie over het voorkomen en de staat van groene landschapselementen, verdeeld over de Nederlandse landschapstypen. Ik verwijs u hiervoor ook naar de website: http://www.landschapsobservatorium.nl/. In het Meetnet wordt het agrarisch cultuurlandschap steekproefsgewijs in het veld geïnventariseerd om daarmee de veranderingen in het agrarisch cultuurlandschap op elementniveau te volgen. De eerste steekproefperiode van 5 jaar is afgerond. Daarmee is er een nulmeting verricht. De volgende steekproefperiode (2015–2019) wordt momenteel uitgevoerd. Na afronding van deze steekproefperiode kan er een oordeel worden gevormd over de ontwikkeling van natuurlijke landschapselementen.

10

In hoeverre zijn de gereserveerde middelen voor de implementatie van de ICT bij de NVWA (Inspect of Blueriq) reeds besteed en welke middelen zijn naar verwachting nodig voor de verdere uitrol?

Antwoord

In het Financieel meerjarenkader 2016 was voor de implementatie van de ICT bij de NVWA een bedrag van € 36 miljoen opgenomen voor de technische realisatie van het programma Blik op NVWA2017. Naar aanleiding van het eerste BIT advies zijn de kosten voor de implementatie van de nieuwe werkprocessen en ICT in beeld gebracht, ter hoogte van € 16 miljoen. Op basis van het tweede advies van BIT, het rapport van bureau Berenschot en de uitgevoerde aanpassing van de planning is vastgesteld dat het maken en implementeren extra tijd vergt. Naar verwachting leidt dit tot aanvullende kosten waarvan de omvang op dit moment onderzocht wordt.

11

In de Seed Capital-regeling is een tender geweest voor start-ups uit de Agri-Horti-Food-Tech-sector, waarbij twee investeringsfondsen zijn ondersteund; kunt u meer toelichting geven over de status van deze investering en bent u tevreden over de stand van zaken?

Antwoord

In totaal is door het Ministerie van LNV en EZK € 12 miljoen gecommitteerd aan de twee VC investeringsfondsen, € 6 miljoen aan Future Food Fund Coöperatief U.A. (www.futurefoodfund.com) en € 6 miljoen aan SHIFT Seed Fund B.V. (www.shiftinvest.com). Het totale investeringsbudget van beide VC investeringsfondsen samen bedraagt € 24 miljoen (het Rijk investeert 50% en private investeerders investeren ook 50%). Inmiddels zijn twee participaties gerealiseerd en wordt een derde participatie op dit moment gefinaliseerd. In totaal betreft dit circa € 3 miljoen (publieke en private bijdrage) aan investeringen/commitments. Het gaat dan om startende bedrijven gericht op onder meer duurzame optimalisatie van het plant productieproces.

Beide investeringsfondsen hanteren een goed doordachte, actieve investeringsaanpak, genereren voldoende leadflow (aanwas van investeringskansen) en blijven positief kritisch kijken naar marktkansen in relatie tot de overeengekomen investeringsvoorwaarden. In de komende jaren zal het aantal participaties toenemen conform het initiële plan. De samenwerking vanuit RVO.nl met de fondsmanagers verloopt goed.

12

Kunt u aangeven wat het budget van de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming is?

Antwoord

Voor de kennisimpuls Groene gewasbescherming is er ongeveer € 1,2 miljoen per jaar beschikbaar, voor een periode van 5 jaar.

13

Hoeveel geld is reeds uitgegeven aan de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming en hoeveel geld is nog gereserveerd?

Antwoord

De kennisimpuls Groene gewasbescherming is in juli 2017 gestart. In 2017 is € 505.000 uitgegeven. Er is nog € 5.520.800 gereserveerd.

14

Wat zijn de resultaten tot nu toe en de verwachte toekomstige resultaten van de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming?

Antwoord

In juli 2017 is de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming gestart. Met deze kennisimpuls zet LNV in op een systeemsprong en herontwerp van enkele milieubelastende teelten. Beoogd resultaat is het ontwerp van duurzame en competitieve plantaardige productiesystemen die vrij zijn van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen.

Een integrale werkwijze is uitgewerkt en wordt getoetst op akkerbouw en vollegrondsgroenten, appel, aardbei en lelie.

15

Welk percentage van het totaal aantal koeien loopt in de wei in Nederland en hoe heeft dat percentage zich in de afgelopen jaren ontwikkeld?

Antwoord

Het meest recent beschikbare cijfer over weidegang van het CBS betreft het jaar 2016. In dat jaar liep 65% van het aantal koeien buiten (minimaal 720 uur en/of 120 dagen per jaar en 6 uur per etmaal).

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het percentage koeien met weidegang weergegeven (minimaal 720 uur en/of 120 dagen per jaar en 6 uur per etmaal).

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

74%

71%

70%

70%

69%

65%

65%

Bron: CBS

De ontwikkeling van weidegang weergegeven in het aantal bedrijven dat aan weidegang doet (minimaal 720 uur en/of 120 dagen per jaar en 6 uur per etmaal) is in onderstaande tabel weergegeven. Dit aantal is zowel in 2016 als in 2017 toegenomen.

jaartal

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Volledige weidegang

73,6%

72,2%

70,1%

69,8%

70,5%

73,2%

Incl. deel-weidegang1

82,2%

80,0%

77,8%

78,3%

78,9%

80,4%

Bron: NZO, Convenant Weidegang

X Noot
1

bij deelweidegang heeft minimaal 25% van het rundvee op een bedrijf weidegang (veelal als aanloop naar volledige weidegang).

16

Hoeveel nieuwe gewasbeschermingsmiddelen zijn in 2017 op de markt gekomen die niet «groen» zijn?

Antwoord

Er zijn in 2017 99 nieuwe gewasbeschermingsmiddelen – niet zijnde laagrisicomiddelen – toegelaten in Nederland.

17

Waaruit bestaat de inspanning voor natuurherstel vanuit het Rijk?

Antwoord

Dit betreft onder meer een verkenning naar scenario’s voor een hoger doelbereik, het faciliteren van maatschappelijke initiatieven voor natuur en het ontwikkelen van een kennisfaciliteit (Kamerstuk 33 576, nr. 118). Zoals in het jaarverslag al is aangegeven, heeft het Rijk zich ingespannen voor de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, voor het herstel van de weidevogels en voor het terugdringen van de stikstofdepositie in natuurgebieden. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de gesignaleerde insectensterfte, waarover ik uw Kamer op 26 april heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 130). Begin dit jaar heb ik samen met ruim 40 andere partijen de Nationale Bijenstrategie gepresenteerd, waarin circa 80 initiatieven zijn opgenomen. De verbinding van landbouw en natuur is belangrijk voor een verder natuurherstel buiten en binnen natuurgebieden. Daarom is die verbinding onderdeel van de visie die ik voor de zomer aan uw kamer zal toesturen.

Verder is het Rijk verantwoordelijk voor het natuurbeleid voor de rijkswateren. In 2017 hebben LNV en Infrastructuur en Waterstaat een verkenning uitgevoerd naar de opgaven voor natuur en waterkwaliteit in de grote wateren. Dit heeft geleid tot een aantal voorgenomen maatregelen. In dit kader is op 7 maart 2018 de besteding van de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 27 625, nr. 422).

18

Kunt u de herziening van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in 2017, waardoor er meer rekening gehouden wordt met de leefgebieden van planten en dieren die gevoelig zijn voor stikstof, nader toelichten?

Antwoord

Het PAS maakt gebruik van het rekeninstrument AERIUS. In de geactualiseerde versie van AERIUS Monitor, versie 2016L, zijn kaarten van leefgebieden van soorten toegevoegd. Het programma heeft betrekking op Natura 2000-gebieden waar sprake is van een te hoge stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. De al in AERIUS opgenomen leefgebieden zijn aangevuld met leefgebieden waarvan de kaarten eerst recent beschikbaar zijn gekomen, zodat AERIUS een volledige weergave bevat van alle voor stikstof gevoelige leefgebieden. Het is daardoor mogelijk geworden om via AERIUS op leefgebieden te toetsen. Ook de gebiedsanalyses van de PAS-gebieden zijn met de aanvullende kaarten geactualiseerd. Met de herziening blijft het programma gebaseerd op de meest actuele inzichten.

19

Kunt u aangeven hoeveel geld Rijk en provincies gezamenlijk hebben uitgegeven in 2017 aan weidevogelbeheer en hoe zich dit verhoudt tot het budget in voorgaande jaren?

Antwoord

Provincies hebben in 2015 binnen het Agrarisch natuurbeheer € 23,3 mln uitgegeven aan weidevogelbeheer, waarvan 75% is vergoed vanuit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. In 2016 was dit € 22,4 miljoen en in 2017 € 28,6 miljoen. Daarnaast wordt door de provincies in natuurgebieden subsidie verstrekt voor weidevogelbeheer. Deze natuurmiddelen worden verantwoord aan provinciale staten. Ik beschik niet over deze verantwoording.

Het uitgavepatroon voor Agrarisch natuurbeheer laat een stijgende trend zien. Deze wordt in 2019 versterkt door de extra impuls vanaf beheerjaar 2018, die provincies hebben gegeven met behulp van middelen uit het herschikken van het budget van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 249).

20

Kunt u per doorgevoerde aanpassing in de herziening van de PAS aangeven wat de (verwachte) effecten ervan zijn op de leefgebieden van planten en dieren die gevoelig zijn voor stikstof?

Antwoord

De aanpassing van het PAS die specifiek betrekking heeft op de leefgebieden van soorten, is toegelicht in het antwoord op vraag 18. Bij deze herziening zijn ook enkele wijzigingen doorgevoerd in de lijst met prioritaire projecten waarvoor ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Tevens zijn in AERIUS de aangepaste emissiefactoren voor het wegverkeer verwerkt, die in het voorjaar van 2017 beschikbaar kwamen. De actualisatie werkt door in de omvang van de ontwikkelingsruimte die in het programma beschikbaar is gesteld. De omvang van de wijzigingen voor de beschikbare ontwikkelingsruimte en de prognose van het verloop van de depositie is verschillend per gebied. In de gebiedsanalyses van de PAS-gebieden is beoordeeld dat met de toedeling van depositie- en ontwikkelingsruimte de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten op termijn worden gehaald en behoud is geborgd.

21

Hoe heeft de weidevogelstand zich over de afgelopen jaren ontwikkeld?

Antwoord

In de onderstaande grafieken is een recente stand en trend van de belangrijkste weidevogels in Nederland weergegeven.

In Nederland wordt veel onderzoek gedaan naar de grutto, die als indicatorsoort voor de weidevogel geldt. Naar schatting leven in Nederland 32.000–36.000 broedparen grutto’s. In 2016 zijn er circa 2.800 – 4.800 jonge grutto’s uitgevlogen. In 2017 was het totale aantal vliegvlugge gruttojongen naar schatting 8600–18.000.

22

Kan er een kaart van Nederland verschaft worden (met deelkaarten per provincie) met daarop alle veehouderijen met telkens daaromheen een cirkel van 300 meter, eventueel aangevuld met veehouderijen vlak over de grens?

Antwoord

Ik verwijs u kortheidshalve naar een rapport waarin Onderzoeksinstituut Alterra van de Wageningen UR in 2016 in kaart heeft gebracht hoe vaak mensen nabij veehouderijbedrijven wonen (http://edepot.wur.nl/387379). Uit dit onderzoek blijkt dat 87% van de veehouderijbedrijven in Nederland op minder dan 250 meter van een burgerwoning ligt. Circa 355.000 burgerwoningen liggen binnen 250 meter van een veehouderij. Het rapport bevat ook uitgebreide gegevens per provincie.

23

Kan er een uitputtende lijst en een kaart van Nederland (met deelkaarten per provincie) verschaft worden met daarop de locaties van alle gecombineerde luchtwassers die vallen onder de berichtgeving over de verminderde werking van gecombineerde luchtwassers en een kaart van Nederland met daarop de locaties van alle overige luchtwassers?

24

Kan er per gemeente en per diersoort een uitputtende lijst verschaft worden van het aantal dieren dat in een stal staat met een gecombineerde luchtwasser die vallen onder de berichtgeving over de verminderde werking van gecombineerde luchtwassers?

25

Kan er per gemeente en per diersoort een uitputtende lijst verschaft worden van het aantal dieren dat in stallen staat met een ander type luchtwasser dan de gecombineerde luchtwassers die vallen onder de berichtgeving over de verminderde werking van gecombineerde luchtwassers?

26

Kan er per gemeente en per diersoort een uitputtende lijst verschaft worden van het aantal dieren dat in een stal staat zonder luchtwasser?

27

Kan per diersoort en per gemeente inzichtelijk gemaakt worden wat het aantal vergunde dieren is en kan hierbij eveneens per diersoort en per gemeente inzichtelijk gemaakt worden wat het daadwerkelijke aantal dieren is?

Antwoord vraag 23 t/m 27

Nee, dit is niet mogelijk. De rijksoverheid houdt geen overzicht bij van de gevraagde gegevens. De gemeenten en de provincies zijn het bevoegd gezag met betrekking tot de uitvoering van de milieuregelgeving ten aanzien van de geur- en ammoniakemissie, mede over het gebruik van luchtwassers voor emissiereductie. Zoals is weergegeven in het WUR-onderzoeksrapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 295) bevinden de meeste luchtwassers zich in de provincies Noord-Brabant, Gelderland en Limburg. In deze provincies komen op 2472 locaties één of meer luchtwassers voor. Op 1140 locaties betreft het combiluchtwassers. Luchtwassers zijn voor meer dan 95% geïnstalleerd op varkensstallen.

28

Kan er een uitputtende lijst en een kaart van Nederland verschaft worden met daarop de locaties van alle mestvergisters, gesorteerd per type?

Antwoord

De meest recente informatie en een kaart van bioenergie installaties, met sde/sde+ subsidie, zijn te vinden op de website van RVO.nl (https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/stimulering-duurzame-energieproductie/feiten-en-cijfers/volg-sde). Het is mogelijk om op verschillende manieren projecten te selecteren, waaronder met trefwoorden zoals mestvergisting. Het betreft zowel gerealiseerde als projecten in voorbereiding.

Daarnaast is op de RVO.nl website een kaart van bioenergie installaties in bedrijf te vinden (https://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/duurzame-energie-opwekken/bio-energie/technieken-en-toepassingen/kaart-met-nl-bio-energie-installaties). Het is mogelijk te sorteren op verschillende typen van vergisting, zoals mest-covergisting, allesvergisting en VGI-vergisting. Deze is geactualiseerd tot en met 2016. Tenslotte is een uitputtende lijst van alle SDE+ projecten in beheer april 2018 op de RVO-site te vinden. (https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/stimulering-duurzame-energieproductie/feiten-en-cijfers/feiten-en-cijfers-sde-algemeen). Hier kan geselecteerd worden op de vorm van energie-opwekking, wordt informatie verstrekt over de locatie en/of het project gerealiseerd

29

Kunt u een uitputtende lijst en een kaart van Nederland verschaffen met daarop de locaties van alle luchtwassers?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vragen 23 t/m 27.

30

Kan er een uitputtende lijst verschaft worden van alle agrarische bedrijven die een jaarlijkse ammoniakuitstoot hebben van hoger dan tienduizend kilo per jaar?

Antwoord

RVO.nl is op dit moment nog bezig met het verzamelen van de gegevens van vestigingen van pluimvee- en varkensbedrijven die in het jaar 2017 een uitstoot van 10.000 kg ammoniak of hoger hebben (Verordening PRTR). De informatie over vestigingen van deze bedrijven met een uitstoot van 10.000 kg ammoniak of hoger in de jaren 2016 en eerder zijn te vinden op de website «emissieregistratie» (http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/bumper.nl.aspx).

31

Kan er een uitputtende lijst verschaft worden, per deelsector, van alle gewasbeschermingsmiddelen die in de Nederlandse landbouw gebruikt worden en kan deze lijst aangevuld worden met alle beschikbare informatie over het jaarlijkse gebruik en verkoop per product in de afgelopen twintig jaar?

Antwoord

Informatie over alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen is te vinden op de website van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (https://toelatingen.ctgb.nl/). Informatie over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen is te vinden op de website «Compendium voor leefomgeving» (http://www.clo.nl/indicatoren/nl0015-afzet-gewasbeschermingsmiddelen-in-de-land--en-tuinbouw). Informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de agrarische sector is te vinden op de website «StatLine» (http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37606&D1=0,3&D2=a&D3=a&HD=100713–1430&HDR=T,G2&STB=G1).

32

Kan er per gewasbeschermingsmiddel een kaart van Nederland verschaft worden in welke mate deze worden teruggevonden in het grondwater en oppervlaktewater?

Antwoord

Informatie over gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater zijn te vinden op de website «bestrijdingsmiddelenatlas» (http://www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl/) en informatie over gewasbeschermingsmiddelen in het grondwater op de website «grondwateratlas bestrijdingsmiddelen» (http://www.pesticidemodels.eu/groundwateratlas/home).

33

Kan er van de afgelopen twintig jaar een uitputtend overzicht verschaft worden van alle onderzoeken en adviesrapporten die stellen dat de omvang van de Nederlandse veehouderij op eniger wijze moet krimpen?

Antwoord

De Raad voor de Leefomgeving noemt in zijn advies «Duurzaam en gezond – Samen naar een houdbaar voedselsysteem», dat in maart 2018 is verschenen, een aantal studies die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar een omvang van de veestapel in Nederland die past bij de randvoorwaarden op het gebied van klimaat en milieu. De RLi noemt de volgende rapporten:

  • WUR-LEI, De agrarische sector in Nederland naar 2020: perspectieven en onzekerheden, 2009;

  • WER, Referentieraming van emissies naar lucht uit de landbouw tot 2030, 2016;

  • Verkenning naar een grondgebonden melkveehouderij – Minder koeien om binnen milieugrenzen te komen, Louis Bolk Instituut, juni 2017;

  • Voedselvisie – Naar een gezond en duurzaam voedselsysteem in 2030 Stichting Natuur & Milieu, september 2017.

In 2011 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving het rapport «Welke veestapel past in Nederland? – Inbreng voor de maatschappelijke discussie over begrenzing en sturing van de omvang van de veestapel» uitgebracht.

34

Kan er een uitputtende lijst verschaft worden van alle agrarische bedrijven die zijn uitgenodigd hun uitstoot van ammoniak, zwaveldioxide of stikstofoxide te rapporteren?

Antwoord

Het is uit privacyoverwegingen niet mogelijk uw Kamer informatie te verschaffen over vestigingen van pluimvee- en varkensbedrijven die door RVO.nl uitgenodigd worden de emissies van ammoniak, fijnstof, lachgas en methaan door te geven die geen van de drempelwaarden overschrijden (Verordening PRTR). Informatie over vestigingen van deze bedrijven die de drempelwaarden wel overschrijden in het jaar 2016 en eerder zijn te vinden op de website «emissieregistratie» (http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/bumper.nl.aspx).

35

Klopt het dat er in de provincie Noord-Brabant circa 2.365.889 varkens staan in een stal met een gecombineerde luchtwasser? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord

Dit getal is afkomstig uit een artikel op de website Max5odeur.nl en gebaseerd op het Bestand Veehouderijbedrijven (BVB) van de provincie Noord-Brabant. Volgens de provincie Noord-Brabant ligt dit getal in de juiste orde van grootte. Het is aan veranderingen onderhevig die samenhangen met verleende vergunningen.

36

Klopt het dat er in de provincie Noord-Brabant circa 1.763.124 dieren niet zijn meegerekend in de geurberekeningen? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord

Nee. Dit getal is afkomstig uit een artikel op de website Max5odeur.nl. De opstellers van het artikel hebben berekend hoeveel dieren er minder gehouden zouden kunnen worden om te komen tot eenzelfde geuremissie op basis van de huidige vergunningen, wanneer rekening wordt gehouden met de lagere geurreductiepercentages van combi-luchtwassers volgens het WUR-onderzoeksrapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 295).

37

Wanneer exact komen de resultaten en effecten van de private regelingen op de vitalisering van de varkenshouderij beschikbaar?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft bijna € 24 miljoen aan Europese crisismiddelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Hiervan was € 20 miljoen afkomstig van de eerste nationale envelop en € 4 miljoen afkomstig van de tweede nationale envelop. Deze middelen zijn ingezet voor de volgende private regelingen voor de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij:

  • Regeling Stimulering Mestverwerking in samenwerking met ZuivelNL (€ 9,98 miljoen). Aan 13 collectieven van varkenshouders is een subsidie toegekend. Bij realisatie van deze projecten wordt de verwerkingscapaciteit uitgebreid met circa 1,2 miljoen ton en circa 4 miljoen kg fosfaat.

  • Regeling Ketenconcepten (€ 0,98 miljoen). Via deze regeling zijn 19 collectieven van varkenshouders ondersteund die met andere ketenpartners samenwerken aan het ontwikkelen en introduceren van marktconcepten waarmee wordt ingespeeld op veranderende marktomstandigheden en meer vraaggericht produceren. In totaal is € 0,87 miljoen uitgekeerd.

  • Regeling Ruimtelijke Omgevingskwaliteit (€ 5 miljoen en € 3 miljoen externe financiering door de Rabobank). In deze regeling hebben 27 varkensbedrijven een subsidie toegekend gekregen. In totaal zijn ruim 43 000 varkensrechten opgekocht. De betreffende varkensbedrijven moeten uiterlijk 1 januari 2019 zijn beëindigd. De Europese middelen zijn geheel uitgekeerd.

  • Ketenkwaliteitssysteem Holland Varken (€ 4 miljoen). Via deze regeling hebben 2865 varkensbedrijven een vergoeding van € 1.250,= ontvangen voor de deelnamekosten voor vijf jaar aan het nieuwe Ketenkwaliteitssysteem Holland Varken. Hiervoor is een Normenkader Holland Varken ontwikkeld dat als nieuwe kwaliteitsmaatstaf dient voor de Nederlandse varkenssector. Dit Normenkader bevat voorschriften die gelden bovenop de huidige voorschriften in de bestaande kwaliteitssystemen voor de varkenshouders en de slachterijen. Hiermee biedt de sector afnemers op een transparante en eenduidige manier garanties over de productie van varkens. In totaal is € 3,6 miljoen uitgekeerd.

  • Regeling Fosfaatreductie Varkenshouderij (€ 3,98 miljoen). Aan deze regeling hebben 582 varkenshouders deelgenomen die in 2017 een fosfaatreductie van bijna 0,8 miljoen kilogram hebben gerealiseerd door de aankoop van fosforarmer veevoer. In totaal is bijna € 3 miljoen aan vergoedingen uitgekeerd.

Met uitzondering van de Regeling Stimulering Mestverwerking zijn de subsidies van alle regelingen per 31 maart 2018 uitgekeerd aan varkenshouders. Voor de Regeling Stimulering Mestverwerking geldt een uiterste uitkeerdatum van 30 september 2018.

38

Hoeveel bedrijven hebben gebruikt gemaakt van de fiscale voordelen voor producenten die laagrisicomiddelen willen ontwikkelen via de zogeheten innovatiebox en hoeveel bedrijven hebben daarvan geen gebruik gemaakt?

Antwoord

Sinds 1 januari 2017 wordt, met inachtneming van de overige voorwaarden die gelden voor de toepassing van de innovatiebox, ook als kwalificerend immaterieel activum in de zin van de innovatiebox aangemerkt een immaterieel activum ter zake waarvan de belastingplichtige is toegelaten een niet-chemische methode als bedoeld in artikel 18 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden te verhandelen en te gebruiken. Dit betekent dat niet alleen de kwalificerende voordelen die voortvloeien uit – kort gezegd – chemische bestrijdingsmiddelen maar ook die van biologische bestrijdingsmiddelen in aanmerking kunnen komen voor de innovatiebox. Er is geen informatie beschikbaar over het aantal gebruikers van de innovatiebox per onderdeel en dus ook niet specifiek op dit onderdeel.

39

Hoeveel bedrijven hebben gebruik gemaakt van de voordelen voor toelatingsaanvragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden en hoeveel niet?

Antwoord

In 2017 is een Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen met het bedrijfsleven afgerond. Dit resulteerde onder meer in zes nieuwe toelatingen voor groene gewasbeschermingsmiddelen. In dit traject is enige tijdwinst gerealiseerd in de toelatingsbeoordeling bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). In totaal hebben negen bedrijven gebruik gemaakt van de voordelen in deze Green Deal. Gelijktijdig biedt het Ctgb structureel informatie aan aanvragers van laagrisicostoffen en -middelen via de service desk (tot vier uur) en organiseert het workshops over de datavereisten voor laagrisicodossiers.

40

Kunt u toelichten wat de broeikasgasuitstoot van andere landbouw- en veehouderijsectoren dan de glastuinbouw is, alsmede een toelichting geven op de reductiedoelstellingen per (sub)sector?

Antwoord

In de Nationale Energieverkenning 2017 (NEV) is vermeld dat de emissie van methaan (CH4) uit de landbouw in 2015 13,0 Mton CO2-equivalenten betrof. Dit is vooral afkomstig van dieren en mestopslagen. Voor lachgas (N2O) ging het om 6,1 Mton CO2equivalenten, vooral veroorzaakt door bemesting van de landbouwbodems. Voor de CO2-emissies van de landbouw buiten de glastuinbouw geeft de NEV geen apart getal. Het elektriciteitsverbruik van de landbouw, voor zover niet zelf opgewekt, valt onder de sector elektriciteitsopwekking. Het brandstofverbruik van landbouwmachines valt onder de sector mobiliteit. De impact van de landbouw op de koolstofvoorraden in bodems en vegetatie, zoals het verlaagd waterpeil in veengebieden en het gehalte organische stof in landbouwbodems, valt onder de sector landgebruik.

Voor 2020 is in 2011 voor de overige broeikasgassen uit de landbouw een streefwaarde afgesproken van 16 Mton CO2 equivalenten. Sindsdien is door het IPCC het opwarmingspotentieel (Global Warming Potential) van methaan aangepast, waardoor een Mton methaan staat voor meer Mton CO2-equivalenten dan voorheen. Mede daardoor wordt het genoemde doel waarschijnlijk niet meer gehaald, zoals vermeld in het jaarlijkse overzicht in het begrotingsartikel Klimaat (2017: begroting IenM). Daar staat bij vermeld dat, «naar verwachting het overschot in andere sectoren volstaat om deze tegenvaller op te vangen«.

Er zijn door de rijksoverheid geen andere reductiedoelen voor de broeikasgasemissie van andere landbouw- en veehouderij(sub)sectoren dan de glastuinbouw vastgesteld. Naar aanleiding van het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) wordt zoals bekend gewerkt aan een Klimaatakkoord, met daarbij een indicatief reductiedoel voor landbouw en landgebruik van 3,5 Mton in 2030 ten opzichte van bestaand beleid.

41

Wanneer kan de Kamer exact de sectorspecifieke reductiedoelstellingen van antibiotica verwachten en wat voor effect zal dit hebben op bedrijven?

Antwoord

Begin juni 2018 zal de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) nieuwe benchmarks per sector presenteren voor zorgvuldig antibioticagebruik. Op basis van deze nieuwe benchmarks zal ik in overleg met sectoren de sectorspecifieke reductiedoelstellingen vaststellen. Het belang van verdergaande reductie van het antibioticagebruik in relatie tot realiseerbaarheid van de doelstelling zal in dit overleg aan de orde komen. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar van 2018 infomeren.

42

Wat is het totale energieverbruik van de voedings- en genotmiddelenindustrie?

Antwoord

Het primair energiegebruik van de bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie (VGI) die deelnemen aan Meerjarenafspraak (MJA3) en/of MEE-convenant bedroeg in 2016 bijna 63 PJ.

43

Kunt u aangeven hoeveel bedrijven gebruik hebben gemaakt van de stoppersregeling?

Antwoord

Bij 468 aanvragen in het kader van de stoppersregeling is sprake geweest van een uitbetaling.

44

Kunt u aangeven hoeveel bedrijven gebruik hebben gemaakt van de investeringsregeling duurzame stallen?

Antwoord

De investeringsregeling duurzame stallen is opengesteld van 2008 tot en met 2014.

In totaal is voor 776 stallen gebruik gemaakt van de regeling.

  • 199 pluimveestallen;

  • 94 varkensstallen;

  • 483 rundveestallen.

45

Kunt u aangeven hoeveel bedrijven gebruik hebben gemaakt van de regeling fijnstofmaatregelen?

Antwoord

De subsidieregeling fijnstofmaatregelen is in 2014 voor het laatst opengesteld. In het jaar 2017 is aan zes bedrijven subsidie uitgekeerd.

46

Kunt u aangeven hoeveel bedrijven gebruik hebben gemaakt van de regeling energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw?

Antwoord

75 bedrijven hebben in 2017 gebruik gemaakt van de regeling energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG).

47

Hoe worden de meerontvangsten (€ 6,1 miljoen) die voortkomen uit bestuurlijke boetes voor overtredingen op de Gezondheid- en welzijnswet voor Dieren en de Wet Gewasbeschermingsmiddelen besteed?

Antwoord

Op dit begrotingsinstrument worden diverse ontvangsten geraamd en verantwoord. Inkomsten uit boetes op basis van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn onderdeel hiervan. Zo zijn er ook legesontvangsten (circa € 790.000,-) van de Centrale Commissie voor Dierproeven (CCD) op dit instrument geboekt. Deze ontvangsten zijn aangewend om de uitgaven van de CDD te financieren. In dit geval is er een duidelijke een op een relatie tussen de ontvangsten en de gedane uitgaven.

Omdat boeteontvangsten fluctueren, kan het zijn dat de begrotingsraming op basis van de gerealiseerde ontvangsten moet worden bijgesteld. Dit gebeurt dan op vaste begrotingsmomenten, bijvoorbeeld bij de 1e of 2e suppletoire begroting. Lopende het jaar worden zo meevallers aan ontvangsten- of uitgavenzijde gebruikt om eventuele tegenvallers te dekken. Bij de 2e suppletoire begroting 2017 is gemeld dat € 5,9 miljoen extra in het Diergezondheidsfonds (DGF) gestort zou worden en dat op het onderdeel Opdrachten € 5,3 miljoen meer uitgegeven zou worden. Een duidelijke een-op-een-relatie tussen deze meeruitgaven en de extra boete-inkomsten is er niet, maar wel kan gesteld worden dat deze boete-inkomsten worden gebruikt ten behoeve van de begroting.

48

Uit de Monitor Brede Welvaart (Kamerstuk 34 298, nr. 23) blijkt dat het percentage beschermd natuurgebied als aandeel van de totale landoppervlakte is gedaald naar 13%; hoe verhoudt zich dit tot de voortgangsrapportage van het Interprovinciaal Overleg in 2017 waarin stond dat het areaal natuur tussen 2011 en eind 2016 juist met 33.739 hectare gestegen zou zijn naar 621.739 hectare?

Antwoord

Het CBS heeft voor het oppervlakte natuurgebied gekeken naar twee indicatoren. De indicator «beschermd natuurgebied» en de indicator «natuur- en bosgebieden». De indicator «beschermd natuurgebied» heeft betrekking op het aan land gebonden natuurgebied met een beschermde status volgens het Natura 2000 netwerk, uitgedrukt in percentage van het totale landoppervlak. Dit percentage zou volgens de monitor in 2012 14% zijn geweest en in 2015 met 1% afgenomen naar 13%. Daarnaast hanteert het CBS de indicator «natuur- en bosgebieden». Deze indicator heeft betrekking op bos en open natuurlijk terrein als percentage van de totale oppervlakte land. Deze blijkt tussen 2012 en 2015 te zijn toegenomen van 14,5% naar 16%. Ik heb het CBS gevraagd aan te geven in hoeverre bij deze indicatoren rekening is gehouden met de toename van het natuurareaal zoals gemeld in de voortgangsrapportage natuur van de provincies en zal u daar voor 15 juli 2018 over informeren.

49

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle Rijksgelden, provinciale investeringen en Europese subsidies die zijn ingezet voor aanleg, beheer en versterking van natuur in 2017 en hoe zich dit verhoudt tot de jaren 2010 tot en met 2016?

Antwoord

Er is geen totaaloverzicht van alle investeringen die zijn ingezet voor aanleg, beheer en versterking van natuur. Met ingang van 2011 zijn immers vele natuurtaken gedecentraliseerd naar provincies, waarbij de rijksmiddelen aan provincies beschikbaar zijn gesteld via het provinciefonds. Provincies besluiten zelf in hoeverre zij bij het uitvoeren van deze taak gebruik maken van de mogelijkheden die EU subsidies bieden. De realisatie wordt verantwoord aan provinciale staten. Ik beschik niet over de financiële informatie van deze specifieke provinciale taak. Uw Kamer wordt op basis van de decentralisatie afspraken geïnformeerd over de realisatie van de natuurdoelen.

Dit gebeurt aan het eind van elk kalenderjaar op basis van de jaarlijks provinciale voortgangsrapportage Natuur. Daarnaast ontvangt u de driejaarlijkse evaluatie van het Natuurpact, opgesteld door het Planbureau van de leefomgeving.

50

Waarom wordt niet gekozen om de specifieke uitgaven vanuit het Diergezondheidsfonds in kaart te brengen?

Antwoord

Specifieke uitgaven worden niet in beeld gebracht, omdat de begroting en het jaarverslag een beeld moet geven van de hoofdlijnen. Indien er heel gedetailleerd gerapporteerd wordt, gaat dit ten koste van het totaaloverzicht. In dat opzicht bevat het diergezondheidshoofdstuk al veel detailinformatie. De Rijksbegrotingsvoorschriften stellen omwille hiervan ook criteria aan de omvang van het jaarverslag en de begroting.

Overigens worden die gegevens wel bijgehouden in detail, per sector en per dierziekte. Deze informatie wordt een paar keer per jaar gedeeld en besproken met de vertegenwoordigers van de sectororganisaties, die ook het convenant dierziektebestrijding hebben ondertekend. Deze informatie betreft vooral jaarlijkse vaste kosten van monitoringsprogramma’s en onderhoud van contracten voor de voorzieningen, dat is informatie die kostentechnisch alleen relevant is voor de vertegenwoordigende sectororganisaties. Daar waar inzicht in de kosten een breder publiek belang dient, wordt separaat informatie via een brief aan uw Kamer gedeeld, zoals bijvoorbeeld de uitwerking van de kosten naar aanleiding van de vogelgriepuitbraak 2016/2017 (Kamerstuk 28 807, nr. 221).

51

Welk bedrag wordt waaraan uitgegeven uit het Diergezondheidsfonds? (Graag per diergroep en per dierziekte een uitgebreide reactie waarbij ingegaan wordt op de kosten die gemaakt zijn bij preventieve maatregelen, bestrijden, ruimen, etc.)

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 50.

52

Uit de Monitor Brede Welvaart blijkt dat het areaal cultuurgrond in Nederland voor 3% gebruikt wordt voor biologische landbouw en veeteelt; zou u een inschatting kunnen geven van het verwachte effect van het in 2017 ingezette stimuleringsinstrumentarium op dit percentage?

Antwoord

Een exact groeipercentage is niet te geven, maar het is evident dat de vooruitzichten voor de biologische landbouw en veeteelt in Nederland gunstig zijn. Dit wordt ondersteund door sectorprognoses 2018 van banken zoals die van de Rabobank en ABN AMRO. Verwacht mag worden dat de opwaartse trend zoals opgenomen in de Monitor Brede Welvaart verder zal doorzetten.

53

Met hoeveel procent zal het areaal biologische landbouw en veeteelt naar verwachting stijgen?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 52.

54

Waarom heeft Nederland in 2017 geen nabetalingen van regelingen voor duurzame stallen en precisielandbouw gedeclareerd bij de Europese Commissie?

Antwoord

Deze regelingen betroffen maatregelen die vielen onder artikel 68 van Verordening (EU) nr. 73/2009. Dit artikel bood lidstaten de mogelijkheid om een deel van de eerste pijler van het GLB te herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, dierenwelzijn, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. Met de inwerkingtreding van het huidige GLB in 2014 is dit artikel komen te vervallen.

55

Betekent het gegeven dat Nederland in 2017 geen nabetalingen van regelingen voor duurzame stallen en precisielandbouw heeft gedeclareerd bij de Europese Commissie dat Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een deel van de inkomenssteun te herbestemmen voor verduurzaming van de landbouw? Zo ja, waarom heeft Nederland geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid?

Antwoord

In het verleden heeft Nederland hier wel gebruik van gemaakt. Maar zoals aangegeven in antwoord op vraag 54 is deze mogelijkheid met de inwerkingtreding van het huidige GLB komen te vervallen.

56

Kunt u een totaaloverzicht geven van waar het extra steunpakket voor zuivel- en varkensvlees ter waarde van 30,1 miljoen euro aan is uitgegeven?

Antwoord

Het extra steunpakket voor zuivel en varkensvlees ter waarde van € 30,1 miljoen is uitgegeven aan:

  • Steun voor melkveehouders die hun koemelkleveringen gedurende een periode van drie maanden reduceerden ten opzichte van dezelfde periode in het jaar ervoor. De steun bedroeg € 14,– per 100 kg melk die werd gereduceerd (€ 7,2 miljoen).

  • Een beëindigingsregeling voor de melkveehouderij. Het aandeel Europese middelen in de totaal uitgegeven € 32,6 miljoen bedroeg € 18,9 miljoen.

  • Een private regeling voor verbetering van de mineralenefficiency in de varkenshouderij door het stimuleren van fosforarm veevoer (€ 4 miljoen).

57

Waarom heeft u geen Plattelandsontwikkelingsprogramma-gelden (POP-3-gelden) aangevraagd voor individuele dierpremies aan houders van zeldzame runderrassen, zoals een aantal andere EU-lidstaten wel gedaan hebben?

Antwoord

Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) is bij de start voor het overgrote deel gedecentraliseerd naar de provincies. Bij de nationale invulling van POP3 is gekozen voor een beperkt aantal doelen en maatregelen voor de besteding van de Nederlandse POP3-middelen om zo effectief mogelijk te zijn. Een eventuele aanpassing van het programma is procedureel mogelijk, kan alleen in overleg met de provincies plaatsvinden en moet worden goedgekeurd door de Europese Commissie, en zou daarmee niet eerder dan 1 januari 2019 kunnen ingaan. Voorts zou volgens het POP3 een maximaal bedrag van € 200 per volwassen dier per jaar kunnen worden gegeven. Gelet op het geringe bedrag en het feit dat de subsidieregeling niet meer in 2018 kan worden opengesteld, is dit geen oplossing.

58

Is het procedureel gezien mogelijk om alsnog een POP-3 aanvraag in te dienen voor individuele dierpremies aan houders van zeldzame runderrassen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 57.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven