34 922 (R2103) Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève, 2 juli 1999

A/ Nr.1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 maart 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 april 2018.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 2 juli 1999 te Genève tot stand gekomen Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid (Trb. 2000, nr. 102, Trb. 2008, nr. 55, Trb. 2015, nr. 39 en Trb. 2016, nr. 192).

Een toelichtende nota bij deze Akte treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 28 maart 2018 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

De Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid (Trb , 2000, 102 en Trb. 2008, 55; hierna: Akte van Genève) is op 2 juli 1999 aangenomen tijdens een vergadering van de Diplomatieke Conferentie van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (hierna: WIPO) en op 23 december 2003 in werking getreden.

Deze toelichtende nota wordt mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aangeboden.

Het systeem voor de internationale inschrijving van tekeningen of modellen is gebaseerd op de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen of modellen van nijverheid van 6 november 1925 (Stb. 1928, 64; Stb. 1928, 196; hierna: de Overeenkomst van ’s-Gravenhage). Dit systeem is in het leven geroepen om inschrijvingsformaliteiten te vereenvoudigen en kosten te besparen. Een internationale inschrijving heeft dezelfde rechtsgevolgen als een inschrijving die rechtstreeks zou worden verricht in elk van de door de aanvrager aangewezen staten. Het systeem wordt beheerd door het Internationaal Bureau van de WIPO, dat ook het register bijhoudt.

De Overeenkomst van ’s-Gravenhage, zoals meerdere malen herzien, is samengesteld uit drie verdragen: de Akte van Londen van 2 juni 1934 (hierna: Akte van Londen), de Akte van ’s-Gravenhage van 28 november 1960 (Trb. 1963, 188; hierna: Akte van ‘s-Gravenhage) en de onderhavige Akte van Genève van 2 juli 1999. De toepassing van de Akte van Londen is sinds 1 januari 2010 bevroren en de akte is op 18 oktober 2016 buiten werking getreden. De Akte van Londen is, na opzegging, al per 1 januari 1975 voor Nederland buiten werking getreden en voor het Caribisch deel van het Koninkrijk per 13 december 2011.

De Akte van ’s-Gravenhage en de Akte van Genève zijn autonoom en volledig onafhankelijk van elkaar. Een Verdragsluitende Partij kan tot één of beide akten toetreden. De Akte van ’s-Gravenhage en de Akte van Genève moeten worden gelezen in samenhang met de aanvullende regels in het Reglement van uitvoering bij de Akte van 1999 en de Akte van 1960 bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage (hierna: het Reglement). Sinds 2003 heeft de Algemene Vergadering van de Verdragsluitende Partijen regelmatig wijzigingen van het Reglement aangenomen. Voor de geconsolideerde versie van het Reglement zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt, wordt verwezen naar Trb. 2015, 39. In 2016 zijn nog enkele andere wijzigingen aangenomen; zie Trb. 2016, 192. Het Reglement is, nu het ook dient ter uitvoering van de voor Europees Nederland geldende Akte van ’s-Gravenhage, met ingang van 1 januari 2015, ook van kracht voor het Europese deel van het Koninkrijk (Trb. 2015, 38). Waar van belang voor de uitvoering van de Akte van Genève, wordt in paragraaf 3.1 van deze toelichtende nota verwezen naar de betreffende regels van het Reglement.

Door het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2005, 96, hierna: BVIE) worden Nederland, België en Luxemburg voor de toepassing van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage als één Verdragsluitende Partij beschouwd. De Benelux-landen zijn wel partij bij de Akte van ’s-Gravenhage, maar zijn dat niet (Luxemburg) of niet meer (Nederland en België per 1-1-1975) bij de Akte van Londen.

2. Akte van Genève

2.1. Aanleiding voor totstandkoming van de Akte van Genève

Het internationale registratiesysteem van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage maakt het mogelijk om in één of meer verdragsluitende staten bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid te verkrijgen door indiening van één enkele aanvraag, opgesteld in één taal en tegen betaling van één enkele reeks van taksen. Ook zorgt dit systeem ervoor dat het verdere beheer van de ingeschreven tekeningen of modellen, zoals bijvoorbeeld latere wijzigingen of vernieuwingen, aanzienlijk is vereenvoudigd.

Ondanks de voordelen van dit systeem bleek een aantal staten echter geen belangstelling te hebben om toe te treden tot de Overeenkomst van ’s-Gravenhage. Dit ligt hoofdzakelijk aan het feit dat het systeem van ’s-Gravenhage oorspronkelijk in het leven is geroepen door staten waar alleen marginaal onderzoek naar de geldigheid van inschrijvingsaanvragen van tekeningen of modellen wordt gedaan, zoals Frankrijk, Duitsland en de Benelux-landen. Dat wil zeggen, er wordt alleen nagegaan of de aanvraagformaliteiten zijn vervuld en of de publicatie van de tekening of het model niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden. Een groot aantal staten, zoals Japan, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea, kent echter een integraal onderzoekstelsel, waarin ook wordt getoetst op inhoudelijke inschrijvingsvoorwaarden, waaronder een toetsing van het model, dan wel de tekening op nieuwheid.

Aangezien het voortduren van die situatie onwenselijk werd geoordeeld, is in het kader van de WIPO naar een oplossing gezocht waar het marginale en integrale stelsel in een zodanig verband zouden kunnen worden ondergebracht dat toetreding tot dat verband aantrekkelijk zou worden voor staten die een integraal onderzoek kennen. Dit resulteerde in de Akte van Genève.

2.2. Doelstelling en procedure

De Akte van Geneve heeft dus tot doel om het internationale registratiesysteem van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage aantrekkelijker te maken voor nieuwe leden, in het bijzonder voor staten die een integraal onderzoeksstelsel kennen. Door de uitbreiding van de geografische reikwijdte van internationale bescherming voor modellen en tekeningen wordt de Overeenkomst ook aantrekkelijker voor gebruikers.

De Akte van Genève houdt het huidige marginale stelsel in stand voor staten die een marginaal onderzoek hanteren, en voorziet daarnaast in nieuwe regels voor staten die een integrale onderzoekprocedure kennen. Een uitgangspunt van deze Akte is dat de staten in veel gevallen zelf kunnen bepalen welke artikelen van toepassing zijn op een internationale aanvraag tot inschrijving waarbij hun land wordt aangewezen. Zo kan een staat die een integraal onderzoek kent bepaalde extra kenmerken in de internationale aanvraag eisen en deze formaliseren door kennisgeving van een verklaring van deze kenmerken aan de Directeur-Generaal van de WIPO. Ook kan een staat de standaardtaks vervangen door een individuele aanwijzingstaks, die echter niet hoger mag zijn dan het bedrag van de taksen dat via de nationale weg kan worden ontvangen. Door dit «à la carte» stelsel zal een aanvrager, naargelang de staten waar hij een tekening of model wil inschrijven, verschillende voorwaarden moeten vervullen om bescherming in die staten te verkrijgen.

De aanvrager kan zijn aanvraag – opgesteld in één taal (Engels of Frans) én tegen een eenmalige betaling van taksen – ofwel rechtstreeks bij het Internationaal Bureau van de WIPO indienen (directe aanvraag), dan wel bij het nationale Bureau waar de aanvrager onder valt, dat de aanvraag vervolgens doorzet naar het Internationaal Bureau (indirecte aanvraag). Bij de aanvraag geeft hij aan in welke staten bescherming van het model of tekening gewenst is. Het Internationaal Bureau toetst of de aanvraag voldoet aan de formele vormvereisten (en verricht daarmee de marginale toetsing). Na goedbevinding maakt het Internationaal Bureau de inschrijvingsaanvraag bekend in het «International Designs Bulletin» (www.wipo.int). Na bekendmaking gaat elk Nationaal Bureau na in welke internationale inschrijvingen het Bureau is aangewezen. Als bij de internationale inschrijving van een tekening of model een staat is aangewezen waarin slechts marginaal wordt getoetst, dan verkrijgt de tekening of het model automatisch bescherming in die staat. Het Nationaal Bureau van die staat kan de inschrijving namelijk niet weigeren met het argument dat niet zou zijn voldaan aan de vormvereisten. Een internationale inschrijving kan alleen worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van het integrale onderzoeksstelsel van een staat. In dit geval wordt het Internationaal Bureau bericht dat de inschrijvingsaanvraag wordt geweigerd en verkrijgt de betreffende tekening of het model geen bescherming in die staat.

De Akte van Genève bevat naar het oordeel van de regering meerdere een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft met name (onderdelen van) de in hoofdstuk I van de Akte opgenomen artikelen waarin de internationale aanvraag en internationale inschrijving is geregeld. De belangrijkste artikelen zijn:

  • artikel 3 dat de burger het recht toekent om een internationale aanvraag in de zin van de Akte in te dienen;

  • artikel 4 dat de procedure voor indiening van een internationale aanvraag regelt;

  • artikel 5 dat bepaalt aan welke vereisten een aanvraag moet voldoen;

  • artikel 6 waarin de aanspraak op voorrang is geregeld;

  • artikel 8 dat gaat over de correctie van onregelmatigheden in de aanvraag;

  • artikel 9 dat gaat over de datum van indiening van een aanvraag;

  • artikel 10 dat de internationale inschrijving regelt;

  • artikel 11 dat gaat over de opschorting van de inschrijving;

  • artikel 12 waarin onder meer wordt aangegeven wat de rechtsgevolgen van een weigering tot inschrijving zijn en welke rechtsmiddelen de burger heeft in geval van een weigering tot inschrijving;

  • artikel 14 waarin de rechtsgevolgen van een internationale inschrijving zijn opgenomen;

  • artikel 15 over de ongeldigverklaring;

  • artikel 16 waarin onder andere de rechtsgevolgen van de aantekening in het internationaal register staan;

  • artikel 17 over het tijdvak van de inschrijving en de tijdsduur van de bescherming;

  • artikel 18 dat gaat over informatieverstrekking.

2.3. Intergouvernementele organisatie – toetreding Europese Unie

De Akte van Genève heeft, behalve de uitbreiding van het internationale inschrijvingstelsel van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage met nieuwe staten, ook tot doel om toetreding van intergouvernementele organisaties mogelijk te maken. Een intergouvernementele organisatie kan partij worden bij Akte van Genève als zij een bureau beheert waarbij bescherming kan worden verkregen van tekeningen of modellen van nijverheid voor het grondgebied van de organisatie. Hiermee biedt de akte de gelegenheid om een link te leggen tussen het internationale systeem van de overeenkomst en regionale systemen voor bescherming op het gebied van modellen en tekeningen.

De Europese Unie heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en is in 2006 toegetreden tot de Akte van Genève1. Het in 20022 ingevoerde stelsel van het gemeenschapsmodel biedt voor tekeningen en modellen op het hele grondgebied van EU dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen. Het Bureau voor de Intellectuele Eigendom van de Europese Unie (afgekort EU-IPO) is belast met het marginale onderzoek van internationale inschrijvingsaanvragen waarbij de EU is aangewezen in de inschrijvingsaanvraag. Door het EU- en internationale registratiesysteem met elkaar te verbinden, kan met één enkele aanvraag bij het Internationaal Bureau van de WIPO bescherming worden verkregen voor het grondgebied van de EU en in de aangewezen verdragsluitende staten.

2.4 Europees Nederland

Het systeem voor internationale inschrijving van tekeningen of modellen zoals geregeld in de Akte van Genève maakt het mogelijk om bescherming te verkrijgen voor tekeningen en modellen op het grondgebied van de partijen bij de Akte. Zoals hiervoor beschreven is de Europese Unie toegetreden tot de Akte. Dit maakt het mogelijk om met gebruikmaking van een internationale inschrijving bescherming voor tekeningen en modellen te verkrijgen voor het grondgebied van de hele EU. Het is daarnaast echter ook mogelijk om via een internationale inschrijving bescherming te verkrijgen in één of meerdere lidstaten van de EU. Er wordt dan dus geen bescherming gevraagd voor het gehele grondgebied van de EU, maar slechts voor één of meerdere afzonderlijke lidstaten. Dit is echter alleen mogelijk indien deze lidstaten, waaronder (het Europese deel van) Nederland ook zelfstandig partij zijn bij de Akte van Genève. Om deze reden is een groot aantal lidstaten van de Europese Unie tot de Akte toegetreden. Door het BVIE worden België, Nederland en Luxemburg voor de Akte beschouwd als één Verdragsluitende Partij. België en Luxemburg zijn in 2013 partij geworden bij de Akte. Om het mogelijk te maken dat de Akte ook in de Benelux-landen wordt toegepast, is het van belang dat de Akte ook voor Nederland zal gelden.

2.5. Caribisch Nederland

Het Koninkrijk der Nederlanden is sinds 1 januari 1995 partij bij de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Agreement on Trade-Related aspects of Intellectual Property Rights) (hierna: TRIPS-overeenkomst).3 In artikel 25 van deze Overeenkomst is bepaald dat de verdragsluitende staten moeten voorzien in de bescherming van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die nieuw of oorspronkelijk zijn.

In de voormalige Nederlandse Antillen was echter niet voorzien in een afzonderlijke regeling voor het tekeningen- of modellenrecht. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 maken de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Caribisch Nederland) als bijzondere gemeenten deel uit van Nederland. De staatskundige hervorming in 2010 heeft geen verandering gebracht: de TRIPS-overeenkomst gold destijds voor het land Nederland en het land Nederlandse Antillen, en is na de transitie in Caribisch Nederland van toepassing gebleven. Wel is de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de Nederlandse Antillen, voor zover het Caribisch Nederland betreft, naar Nederland verschoven. Voor Caribisch Nederland is aan de bescherming ex artikel 25 van de TRIPS-overeenkomst uitvoering gegeven via de niet-geregistreerde bescherming van tekeningen- en modellen door de Auteurswet BES. Aangezien Caribisch Nederland niet beschikt over aparte wetgeving op het gebied van tekeningen of modellen en een stelsel voor de inschrijving hiervan, kan de Akte van Genève aldus niet toegepast worden en zal deze alleen voor het Nederlands grondgebied in Europa gelden.

2.6. Beschermingsduur

In de Akte van Genève is de minimale beschermingsduur voor de internationale inschrijving verlengd van 10 jaar naar 15 jaar (3 periodes van vijf jaar), mits de wetgeving van de Verdragsluitende Partij hierin voorziet. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 17 in paragraaf 3.1 hieronder.

3. Inhoud Akte van Genève

3.1 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat een opsomming van de gebruikte begrippen en de afkortingen hiervan. In onderdeel i wordt de op 6 november 1925 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Schikking betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid omschreven als de Overeenkomst van ’s-Gravenhage. De term «Bureau» (zie onderdeel xvi) kan betrekking hebben op zowel een nationaal, als op een gemeenschappelijk Bureau; ook het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BBIE) valt onder deze definitie.

Artikel 2 heeft betrekking op andere bescherming van modellen en tekeningen op grond van wetgeving van de bij het verdrag aangesloten staten of bepaalde verdragen. Hierbij kan het gaan om bescherming op grond van merkenrecht, auteursrecht en mededingingsrecht. Ook doet de Akte van Genève geen afbreuk aan de bescherming die krachtens de Trips-overeenkomst wordt verleend aan tekeningen en modellen. Verder wordt geen afbreuk gedaan aan bescherming die door verdragen inzake auteursrecht wordt verleend aan werken van kunst en werken van kunstnijverheid, aldus het eerste lid.

Het tweede lid bepaalt dat elke partij bij deze Akte de bepalingen van het op 20 maart 1883 te Parijs tot stand gekomen Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (zie voor laatstelijk herziene versie Trb. 1969, 144 en 1970, 187) dient na te leven. Deze verplichting geldt ook voor de Verdragsluitende Partijen bij deze Akte die geen partij zijn bij dit Verdrag van Parijs.

Artikel 3 omvat een ruim geformuleerde kring van (rechts)personen die bevoegd zijn om een internationale aanvraag in te dienen. Ten opzichte van (artikel 3 van) de Akte van ’s-Gravenhage is de toevoeging nieuw dat ook een aanvrager die zijn «gewone verblijfplaats» op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij heeft bevoegd is een aanvraag in te dienen. Door deze toevoeging wordt een eventuele enge interpretatie van het begrip woonplaats in nationale wetgeving ter zijde gezet.

Artikel 4, eerste lid, geeft aan dat de aanvrager de keuze heeft om zijn internationale aanvraag in te dienen bij het Internationaal Bureau van de WIPO of door tussenkomst van het Bureau van de verdragsluitende staat, tenzij die staat heeft verklaard geen intermediair te willen zijn. Dit laatste zal het geval zijn voor de Benelux; onder de onderhavige Akte zullen ook geen internationale aanvragen ingediend kunnen worden door tussenkomst van het BBIE.

Ingevolge het tweede lid kan het Bureau van een Verdragsluitende Partij bij een indirecte aanvraag een taks voor doorzending van de aanvrager verlangen. In regel 13 van het Reglement wordt de regelgeving over indirecte aanvragen verder uitgewerkt.

Artikel 5 ziet op de inhoud van de internationale aanvraag. Het artikel omvat een verplichte inhoud (eerste lid), een aanvullende verplichte inhoud (tweede lid) en een facultatief onderdeel (derde lid).

De inhoud van de internationale aanvraag is verder uitgewerkt in de regels 7 tot en met 12 van het Reglement. In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in artikel 7, tweede lid, van de Akte van ’s-Gravenhage, moet op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel v, van deze Akte de Verdragsluitende Partij van de aanvrager nu altijd worden aangewezen in de aanvraag.

Het tweede lid heeft betrekking op verplichte aanvullende inhoud bij de aanvraag in geval de nationale regelgeving van de aangewezen Verdragsluitende Partij deze aanvullende kenmerken bij een aanvraag vereist. Het gaat hierbij om de kenmerken zoals vermeld in sub b van het tweede lid. Dergelijke Verdragsluitende Partijen kunnen een verklaring deponeren bij de Directeur-Generaal van de WIPO dat deze aanvullende informatie bij aanvragen vereist is, wanneer deze Partijen zijn aangewezen bij de aanvraag (artikel 5, tweede lid, onderdeel a). De facultatieve inhoud van de internationale aanvraag heeft betrekking op alle overige kenmerken die in het Reglement genoemd worden, aldus het derde lid.

Ingevolge het vierde lid kan een internationale aanvraag meerdere tekeningen of modellen bevatten, maar krachtens regel 7, zevende lid, van het Reglement dienen alle voortbrengselen te behoren tot dezelfde klasse van de internationale classificatie.

Het vijfde lid biedt de gelegenheid om bij de aanvraag een verzoek tot opschorting van publicatie te doen. Dit wordt verder geregeld in artikel 11.

Artikel 6 biedt de mogelijkheid om bij of na de internationale aanvraag aanspraak te maken op voorrang van één of meerdere voorgaande aanvragen die zijn ingediend in of voor een land dat partij is bij het Verdrag van Parijs of de Wereldhandelsorganisatie. De internationale aanvraag is gelijkgesteld aan een regelmatig depot in de betekenis van artikel 4 van het Verdrag van Parijs en heeft vanaf de datum van indiening een zelfstandig recht op voorrang.

In artikel 7, eerste lid, wordt bepaald dat de voorgeschreven taksen een aanwijzingstaks omvatten voor elke aangewezen Verdragsluitende Partij bij de aanvraag.

Het tweede lid geeft de mogelijkheid af te wijken van het eerste lid: de aanwijzingstaks kan worden vervangen door een individuele aanwijzingstaks voor elke Verdragsluitende Partij die een integraal onderzoekstelsel kent. De individuele aanwijzingstaks kan ook gelden bij vernieuwing van de inschrijving. De hoogte van de individuele aanwijzingstaks kan worden vastgesteld door de betrokken Verdragsluitende Partij, hetzij voor de eerste inschrijvingstermijn van vijf jaar en voor elke vijf jaar verlenging, dan wel voor de maximale beschermingsduur. In hoofdstuk 7 van het Reglement zijn nadere regels met betrekking tot taksen opgenomen.

Artikel 8, eerst lid, geeft de aanvrager de mogelijkheid om onregelmatigheden in de aanvraag binnen de voorgeschreven termijn te corrigeren. Regel 14 van het Reglement voorziet in nadere regels met betrekking tot de onregelmatigheden. Het tweede lid geeft de gevolgen aan voor de internationale aanvraag als de aanvrager geen gehoor geeft aan het verzoek van het Internationaal Bureau om de onregelmatigheden te corrigeren.

Artikel 9 bepaalt wat de datum van indiening van de internationale aanvraag is als deze rechtstreeks, dan wel indirect wordt ingediend.

Artikel 10 geeft een opsomming van taken van het Internationaal Bureau van de WIPO op het gebied van inschrijving en publicatie. Het Internationaal Bureau registreert op grond van het eerste lid elke tekening of elk model waarop een aanvraag betrekking heeft. Het tweede lid gaat nader in op de datum van de internationale inschrijving. Het derde lid bepaalt dat de inschrijving gepubliceerd wordt en dat exemplaren van de publicatie aan de aangewezen nationale Bureaus worden doorgezonden. Het vierde lid heeft betrekking op de geheimhouding van zowel aanvraag, als internationale inschrijving, tot aan de publicatie. In lid vijf is bepaald dat vertrouwelijke afschriften van de inschrijving aan elk aangewezen Nationaal Bureau worden toegezonden. Op grond van onderdeel b van het vijfde lid kunnen nationale Bureaus vertrouwelijke afschriften van de inschrijving alleen gebruiken voor eigen onderzoek en deze behoren tot aan publicatie geheim te worden gehouden. In geval van een administratieve of gerechtelijke procedure over de bevoegdheid tot indiening van een aanvraag kan de informatie over de internationale inschrijving op vertrouwelijke basis worden gedeeld met betrokken partijen.

Regels 15 en 17 van het Reglement gaan verder in op de inschrijving en de publicatie. Regel 26 heeft betrekking op het Publicatieblad van het Internationaal Bureau.

Artikel 11 geeft regels over opschorting van de publicatie waarbij rekening wordt gehouden met de diverse onderzoekstelsels van de Verdragsluitende Partijen. Het eerste lid gaat over de nationale regelgeving van Verdragsluitende Partijen voor opschorting van de publicatie. Als de termijn van opschorting volgens de nationale wetgeving van een aangewezen Verdragsluitende Partij korter is dan het voorgeschreven tijdvak, of als de nationale wetgeving niet voorziet in opschorting, dient de Verdragsluitende Partij hiervan in een verklaring kennis te geven aan de Directeur-Generaal van de WIPO.

In het tweede lid wordt beschreven wanneer publicatie plaatsvindt als er een verzoek tot opschorting van de publicatie is gedaan. Hierbij wordt rekening gehouden met het geval dat een Verdragsluitende Partij al dan niet een verklaring zoals in het eerste lid heeft ingediend. Een afwijking ten opzichte van de Akte van ‘s-Gravenhage is dat het maximum tijdvak van opschorting van 12 maanden naar 30 maanden is verlengd door regel 16, eerste lid, van het Reglement. Het derde lid gaat over de manier waarop aanvragen tot opschorting worden behandeld wanneer opschorting niet mogelijk is wegens de toepasselijke nationale wetgeving van de aangewezen Verdragsluitende Partij. Het vierde lid regelt het verzoek van de houder (de persoon namens wie een internationale inschrijving wordt aangetekend in het internationale register) tot vervroegde publicatie van de inschrijving en eveneens het verzoek tot bijzondere toegang tot de internationale inschrijving door een door de houder aangewezen derde. In het vijfde lid worden de gevolgen geregeld van het afzien van de internationale inschrijving ten aanzien van alle Verdragsluitende Partijen of van de beperking wat betreft alle Verdragsluitende Partijen van de aanvraag tot één of meerdere tekeningen of modellen. Het afzien van internationale inschrijving leidt ertoe dat er geen publicatie zal volgen. Een beperking van de inschrijving inzake een of meer tekeningen of modellen heeft tot gevolg dat de andere tekeningen of modellen ook niet gepubliceerd worden. Het zesde lid stelt als voorwaarde voor de publicatie dat de voorgeschreven taksen op de voorgeschreven wijze betaald moeten worden en eveneens de overlegging van het voorgeschreven aantal reproducties, wanneer de aanvraag vergezeld is gegaan van specimens van de tekening of het model.

Artikel 12 geeft regels over de weigering van de rechtsgevolgen van de internationale inschrijving door het Bureau van de aangewezen Verdragsluitende Partij als niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toekenning van bescherming ingevolge de nationale wetgeving. De weigering mag niet gebaseerd zijn op de vorm of inhoud van de internationale aanvraag zoals voorzien in deze Akte en het Reglement.

Het tweede lid regelt de termijn van kennisgeving van weigering door nationale bureaus aan het Internationaal Bureau en bepaalt dat deze kennisgeving alle gronden behoort te bevatten waarop de weigering is gebaseerd.

Het derde lid bepaalt in onderdeel a dat het Internationaal Bureau een afschrift van de kennisgeving van weigering aan de houder verzendt. Onderdeel b heeft betrekking op de rechtsmiddelen van de houder in geval van weigering door het nationaal Bureau. De houder beschikt over dezelfde rechtsmiddelen die op grond van nationale wetgeving van toepassing zouden zijn bij weigering van een nationale aanvraag. De middelen betreffen tenminste de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek, dan wel herziening van of beroep tegen de weigering.

In het vierde lid is bepaald dat het nationaal Bureau, dat aanvankelijk de weigering heeft medegedeeld, deze weigering in zijn geheel of deels kan intrekken. Hoofdstuk 3 van het Reglement gaat nader in op de weigeringen en de ongeldigheidsverklaringen, waaronder de kennisgeving van weigeringen en de vereisten waaraan kennisgevingen moeten voldoen.

Artikel 13 biedt Verdragsluitende Partijen de gelegenheid om hun bijzondere vereisten ten aanzien van de eenheid van de tekening of het model bekend te maken aan de Directeur-Generaal van de WIPO. In het eerste lid worden deze bijzondere vereisten genoemd, te weten het vereiste van eenheid van ontwerp, eenheid van vervaardiging, eenheid van gebruik of toebehoren aan één en dezelfde verzameling of samenstelling van artikelen, dan wel het claimen van een onafhankelijke en onderscheiden tekening of model in dezelfde aanvraag. Overigens behoudt de aanvrager het recht om meerdere tekeningen of modellen in de aanvraag te vermelden, aldus het eerste lid. Het intreden van de rechtsgevolgen van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 12, eerste lid, kan door het Bureau van de Verdragsluitende Partij worden geweigerd totdat is voldaan aan de bijzondere vereisten. Het derde lid maakt het mogelijk aanvullende taksen te heffen als de inschrijving wordt gesplitst als gevolg van dit artikel.

Artikel 14 behandelt de rechtsgevolgen van de internationale inschrijving in de aangewezen Verdragsluitende Partij. Het eerste lid schrijft voor dat vanaf de datum van de internationale inschrijving van de aanvraag die inschrijving tenminste dezelfde rechtsgevolgen heeft als een regelmatig ingediende aanvraag ter verkrijging van bescherming krachtens de nationale wetgeving van de aangewezen Verdragsluitende Partij. Indien geen weigering overeenkomstig artikel 12 is meegedeeld of als die weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving zoals deze is ontvangen door het aangewezen nationaal Bureau of zoals deze is gewijzigd gedurende de procedure bij het Bureau volgens het tweede lid dezelfde rechtsgevolgen als toekenning van bescherming van de tekening of het model ingevolge de nationale wetgeving van de aangewezen Verdragsluitende Partij. Op grond van het derde lid kan een Verdragsluitende Partij, alwaar een aanvraag door middel van een integraal onderzoek behandeld wordt, aan de Directeur-Generaal van de WIPO bekend maken dat haar aanwijzing in een internationale inschrijving geen rechtsgevolgen heeft als die Verdragsluitende Partij ook de staat is waaruit de aanvrager afkomstig is. Anders gezegd het effect van artikel 14 kan buiten werking worden gesteld met betrekking tot de aangewezen staat, als de aanvrager ook uit deze staat afkomstig is en in de betreffende staat een integrale procedure wordt toegepast.

Artikel 15 gaat over de gedeeltelijke of volledige ongeldigverklaring. Deze moet worden onderscheiden van de weigering ingevolge artikel 12. Bij de ongeldigverklaring is de aanvraag gehonoreerd en heeft de inschrijving al rechtsgevolgen, bij de weigering zijn de rechtsgevolgen van de internationale inschrijving nooit erkend. Het eerste lid geeft de houder de waarborg dat een ongeldigverklaring niet kan worden uitgesproken zonder dat hij in staat is gesteld tijdig zijn rechten te doen gelden, zoals het recht eerst gehoord te worden voordat de inschrijving ongeldig wordt verklaard. Het tweede lid en regel 20 van het Reglement regelen de kennisgeving van de ongeldigheidverklaring door het nationaal Bureau van de Verdragsluitende Partij aan het Internationaal Bureau, als de ongeldigverklaring niet langer vatbaar is voor een herziening of beroep.

Het eerste lid van artikel 16 betreft een opsomming van aantekeningen van wijzigingen en andere aangelegenheden betreffende internationale inschrijvingen in het internationaal register.

Het tweede lid geeft aan dat de rechtsgevolgen van de in het eerste lid bedoelde aantekeningen dezelfde zijn als wanneer deze zouden zijn gedaan in het nationale register. Hiervan wordt onderdeel iii van het eerste lid uitgezonderd. Dit onderdeel betreft het benoemen van een gemachtigde. Afwijken van gelijkheid in rechtsgevolgen is toegestaan voor wijzigingen in eigendom zoals bedoeld in onderdeel i van het eerste lid, zolang het Bureau van de Verdragsluitende Partij over zulke wijzigingen de gevraagde verklaringen of documenten niet heeft ontvangen. Het vierde lid regelt de publicatie van de betreffende aantekeningen. Hoofdstuk vier van het Reglement werkt de regelgeving omtrent aantekeningen van wijzigingen verder uit.

Artikel 17 heeft betrekking op de termijn van het initiële tijdvak van de internationale inschrijving, de vernieuwing van de inschrijving en de minimale tijdsduur van de bescherming in de aangewezen Verdragsluitende Partijen. Volgens het eerste lid is het initiële tijdvak vijf jaar vanaf de datum van internationale inschrijving.

De leden twee en drie bepalen de vernieuwing en de tijdsduur van de bescherming. Een afwijking ten opzichte van de Akte van ’s-Gravenhage is dat de minimale tijdsduur van de bescherming van 10 jaar naar 15 jaar is verlengd, mits de wetgeving van de Verdragsluitende Partij hierin voorziet. Dat is voor de Benelux-landen het geval: in BVIE is een maximumduur van 25 jaar bepaald.

Het vierde lid biedt de mogelijkheid de vernieuwing te beperken wat betreft de aangewezen Verdragsluitende Partijen en aantallen tekeningen of modellen. Het vijfde lid ziet op de aantekening van vernieuwing in het internationale register en de publicatie hiervan. In hoofdstuk vijf van het Reglement wordt de regelgeving omtrent vernieuwingen verder uitgewerkt.

In artikel 18 wordt de toegang tot informatie met betrekking tot gepubliceerde internationale inschrijvingen gewaarborgd.

Artikel 19 heeft betrekking op de situatie dat meerdere staten hun nationale wetgeving op het gebied van modellenrecht hebben geünificeerd en de registratie toekennen aan een gemeenschappelijke Bureau. Dit is in de Benelux het geval. De Benelux-landen hebben hun wetgeving op het gebied van het modellenrecht geünificeerd en BBIE aangewezen als gemeenschappelijk bureau voor de drie landen van de Benelux.

Krachtens artikel 20 zijn de Verdragsluitende Partijen bij de Akte ook van rechtswege leden van de Unie van ’s-Gravenhage, die in het leven is geroepen bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 6 november 1925.

Artikel 21 bevat in het eerste en tweede lid regels met betrekking tot de samenstelling en taken van de Algemene Vergadering van Verdragsluitende Partijen, het orgaan van de Unie dat is opgericht middels het eerste lid van artikel 2 van de Aanvullende Akte van 1967, welke Akte wordt gedefinieerd in artikel 1 van de Akte van Genève. De Algemene Vergadering heeft onder andere tot taak het Reglement te herzien (punt iv van onderdeel a van het tweede lid). Het derde lid gaat nader in op het quorum. Het vierde lid betreft de wijze van besluitneming binnen de Algemene Vergadering waarin gestreefd wordt naar besluitvorming op basis van consensus. Om te voorkomen dat bij stemmingen een intergouvernementele organisatie en haar lidstaten een dubbele stem hebben, is in het vierde lid, onder b, onderdeel ii, bepaald dat een intergouvernementele organisatie niet kan deelnemen aan een stemming als één van haar lidstaten zelf zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd. Verder is een stem die is uitgebracht door een intergouvernementele organisatie gelijk aan het aantal stemmen dat overeenkomt met het aantal lidstaten dat deel uitmaakt van haar organisatie.

Artikel 22 gaat nader in de op rol van het Internationaal Bureau van de WIPO. In het eerste lid worden de administratieve kerntaken van het Bureau genoemd, waaronder de internationale inschrijving en bijbehorende taken. Ook bereidt het bureau de bijeenkomsten van de Algemene Vergadering voor en voorziet in het secretariaat. Het tweede tot en met zesde lid hebben betrekking op de Directeur-Generaal, vergaderingen, de rol en taken van het Internationaal Bureau en herzieningsconferenties.

Artikel 23 stelt regels over de financiën van de Unie van ’s-Gravenhage. In het derde lid worden de bronnen van financiering genoemd, waaronder de taksen. Het vierde lid gaat nader in op wijze van vaststelling van taksen.

In artikel 24 wordt geregeld welke aangelegenheden nadere uitwerking behoeven in het Reglement. Het tweede lid bepaalt dat sommige bepalingen van het Reglement uitsluitend bij unanimiteit of uitsluitend met een meerderheid van vier vijfde door de Algemene Vergadering kunnen worden gewijzigd. In het derde lid is bepaald dat in geval van onderlinge strijdigheid de Akte voorrang heeft ten opzichte van het Reglement.

In het eerste lid van artikel 25 is vastgelegd dat de Akte kan worden herzien door een conferentie van de Verdragsluitende Partijen. Zo’n wijzigingsverdrag zal de gebruikelijke inwerkingtredingsbepalingen hebben, waarin verwezen wordt naar de interne goedkeuringsprocedures van de verdragspartijen. In het tweede lid is bepaald dat de artikelen 21, 22, 23 en 26 kunnen worden gewijzigd door een herzieningsconferentie of door de Algemene Vergadering overeenkomstig de bepalingen van artikel 26. In het geval van wijziging door de Algemene Vergadering is sprake van een wijziging bij besluit van een orgaan van een internationale (volkenrechtelijke) organisatie. De Algemene Vergadering vormt immers een orgaan van de Unie van ’s-Gravenhage (zie hiervoor ook de toelichting op artikel 20 en 21) dat besluiten kan nemen die bindend zijn voor de partijen.

De bevoegdheid van de Algemene Vergadering, zoals aangeduid in artikel 25, tweede lid, wordt verder uitgewerkt in artikel 26. Dit artikel geeft procedurele regels over het wijzigen van de artikelen 21, 22, 23 en 26 middels de besluiten van de Algemene Vergadering. Ten aanzien van de inwerkingtreding wordt in artikel 26, derde lid, een onderscheid gemaakt tussen de wijzigingen van de artikelen 21, eerste, tweede, vijfde, zesde en zevende lid, 22, 23 en 24, enerzijds, en artikel 21, derde en vierde lid, anderzijds.

De eerste categorie wijzigingen treedt op grond van artikel 26, derde lid, onderdeel a, in werking, voor alle partijen, nadat drie kwart van de partijen de wijziging hebben aanvaard. Voor het van kracht worden van zo’n wijzigingsbesluit is dus nog een nadere rechtshandeling van partijen nodig. Om die reden is er geen sprake meer van een «puur» besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet, maar van een besluit met verdragskarakter. De op deze manier tot stand gekomen wijzigingen zullen dan ook als verdragen worden beschouwd en aan het parlement ter goedkeuring worden voorgelegd.

Artikel 26, derde lid, onderdeel b, bepaalt dat de tweede categorie – wijziging van artikel 21, derde en vierde lid, – zes maanden na aanname door de Algemene Vergadering in werking treedt. Voor het van kracht worden van zo’n besluit van de Algemene Vergadering is geen nadere rechtshandeling van partijen nodig. In dit geval is dan ook geen sprake van een besluit met verdragskarakter. Volledig «puur» is zo’n besluit niet, omdat een partij bezwaar kan maken tegen de wijziging en daarmee de inwerkingtreding van de wijziging kan tegenhouden. Echter, doorslaggevend is dat binding automatisch tot stand komt en daarom worden deze wijzigingsbesluiten gekwalificeerd als besluiten van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel 27 regelt op welke wijze staten en intergouvernementele organisaties een Verdragsluitende Partij kunnen worden bij de Akte, te weten elke staat die lid is van de WIPO en elke intergouvernementele organisatie die een bureau beheert waarbij bescherming van tekeningen en modellen kan worden verkregen en waarvan minstens één van de lidstaten van deze intergouvernementele organisatie lid is van de WIPO. Het tweede en derde lid gaan in op de mogelijkheid tot ondertekenen en bekrachtigen van de Akte of tot toetreden tot de Akte.

Artikel 28 stelt regels over de inwerkingtreding van deze Akte en bevat bepalingen over de inwerkingtreding van de Akte voor staten en intergouvernementele organisaties die hun akte deponeren na de inwerkingtreding van de Akte.

In artikel 29 is een verbod op het maken van elk voorbehoud ten aanzien van de onderhavige Akte opgenomen.

Artikel 30 bevat procedurele voorschriften over het afleggen en intrekken van verklaringen door Verdragsluitende Partijen.

Artikel 31 regelt in het eerste lid de verdragsrelaties tussen de staten die partij zijn bij zowel de onderhavige Akte, als de Akte van ’s-Gravenhage of bij de Akte van Londen. Het tweede lid regelt de betrekkingen tussen staten die partij zijn bij zowel deze Akte, als bij de Akte van ’s-Gravenhage of de Akte van Londen, en staten die partij zijn bij de Akte van ’s-Gravenhage of de Akte van Londen en geen partij zijn bij deze Akte.

Artikel 32 bevat regels over de opzegging van de Akte door een Verdragsluitende Partij.

Artikel 33 schrijft onder meer voor in welke talen de Akte wordt gesloten.

In artikel 34 wordt de Directeur-Generaal van de WIPO aangewezen als de depositaris.

3.2 Kennisgevingen

Op het tijdstip van de nederlegging van de akte van bekrachtiging zullen voor Europees Nederland verklaringen worden afgelegd aangaande de volgende artikelen:

  • artikel 4, lid 1, onderdeel b: er mogen geen internationale aanvragen worden ingediend door tussenkomst van het BBIE;

  • artikel 11, lid 1, onderdeel a: de termijn van opschorting van publicatie van een Benelux-tekening of model bedraagt 12 maanden;

  • artikel 17, lid 3, onderdeel c: de maximumbeschermingsduur bepaald in BVIE is 25 jaar;

  • artikel 19: BBIE is aangewezen als gemeenschappelijk bureau voor de drie landen van de Benelux. Het geheel van de grondgebieden van de drie landen waarop BVIE van toepassing is wordt beschouwd als één enkele Verdragsluitende Partij voor de toepassing van de Artikelen 1, 3 tot 18 en 31 van de Akte van Genève.

4. Uitvoeringswetgeving

De Akte van Genève noopt niet tot aanpassing van het BVIE en de regelgeving is voor Europees Nederland dus al conform de Akte.

5. Koninkrijkspositie

De Akte van Genève zal voor het Europese deel van Nederland gelden. De Akte van Genève zal niet van toepassing zijn voor het Caribische deel van Nederland. Zie voor een toelichting op deze aspecten ook paragrafen 2.4 en 2.5.

De regering van Aruba heeft te kennen gegeven medegelding van het Verdrag wenselijk te achten. Hiervoor is uitvoeringswetgeving vereist. Deze zal in een nieuwe landsverordening worden opgenomen. Aruba acht medegelding van belang aangezien het bedrijfsleven dan kan kiezen voor een afzonderlijke inschrijving van een tekening of model voor het land Aruba.

Ook de regering van Curaçao acht medegelding van het Verdrag wenselijk. De uitvoeringswetgeving is in concept gereed, maar moet nog het wetgevingstraject doorlopen.

De regering van Sint Maarten beraadt zich nog over de wenselijkheid van medegelding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Besluit 2006/954/EG van de Raad van 18 december 2006 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999 (PbEU 2006, L 386).

X Noot
2

Verordening 6/2002/EG van de Raad van 12 december 2011 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L 3/1).

X Noot
3

Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994, bijlage I C bij Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie. Deze overeenkomst is voor Nederland op 1 januari 1995 in werking getreden (Trb. 1995, 130 en Stb. 1994, 947).

Naar boven