34 876 (R2100) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (met Bijlage); Port Louis, 13 maart 2008

A /Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 februari 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 4 maart 2018.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 maart 2008 te Port Louis tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; met bijbehorend uitbreidingsverdrag van 23 juni 2017 (Trb. 2008, nr. 103, Trb. 2017, nr. 159 en nr. 170).

Een toelichtende nota bij deze verdragen treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 2 februari 2018 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Toelichtende nota

Algemeen

Op 13 maart 2008 is te Port Louis tot stand gekomen het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2008, 103; hierna het «Verdrag»). Het Verdrag is op 1 juli 2009 in de relatie tussen Europees Nederland en Mauritius in werking getreden (zie Trb. 2009, 105).

Het Verdrag werd indertijd alleen voor Europees Nederland goedgekeurd (zie Kamerstukken II 2005–2006, 30 485, Nr. 1). Thans wordt de goedkeuring gevraagd voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede voor het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) van zowel het Verdrag van 2008 als van de op 23 juni 2017 te Port Louis tot stand gekomen notawisseling houdende een uitbreidingsverdrag (Trb. 2017, 159). De meeste bestaande douaneverdragen zijn al uitgebreid tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na de parlementaire goedkeuring van die uitbreidingen in aanloop naar de ontmanteling van de Antillen. Uitbreiding tot de BES van het Verdrag met Mauritius was echter niet meer opgenomen in de Wet van 17 mei 2010, houdende goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb 2010, 348).

Het Verdrag strekt tot het wederzijds verlenen van administratieve (bestuurlijke) bijstand:

  • ter verzekering van de juiste naleving van de wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit-, en doorvoer van goederen; en

  • in verband met de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de hiervoor bedoelde bepalingen en voorschriften.

Het Verdrag regelt nauwkeurig hoever de samenwerking strekt en beperkt zich daarbij tot maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking en bestrijkt niet het terrein van de tussen de gerechtelijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Naar het oordeel van de regering bevatten drie artikelen van het Verdrag eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft, ten eerste, artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten, ten tweede bepaling 4 van de bijlage bij het Verdrag, inzake de aansprakelijkheid van de douaneadministratie jegens de natuurlijke persoon waarover die administratie persoonsgegevens ontvangen heeft en ten derde bepaling 5 van de bijlage bij het Verdrag, inzake het recht van de betrokken natuurlijk persoon om op verzoek te worden ingelicht over de over hem aanwezige persoonsgegevens en over het beoogde gebruik ervan. Het onderhavige uitbreidingsverdrag bevat naar het oordeel van de regering geen eenieder verbindende bepalingen.

Uitbreiding van het Verdrag met Mauritius is wat betreft Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland een voortzetting van de beleidslijn om meer met andere douaneadministraties te gaan samenwerken. Partijen hebben er belang bij dat het toezicht op de naleving van de douanewetgeving zo effectief mogelijk geschiedt. Dit geldt evenzeer voor de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op hun douanewetgeving.

Deze uitbreiding is conform artikel 22, tweede en derde lid, van het Verdrag geëffectueerd door de bovengenoemde notawisseling terzake tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius, die een verdrag in de zin van de Grondwet vormt.

In de notawisseling zijn de wijzigingen van het Verdrag vervat die in de verdragsrelatie tussen Mauritius en Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zullen gelden. Deze wijzigingen zijn overigens van ondergeschikte aard.

Puntsgewijze toelichting op het uitbreidingsverdrag van 23 juni 2017

  • 1. De term «douaneadministratie» heeft in het Verdrag een gekwalificeerde betekenis. Voor wat betreft Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland wordt verwezen naar bevoegde centrale autoriteiten. Dit is aldus geformuleerd, omdat de bevoegdheden met betrekking tot de implementatie van de douanewetgeving, met inbegrip van de heffing en inning van douanerechten (waaronder ook de omzetbelasting valt), aan verschillende organisatieonderdelen toekomen.

  • 2. Niet alle op Nederland toepasselijke bilaterale en multilaterale verdragen zijn eveneens van toepassing op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland; daarom wordt hier de uitbreiding van het Verdrag beperkt tot de verdragen die van toepassing zijn op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland.

  • 3. In artikel 18 en in de Bijlage van het Verdrag worden regels gegeven voor de bescherming van persoonsgegevens, waardoor de in het Verdrag bedoelde beginselen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd. Hoofdstuk 3 van de Rijkswet administratieve bijstand douane waarborgt die bescherming op Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zolang er geen geldende Landsverordeningen zijn die dit onderwerp regelen. Voor Aruba geldt de Landsverordening persoonsregistratie (A.B. 2011, 37); voor Curaçao (A.B. 2010, 84) en Sint Maarten (A.B. 2010, GT no. 2) is er de Landsverordening bescherming persoonsgegevens.

  • 4. Voor wat betreft het Caribische deel van Nederland geldt dat de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd wordt door de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Stb. 2010, 389).

Koninkrijkspositie

De gelding van het Verdrag zal worden uitgebreid tot Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede tot het Caribische deel van Nederland met inachtneming van de wijzigingen, vervat in de notawisseling met Mauritius, die een verdrag ten behoeve van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland vormt.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Naar boven