34 775 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2018

Tijdens de regeling van werkzaamheden van uw Kamer op 6 februari jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 48, Regeling van Werkzaamheden) is door de leden Asscher en Klaver verzocht om een brief over de eerste honderd dagen van dit kabinet, mede in reactie op de door het lid Asscher gestelde schriftelijke vragen. Hierbij kom ik aan dit verzoek tegemoet.

In algemene zin kan ik u op dit moment berichten dat het kabinet in de volle breedte werkt om de voornemens uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 34 700, nr. 34) in de steigers te zetten. Voorbeelden daarvan zijn uw Kamer bekend, zoals de totstandkoming van een interbestuurlijk programma met de medeoverheden (Kamerstuk 29 362, nr. 266), de halvering van het collegegeld, de eerste stappen om de stapeling van de eigen bijdragen in de zorg tegen te gaan, het bevriezen van het Eigen Risico, extra gelden voor de verbetering van de kwaliteit in de verpleegzorg, budget voor bestrijding van armoede en schulden in gezinnen met kinderen, een start met de verhoging van de kinderopvangtoeslag, en extra middelen voor defensie en de Nationale Politie.

Bij begrotingsbehandelingen, plenaire debatten, diverse overleggen over nota’s, brieven en wetsvoorstellen en ook in beantwoording van vragen heeft het kabinet uw Kamer hierover steeds actief, actueel en ter zake geïnformeerd. In antwoord op de vragen 7 en 8 van het lid Asscher naar maatregelen voor alle Nederlanders en naar draagvlak voor het kabinetsbeleid, zij het volgende vermeld. Hiervoor genoemde maatregelen zijn van belang voor en raken alle Nederlanders. Dat het kabinet daarbij streeft naar een breed draagvlak onder bevolking, parlement en medeoverheden, blijkt bijvoorbeeld uit de werkwijze van het kabinet bij de aanpak van klimaatverandering, de inmiddels door het kabinet gesloten bestuurlijke akkoorden en de invulling van het regionale beleid. In antwoord op de vraag 58 van hetzelfde lid naar de benoeming van een vrouwelijke Minister van staat verwijs ik naar hetgeen ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken op 19 december jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 36, item 20).

Als Minister-President geef ik bij de Algemene Politieke Beschouwingen toelichting op de voornemens van het kabinet over de volle breedte van alle begrotingen. Bij het jaarlijkse verantwoordingsdebat leg ik in de Kamer verantwoording af over het totale gevoerde beleid in het afgesloten begrotingsjaar. Daarbuiten ligt het niet voor de hand dat ik kamervragen beantwoord die op de beleidsterreinen liggen van de diverse kabinetsleden (verdeling vragen bijgevoegd).

Ik heb dan ook de overige specifieke vragen van het lid Asscher ter beantwoording doorgeleid aan de verantwoordelijke bewindslieden. De vragen worden zo snel mogelijk beantwoord maar, gegeven het grote aantal, mogelijk niet allemaal binnen de drie weken termijn.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven