Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-VII nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-VII nr. 10 |
Vastgesteld 7 juli 2017
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 21 juni 2017 overleg gevoerd met de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016 (Kamerstuk 34 725 VII, nr. 1);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) (Kamerstuk 34 725 VII, nr. 2);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het jaarverslag Gemeentefonds 2016 (Kamerstuk 34 725 B, nr. 1);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het jaarverslag Provinciefonds 2016 (Kamerstuk 34 725 C, nr. 1);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 13 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) (Kamerstuk 34 725 VII, nr. 7);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 8 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij de overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) (Kamerstuk 34 725 IIB, nr. 7);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016 (Kamerstuk 34 725 VII, nr. 6);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 juni 2017 met de beantwoording van vragen van de commissie over het jaarverslag overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs 2016 (Kamerstuk 34 725 IIB, nr. 6).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van der Leeden
Voorzitter: Pia Dijkstra
Griffier: Hendrickx
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Pia Dijkstra, Van Engelshoven, Özütok en Wörsdörfer,
en de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 10.04 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik kijk even of iedereen zit. Het is een beetje onwennig, want de opstelling in deze zaal is anders. Het is een proef. Alles wat wij hier vandaag ervaren, wordt in de evaluatie meegenomen.
Ik heet de Minister, zijn ondersteuning, de Kamerleden en andere belangstellenden van harte welkom bij dit wetgevingsoverleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het is de eerste keer dat dit wetgevingsoverleg in deze commissie wordt gehouden. Bij een wetgevingsoverleg is het vaak de gewoonte om bij de sprekers de begrotingsvolgorde aan te houden. We beginnen met de grootste oppositiepartij die hier aanwezig is. Dat zijn in dit geval het CDA en D66. Het CDA zal als eerste spreken. Het woord is aan mevrouw Bruins Slot.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Voorzitter. Dat klopt inderdaad formeel nog steeds.
De Algemene Rekenkamer wijst er nadrukkelijk op dat de Minister van Binnenlandse Zaken systeemverantwoordelijk is voor de informatiebeveiliging van verschillende ministeries. Uit het rapport van de Auditdienst Rijk blijkt dat de invulling van die rol nog niet goed gaat. Ik citeer uit dat rapport van de Auditdienst Rijk: «dat het effect van de acties van DGOO op de feitelijke informatiebeveiliging bij de departementen nog beperkt is. Er is nog te weinig groei bij de departementen naar een sluitend risico- en beheersingssysteem voor informatiebeveiliging en een BIR-compliant organisatie. Het desbetreffend directoraat-generaal is onvoldoende in positie om hierop te sturen.» Voor de medeluisteraars: DGOO is het verantwoordelijke directoraat generaal.
Er wordt eigenlijk gezegd dat de Minister met zijn ministerie een rol heeft om de andere ministeries aan te sturen, maar dat men nog onvoldoende in positie is om hierop te sturen. De Auditdienst Rijk roept de Minister op om zijn monitoringrol te verstevigen en specifieke stuurmiddelen in te zetten. Welke conclusie heeft de Minister uit dit toch wel harde oordeel van de Auditdienst Rijk getrokken? En welke stappen heeft hij inmiddels gezet?
Om het even concreter te maken: informatiebeveiliging gaat ook om gegevens van burgers die misbruikt kunnen worden als ze in verkeerde handen vallen, bijvoorbeeld de DigiD database. We gebruiken een DigiD als we als burger in contact zijn met de Belastingdienst, het donorregister, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV, de gemeenten, de provincies, de waterschappen, de politie, de ziekenhuizen, de huisartsen, de apotheken, de zorgverzekeraars en zo kan ik nog wel even doorgaan. In het samenvattend auditrapport staat dat het restrisico op een succesvolle aanval waarbij toegang wordt verkregen tot de op applicatieniveau onversleutelde persoonsgegevens gering is. Dat is op zich goed nieuws, dat wil zeggen: het is lastig inbreken. Maar als je inbreekt, als dat lukt bij de DigiD, dan is alle data ook gewoon leesbaar. Het is niet versleuteld. De auditdienst concludeert dat de impact van een eventuele succesvolle inbraak op privacygevoelige gegevens heel groot en politiek ongewenst is. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor het geval dat DigiD langer operationeel moet blijven? Gaat hij ook een middellangetermijnvisie hiervoor ontwikkelen, zoals de Auditdienst Rijk ook van de Minister vraagt?
Dan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. De Algemene Rekenkamer signaleert in het verantwoordingsonderzoek een belangrijk risico bij de AIVD. Ik citeer weer: «Wij constateren dat er risico's zijn in de draagkracht van de organisatie om bij voortdurende hoge ambities, mede als gevolg van de toenemende en complexe dreigingen, ook in 2017 op hoog niveau te kunnen presteren en functioneren. De dynamiek is groot met de volgende risico's tot gevolg. Het inlichtingenproces ontwikkelt zich snel, waardoor een zekere onevenwichtigheid dreigt tussen het inlichtingenproces en de bedrijfsvoering alsook tussen de ervaren en de nieuwe medewerkers.»
In de beantwoording van de feitelijke vragen door de Rekenkamer is de Rekenkamer hier nader op ingegaan. De Rekenkamer concludeert dat de AIVD het risico loopt dat alle noodzakelijke organisatieveranderingen, zowel in het inlichtingenproces als in de bedrijfsvoering, niet voldoende snel gerealiseerd kunnen worden. Of die situatie zich daadwerkelijk voordoet, hangt mede af van de mate waarin de Minister van Binnenlandse Zaken stuurt op de te bereiken resultaten en op de goede balans tussen het inlichtingenproces en de bedrijfsvoering, aldus de Rekenkamer. Mijn vraag aan de Minister luidt: onderkent hij dit risico en welke stappen heeft hij inmiddels gezet om dit probleem op te lossen? Dat wil het CDA graag weten.
Ik ben toe aan mijn laatste onderwerp. Over de decentralisaties in het sociaal domein kraakte de Algemene Rekenkamer in het verantwoordingsonderzoek een paar harde noten. De Rekenkamer verwijst eenvoudig naar de artikelen 116 en 117 van de Gemeentewet. Daaruit vloeien de taken en verantwoordelijkheden voort van de Minister van Binnenlandse Zaken voor een integraal openbaar bestuur. De Rekenkamer vindt dat de Minister die taken en verantwoordelijkheden onvoldoende heeft ingevuld. De problemen die zich nu voordoen, hadden al bij de voorbereidingen geadresseerd kunnen en moeten worden. Welke maatregelen heeft de Minister genomen om invulling te geven aan zijn stelsel- of systeemverantwoordelijkheid voor de decentralisaties in het sociaal domein? En welke stappen heeft de Minister gezet om bij gemeenten aan te dringen op de naleving van de Wet maatschappelijke ondersteuning na verschillende rechtszaken? Heeft hij gebruikgemaakt van de mogelijkheden van generiek toezicht, zoals die beschreven zijn in de Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen? Heeft hij dit overwogen?
Dank u wel, Minister, pardon «voorzitter». Maar de Minister alvast bedankt voor de goede antwoorden die ik verwacht.
De voorzitter:
De Minister mag u inderdaad straks bedanken.
Het woord is aan de heer Wörsdörfer.
De heer Wörsdörfer (VVD):
Voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Misschien kunt u even wachten tot deze bel, die klinkt aan het begin van de plenaire vergadering, ophoudt?
De heer Wörsdörfer (VVD):
Heerlijk. Dan kan ik even rondkijken.
De voorzitter:
Het is lang hè, één minuut!
De heer Wörsdörfer (VVD):
Ik heb nog nooit zo'n lange aankondiging gehad!
Voorzitter. Ik wil een aantal opmerkingen namens de VVD-fractie maken. Het is natuurlijk niet alomvattend, want het is veel te veel om allemaal te behandelen. Overigens zal een aantal zaken ook gewoon geld betreffen. Dat is dus meer iets voor de fase waarin allerlei onderhandelingen plaatsvinden. Ik heb net al geconstateerd dat er ook wel sprake zal zijn van enige overlap, want we hebben natuurlijk allemaal hetzelfde rapport gelezen.
Mijn eerste opmerking gaat over de decentralisaties in het sociaal domein. Ik wil daar eigenlijk alleen maar over opmerken dat we daar onlangs bijna in dezelfde samenstelling al uitgebreid over gesproken hebben met de Minister. Daarbij is met name ingegaan op het programma sociaal domein en is een aantal zaken door de Minister toegezegd. Hij heeft onder andere toegezegd om daar concrete stappen aan te verbinden. Dat vinden wij prettig. Wij zien dus graag hoe zich dat straks gaat ontwikkelen. Daar hoeven we nu verder niet zo veel meer aan toe te voegen.
Dan de opmerkingen over de informatiebeveiliging en de digitale overheid. Mevrouw Bruins Slot heeft daar ook al over gesproken. Volgens mij is daarbij een aantal zaken aan de orde. Dat is allereerst de informatiebeveiliging. De Rekenkamer constateert dat er sprake is van problemen met de kwaliteit en de aantallen personeelsleden. Er is vorige week in het WGO Rijksdienst al over gesproken en daar heeft de Minister ook al een aantal toezeggingen gedaan, onder andere om snel te komen met een reactie op de motie-Aukje de Vries c.s. (34 725, nr. 5) over de informatiebeveiliging. Hij heeft voorts toegezegd dat hij tegelijkertijd zal bekijken hoe hij de rijksbrede coördinatie nader kan invullen, met in het achterhoofd de wijze waarop dat bij Financiën is geregeld. Wij zijn dus benieuwd hoe dat verder uitgewerkt wordt, maar dat noopt nu niet tot verdere opmerkingen.
Ik wil nog wel iets zeggen over de digitale overheid en over de inhoudelijke agenda die daarbij uitgewerkt dient te worden. De Rekenkamer constateert dat er aanbevelingen liggen en doet ook extra aanbevelingen. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft die coördinerende rol en het zou goed zijn als hij het voortouw neemt om een verdere invulling te geven aan de digitale overheid. Hij moet dat overigens samen met de Ministers van Economische Zaken en van Veiligheid en Justitie doen. Daarbij moet die strategische visie worden ontwikkeld. Die visies en plannen moet zo breed mogelijk worden gedragen, en natuurlijk ook door lagere overheden. Mevrouw Bruins Slot noemde de DigiD. Dat is natuurlijk een van de belangrijkste voorbeelden waarbij de Minister niet alleen de coördinerende rol heeft, maar ook zijn eigen verantwoordelijkheid, omdat het bij het departement zelf ligt. Wij kregen uit de reactie op de aanbevelingen van de Rekenkamer de indruk dat de Minister het idee had dat het eigenlijk een beetje aan het volgende kabinet is. Dat deel ik niet geheel en de Minister misschien ook niet. Dat zou prettig zijn, want dan komen we snel ergens. Voor zover dat in nieuw beleid tot uitdrukking zou kunnen komen, is het logisch dat een volgend kabinet het doet, maar mij lijkt dat het bedenken van reacties op voorliggende plannen en aanbevelingen gewoon door moet gaan. Daar moeten ambtenaren gewoon mee bezig gaan. De beveiliging van de DigiD kan doorgaan, het werk aan de Basisregistratie Personen kan doorgaan, afijn al die zaken. Het denken zal natuurlijk niet stoppen. Als de Minister kan zeggen dat dit inderdaad het geval is, dan zijn wij benieuwd hoe zich dat verder zal ontwikkelen. Zoals inmiddels wel bekend mag zijn, ben ik altijd nieuwsgierig wat de stappen dan zijn en of er een soort van stappenplan is, met vermelding van wanneer welk doel te bereiken is en welke tussenfases daarbij onderkend worden. Dan kunnen wij namelijk als Kamer ook bekijken of het een beetje opschiet daarmee. Kan de Minister toezeggen dat dat allemaal zo gaat?
Ik heb nog een laatste opmerking, en wel over de kwaliteit van de toelichtingen. In de technische vragen bij het jaarverslag zag ik diverse vragen voorbijkomen die eigenlijk hierop neerkomen: er zit een heel groot verschil tussen het bedrag dat is uitgegeven en het bedrag dat in de begroting stond, of er waren tussentijdse wijzigingen, maar om een toelichting daarop moest er gevraagd worden. Nu geloof ik zelf dat het vrij belangrijk is dat die toelichtingen kwalitatief op niveau zijn. Allereerst helpt het ons om makkelijker onze controlerende taken uit te oefenen, en bovendien voorkomt het een hele hoop vragen. Als het al duidelijk is, hoeven we er immers niet verder over te praten. Mijn vraag is concreet of de Minister kan toezeggen dat er meer aandacht gegeven zal worden aan de kwaliteit van die toelichtingen, zodat het jaarverslag en alles daarbij voor ons beter leesbaar wordt.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Engelshoven namens D66.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat ik een zekere overlap heb in de thema's. Ook ik zal het hebben over het sociaal domein en de elektronische identificatie en ik voeg daar nog aan toe de financiering van politieke partijen. De Rekenkamer beveelt de Minister aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid voor het bewaken en bevorderen van de integrale aanpak in het openbaar bestuur waar te maken. De Rekenkamer doet dat in nogal stevige bewoordingen. Ik citeer: «Op basis van onze bevindingen concluderen wij dat de Minister van BZK zijn taken en verantwoordelijkheden voor het integraal openbaar bestuur, zoals die voortvloeien uit artikel 166 en 117 van de Gemeentewet, in 2016 onvoldoende heeft ingevuld». De Minister krijgt hier dus van de Rekenkamer ronduit een onvoldoende. Mijn vraag is: wat gaat hij nu doen om in 2017 wel te slagen? Hoe vaak heeft de Minister eigenlijk bedenkingen kenbaar gemaakt tegen plannen van collega's die hem strijdig leken met het decentralisatiebeleid en hoe werd dat dan opgepakt? Doel van die decentralisaties was de integrale aanpak lokaal: meer maatwerk, zorg en hulp dichter bij mensen organiseren, maar er komen nu wel drie aparte evaluatietrajecten: voor de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet. Die effecten wil je toch niet los van elkaar bezien? Het ging toch juist om de integrale effecten van die drie wetten op het leven van mensen? Hoe speelt de Minister daarin zijn rol?
Dan kom ik op de elektronische identificatie. Voorgaande jaren constateerde de Rekenkamer onvolkomenheden in de bedrijfsvoering rondom de veiligheid van de DigiD. Dat doet zij dit jaar gelukkig niet meer en daarvoor mijn complimenten, maar we zijn er nog lang niet. De beveiliging is nog lang niet optimaal, terwijl het wel om 13 miljoen mensen gaat, die 250 miljoen keer gebruikmaakten van de gegevens. Het gaat om hun belastinggegevens, gegevens over de zorgverzekeringen, gegevens over hun uitkering, kortom nogal over privacygevoelige gegevens. De risico's zaten volgens de Rekenkamer in de periodieke uitvoering van veiligheidsonderzoek, in het versleutelen van gegevens en in actieve controles op systeemvastleggingen. Er is nu – en ik sluit mij aan bij mevrouw Bruins Slot – gedeeltelijke encryptie van de DigiD-gegevens, maar er zijn nog restrisico's, zo stelt de Minister vast. Kennelijk accepteert hij die bij gebrek aan een alternatief. Klopt dat, of worden daar nog andere maatregelen op genomen?
Weliswaar stijgt het aantal afnemers die aan alle eisen voldoen, maar dat is nog steeds maar 78%, dus veel te veel afnemers voldoen nog niet aan alle eisen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat we de komende jaren op een hoger niveau komen te zitten? En, zo vraag ik de Minister, waarom verplichten we eigenlijk die tweestapsverificatie niet wat vaker? Nu gebeurt het nog in 90% van de gevallen zonder. Bij zorgverzekeraars is het wel verplicht. D66 vindt hier een actieve zorgplicht voor de digitale veiligheid van burgers op zijn plaats en zou eigenlijk graag overal die tweestapsidentificatie zien. Graag een reactie van de Minister.
Dan de financiering van politieke partijen. De Algemene Rekenkamer, maar ook de OVSE maken zich zorgen over de Wet financiering politieke partijen. De Rekenkamer doet een aantal aanbevelingen: verlaag het drempelbedrag van € 4.500 voor giften, verbied anonieme giften en beperk de herkomst c.q. de hoogte van giften. Dus beperk ook bijvoorbeeld de buitenlandse donoren. De Minister volgt hier ook de aanbevelingen van de GRECO (Group of States against Corruption) over de transparantie van financiering politieke partijen niet. D66 zou graag zien dat die wel gevolgd worden. De OVSE wil net zoals D66 onafhankelijk toezicht op de uitvoering van deze wet. Verder vraagt ook de OVSE om het verbieden van anonieme giften en het transparanter maken van de campagnefinanciering. Dat zijn zeer terechte punten, waar ook D66 zich zorgen over maakt. Wij verwachten hier eigenlijk wel concrete stappen. Wij verwachten dat de Minister de evaluatiecommissie expliciet vraagt, deze punten mee te nemen in haar evaluatie en hier met concrete voorstellen te komen. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de Minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan spreekt als laatste spreker mevrouw Özütok namens GroenLinks.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Voorzitter. We zijn hier nu in een proefopstelling. Ik vind het heel erg spannend om een AO op deze manier vorm te geven, maar hier zo te staan, voelt eigenlijk wel goed.
We spreken over het jaarverslag Binnenlandse Zaken. Het beeld dat uit dat jaarverslag naar voren komt met betrekking tot subsidiëring, bestedingen en de controle daarop, is dat het eigenlijk wel redelijk goed gaat. Als het echter gaat om strategische coördinatie en het functieprofiel van deze Minister, dan is het beeld dat het niet goed gaat. Ik doel op de kritiek van de Algemene Rekenkamer op het gebied van het sociaal domein en de decentralisaties, maar ook op hoe de strategische inbedding van de digitale overheid tot nu toe heeft plaatsgevonden. Dat laat echt te wensen over. Ik wil graag van de Minister weten wat hij al heeft gedaan of nog voornemens is te doen om verbeteringen te bereiken in beide dossiers en in zijn strategische rol.
Het zal niet verbazen dat wij van GroenLinks, als we zo'n jaarverslag krijgen, ook nadrukkelijk kijken naar de ontwikkeling van de lokale democratie. Er zijn over het hele land heel veel initiatieven ontplooid. Die zijn van onderop in samenwerking met gemeenten tot stand gekomen, maar als je het hebt over verduurzaming en een verbreding van de lokale democratie, dan vereisen die initiatieven toch wat meer sturing en meer inbedding in de procedures. Tot op heden lijkt dat heel erg vrijblijvend te gaan. Het is natuurlijk fantastisch dat burgers de handen uit de mouwen steken en initiatieven nemen, maar ik zoek ook naar een vorm van verduurzaming van die initiatieven. Hoe ziet de Minister dit voor zich, na al die honderden initiatieven? Zal het zo gaan dat al die actieve burgers dan geen initiatieven meer kunnen nemen?
Ik zoek echt naar een stukje verduurzaming op dat gebied en maak ook een koppeling naar de open overheid als het gaat om kennisdeling met burgers. Ik lees in het rapport dat de onderzoeksrapporten niet op alle terreinen openbaar worden gemaakt. Hoe ziet de Minister deze ontwikkeling? We zouden eigenlijk willen dat al die onderzoeksrapporten en al die kennis beschikbaar komen voor burgers, zodat zij initiatieven kunnen ontplooien en de overheid kunnen volgen. Ik hoor graag van de Minister hoe hij dat voor zich ziet. Als laatste punt: jaarverslagen zijn iets waar je echt in moet duiken. Op het gebied van de rechtmatigheid werden er een paar fouten geconstateerd en wat overschrijdingen bij aangegane verplichtingen. Nu begrijp ik dat die niet vanuit BZK komen, maar dat het om andere geledingen gaat. Ik ben blij dat het om geringe bedragen gaat, maar wil graag weten hoe dat komt. Bij het opstellen van zo'n jaarverslag kijk je ook naar de doelmatigheid en de rechtmatigheid. Is het niet een idee om in het vervolg misschien ook van de doelmatigheid een apart onderdeel te maken?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Özütok. Ik kijk naar de Minister en zie dat hij meteen kan antwoorden in eerste termijn. Het woord is aan de Minister.
Minister Plasterk:
Voorzitter. Het is mooi om hier te staan ter gelegenheid van het verslag van de Algemene Rekenkamer. Dat is ook een moment om in meer algemene zin te kijken waar we staan, hoe het ervoor staat, wat er gepresteerd is en wat we zouden moeten gaan presteren. Die gelegenheid grijpen de leden ook aan. Ik heb vorige week een gesprek gehad met de president van de Algemene Rekenkamer. Laat ik beginnen met het goede nieuws, namelijk dat er elk jaar weer onvolkomenheden werden gesignaleerd door de Algemene Rekenkamer in een kerndepartement en dat nu voor het eerst is gerapporteerd dat alle onvolkomenheden zijn opgelost. Het betrof de beveiligingsnormen DigiD, het subsidiebeheer kerndepartement financiële functie en het inkoopbeheer kerndepartement. Ik vond het jaren geleden buitengewoon storend dat wij als departement dat gaat over de rijksoverheid in ons eigen kerndepartement onvolkomenheden hadden. Daarvoor waren het er overigens nog meer. Het aantal was al gereduceerd, maar mijn mensen hebben daar hard aan getrokken en zij hebben gelukkig die onvolkomenheden kunnen wegwerken. Ik vond het fijn dat de Algemene Rekenkamer dat bij het scheiden van de markt van dit kabinet nog kon signaleren. Dat is één. Ten tweede wil dat natuurlijk niet zeggen dat er geen aanmoedigingen of kritiek meer kwamen van de kant van de Rekenkamer. Ik zal zo op de diverse punten ingaan. Ze zijn hier ook aangesneden.
Laat ik, voordat ik dat doe, even dit zeggen. Ik krijg op een aantal terreinen enigszins het gevoel van de film Groundhog Day – u kent hem vast – waarin elke dag de geschiedenis weer helemaal opnieuw begint. Het is niet helemaal voor het eerst dat wij ons beraden op de geschiedenis van het sociaal domein, de decentralisatie daarvan en de rol van BZK daarin. Wij hebben daar de afgelopen 4,5 jaar zo ongeveer twee debatten per jaar over gehad en ik herinner mij heel goed dat de mensen in de eerste debatten daarover zeiden: die grote decentralisatie, de grootste verandering in het binnenlands bestuur sinds de Tweede Wereldoorlog, wordt een grote ramp, want de gemeenten gaan nooit goed genoeg samenwerken om werkelijk effectief al die taken van het Rijk te kunnen overnemen. Het Rijk gaat niet loslaten en zal zich voortdurend blijven bemoeien, ook vanuit de Tweede Kamer en vanuit de departementen, met de uitvoering van al die taken waarvan het nu juist de bedoeling is dat ze echt gedecentraliseerd worden, niet gedeconcentreerd, niet alleen maar uitgevoerd door de gemeenten, maar ook werkelijk volledig daar als verantwoordelijkheid neergelegd. En, zeiden de mensen, er ontstaan dan natuurlijk allerlei schotten in de financiering. Er komt nooit een ontschot budget, waardoor datgene wat wordt beoogd, namelijk integrale beleidsvoering vanuit één grote pot geld, het Gemeentefonds, toch weer niet mogelijk zal blijken.
De datum waarop het officieel overging was 1 januari 2015, dus twee jaar na de start van dit kabinet. Het dreigde toen een soort millenniumbug te worden, in de zin van: nou, dan zakt de hele boel in elkaar. Maar dankzij een heel goede samenwerking tussen het lokale bestuur – en ik realiseer mij dat ik nu zit te kijken naar een aantal voormalige lokale bestuurders, die dat van de andere kant hebben meegemaakt – de VNG, het Rijk en de vakdepartementen is het toch gelukt om de zorgcontinuïteit op een fatsoenlijke manier te organiseren. Ik heb grote waardering voor de manier waarop de gemeenten dat hebben gedaan. Daarmee is de hele kwestie niet klaar. De vorm die we in die periode hebben gezocht om ervoor te zorgen dat de cliënten niet het slachtoffer zouden worden van deze grote reorganisatie, is eigenlijk een nieuwe bestuursvorm. Ik heb eerder gezegd dat je de overheid 1.0 had; dat was de gebiedende en verbiedende overheid, met wetten en plichten. Daarna had je de overheid van de verzorgingsstaat 2.0; dat was de overheid die ontmoedigde en aanmoedigde met heffingen dan wel subsidies. En we hebben nu de overheid 3.0, met een regietafel waar alle betrokkenen aan zitten. Mevrouw Van Engelshoven vroeg gisteren in een andere context wat dan de juridische titel is. De juridische titel verschuift bij de regietafel wat naar de achtergrond. Aan die regietafel buigen lokale bestuurders zich met iemand van het provinciebestuur en mensen uit de vakdepartementen onder voorzitterschap van de Minister van Binnenlandse Zaken over de vraag hoe het nu gaat en hoe men ervoor kan zorgen dat het nog beter wordt. Die bestuursvorm heeft in de afgelopen jaren goed gefunctioneerd. We hebben er nog een Transitiecommissie Sociaal Domein aan gekoppeld, die als een soort tegendenker los van alle context periodiek kon rapporteren over waar er gaten vallen en waar het niet goed gaat. Han Noten heeft dat als voorzitter met zijn mensen buitengewoon goed ingevuld.
We hebben nu een programma sociaal domein afgesproken voor de komende jaren. Vanuit BZK trekken wij ons daarin eerder terug naar de achtergrond, in die zin dat de gemeente nu het voortouw moet nemen. We blijven ons wel volledig systeemverantwoordelijk voelen voor het goed gaan van de overgang van wat in het jargon «transitie» heet en al heeft plaatsgevonden – de taak is van het Rijk naar de gemeenten gegaan – naar wat men «transformatie» noemt, namelijk om ook echt integraal te gaan werken, nu dat kan. Het laatste gebeurt nog lang niet op alle plekken. Er zijn al heel goede voorbeelden, maar het is verstandig dat andere gemeenten leren van die goede voorbeelden en daarin kan BZK ook een ondersteunende, faciliterende en stimulerende rol spelen. We hebben daarvoor samen met de VNG een programma opgezet en het is mijn ambitie om dat de komende jaren in te richten in diezelfde 3.0-stemming, dus in goede samenspraak met de gemeenten.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Dat is een helder betoog, waarin de Minister eigenlijk zegt: ik ben op verschillende manieren met partners aan tafel gaan zitten en heb zo mijn rol als Minister van Binnenlandse Zaken ingevuld. Alleen leeft bij mij de vraag hoe de Algemene Rekenkamer dan kan concluderen dat de Minister toch zijn stelsel- en systeemverantwoordelijkheid niet heeft ingevuld. Hoe schat de Minister dat zelf in?
Minister Plasterk:
Dat is in mijn optiek niet de algemene conclusie van de Algemene Rekenkamer. Wat zij wel zegt is dat bijvoorbeeld ten aanzien van een aantal aspecten op het gebied van VWS een discussie speelt, omdat de gemeenten natuurlijk volledig beleidsvrij zijn binnen de kaders die door de wet op ieder van die vakdepartementen zijn gesteld. Als gemeenten dus zeggen dat ze niets meer doen aan jeugdhulp, dan mag dat niet.
Dat roept nu ook discussie op over de vraag waar de grenzen liggen. Wat is de bandbreedte waarbinnen een gemeente die in vrijheid kan beslissen wat ze doet, dat soort beslissingen kan nemen? Wij hier zijn allemaal integralisten, maar door de collega's van de hier aanwezigen uit de vakcommissies voor jeugdzorg en voor VWS en andere terreinen, is gezegd: wij laten die taak aan de gemeente; het gemeentebestuur is ook democratisch gelegitimeerd, dus dat moet maar aan zijn eigen burgers uitleggen wat het wel en niet doet. Er was echter wel, en ik meen terecht, een sterk besef dat dit niet met zich mee kan brengen dat men zegt: aan thuiszorg doen we niet meer in de gemeente, want we vinden een sportpaleis belangrijker.
Ik zie de kritiek van de Rekenkamer zo dat zij zegt: juist in die discussie zou BZK een centrale rol moeten spelen om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan. Dat trek ik mij aan en die verantwoordelijkheid zullen we dus in dat programma sociaal domein ook moeten invullen. Het mag niet zo zijn dat BZK dan zegt: de gemeenten moeten maar zien dat ze binnen de wettelijke kaders blijven, en dat het een probleem is van de vakminister, de Staatssecretaris van VWS, terwijl BZK de andere kant op kijkt. Zo lees ik die kritiek en die lijkt mij ook zinnig.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De Minister zegt eigenlijk: ik zie dat er op het gebied van het sociaal domein, in de zin van zorg, nog een extra taak is weggelegd, trek mij de opmerking van de Algemene Rekenkamer aan en wil daar invulling aan geven binnen mijn eigen verantwoordelijkheid. Kan hij concretiseren hoe hij dat precies wil gaan doen? De Minister heeft natuurlijk verschillende instrumenten. Hij heeft het instrument van het gesprek, het instrument van het wenkbrauwengesprek – dat is een term van de Staatssecretaris van VWS waar ik altijd erg ongelukkig van word – en het wettelijk kader van de wet interbestuurlijk toezicht. Hoe ziet hij dus die verantwoordelijkheid? Hoe vult hij die in, qua instrumentarium?
Minister Plasterk:
Aan de beantwoording van die vraag gaat nog de vraag vooraf wie in het kabinet dat gaat doen. Voor zover het gaat om het toezicht op de wettelijke kaders voor de zorg is de bewindspersoon voor zorg de systeemverantwoordelijke. Zoals ik zojuist al zei, moet dat voor mij of mijn opvolgers niet iets zijn om ons achter te verschuilen. Bij het programma sociaal domein zit BZK voor, dus het is wel degelijk ook een BZK-verantwoordelijkheid dat de gemeentes zich in goede samenspraak met de collega van zorg binnen de kaders van de wet blijven begeven. Maar als puntje bij paaltje komt, is de bewindspersoon voor zorg degene die zou gaan escaleren als gemeenten zich niet aan de zorgwet houden. Diegene is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet die dan eventueel wordt overschreden. Dat maak ik als opmerking vooraf.
Inmiddels is het in mijn ervaring bij de overheid zoals we die nu kennen voldoende om in een gesprek te zeggen: we hadden afgesproken hoe we het zouden doen maar nu gaat het mis, dus we dringen er nu echt bij u op aan dat u het goed gaat doen. Gezien de verwoestende kracht van de publiciteit als er ergens iets misgaat, blijkt dat instrument vaak voldoende. Soms moet je iemand uitnodigen voor een wat ernstiger gesprek. Wij hoefden in deze periode niet toe te komen aan de escalatieladder die voortvloeit uit de interbestuurlijke verhoudingen, waarbij je op een gegeven moment aan indeplaatsstelling kunt doen en aanwijzingen kunt geven. Dat is gelukkig niet nodig gebleken, maar dat komt er uiteindelijk wel achter vandaan.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Ik wil toch nog iets vragen over die coördinerende bevoegdheid. Het gaat mij niet zozeer om een aanwijzing te geven aan gemeenten wat zij moeten doen. Volgens mij gaat het ook niet over de zwart-wittegenstelling of gemeenten überhaupt nog jeugdhulp of huishoudelijke hulp gaan verlenen. We snappen allemaal dat de vakministers daarvoor systeemverantwoordelijkheid hebben. Maar de Minister zei net zelf ook dat we nu in de fase van transformatie komen. Als je een gezin echt integraal hulp wilt verlenen, kan jeugdzorg misschien de aanvliegroute zijn, maar moet je bijvoorbeeld ook kunnen schakelen met de Participatiewet, omdat een gezin soms beter geholpen is als je iets doet rondom arbeid, bijstand of schuldhulpverlening. Soms zitten in de verschillende wetten wel degelijk belemmeringen om dat lokaal toe te passen. Ik hoop dat de Minister daar heel alert op gaat zijn, dat hij collega's effectief zal aanspreken om dat soort belemmeringen uit de wet te halen en dat hij de transformatie zo echt mogelijk maakt.
Minister Plasterk:
Dat zeg ik toe. Dat is nadrukkelijk de doelstelling, ja.
De decentralisatie van het sociaal domein is een van de grote onderwerpen. Alle sprekers hebben erover gesproken. Misschien dat ik er zo bij de beantwoording per spreker nog een enkel aspect aanvul, maar dit is wat ik in algemene zin over het sociaal domein wilde zeggen. Het is verreweg de grootste wijziging in het binnenlands bestuur geweest.
Nog steeds in algemene zin, terugkijkend naar de verrichtingen van de afgelopen jaren, zeg ik: er is nu niet over gesproken, maar we hebben een in mijn ogen toch wel spectaculaire wijziging doorgevoerd met het normeren van topinkomens. Dat is de eerste wet die ik kon verdedigen kort na mijn aantreden eind 2012, want die wet is per 1 januari 2013 ingegaan, met een overgangsperiode van vier jaar. Voor de toen bestaande gevallen is dit jaar, 2017, daarom voor het eerst het ingestelde plafond voor bestuurders in de publieke sector volledig in werking getreden. Twee jaar nadat de wet inging, hebben we het plafond van 130% van het ministerssalaris verlaagd naar 100%. Dat bleek nog een hele zaak, met toezicht en specificeren. We hebben de accountants hard nodig om precies te helpen definiëren wat er wel en niet onder valt. Ook aan de uitvoeringskant is dat dus geen klein bier; het is een grote zaak gebleken. Uit de evaluaties tot dusver is gebleken dat we nog steeds uitstekende mensen kunnen aantrekken voor belangrijke functies. Hier en daar waren echt wel excessen ontstaan, met mensen bij woningcorporaties die vier ton verdienden als bestuurder en daarvoor dg (directeur-generaal) waren geweest en in een gewone ambtelijke schaal zaten. Dat soort excessen hebben we hiermee beteugeld. Het was onderdeel van het regeerakkoord en het was een wens die in de Kamer breed is gesteund. Er werd vandaag niet over gesproken. Dat is misschien wel een goed teken, want dat betekent dat de wet geland is in de samenleving en vooralsnog goed is uitgevoerd. We zijn er niet mee klaar, want het voornemen om het uit te breiden naar niet-topfunctionarissen is nog niet uitgevoerd. Daarvoor ligt inmiddels een voorstel, dat net terug is van de Raad van State. Andere managers en functionarissen op tussenniveau – populair wordt altijd gesproken over presentatoren bij omroepen; op de een of andere manier is dat een beroepsgroep die altijd in beeld loopt – worden er nu ook onder gebracht.
Het derde grote project in deze periode, sowieso een belangrijk programma, is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die in de afgelopen vierenhalf jaar hun goede werk hebben gedaan. Laat ik erover zeggen dat met de toegenomen dreiging van jihadisme de AIVD internationaal het voortouw heeft genomen met het oprichten van de Counter Terrorism Group, een groep waarbinnen de inlichtingendiensten in de westerse wereld alle informatie delen op het gebied van contraterrorisme. Zo kunnen zij grensoverschrijdend werken, zoals de bedreigingen immers ook grensoverschrijdend zijn. Daar hebben we bij een andere gelegenheid uitgebreid over gesproken.
Ik wil twee andere dingen zeggen over de AIVD. Mevrouw Bruins Slot vroeg naar de capaciteit, waarbij zij de constatering deed dat die onder druk staat. Dat is zo. Laat ik me bij deze gelegenheid, nu het kan, verantwoorden voor hoe ik me daarin heb opgesteld. Toen ik mijn handtekening zette onder het regeerakkoord dat ter tafel lag, afgesloten door een Kamermeerderheid, stond daar een bezuiniging in van een derde op het budget van de AIVD, gemotiveerd vanuit de gedachte dat we zouden stoppen met de buitenlandtaak. Het is een veiligheidsdienst voor Nederlanders, was kennelijk de redenering. Voor de buitenlandtaak zouden we wel informatie van buitenlandse diensten krijgen. Ik heb bij het constituerend beraad voor het kabinet meteen gezegd: die toelichting zou ik in ieder geval geschrapt willen zien, want volgens mij kun je de binnenlandse veiligheid niet los zien van informatie over de veiligheid in het buitenland. Die hele toestand met Syriëgangers illustreert natuurlijk voortdurend dat de veiligheid in Nederlandse buurten en informatie over wat mensen daar aan het doen zijn volledig met elkaar vervlochten zijn. Dat is mij toen gegund, maar je kunt in een constituerend beraad, de eerste bijeenkomst van het kabinet, niet een bezuiniging van naar ik meen 70 miljoen van tafel krijgen. Stap voor stap is het, overigens met steun van de Kamer – waarvoor dank – gelukt om de bezuinigingen steeds een stap voor te blijven. Ze waren overigens ook naar het einde van de kabinetsperiode geschoven. Ik heb bij andere gelegenheden de grafiek meegenomen van het budget van de AIVD. Het is vanaf de start van het kabinet elk jaar monotoon gegroeid en boven de 200 miljoen uitgekomen, waar het nooit eerder was. Dit jaar is het budget 213 miljoen. Het is in ieder geval stijgend. Ik heb met het hoofd van de dienst de afspraak gemaakt dat hij het aan mij moet melden als hij meent dat hij zijn werk onvoldoende kan doen omdat er meer budget nodig is. Ik weet dat er dan in de Trêveszaal welwillend zal worden gekeken naar steun daarvoor. Ik zag gisteren iets van collega Asscher in relatie tot de coalitievormingen, in de zin van: als er rampen gebeuren, kun je altijd op de PvdA rekenen.
De voorzitter:
Als de noodtoestand uitbreekt, begreep ik.
Minister Plasterk:
Laat ik in ieder geval de volgende twist eraan geven: als de AIVD aan de bel zou trekken en zou zeggen dat voor contraterrorisme extra geld nodig is, dan zal er los van de coalitieverhoudingen welwillend naar een dergelijk bericht gekeken worden. De groei van de AIVD is dan ook niet begrensd door het budget maar door de absorptiecapaciteit van de organisatie. Ik voer daar met het hoofd van de AIVD voortdurend het gesprek over. Hij moet balanceren. Hij moet nieuwe mensen binnenhalen, goed selecteren, goed kijken naar hun veiligheidsachtergrond en ze dan opleiden. Het gaat vaak om zeer gespecialiseerde kennis. Mensen moeten Arabisch kunnen of heel goed computers kunnen hacken, en ze moeten ook nog eens hun mond kunnen houden. Dat stelt grote eisen aan het personeel. Toch lukt het om de organisatie op een organische manier te laten groeien. Het heeft er overigens toe geleid dat de Rekenkamer moest signaleren dat de formatie van het kerndepartement waar de AIVD bij wordt gerekend is gegroeid, maar voor een derde zit dat bij de AIVD. We houden de vinger aan de pols en zorgen dat de AIVD op capaciteit blijft.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Gelukkig hebben we in de afgelopen jaren gezamenlijk extra investeringen in de AIVD kunnen doen, maar in dat laatste wat de Minister zei, zit inderdaad de zorg van de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer concludeerde net als de Kamer dat de AIVD in de bijzondere situatie zit dat de organisatie groeit, dat er veel nieuwe medewerkers bij komen maar dat de druk op het inlichtingenproces ontzettend groot is en er veel gevraagd wordt. Waarschijnlijk moet er ook nieuwe wetgeving worden doorgevoerd. Welke mogelijkheden heeft de Minister nog om, als er problemen zijn, de dienst te ondersteunen?
Minister Plasterk:
Even los van de capaciteitskwestie waarover ik zojuist gesproken heb, betekent dit dat er – hier kun je maar voor een deel open over spreken – intern geprioriteerd moet worden. Laat ik er dit over zeggen. Als in hoofdsteden op korte afstand van Nederland, zoals Berlijn, Brussel en Londen, grote terroristische aanslagen worden gepleegd, dan zou de eerste reactie kunnen zijn: iedereen binnen de AIVD daarop. Natuurlijk proberen we daarvoor extra capaciteit vrij te maken en misschien intern tijdelijk tegen mensen te zeggen: laat het andere maar even rusten en laten we dit voorrang geven. Maar de AIVD heeft ook andere wettelijke taken. Zo lees ik ook de zorg van de Rekenkamer. Je hebt ook extreemrechts terrorisme, dierenactivisme en cyberbedreigingen. Een ander deel van de opdracht van de AIVD is om inlichtingen te verschaffen over de situatie in bijvoorbeeld Noord-Korea of elders in de wereld, opdat afnemers van de producten, de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Algemene Zaken en van V en J, voldoende geïnformeerd zijn over aspecten die ook van belang zijn voor de nationale veiligheid. De politiek moet zich één ding voornemen, waarvoor in de Ministeriële commissie Veiligheid ook een goed draagvlak is, namelijk dat we niet incidentgedreven de opbouw van de organisatie van de AIVD moeten verstoren door te zeggen: we willen dat je nu allemaal dit gaat doen. We moeten ook de professionaliteit van de leiding van de dienst respecteren en de langetermijntaak van de dienst zijn plek laten houden.
Ik ga verder. Mevrouw Bruins Slot noemde het al bij interruptie: misschien wel het hoofdonderdeel op dit terrein is de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Toen ik aantrad is er een evaluatiecommissie ingesteld, de commissie-Dessens, die bekeek of de wet, die inmiddels 25 jaar geleden is bedacht en 20 jaar geleden in het Staatsblad is gekomen, nog van deze tijd is. De conclusie was van niet. De ondertitel van het evaluatierapport was: een nieuwe balans. Men zei daarin dat op een aantal terreinen de techniekafhankelijkheid uit de wet moest worden verwijderd, omdat bijvoorbeeld het verschil tussen kabel en ether dat destijds bestond niet meer op die manier zinvol is. Ook zei men dat de aansturing en de parlementaire controle moesten worden versterkt. We hebben dat uitgevoerd. Bij de toezichthouder CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) is de formatie voor onderzoekers ongeveer verdubbeld in de afgelopen jaren. We hebben een wet met bijgestelde bevoegdheden en met een nieuwe onafhankelijke toetsing vooraf, door de TIB (Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden). De wet is in de Tweede Kamer besproken en aangenomen met brede steun – waarvoor dank – en ligt nu voor in de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft een druk wetgevingsprogramma, maar ik ben blij dat zij deze wet op 11 juli, als de Tweede Kamer al met reces is, in een allerlaatste sessie wil bespreken. Ik ben goed voorbereid en idealiter zal de Eerste Kamer de wet op 11 juli hopelijk aannemen, zodat hij snel in werking kan treden. Dan is ook dat onderdeel van het programma nog binnen deze kabinetsperiode afgerond. Dat is nadrukkelijk mijn streven. Het lijkt mij intrinsiek belangrijk voor de veiligheid van het land, maar ik zou het ook bevredigend vinden om het te kunnen afronden voordat ik de portefeuille overdraag. Dat over het derde grote onderwerp, de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Ik ga nu in de sprekersvolgorde op afzonderlijke vragen in. Er zit een systeem in bij een wetgevingsoverleg, eerst de grootste oppositiepartij, dan de grootste coalitiepartij, dan de een-na-grootste oppositiepartij en dan valt er een gat, want de enige andere coalitiepartij is niet aanwezig bij dit debat, dus we zullen het maar zo doen.
Ik begin dus bij mevrouw Bruins Slot. Over digitale informatiebeveiliging hebben we vorige week met elkaar gesproken. Mevrouw Van Engelshoven vroeg daar ook naar. Ik heb toen een brief toegezegd met een reactie op de motie-Aukje de Vries c.s. en een brief over de rijksbrede coördinatie. Die zal eind van deze week komen. Het zijn een beetje parallelle processen, maar dit heb ik vorige week zo toegezegd, dus daar wil ik nu naar verwijzen.
Over eID, de nieuwe generatie DigiD, komt binnenkort een brief naar de Kamer. Hij moet nog naar het kabinet en daarna gaat hij naar de Kamer. Sorry? Oh... Ik hoor dat dit ook deze week zal zijn. Daarin zal worden vermeld dat we ook met DigiD nog veel kunnen en veel doen. Ik kom zo nog op het thema digitale overheid, maar laat ik nu zeggen dat het aantal aansluitingen op DigiD spectaculair is verhoogd in de afgelopen jaren. Nu zijn er volgens mij 8 miljoen gebruikers. Bij mijn aantreden was dat een zeer klein aantal. Iedereen is er inmiddels aan gewend. Van mijn kinderen hoor ik dat het heel handig is: de studiefinanciering doe je gewoon via DigiD. Dat was even langs me heen gegaan, maar ik bleek er zelf portefeuilleverantwoordelijke voor te zijn, dus daar ben ik tevreden over. Dat is dus heel snel gegaan.
De beveiliging kan nog beter. Er komt een beveiligingsniveau bij, met tweestapsverificatie. Ik zou de kanttekening willen maken dat dit wat mij betreft niet voor elk gebruik van DigiD nodig is. Als je bijvoorbeeld een afspraak wilt maken met iemand van het gemeentehuis, moet je even inloggen met DigiD opdat men weet wie je bent. Het ergste wat dan zou kunnen gebeuren is dat iemand een afspraak maakt namens iemand anders. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, maar vooruit. Ik zou dus zeggen: laten we de vrijheid houden dat eenwegsidentificatie mogelijk blijft voor de laagste categorie gebruik, maar zorgen dat er een faciliteit is voor de hogere categorieën. Als je DigiD bijvoorbeeld voor zorg of privacygevoelige informatie wil gebruiken, moet er natuurlijk zeker een hoger beveiligingsniveau zijn.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Ik ben het eens met de Minister dat dat voor het heel eenvoudige gebruik wellicht een stap te ver is. Dat ontmoedigt het ook om via de elektronische weg een afspraak te maken. Maar de Minister is het toch wel met mij eens dat je je bij toegang tot privacygevoelige informatie via DigiD standaard zou moeten aanmelden met twee stappen, en dat er een taak ligt bij het departement om actief te bevorderen dat dit gaat gebeuren?
Minister Plasterk:
Ik ben het daarmee eens, waarbij mijn mensen eraan hechten dat ik benadruk dat de uiteindelijke keuze voor welk beveiligingsniveau waarop wordt toegepast, ligt bij de gebruiker, dus bijvoorbeeld de Belastingdienst, UWV of DUO, die dan precies bekijkt op welk niveau de beveiliging zou moeten liggen. Maar goed, omdat ik de leverancier ben van het product DigiD gebeurt dat natuurlijk altijd in goede samenspraak met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Ik kijk even of er nog andere punten uit het betoog van mevrouw Bruins Slot zijn. Ik meen dat ik ze allemaal in mijn algemene deel heb besproken. Dat geldt ook voor de vragen van mevrouw Van Engelshoven over de decentralisatie van het sociaal domein. Er resteert nog een vraag over de regulering van de financiering van politieke partijen. Daar zijn aanbevelingen over gedaan, die ik zal aanbieden aan de commissie die de Wfpp (Wet financiering politieke partijen) gaat evalueren. Indien de commissie dat wenst, kan zij die aanbevelingen betrekken bij de evaluatie. Dat heb ik ook aan de Rekenkamer laten weten. Omdat de commissie nog aan het werk moet, betekent dit de facto dat op het moment dat ze met haar advies komt de liefde tussen D66 en de ChristenUnie of wellicht enige andere liefde zodanig is opgebloeid dat de Koning mijn ontslag serieus in overweging zal hebben genomen...
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Dat weten we niet.
Minister Plasterk:
Nee, dat weten we niet. We wachten het dus af. Het ligt nu bij de commissie die de Wfpp gaat evalueren.
Mevrouw Özütok vroeg welke kant het opgaat met het sociaal domein. Ik heb in het algemene deel van mijn beantwoording geprobeerd dat beeld iets te kantelen. Het is niet zo dat we geen rol spelen.
Zij vroeg aandacht voor de open overheid. Daar heeft GroenLinks in de afgelopen periode grote aandacht voor gevraagd. Het is zelfs met een initiatiefwet gekomen die, vrij uitzonderlijk, tegen het advies van de Minister in door de Tweede Kamer is aangenomen. Mijn negatieve advies betrof niet het streven van de overheid maar het prijskaartje dat er aanhing als het op die manier zou worden uitgevoerd. Het ligt nu bij de Eerste Kamer. Zij heeft een advies van het BIT (Bureau ICT-toetsing) gevraagd over het kostenaspect. Dat is nu uitgebracht. Ik geloof dat de recente stand van zaken is dat er een technische hoorzitting is geweest met het BIT over zijn advies. Mij werd gemeld dat in ieder geval mevrouw Voortman daar ook bij aanwezig was – dat moet vorige week of de week daarvoor geweest zijn – om te bekijken wat daar dan precies in kaart is gebracht. Het is uiteindelijk aan de Eerste Kamer, en dat zullen we zien.
Ik ben groot voorstander van het verder brengen van openheid. Ik denk dat er in de huidige WOB (Wet openbaarheid van bestuur) nog te veel wordt uitgegaan van het idee: er is een kast met stukken, een burger wil met een reden omkleed van één stuk een fotokopie, hij kan dat vragen en hij krijgt die kopie dan. Het antwoord is natuurlijk: openbaar, tenzij. De burger krijgt het dus, tenzij er een reden is om het fotokopietje niet te maken. Als dat niet gebeurt, kan hij daar bezwaar tegen maken en dan krijg je de hele procedure. Als iets gewit moet worden om het te kunnen geven, wordt er gewit. Dan krijg je soms van die hilarische plaatjes van een pagina waarop alles behalve de aanhef gewit is. Op zichzelf denk ik dat we er nog eens goed bij moeten stilstaan of in dit tijdperk het model waarin alles in de kast staat en iemand een fotokopie wil, nog wel recht doet aan de manier waarop we met informatie willen omgaan in de samenleving.
Het gaat te ver om het nu helemaal te bespreken, maar de overgang naar een documentenstelsel waarbij in principe alle documenten al bij aanmaken openbaar zijn en er in openbare documenten wordt gewerkt, vraagt wel een werkwijze van de overheid die radicaal verschilt van de huidige en brengt ook heel grote investeringen met zich mee. Dat is dus niet iets wat zomaar op een achternamiddag kan worden besloten. Daar zou in de toekomst, met behoud van het goede, serieus aan gewerkt moeten worden.
De VVD had een vraag over de toelichting bij het jaarverslag. Om een lang verhaal kort te maken: ik zeg toe dat ik in het vervolg een verwijzing naar de toelichtingen bij de eerste en tweede suppletoire begroting zal opnemen in de toelichting. Door de opeenvolging van suppletoire begrotingen wordt het soms inderdaad een zoekplaatje.
Verschillende sprekers hebben kritische woorden gewijd aan de invulling van de digitale overheid. Er is een coördinerend Minister voor de digitale overheid. Dat ben ik. Er is deze periode in mijn ogen heel veel bereikt. Doelstelling was 100% van de diensten van de overheid digitaal beschikbaar maken voor wie dat wil en kan. Ik heb daar laatst hele discussies met mijn mensen over gevoerd. Als je zegt dat 100% de doelstelling is, dan is natuurlijk de vervolgvraag: op welk percentage zitten we nu? Als je dat wilt gaan definiëren, moet je eigenlijk de teller en de noemer goed gaan definiëren. Het percentage wat van wat ben je dan aan het meten? Vanuit de burger gedacht leek mij de beste manier om te zeggen: hoeveel interacties zijn er? Dan kom je op ongeveer 200 miljoen interacties per jaar. Dat klopt ook wel met 18 miljoen burgers, die een vergunning of een uitkering aanvragen en nog een paar van dat soort interacties. Je kunt het op verschillende manieren uitrekenen maar de teller staat in ieder geval boven de 80% van de interacties die inmiddels digitaal mogelijk zijn. De grote bulkproducten – natuurlijk de Belastingdienst, UWV, studiefinanciering via DUO – zijn allemaal digitaal beschikbaar. Er is hier en daar een waterschap of een informatiepunt waar het nog niet goed geregeld is. Daar gaan we nu stap voor stap achteraan. De Digicommissaris, Bas Eenhoorn, speelt daar ook een grote rol in.
Langzamerhand komen we eigenlijk meer toe aan de andere discussie, namelijk: alles moet digitaal beschikbaar zijn voor wie dat wil en kan, maar de realiteit is natuurlijk ook dat niet iedereen digivaardig is. Mensen mogen natuurlijk geen burgerrechten verliezen doordat ze die vaardigheid niet hebben. Je moet dan dus steunpunten organiseren waar mensen geholpen worden. Dat zie je ook bij gemeenten gebeuren. Maar dat moet ook weer niet op zo'n manier dat iedereen denkt: nou, weet je, ik ga lekker naar het steunpunt. Je wilt namelijk wel entameren dat iedereen het zo veel mogelijk digitaal doet. Op werkbezoeken bij diverse gemeenten heb ik gezien dat iemand dan helpt bij het alsnog toetreden tot de digitale snelweg. Dan wordt er natuurlijk voor gezorgd dat het succesvol is, maar in de hoop dat mensen het een volgende keer met minder steun kunnen doen en een derde keer zonder steun, opdat uiteindelijk, net zoals ooit de schrijfmachine of het schrijven op papier zijn ingevoerd, het digitaal interactie hebben met de overheid voor een steeds grotere groep mensen vanzelfsprekend wordt. Daar zullen we de komende jaren in samenspraak met de VNG zeker nog mee bezig zijn, maar er is veel gebeurd.
Er is wel een discussie op eigenlijk twee terreinen. Het eerste betreft: hoeveel doorzettingsmacht zou de Minister die binnen de overheid de digitale overheid coördineert moeten hebben? De collega's zijn natuurlijk uiteindelijk verantwoordelijk voor hun eigen portefeuille. Ik zou daar nu van weg willen blijven, want het is echt iets voor een volgend kabinet om daar knopen over door te hakken. Mijn perceptie is dat het belangrijkste is dat de coördinerend Minister daarop aanspreekbaar is voor de Kamer en zich dan niet verschuilt door te zeggen: dat weet ik verder niet, dan moet u bij Financiën zijn. Dan maakt het niet zo veel uit of dat met doorzettingsmacht gebeurt, want dat heeft ook weer nadelen. Dan maak je namelijk opeens de Minister van BZK verantwoordelijk voor het roeren in de pot van de uitvoering van de Belastingdienst, terwijl hij voor het resultaat daarvan weer geen portefeuilleverantwoordelijkheid heeft, want die ligt bij de Staatssecretaris van Financiën. Hoe dat precies wordt afgestemd, moet dus maar bij de constituering van een volgend kabinet in kaart worden gebracht.
Dat geldt ook voor de vraag hoe het dan zit met de coördinerende rol ten aanzien van bijvoorbeeld innovatie. Die ligt bij EZ. De coördinerend Minister voor digitalisering en innovatie op dit punt is dus de Minister van Economische Zaken. Als het gaat om cybercrime, ligt het voortouw bij de Minister van V en J. Zou je nou al die aspecten, zowel de innovatie als de rol bij de overheid en het bestrijden van cybermisdaad, onder één superminister willen brengen? Dat weet ik niet. Ik zie het pleidooi weleens. Ik wilde dat alleen maar signaleren.
Daarmee ben ik door de meeste vragen heen, denk ik. Ik kijk nog even heel goed. We hebben met elkaar gesproken over elektronische identificatie. Ik krijg nog een correctie aangereikt: het advies over de Wet open overheid, die nu in de Eerste Kamer ligt, was van ABDTOPConsult en niet van het BIT. Dat heb ik zojuist dus niet helemaal precies gezegd. Bij dezen is dat gecorrigeerd. Ik denk dat ik alle in mijn richting gestelde vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik denk dat er nog wat is blijven liggen van mevrouw Özütok.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ja, ik had nog een vraag gesteld over lokale democratie, over de vrijblijvendheid versus de verduurzaming van die initiatieven. Ik maak me daar oprecht zorgen over. Ik wil graag weten hoe de Minister dat ziet en welke mogelijkheden hij ziet om stappen te zetten in de richting van verduurzaming. Duizend bloemen laten bloeien is wel heel mooi, maar daar zitten natuurlijk ook wel pareltjes tussen. Hoe kun je die nou naar een volgend niveau tillen en verduurzamen?
Minister Plasterk:
Ik begrijp de vraag goed en ik heb dit in deze periode ook wel als een dilemma ervaren, omdat bij initiatieven zoals de G1000 of Code Oranje het voortouw bij de burgers ligt. Je hebt dus juist niet de verticale overheid die zegt «we gaan het zo doen», maar de ruimte ligt bij burgers om initiatieven te nemen. Dat verhoudt zich wat moeizaam met het feit dat de Minister van BZK, die daar enthousiast over is, nu aan gemeenten gaat voorschrijven: gij zult het voortaan zo en zo doen. Dat is juist de superverticale overheid. Dan zeggen de gemeenten: mogen we dat alsjeblieft zelf bepalen, of sterker nog, laat onze burgers dat maar bepalen. Ook daarvoor geldt dus dat je het instrument van de overreding moet gebruiken. Het is voor een deel wat vroeger «management by walking around» heette, dus ernaartoe gaan. Ik heb veel van die G1000-burgertopbijeenkomsten bijgewoond. Alleen al door er te zijn, geef je het signaal dat je dit een interessante en belangwekkende ontwikkeling vindt.
We hebben ook evaluaties gedaan van de burgerinitiatieven. Ook landelijk is er bijvoorbeeld wel weer een netwerkje van G1000-programma's. Ik ben bij zo'n evaluatie geweest waar dit inderdaad werd gesignaleerd. De eerste zaterdag waarop 500 mensen bijeenkomen in de sporthal en op een goede manier met elkaar in gesprek gaan over wat er in hun gemeente speelt en wat zij als burgers vinden dat er geagendeerd zou moeten worden, verloopt prima. Iedereen gaat met een goed gevoel naar huis. Dat resulteert in een lijstje met een aantal onderwerpen en vervolgens komt het eerste buigpunt in beeld met de vraag: wat gaat er met dat lijstje gebeuren? Je wilt natuurlijk niet dat er niets mee gebeurt, maar het is ook niet de bedoeling dat de gemeenteraad bijeenkomt en zegt: dat gaan wij doen en wij gaan dat in de volgende begroting verwerken, dus 1. fietspadenplan, 2. groenvoorziening, 3. nog een onderwerp. Als je dat doet, neem je het de burgers alsnog weer uit handen. In het ideale model zou stap 2 ook eigendom van de burgers moeten blijven. Daarmee worden ook experimenten gedaan. Ik herinner mij bijvoorbeeld de groenstrook rond de Singel in Leiden waar de burgers het initiatief hebben genomen om daarvoor een plan te maken. Vervolgens heeft de wethouder gezegd: voer dit dan ook maar uit, ik zal het in de raad verdedigen als dat nodig is. De burgers konden echter het voortouw nemen bij het uitvoeren van dat plan. Dat zie je overigens op veel plekken in het land gebeuren.
Dat kan dus goed gaan, maar dan komt de derde hobbel in beeld. Een enthousiaste generatie, bijvoorbeeld nieuwe bewoners of mensen met kinderen, die een speeltuin organiseert, zal na een aantal jaren de kar te hebben getrokken, moeten worden afgelost door anderen, bijvoorbeeld omdat hun kinderen de speeltuinleeftijd zijn ontstegen. Het moet dan worden overgenomen door anderen, maar dat gebeurt niet altijd. Dan staat de gemeente voor de vraag of zij dat alsnog als gemeente moet institutionaliseren. De gemeente kan er ook voor kiezen – en daar pleit ik voor – om te accepteren dat burgerinitiatieven soms een eindige duur kunnen hebben. Ze kunnen mooi zijn voor een periode van vijf of tien jaar en daarna ontstaat er misschien weer een ander initiatief.
Dat is dus het punt van de verduurzaming daarvan. Ik denk dat de burgerinitiatieven naar aard en wezen ook met zich kunnen brengen dat er ruimte wordt geboden zolang die ruimte wordt gewenst en dat het dus niet wordt gezien als ongewijzigd beleid op de begroting, dat wil zeggen dat iets wat is geïntensiveerd, daar net zolang op staat tot iemand een amendement indient. Bij burgerinitiatieven zou men die ruimte kunnen bieden zolang die wordt gewenst.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik heb nog een verdiepingsvraag. Sommige initiatieven gaan over gemeentegrenzen heen doordat er wordt samengewerkt met burgerinitiatieven in verwante gebieden. Ik heb daar niet zo snel een voorbeeld van. Daarnaast zijn er initiatieven die sectoroverschrijdend zijn. Dat is een van de dillema's waar men soms tegenaan loopt. Ook bij decentralisaties zien wij wel dat wet- en regelgeving wordt verdedigd met de opmerking dat het niet mogelijk is, bijvoorbeeld gelet op de Participatiewet. Het blijft dan ingewikkeld voor de initiatiefnemers om grens- of regio-overschrijdende initiatieven te ontplooien. Het gaat er mij om dat dit type initiatieven mogelijk is; daarvoor wil ik de weg vrijmaken. Ik weet dat er voorbeelden zijn van initiatieven die die continuïteit niet in zich hebben, maar er zijn er toch ook die goed gefundeerd en toekomstgericht zijn. Daar gaat het mij om. Ik vind het jammer dat de Minister alleen die moeilijke varianten benoemt en dat de dilemma's van dit soort initiatieven die een mooi toekomstperspectief hebben, niet worden verwoord.
Minister Plasterk:
Misschien ben ik dan iets te snel geweest in mijn inleiding op dit punt. Mijn basishouding is dat ik enthousiast ben. Het motto is ook de titel van een mooi rapport van de Raad voor het openbaar bestuur van een paar jaar gelden: Loslaten in vertrouwen. Dat rapport kwam uit bij het begin van dit kabinet en ik heb het als inspiratie gezien. De boodschap is inderdaad dat je niet direct bij alles meteen moet zeggen «dat kan niet want het is in strijd met dit of met dat» of «wij gaan daarover». In gemeenten wordt natuurlijk vaak gewezen op de budgetconsequenties in de zin van: de gemeenteraad gaat over het budget, dus kan het helemaal niet dat zo'n buurt dat doet. Ook zijn er zorgen als: als een buurt een plan gaat maken, wordt de vuilstortplaats natuurlijk in de buurt daarnaast gepland en de speelplaats in de eigen buurt. De ervaring leert echter dat dit niet het geval is en dat mensen zich heel verantwoordelijk gedragen. Als je hun die verantwoording geeft, nemen ze die ook en kunnen ze die ook aan. In de praktijk vallen dat soort theoretische externe effecten en dat gedrag ontzettend mee.
Mijn boodschap is dus steeds geweest dat men moet loslaten in vertrouwen. De vinger kan op afstand aan de pols worden gehouden om na te gaan of er geen dingen verkeerd gaan, of er geen sprake is van cliëntelisme en zo. Je moet er altijd wel een blik op houden, maar over het algemeen gaan die dingen goed en kunnen ze ook duurzaam zijn.
De voorzitter:
Ik kijk even of er nog vragen zijn blijven liggen, want op dat punt waren wij aanbeland. Ik zie geen opmerkingen. Bent u aan het einde van uw antwoord?
Minister Plasterk:
Ik meen van wel.
De voorzitter:
Dat is dan zo. Ik kijk even naar de Kamerleden. In een wetgevingsoverleg bestaat in de tweede termijn de mogelijkheid om moties in te dienen. Ik zal mij niet bemoeien met de vraag of dat nodig is, maar mocht u even een korte schorsing willen, dan kan dat. Ik zie dat daartoe geen noodzaak is. Dan geef ik graag het woord voor de tweede termijn aan mevrouw Bruins Slot.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor zijn antwoorden en op een aantal punten nog doorvragen. Het eerste punt is dat de Minister heeft toegezegd dat hij de Kamer een brief stuurt over de elektronische identificatie waarin hij ook nader zal ingaan op de toekomst van DigiD. Dat is belangrijk, want de Minister zegt terecht dat het aantal gebruikers enorm is toegenomen. Het zijn er op dit moment meer dan 8 miljoen en bij zijn aantreden was dat inderdaad nog heel anders. De Auditdienst Rijk, toch een belangrijk adviesorgaan, adviseert de Minister te komen met een visie voor de middellange termijn waarin de nog resterende levensduur van DigiD in samenhang met de ontwikkeling van elektronische identificatie en de Wet generieke digitale infrastructuur wordt meegenomen. Ziet de toegezegde brief nu op dit specifieke punt en op de twee aanbevelingen op pagina 12, zoals de vraag wanneer moet worden overgegaan op nieuwbouw van de DigiD-applicatie en of dan ook kan worden gewerkt met de hoogste beveiligingsniveaus? Ik krijg daarover graag nog duidelijkheid.
Voor mijn tweede punt sluit ik aan bij mevrouw Özütok. Het is mij ook opgevallen dat het verder onderbouwen van de financiële uitgaven nog wel wat steviger en helderder mag. Ik heb op een aantal punten doorgevraagd. Ook na de antwoorden op de vraag waar nu de 42 miljoen voor de singleserviceorganisatie ICT naartoe gaat, tast ik nog wat in het duister. In het antwoord op vraag 53 stelt de Minister dat het naar het personeelsdeel van de apparaatskosten gaat voor klantprojecten zoals het programma migratie en de inrichting van de ICT-dienstverlening. Daarnaast is er ook uitbreiding van de formatie. Het is echter wel 42 miljoen en dat is enorm veel geld. Hoeveel gaat er nu precies waarnaartoe en hoe kan dan worden verklaard dat de uitgaven gedurende een jaar onverwacht zo veel hoger zijn? Ik zou graag zien dat het ministerie op die punten meer werk maakt van haar toelichting, zoals mevrouw Özütok ook vraagt.
Dan een laatste punt, de ontwikkeling van de digitale overheid. De Minister spreekt over steunpunten, maar naar aanleiding van de debatten over de zorg en tijdens de werkbezoeken die ik heb afgelegd als zorgwoordvoerder, heb ik enorm veel mensen gesproken die lastig de deur uit kunnen en absoluut niet digitaal vaardig zijn. Ik heb al eerder aan de Minister gevraagd om ook ruimte te laten voor het feit dat mensen uiteindelijk een warme stem bij hun gemeente en bij de rijksoverheid moeten kunnen horen. Zij moeten gewoon kunnen bellen om hun vraag te stellen en niet alleen de digitale snelweg hoeven te nemen.
De voorzitter:
Nee, mevrouw Van Engelshoven, het woord is eerst aan de heer Wörsdörfer.
De heer Wörsdörfer (VVD):
Precies, er is wel iemand van de coalitie.
Voorzitter. Ik dank de Minister met name voor de toezegging dat er een verduidelijking komt van de toelichtingen.
Ik maak nog een enkele opmerking over de digitale overheid. Ik ben blij dat de Minister met zijn voorbeelden – zijn tweet van vanochtend indachtig – laat zien dat hij aan de bal is. Iemand moet het doen. Ik ben daar blij mee. Ik heb nog wel een specifiek vraag. Er ligt een aantal aanbevelingen van de stuurgroep maar ook van de Rekenkamer. Het lijkt mij goed dat het nadenken over de betekenis van die aanbevelingen niet stopt. Ik ben het met de Minister eens dat hij geen keuze hoeft te maken, maar het lijkt mij wel handig dat dit palet er ligt zodat een volgend kabinet per direct die keuze kan maken en er geen vertraging ontstaat. Dat leg ik graag aan de Minister voor.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik ben blij met zijn toezegging op het punt van het sociaal domein en ook met het besef dat het juist in die fase van transformatie ook een taak van de coördinerend Minister is om collega's te wijzen op belemmeringen om lokaal tot een integraal beleid te komen. Uiteindelijk willen wij wel dat gezinnen met één plan kunnen worden geholpen. Dus dank daarvoor.
Ik heb er in eerste termijn niet over gesproken, maar de Minister begon zelf over wat hij een van zijn grote projecten noemt, de WNT (Wet normering topinkomens). Hij zegt dat het advies van de Raad van State over de WNT-3 inmiddels is ontvangen. Ik ben benieuwd of hij voornemens is die wet nog zelf in te dienen of dat hij dat overlaat aan zijn opvolger.
Naar aanleiding van de opmerkingen over de elektronische identificatie zegt de Minister dat hij de nuance begrijpt, dat het niet echt overal nodig is, maar ook dat het uiteindelijk aan de afnemer is. Ik ben ervan overtuigd dat daar waar de overheid actief stimuleert dat burgers gebruikmaken van digitale dienstverlening en hen daarbij vaak verplicht om privacygevoelige gegevens ter beschikking te stellen, zij ook de plicht heeft om ervoor te zorgen dat dat veilig kan gebeuren. Daarvoor is die tweestapsidentificatie essentieel. Daarom stel ik de volgende motie voor.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 90% van de gevallen op DigiD wordt ingelogd met enkel een wachtwoord, in plaats van met tweestapsidentificatie waarbij ook een sms-code verplicht is;
overwegende dat dit voor veel DigiD-toepassingen een onwenselijk laag betrouwbaarheidsniveau oplevert voor de gegevens waartoe toegang verkregen wordt;
overwegende dat alternatieve publieke en private elektronische identificatiemiddelen binnen het eID-stelsel met een hoger betrouwbaarheidsniveau nog in ontwikkeling zijn;
verzoekt de regering, actief te bevorderen dat mensen met tweestapsidentificatie inloggen via DigiD,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Engelshoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (34 735-VII).
De heer Wörsdörfer (VVD):
Natuurlijk ondersteun ik de indiening van een motie, maar ik heb nog wel een vraag. De Minister was naar mijn mening heel helder over de mogelijkheden die gemeenten moeten hebben om niet al te veel door te slaan. Sommige dingen moet je niet volledig willen optuigen. Wat is de taxatie van mevrouw Van Engelshoven van die opmerking? Kennelijk is zij van mening dat wij hier moeten zeggen wat de gemeenten moeten doen.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Het gaat mij er niet om dat wij tegen gemeenten zeggen wat zij moeten doen en dat zij bijvoorbeeld bij het maken van een afspraak gebruik moeten maken van die tweestapsidentificatie. Het gaat er mij om dat heel veel mensen van de 8 miljoen gebruikers die er inmiddels zijn, niet eens weten dat die tweestapsidentificatie een veel betere beveiliging van hun gegevens oplevert. Voor het bewustzijn van burgers dat die tweestapsidentificatie echt een betere beveiliging oplevert en dat zij daarvan gebruik kunnen maken als zij dat willen, heeft de overheid in mijn ogen een actieve zorgplicht.
De heer Wörsdörfer (VVD):
Dat laatste deel ik, maar ik hoor de Minister zeggen dat hij dit actief gaat uitdragen. Wat voegt de motie hier dan aan toe?
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Dat heb ik niet zo van de Minister begrepen; hij zegt dat het uiteindelijk de afnemers zijn die hiervoor moeten kiezen. Als je een coördinerende taak hebt, moet je naar mijn mening een actieve rol vervullen door de burgers mee te nemen en hen te wijzen op het belang dat niet alleen de overheid haar systemen beveiligt, maar dat ook burgers stappen zetten om hun eigen gegevens veilig te stellen. Pas als daaraan aan twee kanten wordt gewerkt, zal die beveiliging echt gaan werken.
Ik dank de Minister voor zijn toezegging in het kader van de financiering van politieke partijen. Wij zullen te zijner tijd goed naar de evaluatie kijken om vast te stellen of de aanbevelingen goed zijn overgenomen. Ook hier gaat het om vertrouwen in ons democratisch bestel.
Tot slot, de Minister maakte een interessante opmerking naar aanleiding van de vraag hoe zo'n coördinerende rol van de Minister eruitziet. Ik denk dat een nieuwe coalitie het zich ook zeer ter harte moet nemen dat je aan het begin van een periode goed moet nadenken over de vraag hoe je die rol op verschillende terreinen invult. Dus dank voor die overwegingen hierbij.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitvoerige beantwoording van de vragen over zijn coördinerende taak op verschillende onderdelen, de digitale overheid maar ook het sociale domein. Ik begrijp dat hij zich er goed van bewust is dat de integratie van verschillende onderdelen bij de inhoudelijke Minister berust, maar dat er ook een rol is weggelegd voor hem. Dank daarvoor.
Ik heb de indruk dat ik geen goed antwoord van de Minister heb gekregen op de vragen over de transparantie. Mevrouw Bruins Slot heeft dit ook verwoord. Hoeveel geld gaat nu waar naartoe? Ik mis dus echt de transparantie op dit gebied.
Ik maak nog een opmerking over de externe inhuur. Wij hebben kort geleden een discussie gevoerd over veiligheidsregio's. Die maken op dit moment veelvuldig gebruik van externe inhuur. Dit kan zomaar ook voor dit ministerie gelden. Ik zou graag zien of het ook mogelijk is om daarover een paragraaf op te nemen in een jaarverslag. Ik hoor graag van de Minister of er daartoe mogelijkheden zijn en hoe hij dit ziet.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister voor zijn beantwoording in tweede termijn.
Minister Plasterk:
Voorzitter. Allereerst, in de brief over de eID zal inderdaad worden ingegaan op de aspecten waarnaar mevrouw Bruins Slot vroeg. Het antwoord op haar vraag is dus bevestigend.
Mevrouw Bruins Slot maakte daarnaast een tweede punt, dat zij koppelde aan het punt van mevrouw Özütok over transparantie en de specificatie van het bedrag van 42 miljoen. Ik kan dit niet ter plekke oplossen, maar de Kamer heeft wel recht op die informatie. Ik zeg toe dat ik de Kamer voor het einde van volgende week een brief stuur waarin dit wordt gespecificeerd.
Dan is er gesproken over de digitale overheid en de omgang met mensen die niet digivaardig zijn. Ik denk dat wij het over de doelstelling wel eens zijn. Ik heb tijdens werkbezoeken aan een aantal gemeenten gehoord dat soms vrij jonge mensen die voor een uitkering komen, na de opmerking dat zij dat via DigiD moeten doen, antwoorden dat zij niet weten hoe DigiD werkt. Zij krijgen dan niet horen: dat doen wij wel voor u. In plaats daarvan wordt gezegd: wij hebben een cursus van drie sessies. Daarin worden mensen meegenomen. Het kan ook een onderdeel zijn van het weer naar de arbeidsmarkt begeleiden van mensen als je zegt: welkom in de 21ste eeuw; je moet die digitale vaardigheid ontwikkelen. Mensen met een bepaalde taalvaardigheid of anderen die dat om welke reden dan ook niet hebben gedaan, worden dan bij de hand genomen. Men legt zich er dus niet onmiddellijk bij neer als zij zeggen: dat kan ik niet. Er wordt geprobeerd om hen in eerste instantie te activeren om – misschien in het begin met maar uiteindelijk zonder begeleiding – dat toch zelf te kunnen doen. Ik vind dat heel goede programma's en ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Bruins Slot dat met mij eens is.
Ik ben het echter met haar eens dat er altijd een restgroep overblijft. Er zijn altijd mensen die door hun leeftijd of anderszins door een beperking, niet in staat zijn om het op die manier te doen en zij mogen daardoor natuurlijk geen burgerrechten verliezen. Dat is zo klaar als een klontje. Nu wij de doelstelling gaan bereiken dat in principe bijna alle diensten 100% beschikbaar zijn, moeten wij ons steeds meer gaan concentreren op de mensen die van die beschikbaarheid geen gebruik kunnen maken en die geholpen moeten worden. Ik verwacht dat je substitutie gaat zien op de gemeentehuizen waar veel van de oude loketten waar zaken in persoon werden afgehandeld, zijn vervangen door een digitaal loket. Dan resteert er ruimte en plek, ook in de formatie, om mensen te ondersteunen die daarin hun weg niet kunnen vinden. Dat proces zullen wij de komende jaren zien. Ik denk dat wij dat moeten ondersteunen, ook vanuit deze Kamer.
De heer Wörsdörfer vroeg of ik dan in ieder geval een palet met stappen kon voorbereiden. Dat zeg ik toe.
Mevrouw Van Engelshoven benadrukte het belang van het samen met de gemeenten werken aan een transformatie en het aanbieden van integrale zorg.
Er is gevraagd naar de gang van zaken in de boezem van het kabinet als het gaat om de reactie op het rapport van de Raad van State over de WNT-3, zoals die is gaan heten. Strikt genomen ligt dat natuurlijk in de vertrouwelijkheid van de Trêveszaal, maar ik voorzie niet dat er op korte termijn iets naar de Tweede Kamer gezonden zal worden. Eerlijk gezegd zitten er ook politieke aspecten aan die hele wet. Ik heb het zo ver gebracht als ik het kon brengen.
Ik wil nog even specifiek ingaan op het al dan niet gebruiken van tweestapsidentificatie bij DigiD en de motie daarover. Ik wil daar twee opmerkingen over maken. Ik kan de motie op zichzelf zien als ondersteuning van het beleid, maar met de toelichting erbij lijkt het er toch op alsof het de gebruiker is die moet gaan bepalen hoe veilig hij of zij wil inloggen. Ik zie de verantwoordelijkheidsverdeling echter als volgt: het is de overheidsinstantie die de gebruiker ook tegen zichzelf beschermt en zegt: nee, als u bij het ziekenhuis wilt inloggen, dan moet u echt tweestapsidentificatie gebruiken; u hebt daar misschien niet bij stilgestaan, maar u komt anders bij informatie die privacygevoelig is. Zelfs het enkele feit dat je een afspraak met de aids-dokter organiseert, kan al privacygevoelig zijn zonder dat er een medisch file zichtbaar wordt. Dus alleen al de agenda kan privacygevoeligheid met zich brengen. Dan vind ik toch dat de overheid, en niet de burger, degene moet zijn die zich realiseert dat er in dit geval extra beveiliging nodig is.
Ik heb al toegezegd dat ik nog deze week met een brief kom over eID, waarvan dit ook een onderdeel is. Ik vraag mevrouw Van Engelshoven of zij de motie wil aanhouden. Ik zou me namelijk zomaar kunnen voorstellen dat uit die brief op enig moment weer een Kamerdebat volgt. Misschien kunnen we dan bij die gelegenheid nog wat preciezer naar de motie kijken. Dat is dus een verzoek.
Mevrouw Van Engelshoven (D66):
Dat lijkt me een goede afspraak, mits de Minister in de brief wil ingaan op de rol van de overheid om burgers echt bewust te maken van de mogelijkheid om gebruik te maken van die tweestapsidentificatie. Dat is soms een keuze. Ik wacht de brief af en bekijk of we na ommekomst van de brief de motie nog nodig hebben.
Minister Plasterk:
Dan doen we het zo. Dank daarvoor!
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van Engelshoven stel ik voor, haar motie (34 725-VII, nr. 8) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Plasterk:
Mevrouw Özütok heeft nog gesproken over het punt van transparantie. Ik heb, omdat mevrouw Bruins Slot er nu ook op terugkwam, toegezegd dat ik daarover een brief stuur.
Bij mijn weten wordt er over externe inhuur gerapporteerd in het jaarverslag. Het antwoord is dus bevestigend. Dat gebeurt. We hebben zelfs een norm daarvoor. We streven naar maximaal 10% externe inhuur bij de rijksdienst. Als we eroverheen gaan, verantwoorden we ons daarvoor. Dat staat dus helder op het netvlies.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de Kamerleden en zie dat er niets is blijven liggen. Er zijn geen nabranders. Ik bedank de Minister en zijn ondersteuning voor de komst naar de Kamer. Ik bedank de collega's voor hun inbreng. Er zijn een paar toezeggingen gedaan.
– Er komt eind deze week een brief naar aanleiding van een motie-De Vries.
– Er komt eind deze week een brief over DigiD en eID.
– De Minister stuurt een brief over de transparantie van de financiering voor eind volgende week.
Minister Plasterk:
Ik denk dat alleen het laatste punt echt als een toezegging geldt, omdat die andere twee punten al stonden.
De voorzitter:
Die andere twee brieven zijn inderdaad al eerder toegezegd. Daar hebt u helemaal gelijk in.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Het is misschien handig om nog even op te schrijven dat het gaat om het SSC-ICT. Anders verwaait misschien waar het precies over gaat. Ik wil het de Minister ook weer niet aandoen dat hij over alle onderdelen een brief moet schrijven.
De voorzitter:
Dat is heel behulpzaam en dat is bij dezen vastgelegd. Ik dank u hartelijk.
Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit wetgevingsoverleg over het jaarverslag en het verslag van de Algemene Rekenkamer. Ik bedank de aanwezigen nogmaals hartelijk. Ik bedank ook de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.
Sluiting 11.28 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-VII-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.