34 566 Parlementaire ondervraging Fiscale constructies

Nr. 6 BRIEF VAN DE PARLEMENTAIRE ONDERVRAGINGSCOMMISSIE FISCALE CONSTRUCTIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2017

De Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies biedt u hierbij haar evaluatie aan. In de evaluatie geeft de ondervragingscommissie een terugblik op de door haar verrichte werkzaamheden en zijn enkele aanbevelingen geformuleerd die de werking van het instrument parlementaire ondervraging, vastgelegd in het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging, kunnen verbeteren.

De voorzitter van de commissie, Nijboer

De griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Evaluatie van de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies

Inleiding

Op 5 juli 2017 heeft de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies (hierna: de commissie) haar verslag «Papieren werkelijkheid» aangeboden aan de Tweede Kamer.1 Tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 6 juli 2017 heeft de Tweede Kamer besloten het verslag van de commissie te agenderen voor een debat met Minister en Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie (Handelingen II 2016/17, nr. 97, item 8). Ook is de Staatssecretaris van Financiën gevraagd om een kabinetsreactie.2

Het instrument parlementaire ondervraging, vastgelegd in het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging (hierna: het protocol), is met de ondervraging naar fiscale constructies voor de eerste keer ingezet door de Tweede Kamer.3 De leden en de staf van de commissie hebben de inzet en uitvoering van de parlementaire ondervraging geëvalueerd. De evaluatie heeft in eerste instantie ten doel ervaringen te delen met en aanbevelingen te doen aan toekomstige ondervragingscommissies. Daarnaast kan deze evaluatie worden gebruikt voor de evaluatie van het nieuwe instrument parlementaire ondervraging en het bijbehorend protocol, die is voorzien vier jaar na haar inwerkingtreding.4

Deze evaluatie blikt terug op vier aspecten: de opdracht van de ondervragingscommissie, de instelling van de ondervragingscommissie, de openbare verhoren en de inzet van het instrument parlementaire ondervraging. De verantwoording van de parlementaire ondervraging is opgenomen in hoofdstuk 2 van het verslag van de commissie.5

1. De opdracht van de ondervragingscommissie

Op 11 oktober 2016 stemde de Tweede Kamer in met het onderzoeksvoorstel tot het houden van een parlementaire ondervraging naar fiscale constructies (Handelingen II 2016/17, nr. 10, item 14). Het doel van de parlementaire ondervraging was het verkrijgen van meer inzicht in de werkwijze van de trustsector en de fiscale adviespraktijk en de effectiviteit van het toezicht daarop. De parlementaire ondervraging richtte zich op twee in principe afzonderlijke kwesties, te weten:

  • A) het doorsluizen van kapitaal via in Nederland gevestigde doelvennootschappen zonder noemenswaardige reële economische activiteit in Nederland («brievenbusfirma’s»);

  • B) het wegsluizen van particuliere vermogens naar in het buitenland gevestigde doelvennootschappen, met de bedoeling deze aan het oog van de fiscus te onttrekken.

Het inzicht dat de commissie wilde vergaren in de trustsector, de werking van de fiscale adviespraktijk en het toezicht daarop, heeft zij in ruim voldoende mate verkregen. De commissie heeft dit voornamelijk bereikt door het openbaar verhoren onder ede van 27 personen in 23 verhoren.

Inherent aan de inzet van het instrument parlementaire ondervraging is dat geen stukken worden gevorderd.6 Mondelinge informatievergaring staat bij een parlementaire ondervraging centraal. De commissie heeft zich op de verhoren voorbereid op basis van openbare bronnen, enkele openbare en besloten gesprekken met deskundigen en adviezen van de klankbordgroep.

De vraagstelling in de onderzoeksopdracht was breed geformuleerd en richtte zich niet op een concrete casus, maar op het verkrijgen van inzicht in een complexe en veelomvattende sector. De onderzoeksopdracht richtte zich zoals gezegd op twee afzonderlijke kwesties; het doorsluizen van kapitaal via Nederland («brievenbusfirma’s») en het wegsluizen van particuliere vermogens.

De commissie is van mening dat het aanbrengen van meer specifieke focus in de vraagstelling in het toch al complexe thema van het onderzoek, nuttig was geweest. Omdat niet één maar twee kwesties centraal stonden, werden meer getuigen en deskundigen verhoord dan bij één thema van onderzoek het geval zou zijn geweest. Ook waren de verhoren veelomvattend en liepen de discussies over enerzijds brievenbusfirma’s en anderzijds het wegsluizen van particuliere vermogens, soms door elkaar. Omdat beide kwesties zeer aan elkaar zijn gelieerd en samenhangen met dezelfde problematiek, was dit voor het onderzoek van de commissie geen probleem. Wel zorgt het onderzoeken van één in plaats van twee thema’s voor meer overzichtelijkheid en focus én voor minder verhoren. De commissie beveelt dan ook aan de vraagstelling in een onderzoeksopdracht zo specifiek en concreet mogelijk te formuleren.

2. De instelling van de ondervragingscommissie

Met name door de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2017 en het daaraan voorafgaande verkiezingsreces kenmerkte de instelling van de ondervragingscommissie zich zowel door een grote wisseling van de leden als door een lange aanloopperiode tot de openbare verhoren. Op 11 oktober 2016 werd het onderzoeksvoorstel tot het houden van een parlementaire ondervraging aangenomen door de Tweede Kamer. Op 30 november 2016 werden de toenmalige leden benoemd. Tot maart 2017 hebben deze leden voorbereidende gesprekken gevoerd met deskundigen. De installatie van de nieuwe Tweede Kamer in maart 2017 leidde tot een wisseling van bijna alle leden in de commissie.

Op 13 april 2017 ging met de benoeming van de twee laatste leden de commissie «hernieuwd» van start met in totaal zes leden. De commissie maakte dankbaar gebruik van het voorbereidende werk van de voormalige leden van de commissie, met name van de verslagen van de besloten gesprekken met deskundigen die hadden plaatsgevonden en de conceptlijst met namen van mogelijk te verhoren betrokkenen. Keerzijde van het vele en nuttige voorwerk van de voormalige leden was dat daarmee de ruimte om een andere invulling te geven aan de taakuitvoering enigszins beperkt was. Dit werd versterkt door de wens de parlementaire ondervraging vóór het zomerreces 2017 te voltooien.

Effectief heeft de commissie in een periode van minder dan drie maanden (13 april tot 5 juli 2017) haar werkzaamheden verricht. Alhoewel de planning van de ondervraging zoals opgenomen in het onderzoeksvoorstel – aanbieding van het eindverslag in december 2016 – met een half jaar is overschreden, is de effectieve termijn waarin de ondervraging plaatsvond behoorlijk kort geweest. In deze periode heeft de commissie een groot aantal verhoren over zeer technische en specialistische materie voorbereid en 27 personen verhoord. De tijdsbesteding voor de leden was in de genoemde drie maanden van onderzoek intensief, vooral omdat zij niet volledig waren vrijgesteld van hun reguliere parlementaire werkzaamheden. De Tweede Kamer bevond zich echter in de luwte van een demissionair kabinet en de Kameragenda liet een dergelijke intensieve opdracht daarmee toe. Dit was echter anders geweest met een «normale» agenda van de leden. De commissie beveelt dan ook aan om voorafgaand aan een ondervraging duidelijk in te schatten welke tijdsbesteding van de leden wordt verwacht en voldoende tijd en ondersteuning in te plannen voor de voorbereiding van de verhoren. Vooral bij een parlementaire ondervraging is de daarvoor benodigde tijd en ondersteuning zeer afhankelijk van de onderzoeksopzet. Bij een ondervraging naar een overzichtelijke, concrete casus waarbij bijvoorbeeld minder dan vijf personen worden verhoord, past een heel ander tijdspad en een minder omvangrijke ondersteuning dan bij een uitgebreid, specialistisch of minder omlijnd onderzoek waarbij (zeer) veel personen worden verhoord. De tijdsinzet en ondersteuning zouden dan ook niet volgens een bepaald «sjabloon» moeten worden ingeschat, maar casusgericht moeten worden bekeken.

3. De openbare verhoren

Horen onder ede en opkomstplicht

Zoals in het verslag van de commissie is vermeld, is de commissie van mening dat zonder de opkomstplicht van getuigen conform de Wet op de parlementaire ondervraging 2008 (hierna: Wpe 2008) sommige getuigen niet zouden zijn verschenen. Enkele getuigen hebben in eerste instantie expliciet aangegeven niet te willen verschijnen voor de ondervragingscommissie. Bij verzoeken van de vaste commissie voor Financiën aan partijen uit de trustsector om deel te nemen aan rondetafelgesprekken, bleek dit ook het geval. De onwil van de sector om informatie en inzicht over hun werkwijze te verschaffen, vormde aldus een belangrijke reden voor de inzet van het instrument parlementaire ondervraging. Daarbij komt dat de behoefte aan informatie en inzicht in de fiscale adviespraktijk en de trustsector na publicatie van de Panama Papers zeer relevant was geworden.

Zoals is beschreven in het verslag heeft de commissie onderscheid gemaakt tussen getuigenverhoren en deskundigenverhoren. De commissie is van mening dat de eedaflegging cruciaal was bij met name de getuigenverhoren. Dat het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede strafbaar is, hielp bij het verkrijgen van een goed beeld van de sector.

Voorbereiding openbare verhoren

De commissie heeft ter voorbereiding op de verhoren verschillende activiteiten ondernomen teneinde de kwaliteit en zorgvuldigheid van de ondervraging te waarborgen. Ten eerste heeft de commissie enkele (openbare en besloten) expertmeetings georganiseerd, onder andere met het doel theoretische achtergrondinformatie te verkrijgen over (het opzetten van) fiscale constructies. Ten tweede heeft de commissie nuttige adviezen en suggesties ingewonnen van een klankbordgroep, bestaande uit twee personen die werkzaam zijn in de financiële sector en/of de wetenschap. De klankbordgroep heeft, gezien het strakke voorbereidingsschema van de commissie, in korte tijd haar advies moeten geven. De commissie heeft de adviezen van de klankbordgroep zeer gewaardeerd, vooral gezien het specialistische karakter van haar onderzoek. Zij adviseert toekomstige ondervragingscommissies al bij de opzet van het onderzoek na te denken over de inzet van een klankbordgroep.

Ten derde heeft de commissie, zoals gebruikelijk bij reguliere parlementaire enquêtes en onderzoeken, een training verhoortechnieken gevolgd. De duur van deze training was beduidend korter dan bij reguliere parlementaire enquêtes of parlementaire onderzoeken vanuit de gedachte dat er bij een parlementaire ondervraging minder verhoren plaatsvinden. De commissie is echter van mening dat het bij een parlementaire ondervraging zeer nuttig is genoeg tijd in te plannen voor het trainen van verhoortechnieken. Juist bij een parlementaire ondervraging zijn de verhoren immers zeer belangrijk; deze vormen de kern van het onderzoeksinstrument.

Uitvoering openbare verhoren

De volgorde van de verhoren, waarbij eerst deskundigen en vervolgens getuigen uit de praktijk zijn gehoord, heeft goed gewerkt. Tijdens de deskundigenverhoren werd onder andere veel nuttige informatie over (het opzetten van) fiscale constructies verkregen. De kennis die de commissie tijdens de deskundigenverhoren vergaarde, kon goed worden ingezet tijdens de getuigenverhoren. In de Wpe 2008 is bepaald dat getuigen een andere eed afleggen dan deskundigen.7 De commissie is tevreden over dit gemaakte onderscheid omdat het karakter van het verhoor ermee werd verduidelijkt. Sommige deskundigenverhoren verschilden echter, qua vraagstelling, niet veel van een getuigenverhoor. Bepaalde deskundigen werden hierdoor verrast. Verder zorgden de medewerkingsplicht en de eedaflegging bij de deskundigenverhoren soms voor een zwaarte die voor hen niet per se nodig was geweest. Immers, het doel van de verhoren met deskundigen was veeleer gelegen in het in kaart brengen van het speelveld van de sector en de techniek die bij fiscale constructies wordt gebruikt. Het achterhalen van feitelijke informatie over het functioneren van de sector was hieraan ondergeschikt, terwijl dit bij de verhoren met getuigen een kerndoel was. Toekomstige ondervragingscommissies wordt geadviseerd per deskundige af te wegen of een verhoor onder ede noodzakelijk is teneinde de gewenste informatie te verkrijgen en andere opties (zoals een hoorzitting) in overweging te nemen.

De verhoren vonden plaats in een periode van acht aaneengesloten dagen. Op de eerste zes verhoordagen waren maximaal drie verhoren per dag gepland. De laatste twee dagen vonden vier verhoren per dag plaats. Dit was behoorlijk intensief, maar kon gezien de tijdsplanning niet anders. De commissie adviseert toekomstige ondervragingscommissies ernaar te streven maximaal drie verhoren per dag in te plannen.

Het laatste verhoor vond plaats op vrijdag 16 juni 2017. Hierna is de commissie direct begonnen met het opstellen van haar verslag «Papieren werkelijkheid».8 Op 5 juli 2017 heeft de commissie haar verslag aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Bij het opstellen van het verslag was de commissie uiteraard gebonden aan de onderzoeksopdracht, waarin is bepaald dat geen conclusies en aanbevelingen zouden worden vastgesteld. Wel zijn in het verslag de belangrijkste bevindingen van de commissie opgenomen.

4. Inzet van het instrument parlementaire ondervraging

Op 7 juli 2016 stemde de Tweede Kamer in met het protocol, opgesteld door de tijdelijke commissie evaluatie Wet op de Parlementaire enquête (TCEWPE) (Handelingen II 2015/16, nr. 106, item 65). De Parlementaire ondervraging Fiscale constructies was de eerste parlementaire ondervraging in de Nederlandse geschiedenis. Een parlementaire ondervraging is formeel een parlementaire enquête, met dien verstande dat de ondervragingscommissie bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden steeds in de geest van het protocol handelt. Een parlementaire ondervraging richt zich op het horen van personen onder ede. Er zijn drie aspecten aan een parlementaire ondervraging die in het bijzonder aandacht verdienen, omdat deze anders zijn ten opzichte van een reguliere parlementaire enquête:

  • 1. Mondelinge informatievergaring. Een ondervragingscommissie vergaart louter mondelinge informatie. Inzet van de wettelijke bevoegdheden tot het vorderen van schriftelijke inlichtingen9 of van inzage in, afschrift van of kennisneming op andere wijze van documenten10, behoort in beginsel niet tot de mogelijkheden.

  • 2. Schriftelijke verklaring voorafgaand aan het verhoor. Aan getuigen en deskundigen wordt de mogelijkheid geboden om ter ondersteuning van het verhoor een schriftelijke verklaring in te zenden.

  • 3. Mondelinge openingsverklaring aan het begin van het verhoor. Getuigen en deskundigen wordt de gelegenheid geboden om voorafgaand aan het verhoor een openingsverklaring af te leggen.11

In de eerste plaats constateert de commissie dat mondelinge informatievergaring ruim voldoende was voor het doel van de commissie, namelijk inzicht verkrijgen in de wijze waarop de fiscale adviespraktijk, de trustsector en het toezicht daarop werken. De titel van het verslag «papieren werkelijkheid» geeft weer wat de commissie tijdens haar verhoren onder ede waarnam: de betrokkenen bij doelvennootschappen, trustkantoren en belastingadviseurs creëren een papieren werkelijkheid. Met gebruik van belastingadviezen en de diensten van trustkantoren kan aan de wettelijke eisen worden voldaan, zonder dat hierbij de geest van de wet in acht wordt genomen. Deze bevinding heeft de commissie kunnen optekenen naar aanleiding van alléén de openbare verhoren.

Het vooraf vorderen van stukken past, zoals gezegd, niet bij het instrument van de parlementaire ondervraging. Aan de hand van gevorderde stukken zouden, in sommige gevallen, wel scherpere vragen gesteld kunnen worden. Aan de andere kant zou het vorderen van stukken hebben gezorgd voor verlenging van de duur van de ondervraging.

De mogelijkheid voor verhoorden om voorafgaand aan het verhoor een schriftelijke verklaring in te dienen en een mondelinge openingsverklaring af te leggen, is naar het oordeel van de commissie waardevol geweest. De commissie vond het nuttig verhoorden hiermee de kans te kunnen bieden zich voor te stellen en voor hen belangrijke aspecten alvast over het voetlicht te brengen. Dat verhoorden hiermee in feite op twee momenten als eerste de mogelijkheid kregen hun zienswijze op het onderwerp te geven, ervaarde de commissie als passend.

In totaal zijn acht schriftelijke verklaringen ingediend en zestien mondelinge openingsverklaringen afgelegd. Het is de commissie opgevallen dat het merendeel hiervan werd gebruikt om een toelichting te geven op de persoon in kwestie of de werkzaamheden van het bedrijf of de organisatie. De commissie raadt aan om bij de evaluatie van het protocol, dat vier jaar na inwerkingtreding zal worden uitgevoerd, ook getuigen en deskundigen te bevragen over hun ervaring met deze twee mogelijkheden. Immers, deze zijn met name in het protocol opgenomen ter waarborging van hun belangen.

De commissie heeft – mede vanwege de planning – alleen met enkele deskundigen met zeer specifieke fiscale kennis een voorbereidend gesprek gevoerd, om een begrijpelijke kennisoverdracht te bevorderen. Dit is goed bevallen. De commissie geeft de volgende ondervragingscommissies in overweging om met getuigen of deskundigen voorbereidende gesprekken te voeren, indien de verwachting is dat dit ten goede komt aan het verhoor.

Tijdsbestek

Zoals hierboven vermeld is de ervaring van de commissie met het instrument parlementaire ondervraging positief. De commissie acht het zeer waardevol dat de Kamer een instrument tot haar beschikking heeft waarmee, snel en binnen een kort tijdsbestek, onder ede belangrijke informatie kan worden ingewonnen van die personen die het meest geschikt zijn die informatie te verschaffen. Het instrument van de ondervraging kan op verschillende manieren worden ingezet; bij een wat omvangrijker onderwerp, zoals fiscale constructies, maar zeker ook bij overzichtelijke onderwerpen waarbij een ondervraging onder ede van enkele personen al de gewenste informatie oplevert. Op basis van haar ervaringen met verhoren wil de commissie benadrukken dat zij het zeker mogelijk acht een verhoor enkele weken na aanname van een onderzoeksvoorstel te laten plaatsvinden indien vooraf maar voldoende duidelijk is welke informatie benodigd is en wie die informatie kan verschaffen.

In de Wpe 2008 is bepaald dat een verhoor niet eerder kan plaatsvinden dan op de achtste dag na de ontvangst van de oproeping.12 In de memorie van toelichting bij het protocol parlementaire ondervraging is echter opgenomen dat het ontbreken van een uitgebreid vooronderzoek en de daarmee gepaard gaande aanloop- en voorbereidingstijd bij een parlementaire ondervraging een verlengde oproepingstermijn van in totaal drie weken rechtvaardigt.

De commissie is van mening dat een oproeptermijn van drie weken in sommige gevallen niet noodzakelijk is. Indien de feiten rondom een bepaalde kwestie klip en klaar zijn, moet een ondervraging sneller kunnen plaatsvinden dan drie weken na de oproeping. Voor zowel de commissie als voor een verhoord persoon zullen (langdurige) voorbereidingen bijvoorbeeld niet nodig zijn indien het thema van de ondervraging overzichtelijk is of louter het uitwisselen van kennis of ervaringen van de verhoorde betreft.

De commissie adviseert toekomstige ondervragingscommissies per geval te beoordelen of de termijn van drie weken ook daadwerkelijk nodig is en, indien dit te lang blijkt, hiervan af te wijken. De wettelijke termijn van acht dagen dient in acht te worden genomen, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wpe 2008.13

Overig

Naast de aanbevelingen die hierboven zijn opgenomen, heeft de commissie enkele overige aandachtspunten:

  • In sommige gevallen bleek het lastig de adres- en contactgegevens van verhoorden te achterhalen. De commissie was hiervoor afhankelijk van de verhoorden zelf of hun werkgevers; zij werden soms gebeld en gevraagd naar de adresgegevens. In een enkel geval is de oproep tot verhoor zelfs aan de advocaat van een verhoorde gezonden, hetgeen de nodige complicaties met zich bracht. Dit is niet de wenselijke vorm om personen op te roepen voor een verhoor. Vanuit de gedachte dat een parlementaire ondervraging in een kort tijdsbestek plaatsvindt, geldt des te meer dat snelheid is geboden bij het oproepen van de verhoorden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het protocol aanbevolen termijn van drie weken tussen oproep en verhoor. Toegang tot de Basisregistratie Personen voor de ondervragingscommissie zou voor dit knelpunt uitkomst bieden.

  • Na afloop van een verhoor dient het openbare verslag dat daarvan wordt opgemaakt, te worden ondertekend door de deskundige of getuige en de voorzitter van de commissie. De ondertekening kan twee tot drie weken vergen, zelfs als deze digitaal plaatsvindt, en is een arbeidsintensief proces. Dit is niet bevorderlijk voor de snelheid die bij een parlementaire ondervraging gewenst is.

In een enkel geval heeft een verhoorde het verslag geweigerd te ondertekenen. Dit heeft geen juridische consequenties.14 Het beeldverslag en de geluidsopnamen van een openbaar verhoor onder ede bieden volgens de commissie voldoende waarborgen voor de juiste weergave en het bewijs van het gesproken woord. Het ondertekenen van de verslagen van openbare verhoren zou derhalve naar het oordeel van de commissie achterwege kunnen blijven.

Tot slot

De Tweede Kamer heeft met het nieuwe instrument van de parlementaire ondervraging haar onderzoeksinstrumentarium vergroot. De ervaringen van de eerste ondervragingscommissie zijn positief. De door de Tweede Kamer vastgestelde onderzoeksvragen zijn beantwoord, er zijn mensen onder ede verhoord die anders niet waren verschenen en uit de verhoren zijn inzichten naar voren gekomen die behulpzaam zijn bij het beoordelen van wetgeving.

Een parlementaire ondervraging heeft als doel om, snel en effectief, kennis en inzichten op te doen aan de hand van verhoren onder ede. Deze manier van kennisvergaring en waarheidsvinding stelt de Kamer in staat snel en geïnformeerd te handelen. Dat is anders dan bij de inzet van een parlementaire enquête. Deze vindt veelal plaats om een omvangrijke kwestie uitgebreid te onderzoeken. Met de juiste inzet van een parlementaire ondervraging kan dus de put worden gedempt, voordat het kalf verdronken is.

De commissie ziet ernaar uit dat in de toekomst meerdere ondervragingscommissies aan de slag gaan, zodat de ervaringen met het instrument worden vergroot. De ondervragingscommissie fiscale constructies is hen graag met haar ervaringen ten dienste.

De voorzitter van de commissie, Nijboer

De griffier van de commissie, Tielens-Tripels


X Noot
1

Kamerstuk 34 566, nr. 3

X Noot
2

De kabinetsreactie is verzocht tijdens de procedurevergadering van de commissie van Financiën op 13 september 2017.

X Noot
3

Het protocol is opgenomen in: Kamerstuk 34 400, nr. 2.

X Noot
4

Kamerstuk 34 400, nr. 2.

X Noot
5

Kamerstuk 34 566, nr. 3.

X Noot
6

De opzet van het protocol is dat een ondervragingscommissie geen gebruik zal hoeven maken van haar bevoegdheden om schriftelijke inlichtingen te vorderen, documenten te vorderen of plaatsen te betreden, zo vermeldt het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging (Kamerstuk 34 400, nr. 2, p. 6).

X Noot
7

In artikel 13 van de Wpe 2008 is bepaald dat een getuige de eed of belofte aflegt dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Een deskundige legt de eed of belofte af dat hij zijn verslag onpartijdig en naar beste weten zal uitbrengen.

X Noot
8

Kamerstuk 34 566, nr. 3.

X Noot
9

Artikel 5 van de Wpe 2008.

X Noot
10

Artikel 6 van de Wpe 2008.

X Noot
11

Artikel 5 van het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging.

X Noot
12

Artikel 10, vierde lid, van de Wpe 2008 voorziet wel in een uitzondering op de termijn van acht dagen. De tekst van dit artikellid is opgenomen in voetnoot 17.

X Noot
13

Artikel 10, vierde lid, van de Wpe 2008 luidt:

In afwijking van het tweede lid kan de commissie bepalen dat het verhoor eerder plaats vindt dan op de achtste dag na ontvangst van de oproeping, indien:

a. naar het redelijk oordeel van de commissie in het belang van de parlementaire enquête een verhoor op een kortere termijn nodig is, of

b. de betrokken getuige of deskundige met een kortere termijn instemt.

X Noot
14

In de memorie van toelichting van de Wpe 2008 is opgenomen dat de ondertekening verband houdt met eventuele strafrechtelijke procedures wegens meineed. Indien een verslag is ondertekend, wordt in ieder geval voorkomen dat een verschil van mening bestaat tussen de enquêtecommissie en de betrokken persoon over hetgeen tijdens een verhoor is verklaard.

Naar boven