34 553 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2017)

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 oktober 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I, onderdeel P, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in onderdeel 1 opgenomen artikel 10bis.6, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. het partnerschap van de belastingplichtige is geëindigd en de kapitaalverzekering in het kader van de financiële afwikkeling daarvan tot uitkering komt;.

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Voor zover een uitkering uit kapitaalverzekering eigen woning in een situatie als bedoeld in het derde lid heeft gediend als aflossing van een schuld die heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning, wordt mede geacht te zijn voldaan aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel a.

2

Het in artikel III, onderdeel A, opgenomen onderdeel AM, zevende en achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zevende lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. het partnerschap van de belastingplichtige is geëindigd en de kapitaalverzekering in het kader van de financiële afwikkeling daarvan tot uitkering komt;.

2. Het achtste lid komt te luiden:

8. Het zevende lid is alleen van toepassing indien de uitkering zo veel als mogelijk heeft gediend als aflossing van de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001, of als aflossing van een schuld die heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa, eerste lid, van die wet.

3

Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A, onder 1, wordt «€ 44,49» vervangen door: € 44,24.

2. In onderdeel A, onder 2, wordt «€ 91,50» vervangen door: € 88,30.

3. In onderdeel B, onder 2, wordt «€ 149,31» vervangen door: € 149,30.

4

Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A

In artikel 2, tweede lid, wordt «eerste lid, onderdeel b» vervangen door: eerste lid, onderdeel c.

2. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 64, derde en vierde lid, wordt «de levering van» vervangen door: de levering of het verbruik van.

5

In het in artikel XIII, onderdeel C, onder 3, opgenomen artikel 38a, tweede lid, wordt «publiekrechtelijk» vervangen door: publiekrechtelijke.

TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

Met deze nota van wijziging worden enkele wijzigingen in het voorstel van wet opgenomen met betrekking tot de codificatie van de bestaande goedkeuringen1 inzake het in bepaalde situaties vervallen van de zogenoemde tijdklemmen voor het in aanmerking komen voor een vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW), een beleggingsrecht eigen woning (BEW)2 of een Brede Herwaarderingskapitaalverzekering. Tevens is een aanpassing van de wijnaccijnstarieven opgenomen in deze nota van wijziging. Daarnaast worden met deze nota van wijziging enkele technische wijzigingen in het voorstel van wet aangebracht met betrekking tot de wijzigingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

Aanpassing wijnaccijnstarieven

In het voorstel van wet is een voorstel voor aanpassing van de wijnaccijnstarieven opgenomen teneinde de budgettaire neutraliteit van de eerder besloten vereenvoudiging van de wijnaccijnscategorieën te realiseren. Voor de voorgestelde tariefaanpassing voor de accijns op niet-mousserende wijn en tussenproducten is echter abusievelijk geen rekening gehouden met het aflopen per 1 januari 2017 van een tijdelijke verhoging van de wijnaccijnstarieven waar het amendement van het lid Schouten c.s.3 van 20 juni 2012 in voorzag. Dit is gebleken naar aanleiding van een gesprek met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Wijnhandelaren (KVNW). Het amendement van het lid Schouten c.s. is destijds aanvaard en is deel uit gaan maken van de Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 (UFM 2013). Ingevolge dat amendement is een verlaging van de accijns op niet-mousserende wijn en tussenproducten niet doorgevoerd en is het aparte accijnstarief op wijn met meer dan 15% vol alcohol niet afgeschaft. De opbrengst van die maatregelen, € 11,4 miljoen per jaar, is gedurende vier jaar ingezet om het overgangsrecht ter zake van de verhoging van het algemene btw-tarief met betrekking tot onroerende zaken intertemporeel te dekken. Deze vier jaar zijn met ingang van 1 januari 2017 afgelopen, waardoor een bedrag van € 11,4 miljoen per jaar vrijvalt. De in het voorstel van wet worden ingevolge deze nota van wijziging voorgestelde tarieven met dit bedrag gecorrigeerd.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

De voorstellen in deze nota van wijziging zijn – waar nodig – beoordeeld met de uitvoeringstoets nieuwe stijl. Voor alle voorstellen uit deze nota van wijziging geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar en handhaafbaar acht per de voorgestelde inwerkingtredingsdatum. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd4. Voor de wijzigingen in de belastingen op milieugrondslag, de inkomenstenbelasting en de Awir geldt dat de eerder uitgebrachte uitvoeringstoetsen onverkort van kracht zijn.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel P (artikel 10bis.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging van het in het voorstel van wet opgenomen artikel 10bis.6, derde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt geregeld dat het buiten toepassing verklaren van de tijdklemmen in de situatie van het eindigen van een fiscaal partnerschap alleen van toepassing is als de KEW in het kader van de financiële afwikkeling van dat partnerschap tot uitkering komt. Het vervallen van de tijdklemmen ziet immers op situaties waarin sprake is van een financieel moeilijke periode waardoor belastingplichtigen zich genoodzaakt zien over te gaan tot afkoop van de KEW. Het is niet de bedoeling dat het feit dat op enig moment een fiscaal partnerschap is geëindigd voldoende is om bijvoorbeeld jaren later een vrijstelling KEW te kunnen benutten zonder toepassing van de tijdklemmen.

Met de toevoeging van een nieuw lid aan artikel 10bis.6 van de Wet IB 2001 wordt geregeld dat het aflossen van een restschuld van een op enig moment vervreemde woning (die ten tijde van de vervreemding als eigen woning kwalificeerde en hierna daarom wordt aangeduid als een vervreemde eigen woning) voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel wordt aangemerkt als aflossing van een eigenwoningschuld. Het hebben van een dergelijke restschuld is een van de redenen om een vrijstelling KEW te kunnen benutten zonder toepassing van de tijdklemmen. Het is mogelijk dat de betreffende KEW mede diende ter aflossing van die restschuld. Een restschuld van een vervreemde eigen woning is echter geen eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a van de Wet IB 2001. Aflossen van deze restschuld met de uitkering van een KEW zou ertoe leiden dat niet aan de eis van aflossing op de eigenwoningschuld zou worden voldaan en de vrijstelling derhalve niet van toepassing zou zijn. Daarom wordt geregeld dat ook aan de eis van aflossing op de eigenwoningschuld wordt voldaan als de uitkering (deels) wordt aangewend voor de aflossing op een restschuld van een vervreemde eigen woning. Bij het buiten toepassing laten van de tijdklemmen is het dus steeds voldoende dat de uitkering wordt aangewend voor het aflossen van de eigenwoningschuld, een restschuld van een vervreemde eigen woning of een combinatie daarvan. Voor de definitie van een restschuld van een vervreemde eigen woning wordt aangesloten bij het ontstaan van een negatief vervreemdingssaldo eigen woning. Het vervreemdingssaldo eigen woning is gedefinieerd in artikel 3.119aa, eerste lid, van de Wet IB 2001. Het moment waarop de restschuld van een vervreemde eigen woning is ontstaan, is voor de toepassing van de vrijstelling KEW derhalve niet van belang zoals wel het geval is voor de aftrekbare kosten van een restschuld van een vervreemde eigen woning (artikel 3.120a van de Wet IB 2001). De aftrek van kosten voor een restschuld is gebonden aan een bepaalde periode omdat die maatregel was bedoeld om de doorstroming op de destijds verslechterde woningmarkt te bevorderen. Omdat de mogelijkheid om met een uitkering KEW een restschuld af te lossen niet aan een dergelijke ontwikkeling gekoppeld is, is er geen reden de aflosmogelijkheid op een dergelijke wijze te beperken.

Onderdeel 2

Artikel IX (artikelen 10 en 11d van de Wet op de accijns)

Zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting valt met ingang van 1 januari 2017 een bedrag van € 11,4 miljoen per jaar vrij. Voorgesteld wordt om dat bedrag aan te wenden om, indachtig de notie achter het oorspronkelijke voorstel voor UFM 2013, de in het onderhavige voorstel van wet voorgestelde accijnstarieven op niet-mousserende wijn en tussenproducten te corrigeren. De onderhavige nota van wijziging draagt daarvoor zorg.

Onderdeel 3

Artikel III, onderdeel A (hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AM, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001)

De hiervoor toegelichte wijzigingen met betrekking tot artikel 10bis.6 van de Wet IB 2001 worden op grond van deze nota van wijziging overeenkomstig opgenomen in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AM, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 voor Brede Herwaarderingskapitaalverzekeringen.

Aanvullend wordt in genoemd onderdeel AM nader tot uitdrukking gebracht dat de plicht tot aflossing op de eigenwoningschuld (of zoals hiervoor is toegelicht aflossing op een restschuld van een vervreemde eigen woning) toepassing van de vrijstelling bij een Brede Herwaarderingskapitaalverzekering niet in de weg hoeft te staan bij het geheel ontbreken van een dergelijke schuld of indien deze schuld lager is dan de uitkering. Hoewel dit in de memorie wel reeds tot uitdrukking is gebracht5, wordt nu ook in de wettekst opgenomen dat aflossing op de eigenwoningschuld of een restschuld van een vervreemde eigen woning zo veel als mogelijk moet plaatsvinden. De uitkering moet dus worden aangewend voor aflossing van genoemde schulden voor zover deze schulden op het moment van uitkering aanwezig zijn.

Onderdeel 4

Artikel XI, onderdeel 0A (artikel 2 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

In artikel 2, tweede lid, van de Wbm wordt een verwijzingsfout hersteld. Er moet verwezen worden naar het eerste lid, onderdeel c, in plaats van het eerste lid, onderdeel b, van artikel 2 van de Wbm.

Artikel XI, onderdeel Aa (artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Met ingang van 1 januari 2017 wordt ingevolge artikel XLIIA, onderdeel A, van het Belastingplan 2016 artikel 64, derde lid, van de Wbm gewijzigd en wordt in dat artikel een lid als vierde lid ingevoegd. Abusievelijk is in de wijzigingsopdracht verzuimd te regelen dat niet alleen de levering van elektriciteit respectievelijk aardgas is vrijgesteld, maar ook het verbruik daarvan bij de procedés, genoemd in dat artikel 64. De onderhavige nota van wijziging herstelt die omissie.

Onderdeel 5

Artikel XIII, onderdeel C (artikel 38a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Met de wijziging van het in het voorstel van wet opgenomen artikel 38a, tweede lid, van de Awir wordt een redactionele omissie hersteld.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Onderdeel 4.7 van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 17 december 2014, nr. BLKB 2014/2168M (Stcrt. 2014, 36875).

X Noot
2

Verder wordt alleen de KEW genoemd, maar wordt overeenkomstig ook de SEW en BEW bedoeld.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 18.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
5

Kamerstukken II 2016/17, 34 553, nr. 3, blz. 33.

Naar boven