34 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2016)

R BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 mei 2016

In relatie met uw Kamer zijn er diverse openstaande moties en toezeggingen op mijn beleidsterrein. Met deze brief geef ik gevolg aan twee toezeggingen. Ook geef ik de stand van zaken aan met betrekking met betrekking tot een motie en drie toezeggingen waaraan momenteel gevolg wordt gegeven.

I Afgedane moties en toezeggingen

De onderstaande toezeggingen beschouw ik als afgedaan.

Implementatie Moeder-dochterrichtlijn

Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 heb ik aan het lid Van Rij toegezegd navraag te doen bij commissaris Moscovici of de Nederlandse implementatie op het punt van de antihybridebepaling proportioneel is.1 Ik heb aangegeven ook navraag te doen waar de grote verschillen zitten tussen de lidstaten. Daarnaast heb ik toegezegd dat de Belastingdienst zal bijhouden in welke gevallen men in het vooroverleg aanloopt tegen niet-oplosbare gevallen. Over dit laatste punt, het aantal meldingen, zal ik u later dit jaar berichten. De informatie geeft dan een vollediger beeld aangezien sommige vooroverleggen nog lopen.

Ik heb commissaris Moscovici expliciet gevraagd naar de proportionaliteit van de door Nederland gekozen wijze van implementatie en naar de wijze waarop andere lidstaten dat hebben gedaan. Ik heb daarbij aangegeven dat er enkele kritische vragen zijn gesteld tijdens de parlementaire behandeling en dat navraag bij de Europese Commissie een voorwaarde was voor instemming met het wetsvoorstel. Op basis van de bevindingen van de Europese Commissie zou ik immers tot andere inzichten kunnen komen.

Commissaris Moscovici heeft na bestudering van de kwestie gereageerd en aangegeven dat de gekozen wijze van implementatie volgens hem in overeenstemming lijkt te zijn met de richtlijn. Van andere lidstaten heeft de Europese Commissie nog geen overzicht, behalve dat 21 andere lidstaten de richtlijn op dat moment hadden geïmplementeerd.

Commissaris Moscovici geeft aan dat de richtlijn niet zegt dat de winst daadwerkelijk moet zijn afgetrokken. Daarnaast beschouwt hij een vergoeding op een hybride lening als een vergoeding voor het ter beschikking stellen van vreemd vermogen en hoewel een dergelijke vergoeding winstafhankelijk kan zijn, kan zij niet worden aangemerkt als een winstuitkering. De vergoedingen die Nederland uitsluit voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling, zijn vergoedingen die buiten de reikwijdte van de Moeder-dochterrichtlijn vallen.

Het antwoord van Commissaris Moscovici geeft mijns inziens dan ook geen aanleiding om tot andere inzichten te komen.

Evaluatie bedrijfsopvolgingsregeling

Zoals door mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Weekers, is toegezegd treft u bijgevoegd het eindrapport aan van de evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht2 alsmede de daarbij behorende kabinetsreactie.3 De evaluatie is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken.

II Planning te behandelen moties en toezeggingen

In het kader van mijn streven om het aantal openstaande moties en toezeggingen beperkt te houden, geef ik in onderstaande passage een planning met betrekking tot de motie en de toezeggingen die in het komende half jaar zullen worden afgedaan.

Onderzoek naar gelijke btw-behandeling voor de beheerkosten voor DC- en DB-regelingen

Op 22 december 2015 is in uw Kamer de motie Oomen c.s. aangenomen.4 In deze motie is het kabinet opgeroepen om, rekening houdend met ontwikkelingen in de jurisprudentie, een onafhankelijk extern onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden om binnen de ruimte die de BTW-richtlijn biedt ook in Nederland een gelijke btw-behandeling toe te passen op de kosten van beheer van door pensioenfondsen collectief bijeengebracht vermogen ongeacht of zij Defined Contribution en Defined Benefit-regelingen uitvoeren. In de tweede plaats is het kabinet opgeroepen om te komen met een voorstel tot reparatie van de btw-heffingsproblematiek over beheerdiensten aan pensioenfondsen die Defined Benefit-regelingen uitvoeren. Mijn collega bewindspersoon, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Klijnsma, heeft in dat kader aangegeven dat naar verwachting de advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad voor 31 maart 2016 conclusie neemt in een zaak over de btw-behandeling van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in relatie tot bedrijfspensioenfondsen. Deze conclusie is inmiddels genomen.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond te verklaren. Na toetsing van het feitencomplex aan de rechtspraak van het HvJ EU, komt de A-G tot de conclusie dat Stichting Pensioenfonds aan alle door het HvJ EU gestelde criteria voldoet en derhalve in concurrentie treedt met Instellingen voor Collectieve Belegging in Effecten (gemeenschappelijk beleggingsfonds). De door belanghebbende verrichte vermogensbeheerdiensten kunnen derhalve delen in de vrijstelling (aldus de A-G).

Op deze conclusie heb ik gereageerd naar de Hoge Raad. In deze reactie is een aantal technische aanvullingen gegeven op de conclusie van de A-G om de Hoge Raad in staat te stellen de zaak en daarmee ook de mogelijke implicaties van de uitspraak van de Hoge Raad in deze zaak te doorgronden. Hierbij is er onder meer op ingegaan dat de casus waarover het geschil gaat nagenoeg geheel overeenkomt met de zaak Wheels waarover het HvJ EU al een oordeel heeft geveld en waarin nu juist geen sprake is van vrijgestelde vermogensbeheerdiensten. De uitspraak van de Hoge Raad wordt nu met veel belangstelling afgewacht. Ik zal u verder over dit onderwerp informeren nadat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de betreffende zaak.

Rechtsbescherming van belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus

In mijn brief van 15 september 20155 ben ik ingegaan op de evaluatie van de wet van 27 mei 2011 houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming van belastingplichtigen met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus.6 Ik heb daarin aangegeven dat mijn verwachting was dat deze evaluatie in het vierde kwartaal van 2015 zou zijn afgerond. Het onderzoek is evenwel nog niet afgerond. Ik verwacht dat de onderzoeksresultaten binnenkort beschikbaar zijn. Na beoordeling zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk informeren.

Ik merk op dat ik in de hiervoor genoemde brief heb aangegeven dat de evaluatie ook zal ingaan op de destijds aan uw Kamer gedane toezegging om uw Kamer te informeren op het zich voordoen van eventuele vertragingstactieken van kwaadwillende belastingplichtigen.7

Inlichten over ontwikkelingen en veranderingen bij de Belastingdienst

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2016 op 15 december 2015 heb ik toegezegd graag in te gaan op de uitnodiging van uw Kamer om nadere informatie te geven over de ontwikkelingen en veranderingen bij de Belastingdienst. De bereidheid om een bijpraatsessie met uw Kamer te houden is onverminderd aanwezig. In overleg met de griffie zal een geschikt tijdstip worden gezocht.

Evaluatie ANBI’s en SBBI’s

Tijdens de plenaire behandeling van de herziening van de Successiewet 1956 op 15 december 2009 heb ik u toegezegd de regeling inzake de algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) en de sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s) te evalueren. 8 De evaluatie van deze regeling hoop ik u later dit jaar aan te bieden.

Ik hoop met deze brief u naar tevredenheid van uw Kamer te hebben geïnformeerd. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid om – indien uw Kamer dit wenst – van gedachten te wisselen over de inhoud van deze brief.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstukken I 2015/16, 34 306, nr. 14.

X Noot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 159288.

X Noot
3

Handelingen I 2010/11, nr. 13, blz. 6 (registratienummer T01326).

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 117, H.

X Noot
5

Kamerstukken I 2014/15, 34 302, B, blz. 3 en 4.

X Noot
7

Handelingen I 2010/11, nr. 24, item 6, blz. 24 (toezeggingenregistratienummer T01298).

X Noot
8

Handelingen I 2009/10, nr. 13, blz. 456.

Naar boven