34 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2016

Nr. 12 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 november 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 15 oktober 2015 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 november 2015 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Vraag 1

Wat is de huidige stand van zaken qua burgerparticipatie, zoals voorgesteld in de Agenda Lokale Democratie? Wat zijn de concrete resultaten van de genoemde G1000 en burgertoppen?

Antwoord:

Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief over de stand van zaken van de uitvoering van de Agenda Lokale Democratie. In deze brief ga ik ook in op burgerparticipatie en de concrete resultaten van de G1000 en burgertoppen.

Vraag 2

Welke andere kwaliteits- en veiligheidseisen worden er bedoeld als het gaat om ruimte maken voor maatschappelijk initiatief?

Antwoord:

Initiatieven van maatschappelijk actieve burgers krijgen vroeg of laat met wet- en regelgeving te maken. Zij ondervinden soms belemmeringen van kwaliteit- en veiligheidseisen in landelijke of gemeentelijke regelgeving. De eisen kunnen soms niet in verhouding staan met omvang, aard en doel van het initiatief. De overheid kan ruimte scheppen voor maatschappelijk initiatief door ruimte te creëren in de wijze waarop de kwaliteit en veiligheid geborgd zijn. Een voorbeeld is het plaatsen van particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte. De Minister van VWS onderzoekt of toezicht door gemeenten op de landelijke veiligheidseisen voor speeltoestellen in bepaalde gevallen mogelijk is.

Vraag 3

Op welke manier zullen kleinere Nederlandse steden profiteren van een Europese Agenda Stad?

Antwoord:

Doel van de Europese Agenda Stad is om het EU-beleid meer «Urban Proof» maken door meer rekening te laten houden met de impact op steden. Dit zodat steden het volle groeipotentieel voor groei en banen kunnen realiseren, en maximaal kunnen bijdragen aan een duurzaam, concurrerend en leefbaar Europa. De Europese Agenda Stad richt zich op beter uitvoerbare EU-regelgeving («better regulation»), betere toegankelijkheid en benutting van EU-fondsen en betere kennisdeling en samenwerking tussen Europese steden. Steden, klein of groot, profiteren van EU-beleid dat beter aansluit op de stedelijke praktijk, want EU-beleid moet voor een belangrijk deel worden uitgevoerd door steden en regio’s. Steden en andere decentrale overheden ervaren dat het EU-beleid niet altijd goed aansluit bij een gebiedsgerichte benadering op lokaal en regionaal niveau1. Nederland heeft, gelet op zijn netwerkstructuur van kleinere en middelgrote steden, belang bij een meer «Urban Proof» EU.

De Europese Agenda Stad moet een dialoog op gang brengen over de concrete casuïstiek waar steden tegenaan lopen. Dit met name op de punten waar integraler beleid of het wegnemen van nationale en Europese belemmeringen hun slagkracht om de betreffende maatschappelijke uitdagingen op te lossen zou kunnen verstevigen. BZK heeft via verschillende netwerken (zoals de VNG) bij de Nederlandse steden geïnventariseerd welke onderwerpen zich hiervoor lenen. Steden, groot of klein, kunnen een rol spelen door een bijdrage te leveren aan de Europese Agenda Stad op basis van hun ervaringen en de kansen die zij zien om EU-beleid beter te laten aan sluiten op de stedelijke praktijk.

Vraag 4

Welke rol heeft de rijksoverheid bij de Agenda Stad? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar?

Antwoord:

De rijksoverheid heeft bij de Agenda Stad primair de rol van coalitiepartner van steden en andere stakeholders. Coalities van steden, provincies, rijksoverheid en andere stakeholders werken in het kader van de Agenda Stad-aanpak aan de ontwikkeling en uitvoering van zogenoemde City Deals. Dit zijn concrete afspraken tussen deze partijen (waaronder de rijksoverheid) over samenwerking gericht op innovatieve oplossingen voor stedelijke opgaven. Tegelijkertijd werkt de rijksoverheid samen met de genoemde partners aan de formulering en vaststelling (tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap) van een Europese Agenda Stad. De bijdrage van de rijksoverheid aan de samenwerking behelst met name: het waar nodig en mogelijk bieden van ruimte in wet- en regelgeving, de inzet van kennis en het leveren van ondersteuning bij de ontwikkeling en uitvoering van City Deals alsmede de inzet gericht op de Europese Agenda Stad. Voor de Agenda Stad zijn geen separate financiële middelen begroot. Zie het antwoord op vraag 48.

Vraag 5

Wat staat er in de transformatieagenda sociaal domein?

Antwoord:

In april 2015 heb ik Uw kamer geïnformeerd over de transformatieagenda sociaal domein (Kamerstukken II, 2014/2015 34 000 VII nr. 41). In deze brief heb ik toegelicht dat transformatie vraagt om veranderingen in organisatie, cultuur en manieren van werken van de overheid en uitvoerende organisaties, waarbij innovatie en partnerschap kernbegrippen vormen. Onderdeel van deze brief was ook de aankondiging van een gemeenschappelijke transformatieagenda waarin rijk en gemeenten thema’s hebben benoemd waar de transformatie in het sociaal domein op gestoeld zijn. Het recent verschenen casusboek van de transitiecommissie sociaal domein (TSD) kan gezien worden als een uitwerking van de transformatieagenda sociaal domein; het biedt gemeenten inzicht in de dagelijkse praktijk. Gemeenten worden door de beschrijving van de casussen uitgedaagd om na te denken over de mogelijkheden om integraliteit na te streven in het sociaal domein.

Vraag 6

Wordt de monitorlast voor gemeenten gemonitord? Zo ja, hoe groot is de belasting voor gemeenten? Zo nee, op welke wijze kan er toch zorg voor worden gedragen dat gemeenten niet te zwaar belast worden?

Antwoord:

In mijn brief van 15 september jl., de «Routekaart doorontwikkeling monitoring sociaal domein» (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 300 VII, nr. 4), heb ik aangegeven hoe de monitorlasten vanuit het Rijk voor gemeenten in het sociaal domein zullen worden teruggedrongen. In deze Routekaart zijn twee sporen uitgezet: spoor 1 betreft het voorkomen, vereenvoudigen en waar mogelijk het beëindigen van (onnodige) gegevensuitvraag bij gemeentenSpoor 2 betreft het realiseren van één gegevensverzamelpunt bij het CBS waardoor data eenvoudig aan elkaar kunnen worden gekoppeld, door meerdere partijen worden gebruikt en er slechts één keer hoeft te worden uitgevraagd.

Vraag 7

Voor hoeveel instanties c.q. op hoeveel verschillende wijzen moeten gemeenten en/of hun samenwerkingsverbanden momenteel gegevens bijhouden en verwerken ten behoeve van monitoring in het sociaal domein?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

Vraag 8

Waarom is het niet mogelijk gebleken om vooraf aan de decentralisatie-operatie te komen tot 1 monitor en 1 indicatorenset?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

Vraag 9

Wat zijn de concrete resultaten tot nu toe in de aanpak ondermijning van het lokaal bestuur? Hoeveel middelen zijn hiervoor beschikbaar? Wanneer kan de Tweede Kamer de agenda ondermijning lokaal bestuur verwachten?

Antwoord:

De Minister van Veiligheid en Justitie en ik zijn voornemens een brief met onze agenda tegen ondermijning van het lokaal bestuur voor de behandelingen van onze begrotingen aan uw Kamer te zenden. Daarin gaan we in op de concrete maatregelen en beschikbare middelen.

Vraag 10

Welke (extra) maatregelen zijn er getroffen ter voorkoming van de ondermijning van het openbaar bestuur?

Antwoord:

In onze brief met een agenda tegen ondermijning van het lokaal bestuur zullen de Minister van Veiligheid en Justitie en ik ingaan op de reeds in gang gezette maatregelen en (mogelijke) extra maatregelen die we zullen nemen. Zie ook het antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Worden er financiële middelen gekoppeld aan de nationale open data agenda? Zo ja, hoeveel?

Antwoord:

Voor de ontwikkeling en beheer van de open data portal is € 620.000 opgenomen. Voor de nationale open data agenda en het stimuleren van gebruik van open data is € 200.000 opgenomen in de begroting BZK.

Vraag 12

Kunt u aangeven of de t.z.t. in werking tredende nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten nog financiële gevolgen zal hebben en daarmee effect zal hebben op de begroting voor 2016?

Antwoord:

Het concept wetsvoorstel is in voorbereiding. In het kader van dit proces worden eventuele financiële gevolgen in kaart gebracht Hierover zal uw Kamer bij het aanbieden van het wetsvoorstel worden geïnformeerd. Gezien het feit dat de wet in 2016 nog niet in werking zal treden, zal dit geen effect hebben op de begroting voor 2016.

Vraag 13

Kunt u aangeven op welke wijze u in de begroting een gevolg hebt gegeven aan de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer (in 2015) en de commissie Dessens (in 2013) hebben gedaan in de (evaluatie)rapporten van en over de veiligheidsdiensten (artikel 2)?

Antwoord:

Op 11 maart 2014 is de Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Herziening Wiv (Commissie-Dessens) (kamerstuk 33 820, nr. 2) aan uw Kamer aangeboden. Een aantal aanbevelingen is reeds uitgevoerd, zo hebben er enkele wijzigingen plaatsgevonden op het gebied van de aansturing van de AIVD door het departement. De rol van de SG is beter geborgd doordat hij deelneemt aan het CVIN en de Minister begeleidt bij de RIV en de CIVD. Daarnaast is de wetgevingsfunctie en de tweede-lijns juridische advisering van de AIVD overgedragen aan het departement. Ook is sinds 2015 de adviesfunctie ten behoeve van de SG en de Minister versterkt. Deze personele mutaties zijn eerder binnen de apparaatbudgetten van Hoofdstuk 7 verrekend. Voor de overige aanbevelingen geldt dat deze worden verwerkt in de nieuwe Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Aangezien deze wet in 2016 nog niet in werking zal treden, heeft dit geen gevolgen voor de begroting 2016.

In het rapport «Bezuinigingen en intensiveringen bij de AIVD» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 30 977, nr. 114) is ook de bestuurlijke reactie van het Kabinet opgenomen. Hierin wordt gesteld dat de aanbevelingen van de ARK worden overgenomen.

Conform de reactie op de adviezen van de commissie Dessens heeft het Kabinet de Geïntegreerde Aanwijzing Inlichtingen en Veiligheid (GA I&V) 2015 – 2018 vastgesteld. Deze voorziet in de integrale, meerjarige visie van het kabinet gericht op het functioneren en presteren van de inlichtingen en veiligheidsdiensten, zoals ook door de ARK geadviseerd is. Daarnaast heeft de ARK de aanbeveling gedaan om een meerjarig implementatieplan op te stellen. Dit plan zal eind van het jaar gereed zijn.

Een andere aanbeveling van de ARK is om de Tweede Kamer informatie te verstrekken die inzicht geeft in de samenhang van beleidsdoelen, prestaties en middelen. Dit punt zal ook in het meerjarig implementatieplan nader worden uitgewerkt. Vooruitlopend hierop zal, conform de motie Van der Staaij cs (Kamerstuk 29 754, nr. 299) het Jaarplan 2016 nog dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden, waarbij inzichtelijk zal worden gemaakt wat de prioriteiten en accenten van de AIVD zijn voor komend jaar.

Overigens zorgen de aanbevelingen van de ARK niet voor mutaties in de begroting, maar bieden wel handvatten voor de invulling van de besteding van de middelen. Zo zal de komende jaren nadrukkelijk aandacht zijn voor investeringen in ICT en het werven en opleiden van nieuw personeel, zoals ook aanbevolen door de ARK.

Vraag 14

Gaat de inmiddels in uitvoering genomen beleidsdoorlichting van artikel 6 (dienstverlenende en innovatieve overheid) inzicht geven in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het artikel? Wanneer wordt deze beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer gestuurd?

Antwoord:

In mijn brieven van februari en april jl. (Kamerstukken II, 2014–2015, nr. 15 en 18) heb ik u geïnformeerd over de beleidsdoorlichting voor de artikelen 1.1, 6.2 en 6.3, die ik in 2015 naar uw Kamer ga sturen. Bij de opzet en uitvoering van deze beleidsdoorlichting is de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek 2014 leidend zodat hier ook nadrukkelijk wordt ingegaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid en de, nieuw voor dit jaar, de -20% besparingsvariant. De beleidsdoorlichting verkeert in de afrondende fase en zal naar verwachting in november doch uiterlijk december aan uw Kamer worden aangeboden.

Vraag 15

Wat is de stand van zaken bij het onderzoek dat na twee jaar over de uitvoering van de aangenomen motie-Schouw/Taverne aangaande het intrekken van de Zondagswet werd aangekondigd? Kan nog dit jaar een wetsvoorstel tot intrekking van de wet verwacht worden?

Antwoord:

De aangekondigde onderzoeken (Kamerstukken II, 34 000-VII nr. 6) die in opdracht van mijn ministerie zijn uitgevoerd naar het functioneren van de Zondagswet zijn inmiddels afgerond. Uw Kamer heeft mijn beleidsreactie op deze onderzoeken op 26 oktober jl. ontvangen (Kamerstukken II, 34 300-VII, nr. 10).

Vraag 16

Hoeveel gemeenschappelijke regelingen zijn er momenteel in Nederland?

Antwoord:

Een compleet overzicht van gemeenschappelijke regelingen wordt door BZK niet bijgehouden. Wel zijn er verschillende databases over het aantal gemeenschappelijke regelingen. Daaruit blijkt dat er ruim 500 gemeenschappelijke regelingen zijn. Via lopend onderzoek wordt naar verwachting eind 2015 een recenter beeld van het aantal gemeenschappelijke regelingen bekend. De Tweede Kamer zal deze informatie worden toegezonden.

Vraag 17

Wat is de totale omvang van de budgetten van alle gemeenschappelijke regelingen in Nederland? Kunt u dit onderverdelen naar openbare lichamen, bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen?

Antwoord:

Lopend onderzoek van het COELO wijs uit dat gemiddeld rond de 14% van de gemeentelijke begroting via samenwerking wordt uitgegeven. Een uitsplitsing naar de verschillende samenwerkingsvormen is niet te geven.

Vraag 18

Wordt ondertussen volledig voldaan aan de registerplicht uit de Wgr?

Antwoord:

Er worden geen landelijke gegevens bijgehouden over de registerplicht van gemeenten. Mij is derhalve niet bekend of gemeenten volledig aan de registerplicht voldoen.

Vraag 19

Hoe kan een ministerie dat binnenlandse mensenrechten moet coördineren dit doen zonder overzicht te hebben van de opvolgingsstatus bij de verscheidene departementen van de vele internationale aanbevelingen die er voor Nederland zijn op dit gebied?

Antwoord:

Binnen de bestaande internationale mensenrechteninfrastructuur zijn er toezichthoudende instellingen die aanbevelingen doen aan Nederland. Om als coördinerend Minister op het gebied van mensenrechten in Nederland een duidelijker totaalbeeld te geven van al deze aanbevelingen, heb ik op 10 juli jl. een overzicht hiervan aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2014/15, 33 826, nr. 11 en bijlage). In dit overzicht zijn de laatste aanbevelingen opgenomen van in totaal dertien instellingen (acht van de Verenigde Naties en vijf van de Raad van Europa), welke gecategoriseerd zijn, zodat er beter inzicht ontstaat in de thematiek waar Nederland internationaal op aangesproken wordt. In totaal gaat het hier over bijna 500 aanbevelingen.

Voor de opvolging van deze aanbevelingen bestaan reeds cycli. Deze beginnen met een door Nederland opgestelde rapportage, of een bezoek van een instelling aan Nederland zelf. Hierop volgt vaak een dialoog van de instelling met Nederland, waarna er aanbevelingen worden gedaan. Na het ontvangen van deze aanbevelingen wordt over het algemeen een kabinetsreactie opgesteld, die ook aan de Kamer gezonden wordt. Hierna begint de cyclus, die afhankelijk van de instelling ongeveer vier tot zes jaar in beslag neemt, opnieuw.

Het aanvullen en bijhouden van het bestaande overzicht van internationale aanbevelingen met de opvolgingsstatus per aanbeveling, zoals gesuggereerd in de vraag, is door het enorme aantal aanbevelingen disproportioneel arbeidsintensief en daarom weinig efficiënt. Ook is het belangrijk om op te merken dat voor de opvolging van de verschillende aanbevelingen in eerste instantie de betreffende departementen – zoals deze ook in het overzicht opgenomen zijn – aan zet zijn. Het is mijn taak om als coördinerend Minister pas in te grijpen, als hier specifiek aanleiding toe is. De hierboven beschreven bestaande procedures bieden mij voldoende controlemogelijkheden in dit proces. Ik ben als Minister van BZK betrokken bij het opstellen van alle Nederlandse rapportages en kabinetsreacties op dit gebied. Op die manier zie ik per set aanbevelingen hoe deze worden opgepakt. Indien bepaalde aanbevelingen naar mening van de betrokken instelling niet (voldoende) door Nederland opgevolgd zijn, kan zij deze aanbevelingen – soms in krachtiger bewoordingen – in de volgende cyclus opnieuw doen. Als dit gebeurt, ben ik hier uiteraard extra alert op.

Vraag 20

Hoe beoordeelt u de (grote) schommelingen in de verschillende circulaires die gemeenten ontvangen?

Antwoord:

Een van de redenen voor fluctuaties in de uitkering van gemeenten is de indexatie volgens de normeringsystematiek. Bij deze systematiek is de indexatie van de algemene uitkering van het gemeentefonds gekoppeld aan de ontwikkeling van een deel van rijksuitgaven. Deze systematiek volgt uit een bestuurlijke afspraak met de VNG en het IPO.

In de kamerbrief van 13 oktober jl. (Kamerstukken II, 2015Z13847/2015D31008) heb ik aangekondigd dat er een evaluatie zal plaatsvinden van de normeringsystematiek. Er is een interbestuurlijke werkgroep opgericht samen met de VNG en het IPO. De werkgroep zal varianten ontwikkelen voor de normeringsystematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid.

Een andere reden voor fluctuaties zijn de herverdeeleffecten voor de verdeelmodellen voor de decentralisaties en het groot onderhoud van het gemeentefonds. Om deze effecten voor gemeenten zoveel als mogelijk te beperken is met gemeenten een overgangsregeling afgesproken. Met deze overgangsregeling worden de negatieve herverdeeleffecten beperkt tot 15 euro per inwoner per jaar. Voor meer informatie verwijs ik naar bovengenoemde kamerbrief waar ik uw Kamer hier nader over heb geïnformeerd.

Vraag 21

Kan een nadere toelichting gegeven worden op het uitvoeren van de opschalingskorting, ondanks dat het aanvankelijk daar aan gekoppelde streven naar (grootschalige) gemeentelijke schaalvergroting door het kabinet is losgelaten?

Antwoord:

Aan de korting bij opschaling is vastgehouden omdat deze is opgenomen in het Regeerakkoord. De bedragen in het Regeerakkoord zijn leidend bij de uitvoering van het kabinetsbeleid.

Vraag 22

Kunt u bevestigen dat er tot nu toe één keer gebruik is gemaakt van de uitzonderingsregel op de WNT?

De bevoegdheid van de vakminister en de Minister van BZK om gezamenlijk te besluiten tot een hogere bezoldiging dan de algemene bezoldigingsnorm die is vastgesteld in de WNT artikel 2.3, is twee keer toegepast. Dit is op 1 september ook gemeld (Staatscourant 2015, nr. 27396). Ook een volgende toepassing van deze bevoegdheid om een uitzondering op de algemene bezoldigingsnorm toe te staan, zal, na behandeling in de ministerraad, in de Staatscourant worden bekendgemaakt.

Vraag 23

Hoe wordt meetbaar gemaakt dat de transformatie-agenda samen met departementen, gemeenten en de VNG in voldoende mate worden gestimuleerd en geregisseerd door de Minister?

Antwoord:

De inspanningen inzake de transformatieagenda zijn een gedeelde verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten en gebaseerd op eenieders verantwoordelijkheden in het sociaal domein. Dat betekent dat het daadwerkelijk transformeren van gemeentelijke processen en structuren nadrukkelijk een lokale aangelegenheid is. Het Rijk, onder de regie van BZK, stimuleert dat. Het daadwerkelijk meetbaar en inzichtelijk maken van de gevolgen van de transformatie in het sociaal domein wordt meegenomen in de monitor sociaal domein; zie ook het antwoord op vraag 24.

Vraag 24

Hoe gaat de jaarlijkse overall monitor over de decentralisaties in het sociaal domein die vanaf mei 2016 zal worden opgesteld, inzicht geven in de doelen van de decentralisaties? Komen daarbij tevens aan de orde de realisatie van de kabinetsdoelen; de randvoorwaarden voor de stelselherziening; en de doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit van het beleid?

Antwoord:

Om het door u gevraagde beeld van doelbereiking te geven bevat de overall rapportage sociaal domein informatie vanuit verschillende invalshoeken. Allereerst biedt de rapportage inzicht in het gebruik van voorzieningen in het sociaal domein alsmede in de gevolgen voor kwetsbare groepen door de uitkomsten van de monitoring gerelateerd aan de drie decentralisatiewetten samenvattend bij elkaar te brengen. Daaraan worden vervolgens de inzichten in bestuurlijke aspecten van de decentralisaties in het sociaal domein toegevoegd evenals een kwalitatief casusonderzoek en de zogenaamde «sociaal domein index». In de sociaal domein index staat centraal wat de effecten van de decentralisaties zijn voor (kwetsbare) burgers. De overall rapportage die uw Kamer in mei 2016 zal ontvangen geeft met behulp van deze invalshoeken een eerste beeld van de stand van zaken in het gedecentraliseerde sociaal domein in 2015, een bijzonder jaar waarin het sociaal domein bij gemeenten nog volop in beweging is en de omslag van transitie naar transformatie is gestart. Bij brief van 9 juni jl. heeft de commissie BiZa van uw Kamer mij gevraagd in te gaan op door de commissie benoemde aspecten van de drie kernonderwerpen «kabinetsdoelen», «randvoorwaarden», en «doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit van het beleid». Ik zal uw Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling informeren.

Vraag 25

Kunt u aangeven welke verdere concretiseringsslag ten aanzien van het doel verantwoorden aan de Tweede Kamer is gedaan?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 24.

Vraag 26

Hoe wordt meetbaar gemaakt of de doelen van de Agenda Lokale Democratie worden gerealiseerd?

Antwoord:

Het Ministerie van BZK onderzoekt en monitort op verschillende manieren ontwikkelingen in bestuur en democratie. Met het oog op verdere beleidsontwikkeling ten aanzien van de versterking van de lokale democratie ontwikkelt de Stichting Nationaal Kiezersonderzoek, mede op verzoek van het Ministerie van BZK, een Nationaal Kiezersonderzoek – Lokale Democratie. De resultaten van dit onderzoek zullen medio 2016 beschikbaar zijn.

Vraag 27

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het recht op participatie in de G4 en G32?

Antwoord:

Diverse gemeenten, ook de G4 en G32, werken actief met een eigen aanpak van burgerparticipatie. Mede naar aanleiding van het notaoverleg met uw Kamer van 14 september jl. verken ik of sprake kan zijn van een recht op participatie, ook wel «buurtrechten» genoemd. Ik zal de Kamer voor het eind van het jaar per brief informeren over mijn standpunt omtrent het recht op participatie.

Vraag 28

Hoe gaat de jaarlijkse monitor over de decentralisaties in het sociaal domein die vanaf mei 2016 zal worden opgesteld, inzicht geven in de doelen van de decentralisaties? Komen daarbij tevens aan de orde de realisaties van de kabinetsdoelen; de randvoorwaarden voor de stelselherziening; en de doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit van het beleid?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 24

Vraag 29

Hoe zullen de gemeenten die gebruik kunnen maken van de aangekondigde Experimentenwet worden geselecteerd? Zijn er financiële middelen gekoppeld aan de Experimentenwet?

Antwoord:

Over de stand van zaken Experimentenwet zal ik u separaat per brief informeren.

Vraag 30

Wanneer wordt het wetsvoorstel tot Wijziging van de Gemeentewet ingediend, dat regelt dat de raad de bevoegdheid krijgt, zonder beperkingen, ontheffing van het vereiste van ingezetenschap te verlenen?

Antwoord:

In mijn brief van 15 december 2014 heb ik toegezegd bij een volgende wijziging van de Gemeentewet met een voorstel te komen tot wijziging van de ontheffingssystematiek inzake het vereiste van ingezetenschap van wethouders (art. 36a, tweede lid, Gemeentewet). Het streven is het daartoe strekkende wetsvoorstel in de loop van 2016 in te dienen zodat de gewijzigde ontheffingssystematiek bij de collegevorming na de eerstvolgende reguliere gemeenteraadsverkiezingen in 2018 kan worden toegepast.

Vraag 31

Uit welke begrotingspost worden de kosten voor eventuele raadgevende referenda betaald?

Antwoord:

De uitgaven voor raadgevende referenda worden verantwoord op artikel 1 Openbaar bestuur en democratie. Op het moment dat er een referendum plaatsvindt, komen via het gemeentefonds middelen beschikbaar voor het organiseren van de stemming.

Vraag 32

Valt volledige besteding van het AIVD-budget voor 2015 te verwachten, of is onderuitputting voorzienbaar? Indien het laatste, wat is daar de oorzaak van?

Antwoord:

Verwacht wordt dat het AIVD-budget in 2015 volledig besteed zal worden.

Vraag 33

Kunt u aangeven op welke wijze u in de begroting een gevolg hebt gegeven aan de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer (in 2015) en de commissie Dessens (in 2013) hebben gedaan in de (evaluatie)rapporten van en over de veiligheidsdiensten (artikel 2)?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 13.

Vraag 34

Betekent de accentverschuiving naar een «merkbare» vermindering van de regeldruk dat het daarvoor eerder gereserveerde budget besteed is aan niet-merkbare vermindering van regeldruk? Wat houdt «niet merkbare vermindering van regeldruk» in?

Antwoord:

Voor de merkbare vermindering van regeldruk is voor 2016 en verder geen separaat budget gereserveerd. Het totale budget is afgelopen jaren ingezet voor zowel een kwantitatieve als kwalitatieve benadering. We hebben geconstateerd dat de gerealiseerde regeldrukvermindering niet altijd door burgers en bedrijven werd opgemerkt. Daarom hebben we vanaf 2016 gekozen voor een focus op merkbare vermindering. Met de term merkbaar wordt niet per definitie een meetbare, kwalitatieve benadering van regeldruk bedoeld. De resultaten van de regeldrukvermindering maken onderdeel uit van de beleidsdoorlichting «Innovatieve en dienstverlenende overheid» die dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.

Vraag 35

Hoe groot is het percentage van de totale doelstelling van € 2,5 mrd. die wordt beoogd te behalen door middel van een vermindering in regeldruk door het verbeteren van de kwaliteit van (digitale) dienstverlening?

Antwoord:

Er is geen specifieke doelstelling opgenomen over het aandeel van de digitale dienstverlening. Voor een actuele stand van zaken verwijs ik u graag op de volgende halfjaarlijkse voortgangsbrief aan uw Kamer waarin de Minister van EZ mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst en mij de voortgang op de totale doelstelling van € 2,5 mrd. door een vermindering in regeldruk meldt. Daarin vindt u ook de stand van zaken van het aandeel van het verbeteren van de (digitale) dienstverlening als onderdeel van de totale vermindering van regeldruk. Deze voortgangsrapportage wordt voor het Kerstreces aan u verzonden.

Vraag 36

Hoe wordt meetbaar gemaakt hoe de doelen van artikel 6, het bereiken van een goede, eenvoudige en betrouwbare dienstverlening aan burgers, door de inzet van het eID Stelsel en e-overheidsvoorzieningen, worden behaald?

Antwoord:

De eID, het stelsel en e-overheidsvoorzieningen worden volgens de evaluatiekalender geëvalueerd. Er is daarnaast in het kader van Digitaal 2017 een monitor opgezet. Deze geeft inzicht in het gebruik van de e-overheidsvoorzieningen en in de (waardering) van de dienstverlening door burgers en bedrijven. Op deze manier worden de doelen meetbaar gemaakt. De voortgangsrapportage wordt binnenkort aan uw Kamer gezonden. Ook wordt dit jaar de beleidsdoorlichting «Innovatieve en dienstverlenende overheid» naar uw Kamer wordt gestuurd, waarin veel aandacht is voor de digitale dienstverlening.

Vraag 37

Wat verklaart de afname van het budget voor artikel 6, met name 6.2 (Informatiebeleid en ontwikkeling e-overheidsvoorzieningen) en hoe wordt dat precies opgevangen?

Antwoord:

De afname wordt onder andere veroorzaakt doordat er jaarlijks besluitvorming plaatsvindt over het budget voor de ontwikkeling van eID (Idensys) en e-overheidsvoorzieningen. Via de governance van de Digicommissaris wordt het budget – beschikbaar gemaakt bij diverse departementen – toegekend. Derhalve is dit nog niet zichtbaar in de begroting van 2017 en verder.

Vraag 38

Wat is het totaaloverzicht aan door de jaren heen gemaakte begrotingen, realisaties en kosten voor eOverheidvoorzieningen, DigiD en het eID-stelsel (tegenwoordig Idensys)?

Antwoord:

eOverheidsvoorzieningen staan op meerdere begrotingen rijksbreed en behelzen vele verschillende voorzieningen. DigiD en eID (Idensys) zijn hier voorbeelden van. In onderstaande tabel staat weergegeven hoeveel er in de afgelopen jaren uitgegeven is aan de eOverheidsvoorzieningen via de BZK begroting.

Circa 15% van dit budget wordt besteed aan beleidontwikkeling gerelateerd aan informatiebeleid, zoals de aanpak van fraude, open overheid, en de registratie niet-ingezetenen (RNI). Het overige budget wordt ingezet voor de (door-)ontwikkeling en beheer & exploitatie van e-overheidsvoorzieningen. Dit jaar ontvangt de Kamer een doorlichting over de periode 2011–2014 van deze beleidsartikelen.

Vraag 39

Waaraan worden de begrootte bedragen op beleidsartikel 6.2 precies besteed en waarom wordt er ten opzichte van de vorige begrotingen zo sterk geschoven met cijfers?

Antwoord:

Het beleidsartikel bestaat uit budget voor informatiebeleid, aanpak fraude en (door-)ontwikkeling van e-overheidsoverheidsvoorzieningen. Het budget wordt besteedt aan onder andere Informatiebeleid, Digitaal 2017, Open Overheid, Registratie Eerste Verblijfsadres (REVA), en informatiepositie burger. Daarnaast staat hier het budget voor de aanpak van fraude (inclusief de landelijke aanpak adreskwaliteit. Daarnaast wordt eID (Idensys) en NORA vanuit dit beleidsartikel bekostigd.

Het verschil in budget wordt mede veroorzaakt doordat in 2015 de afronding van het aansluiten van organisaties op de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI) heeft plaatsgevonden. Dit is inmiddels in beheer genomen. Jaarlijkse besluitvorming voor toekenning van budgetten voor e-overheidsvoorzieningen is ook een reden voor het verschil. Jaarlijks wordt via de governance van de Digicommissaris budget toegekend, wat vooruitlopend niet zichtbaar is in de begroting.

Vraag 40

Wat verklaart de afname van het budget voor artikel 6, met name 6.2 (Informatiebeleid en ontwikkeling e-overheidsvoorzieningen) en hoe wordt dat precies opgevangen?

Antwoord:

Zie vraag 37.

Vraag 41

Hoeveel heeft de naamswijziging van eID naar Idensys gekost?

Antwoord:

De kosten voor de nieuwe naam incl. juridisch onderzoek en het merkenrechtelijk vastleggen van Idensys zijn € 21.788,-.

Vraag 42

Welke kosten voor de BRP worden nu door de begroting van 2016 gedekt nu er tot 2017 extra geld wordt uitgetrokken en het project al ruim over budget is? Hoe zeker is het dat dit voldoende is?

Antwoord:

Recent heeft uw Kamer de halfjaarlijkse voortgangsrapportage Operatie BRP ontvangen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze bief (Kamerstukken II, 27 859 nr. 83).

Vraag 43

Welk budget is beschikbaar voor het tweejarig actieplan Open overheid, hoe is dit budget opgebouwd en waar wordt het aan uitgegeven?

Antwoord:

Mijn departement coördineert het actieplan open overheid wat een samenwerking tussen alle overheden betreft en zich daarbij niet beperkt tot één budgetpost of alleen de begroting van BZK. Voor het actieplan dragen de betrokken ministeries en de VNG financiële verantwoordelijkheid. Er is in de begroting van BZK een bedrag opgenomen voor het mede financieren van open spending, de pilot open raadsinformatie en het leer- en expertisepunt open overheid. Het BZK budget is € 905.000.

Vraag 44

Hoe vaak wordt jaarlijks de website wiekrijgtmijngegevens.nl bezocht?

Antwoord:

Ongeveer 20.000 bezoekers per jaar; sinds de start van de website in januari 2014 zijn er 38.966 bezoekers geweest en gemiddeld aantal bezoeken per maand is 1.500 (stand september 2015).

Vraag 45

Hoe vaak wordt jaarlijks bij gemeenten opgevraagd aan wie verstrekkingen van persoonsgegevens uit de basisregistratie personen gedaan zijn?

Antwoord:

De afgelopen periode (september 2014 t/m augustus 2015) kreeg mijn departement ruim 500 verzoeken via gemeenten voor een overzicht van de verstrekkingen door de Minister uit de centrale voorzieningen. Het totaal aantal verzoeken om inzage ligt hoger omdat burgers ook verzoeken doen bij gemeenten om een overzicht van de verstrekkingen die alleen door gemeenten zijn gedaan uit de gemeentelijke voorzieningen.

Vraag 46

Zijn er naast het UBR instanties die zich met het beter digitaal beschikbaar maken van digitale overheidsinformatie bezig houden en zo ja, welke? Is er geld vanuit het Ministerie van BZK voor deze instanties begroot en zo ja, hoeveel?

Antwoord:

Voor rekening van andere partijen publiceert UBR de stukken van Eerste- en Tweede Kamer, het Staatsblad, het Tractatenblad, gemeentebladen, provinciale bladen, waterschapsbladen en bladen van gemeenschappelijke regelingen. Andere bestuursorganen verzorgen daarnaast andere digitale publicaties. Zo worden ruimtelijke plannen gepubliceerd door I&M, rechterlijke uitspraken door de Raad voor de Rechtspraak en raadsstukken door de betrokken gemeenten. Deze publicaties komen voor rekening van deze bestuursorganen. Op de BZK-begroting is budget opgenomen voor projecten om in het kader van Open Overheid meer overheidsdocumenten actief openbaar te maken. Dit betreffen middelen voor pilots met actief openbaar maken van informatiecategorieën, waaronder rapporten en uitvoeringstoetsen. Hiervoor is 65.000 euro beschikbaar binnen de begroting van BZK.

Vraag 47

Wat voor opdrachten zijn er tot dusver uitgevoerd voor de transitie naar meer doe-democratie? Is er onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze opdrachten?

Antwoord:

Op dit moment zijn of worden in mijn opdracht meerdere onderzoeken uitgevoerd in dit verband. Voorbeelden zijn het experimentenprogramma «Ruim op de regels», De Werkplaats MaakdeBuurt en onderzoeken als «De ondernemende burger» en de «Montessori-Democratie». Relevante publicaties zijn «Knooppunten voor maatschappelijk initiatief», «Wil en wet» en «Gemeenschapsmunten in kaart».

De effectiviteit van deze inspanningen komt, in hun onderlinge samenhang, in 2017 aan de orde in de beleidsdoorlichting Burgerschap. Op deze wijze wordt het beleid ex-post geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid.

Vraag 48

Hoeveel is er begroot aan apparaatskosten voor de Agenda Stad?

Antwoord:

De tijdelijke programmadirectie Agenda Stad werkt aan drie deelprogramma’s: Agenda Stad, Europese Agenda Stad en Nationaal Programma Rotterdam-Zuid.

De apparaatskosten van de programmadirectie Stad zijn onderdeel van de algemene apparaatskosten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zijn daarbinnen niet verbijzonderd. Bij benadering belopen de begrote apparaatskosten voor de programmadirectie Stad in 2016 circa € 2 mln.

Vraag 49

Waar hangt het van af of de kernwaarden van het ambtenaarschap in de Ambtenarenwet of het statuut worden opgenomen?

Antwoord:

De vraag of de kernwaarden van het ambtenaarschap in een apart statuut of in de Ambtenarenwet zelf moeten worden opgenomen heb ik nog niet beantwoord. Het betreft de vraag naar nut en noodzaak van wetgeving. Als het wetgevingsinstrument alleen als noodzakelijke «laatste remedie» wordt toegepast, zou dat tot de keuze voor een statuut leiden. Anderzijds kan het nuttig zijn om ambtelijke kernwaarden een prominente plek in de wet zelf te geven om daarmee het gewicht van en de waardering voor het vak van ambtenaar te beklemtonen. Na de (thans lopende) behandeling van het initiatiefvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren in de Eerste Kamer zal ik u informeren over mijn beleidsvoornemens ten aanzien van de kernwaarden van het ambtenaarschap.

Vraag 50

Kan worden uitgelegd waar de post «Diverse subsidies» precies over gaat?

Antwoord:

Onder de post «Diverse subsidies» vallen subsidies in het kader van «integriteit en professionalisering » en arbeidsmarktbeleid. De subsidies gaan naar beroepsverenigingen, zoals het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Zie ook blz. 33 en 101 van de begroting.

Vraag 51

Welke resultaten zijn er tot nu toe geboekt met het programma Veilige Publieke Taak?

Antwoord:

De activiteiten van het programma volgen twee sporen: het ondersteunen van werkgevers en de aanpak richting daders.

In de aanpak richting daders zijn Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister Veiligheid en Justitie, de politie en het Openbaar Ministerie. Onder andere is afgesproken:

  • Er wordt altijd aangifte gedaan bij de politie bij een strafbaar incident van agressie en geweld tegen een werknemer;

  • Opsporing en vervolging van daders krijgt prioriteit van politie en Openbaar Ministerie;

  • Openbaar Ministerie eist een twee keer zo hoge straf in geval van agressie tegen een werknemer met publieke taak of politieke ambtsdrager.

De laatste evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken2 laat zien dat politie en Openbaar Ministerie op de goede weg zijn. Een van de resultaten is dat niet alleen de top van de politie, maar ook de operationele politiemensen bekend zijn met de afspraken. Ook zijn er op lokaal niveau afspraken gemaakt tussen werkgevers, politie en Openbaar Ministerie. Dit is volgens de evaluatie cruciaal voor een goede uitvoering van de afspraken. Echter is nog wel veel verbetering mogelijk, onder meer in de communicatie van het Openbaar Ministerie naar slachtoffers.

De ondersteuning van de werkgevers vindt plaats via stimuleringsregelingen en kennisverspreiding. Binnen de verschillende sectoren zijn op alle onderdelen van de aanpak (de acht VPT-maatregelen) instrumenten en goede praktijken ontwikkeld. Deze zijn beschikbaar op www.agressievrijwerk.nl. De werkgevers zijn nu aan zet om alle beschikbare instrumenten en kennis te gebruiken om intern agressiebeleid (blijvend) vorm te geven.

De stimuleringsregelingen en ondersteuning vanuit het expertisecentrum VPT en de VPT-intensiveringsregio's hebben als resultaat gehad dat werkgevers inmiddels hun verantwoordelijkheid nemen. Uit de verschillende monitors en de onderzoeken van de Inspectie SZW blijkt dat werkgevers beleid hebben ontwikkeld en dit implementeren. We zien bijvoorbeeld dat werknemers aangeven dat het aantal maatregelen toeneemt, net als de aandacht voor veiligheid3. Ook zien we een stijging van het aantal geregistreerde meldingen4. Dit geeft aan dat meer werknemers incidenten bij hun werkgever melden.

Een ander belangrijk behaald resultaat is dat, mede door communicatie vanuit het programma, de attitude bij publiek, werkgevers en werknemers ten aanzien van agressie van derden is veranderd van «agressie hoort er nu eenmaal bij en is het probleem van de werknemer» naar «emotie hoort bij de publieke taak, maar agressie is onacceptabel en het is de verantwoordelijkheid van de werkgever dit aan te pakken». Om het melden, bespreekbaar maken en handelen binnen organisaties nog verder te stimuleren, zal ik eind van dit jaar samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de campagne «Wees duidelijk over agressie» starten.

Vraag 52

Is er een stijging in het aantal bedreigde bestuurders waarneembaar? Om welke aantallen gaat het?

Antwoord:

De resultaten van de monitor Agressie en Geweld Openbaar Bestuur 2014 laten zien dat bestuurders aangeven minder slachtoffer te zijn geworden van bedreiging en/of intimidatie in 2014. Het percentage burgemeesters dat aangeeft slachtoffer te zijn geworden is bijvoorbeeld gedaald van 32% in 2012 naar 25% in 2014. In onderstaande tabel is per jaar aangegeven wat het percentage bestuurders en volksvertegenwoordigers is per sector dat aangeeft slachtoffer te zijn geweest van bedreiging of intimidatie.

 

Provincies

Waterschappen

Gem.

Raads leden

Wethou ders

Burge meesters

Totaal1

2010

12%

2%

13%

11%

23%

29%

13%

2012

20%

7%

15%

13%

21%

32%

16%

2014

13%

6%

10%

8%

18%

25%

10%

X Noot
1

Bron: Monitors Agressie en Geweld Openbaar Bestuur 2010, 2012, 2014.

Gevreesd moet worden, dat naar aanleiding van de huidige maatschappelijke onrust rond noodopvang van vluchtelingen het aantal bedreigingen in 2015 zal zijn toegenomen. Dit zal blijken uit de resultaten van de volgende meting, die rond de zomer van 2016 beschikbaar zullen komen. Uiteraard zal ik waar mogelijk lokale bestuurders ondersteunen om maatschappelijke onrust en daaruit voortvloeiende bedreigingen te voorkomen.

Vraag 53

Waarom zijn er geen middelen gereserveerd vanaf het begrotingsjaar 2017 voor het Programma Veilige Publieke Taak?

Antwoord:

Het programma Veilige Publieke Taak loopt, zoals aangegeven in de begroting 2016, van 2007 tot 20165. In de loop van 2016 zal de koers voor de aanpak van agressie van derden tegen werknemers met een publieke taak voor na het programma VPT worden ontwikkeld. Voor het programma VPT als zodanig is gelet op bovengenoemde ontwikkeling geen budget gereserveerd.

Vraag 54

Welke instrumenten zet u in voor het vergroten van mobiliteit en het oplossen van belemmeringen voor mobiliteit? Hoe worden de resultaten hiervan meetbaar gemaakt?

Antwoord:

Overheden hebben hun eigen verantwoordelijkheid voor het vergroten van de personeelsmobiliteit en werken daarin ook steeds beter samen. Een voorbeeld is de (digitale) transparante arbeidsmarkt van de overheid, die steeds beter vorm krijgt. Ook vergaart mijn departement kennis en inzicht over de personeelsmobiliteit bij de overheid, die als input dient voor de beleidsvorming bij verschillende overheden (gemeenten, provincies, waterschappen, rijk). Periodiek wordt de mobiliteit bij de overheid met onderzoek kwantitatief en kwalitatief in beeld gebracht. Zo is onlangs het rapport Werken is bewegen (ICTU, 2015) verschenen, een onderzoek naar mobiliteit.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is de coördinerend Minister voor de ambtenaren in dienst van het Rijk. In de onlangs door de Minister voor Wonen en Rijksdienst afgesloten Arbeidsvoorwaarden sector Rijk (2015–2016) zijn ook afspraken gemaakt over de mobiliteit. Zo is het Van Werk naar Werk (VWNW) beleid met een jaar verlengd. Zoals door de Minister voor Wonen en Rijksdienst in de begroting Wonen en Rijksdienst is aangegeven ontvangt uw kamer in het najaar van 2015 een brief over de extra inzet op het gebied van mobiliteit van ambtenaren bij het Rijk.

Vraag 55

Hoe komt het dat de apparaatskosten volgens de begroting dalen vanwege afslanking van het kerndepartement, terwijl in de jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk van eerder dit jaar nog sprake was van een personeelsstijging bij het Rijk?

Antwoord:

In de begroting is de raming van de apparaatsuitgaven van BZK voor 2016 en volgende jaren opgenomen. Als gevolg van de taakstellingen van opeenvolgende kabinetten dalen de apparaatsuitgaven voor het kerndepartement de komende jaren. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verantwoordt de Minister voor Wonen en Rijksdienst zich namens het kabinet over de daadwerkelijk gerealiseerde apparaatsuitgaven. Als percentage van de totale rijksbegroting zijn de apparaatsuitgaven in 2014 ten opzichte van 2013 rijksbreed licht gedaald. In absolute termen is sprake van een lichte stijging. Deze ontwikkeling is een resultante van de ingeboekte taakstellingen, beleidsintensiveringen waartoe het kabinet – in sommige gevallen op initiatief van de Kamer – heeft besloten en incidentele technisch-boekhoudkundige posten. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2014 (Kamerstukken II, 31 490 nr. 174) wordt dit nader toegelicht. Hoewel het kabinet stuurt op budget en niet op personeelsomvang wordt in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wel de FTE-ontwikkeling per departement gemeld. BZK als geheel laat inderdaad een stijging zien in het afgelopen jaar. Deze stijging deed zich voor bij de uitvoeringsorganisaties, te weten de AIVD en de Shared Service Organisaties (SSO’s). De groei van de SSO’s is het gevolg van het overhevelen van taken die departementen eerder zelf uitvoerden naar de SSO’s.

Vraag 56

Wat is het percentage externe inhuur op dit moment, uitgesplitst per ministerie?

Antwoord:

Het percentage inhuur per ministerie over 2015 is nog niet bekend. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2014, die in mei dit jaar door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan de Tweede Kamer is aangeboden, is in bijlage 4 Externe inhuur een overzicht opgenomen van de inhuurpercentages bij elk ministerie over 2014:

Vraag 57

Kunt u het percentage externe inhuur op het ministerie verklaren?

Antwoord:

Over 2014 komt mijn ministerie uit op een percentage van 23,3% voor inhuur van externen. Dit percentage is opgebouwd uit 5,6% voor het kerndepartement (inclusief agentschappen RvIG en DHC) en 31,4% voor de rijksbreed opererende agentschappen/SSO’s. Bij BZK is de inhuur van externen voor het kerndepartement de afgelopen jaren gedaald. Dit is echter niet het geval bij de rijksbreed opererende agentschappen van BZK (SSO’s). Bij deze agentschappen vindt inhuur veelal plaats ten behoeve van en in opdracht van andere ministeries. Voor dergelijke externe opdrachten geldt dat uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik gemaakt wordt van externe inhuur vanwege het tijdelijke karakter van de opdrachten en/of de gevraagde specifieke kennis en expertise. Voorts zijn de meeste van de rijksbreed opererende agentschappen nog in opbouw. Werkzaamheden die voorheen door ministeries zelf werden uitgevoerd, worden overgeheveld naar de SSO’s. In dit ontwikkelingsproces is extra inhuur niet te voorkomen, pas na enige jaren kunnen de beoogde schaalvoordelen worden geïncasseerd. Een transitie naar verambtelijking wordt gestart zodra de dienstverlening stabiel genoeg is. Dat verschilt per SSO. Nadere toelichting over het verwachte percentage externe inhuur van 2015 treft u in mijn brief van 29 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 43000-VII-55).

Vraag 58

Wat verklaart de sterke verhoging van de post «overige materiële kosten»?

Antwoord:

De materiële kosten volgen door kostprijsdekkende tarieven de omzetontwikkelingen bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG).

Deze verhoging wordt veroorzaakt door een aantal ontwikkelingen. Allereerst wordt er voor de 10-jarige geldigheidsduur van reisdocumenten een egalisatiereserve opgebouwd, deze loopt vanaf 2016 mee in de omzetraming.

Daarnaast is de registratie van niet ingezetenen (RNI) voor het eerst opgenomen binnen omzet de basisregistratie persoonsgegevens (BRP)

Voor beide de BRP en reisdocumenten laten ramingen zien dat de aantallen toenemen de komende jaren. Dit verklaart de rest van de stijging.

Vraag 59

Wat is de precieze doelstelling van de Digicommissaris? Is deze doelstelling behaald en zo ja, op welke wijze?

Antwoord:

De Digicommissaris is per 1 augustus 2014 voor een periode van vier jaar aangesteld.

De doelstelling van de Digicommissaris is om beleidsontwikkeling en vernieuwing aan te jagen en daarmee de totstandkoming van (voorzieningen voor) de digitale overheid te bevorderen, het beheer van essentiële voorzieningen te borgen en het gebruik van de voorzieningen te stimuleren.

Dit doet hij in opdracht van de Ministeriële Commissie Digitale Overheid. Deze commissie wordt onder leiding van de Digicommissaris voorbereid door het Nationaal Beraad Digitale Overheid. Hierin zijn alle overheden vertegenwoordigd.

De uitvoering van de opdracht ligt op schema. In 2015 heeft de Digicommissaris de basis op orde gebracht. De basis op orde betekent:

  • een governance voor een samenhangende interbestuurlijke sturing voor de Generieke Digitale Infrastructuur is ingericht;

  • het bestaande structurele financieringsprobleem op de Generieke Digitale Infrastructuur is in het voorjaar van 2015 opgelost;

  • een leidraad is opgesteld ten behoeve van toekomstige financiële vraagstukken.

Het Digiprogramma 2015 met daarin voorstellen ten aanzien van de inhoudelijke agenda is opgesteld.

Vraag 60

Waarom zijn in de ontwerpbegroting voor 2016 e.v. geen middelen meer opgenomen onder het kopje 6.1 verminderen regeldruk? Wat is resultaat tot nu toe?

Antwoord:

Op het vlak van burgers en professionals is reeds een voldoende aandeel in het behalen van de totale doelstelling van € 2,5 mrd. geleverd. Van de doelstelling voor burgers á € 400 mln., waar BZK coördinerend voor is, is per april 2015 al een reductie van € 572 miljoen gerealiseerd, waarvan 74 miljoen door maatregelen van mijn departement zelf. Vermindering van merkbare regeldruk, in het bijzonder door het verbeteren van de kwaliteit van (digitale) dienstverlening voor burgers is de focus voor de rest van deze kabinetsperiode. Voor het realiseren daarvan zijn geen aanvullende middelen nodig. Regeldruk is een onderdeel van de beleidsdoorlichting «Innovatieve en dienstverlenende overheid» die dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.

Vraag 61

Wat wordt precies bedoeld met herschikking koninkrijksrelaties? Wat is de reden voor de stijging in het begrote bedrag tussen 2016 en 2017 en 2017 en 2018?

Antwoord:

Vanaf de begroting 2016 heeft een conversie plaatsgevonden op de begroting van Koninkrijksrelaties (KR). Een deel van het apparaat KR is daarmee overgeheveld naar de begroting BZK. Het betreft hier een technische herschikking van de apparaatsbudgetten.

Vraag 62

Kunt u toelichten waarom de Kamer pas eind 2016 geïnformeerd zal worden over de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel tot afschaffing van lijstencombinaties?

Antwoord:

De bij de stand van zaken opgenomen tekst «eind 2016» is foutief. De huidige stand van zaken is dat het voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet in verband met het afschaffen van de mogelijkheid voor politieke groeperingen om lijstencombinaties te vormen op 22 september jl. bij de Afdeling advisering van de Raad van State aanhangig is gemaakt. Het advies van de Afdeling wordt nu afgewacht, waarna, na verwerking van het advies, indiening van het wetsvoorstel bij de Kamer de eerstvolgende stap is. Het wetstraject om voor de geplande Tweede Kamerverkiezingen van 2017 de lijstencombinaties af te schaffen ligt op dit moment op schema.

Vraag 63

Kunt u de subsidie aan COELO-informatieverstrekking aan burgers over lokale lasten nader toelichten? Wat zijn de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie beoogd worden te bereiken?

Antwoord:

De subsidie beoogt de werking van de lokale democratie te bevorderen. Dit wordt bereikt middels openbaar toegankelijke en wetenschappelijk verantwoorde informatie tussen gemeenten. Immers, een goed functionerende democratie kan alleen bestaan als voldoende openbare informatie beschikbaar is. Burgers en bedrijven die beschikken over goede informatie zijn in staat om invloed uit te oefenen op de politiek. De hoogte van lokale heffingen geeft, in combinatie met informatie over geleverde voorzieningen van gemeenten, een beeld van de prestaties van de lokale overheid.

Vraag 64

Kunt u de diverse subsidies aan BVO nader toelichten? Wat zijn de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie beoogd worden te bereiken?

Antwoord:

Ik verstrekt subsidies aan onderzoeksinstellingen, universiteiten of particulieren voor verkenningen en onderzoek naar het functioneren van het openbaar bestuur. Bureau Verkenning en Onderzoek (BVO) is de afdeling binnen het ministerie die deze subsidies verstrekt.

Vraag 65

Hoeveel meldingen integriteit zijn er binnen gekomen in 2014 en 2015 bij de Stichting M?

Antwoord:

Hieronder volgt een overzicht van het aantal meldingen van integriteitsschendingen die in 2014 en 2015 zijn gedaan en een overzicht van het aantal vertrouwensgesprekken met politieke ambtsdragers in 2014 en 2015.

Vertrouwenslijn integriteit

Meldingen

20151

2014

Financiële integriteitsschending

4

8

Lekken/misbruik van informatie

7

5

Alcohol en drugsmisbruik

4

2

Misbruik positie/belangenverstrengeling

4

6

Misbruik bedrijfsmiddelen

3

1

Overige integriteitsschendingen

6

10

Ongewenste omgangsvormen

3

2

Misbruik bevoegdheden

1

8

Totaal

27

40

X Noot
1

per 15 oktober 2015

Vertrouwenslijn politieke ambtsdragers

Vertrouwenslijn

behandelde cases

burg.

weth.

raadslid

overig1

totaal

           

2014

 

3

2

1

6

20152

   

5

3

8

X Noot
1

overig zijn griffiers, statenleden, waterschappen e.d.

X Noot
2

stand per 15 oktober 2015


X Noot
1

Comité van de Regio», rapporteur Verkerk, «Naar een integrale benadering van de steden in de Europese Unie»

X Noot
2

Tweede Kamer, 2009–2010, 28 684, nr. 276.

X Noot
3

Tweede Kamer, 2014–2015, 28 684, nr. 428.

X Noot
4

Tweede Kamer, 2013–2014, 28 684, nr. 399.

X Noot
5

Tweede Kamer, 2015–2016, 34 300 VII, nr. 2.

Naar boven