34 295 Additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden groei melkveehouderij)

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 4 december 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

             

I.

Algemeen

2

   

Inleiding

2

   

Hoofdstuk 1 Doel en aanleiding

2

   

Hoofdstuk 2 Grondgebondenheid

6

     

2.1

Ontwikkelingen

6

     

2.2

Ambitie

7

     

2.3

Grondgebondenheid en grond in gebruik

7

   

Hoofdstuk 3 Voorstel

8

     

3.1

Voorstel voor grondgebonden groei

8

     

3.2

Uitzondering voor extensievere bedrijven met melkvee

10

     

3.3

Uitzondering voor bedrijven die hebben geïnvesteerd in mestverwerking

10

     

3.4

Sanctionering

11

   

Hoofdstuk 4 Effecten van het voorstel

11

     

4.1

Bedrijfseffecten

11

     

4.2

Regeldruk

12

     

4.3

Milieueffecten

12

   

Hoofdstuk 5 Uitvoering en handhaving

13

     

5.1

Uitvoering

13

     

5.2

Handhaving

13

   

Hoofdstuk 6 Juridisch kader

14

     

6.1

Europeesrechtelijke aspecten

14

       

6.1.1

Verhouding met Europees beleid

14

   

Hoofdstuk 7 Artikelsgewijze toelichting

14

     

Artikel I

14

     

Artikel II

14

   

Overig

15

   

Advies Raad van State

15

I Algemeen

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij. Het betreft hier een omzetting van de eerder besproken algemene maatregel van bestuur (AMvB) naar een wet. Deze leden hebben echter nog wat verhelderende vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet grondgebonden groei melkveehouderij. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over. Zij verzoeken de regering hierop in te gaan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de grondgebonden groei melkveehouderij. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij. Deze leden willen de regering hierover graag een aantal vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij. Deze leden hebben nog aanvullende vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van de brief over het stelsel van fosfaatrechten. Deze leden constateren dat de regering de melkveehouderij geen strobreed in de weg legt om nog verder te groeien, zich om te vormen tot een bio-industrie en het toch al gigantische mestoverschot nog verder te laten groeien. Zij willen hierover graag vragen voorleggen aan de regering.

Hoofdstuk 1 Doel en aanleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat er in eerste instantie is gekozen voor een AMvB, naar aanleiding van een motie van het lid Reuten c.s. in de Eerst Kamer (Kamerstuk 33 797, nr. G) heeft de regering toch besloten om de AMvB om te zetten in onderhavig wetsvoorstel. Deze leden willen de regering vragen wat de verschillen zijn tussen de AMvB en onderhavig wetsvoorstel. Zou de regering daar zowel inhoudelijk als technisch op in willen gaan?

Zij hechten er grote waarde aan dat onderhavig wetsvoorstel zowel inhoudelijk als technisch niet afwijkt van de AMvB. Kan de regering deze zorgen bij de leden van de VVD-fractie wegnemen?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd welke maatregelen de regering gaat nemen op het moment dat alle bedrijven samen het mestplafond overschrijden. De boeren die voldoende grond hebben om hun fosfaatproductie zelf uit te kunnen rijden, zouden wat deze leden betreft een andere, meer preferentiële positie moeten hebben ten opzichte van de intensieve boeren. Zo stimuleren we de ontwikkeling van de grondgebonden melkveehouderij. Zij zijn tevreden dat de Staatssecretaris in de brief van 2 juli 2015 (Kamerstuk 33 979, nr. 98) aangaf naar de mogelijkheden hiervoor te kijken. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij inmiddels deze mogelijkheden heeft uitgewerkt en een model heeft gekozen. Zo nee, wanneer verwacht de regering dit gedaan te hebben? Deze leden willen benadrukken dat het wat hun betreft belangrijk is dat boeren spoedig duidelijkheid krijgen. Deelt de regering deze mening?

De leden van de SP-fractie merken op dat volgens de rijksbegroting duurzaamheid en verduurzaming een belangrijke pijler onder het beleid is. Deze leden zien echter alleen maar beleid dat minder duurzaamheid bevordert. Zo ook met de voorliggende wet. De wet legt de weg open naar intensivering van de melkveehouderij. Zij vinden dat te allen tijden voorkomen moet worden dat de melkveehouderij transformeert in een nieuwe bio-industrie. Wat is het standpunt van de regering? Kan zij uitleggen hoe het beleid dat de melkveehouderij richting intensivering begeleidt, past in een beleid dat in naam zegt duurzaamheid te bevorderen? Kan de regering hier een klip en klaar haar beleid uit de doeken doen: kiest zij voor intensiverende melkveehouders of voor verduurzaming van de melkveehouderij? En als zij beweert voor beide te kiezen: hoe gaat zij dan voorkomen dat de intensieve bedrijven de ontwikkeling van extensieve bedrijven blokkeren?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de voorliggende wet en het stelsel van fosfaatrechten in samenhang moeten worden bezien. Kan de regering er op reflecteren hoe de regelgeving op elkaar inwerkt en hoe het samenspel van regelgeving de veehouderij in een bepaalde richting stuurt? Onderschrijft zij dat de regels erg complex zijn geworden en dat een simpele regeling (uitgaande van de helft van de mest op eigen grond, en de helft binnen 20 kilometer) wenselijk is? In hoeverre heeft de noodzaak tot invoering van fosfaatrechten het denken over de voorliggende wet veranderd?

Deze leden hebben kennisgenomen van de onvrede bij de oosterburen over de massale import van mest uit Nederland en de mestprotesten. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Welke officiële contacten zijn er geweest over dit onderwerp? Hoe ziet de regering de toekomst van mestexport? Welke mogelijkheden ziet de regering voor het vervangen van kunstmest door echte mest of afgeleide producten hiervan? Deze leden vragen of zij de voordelen en de nadelen en haar eigen positie hierin kan schetsen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om te reflecteren op het advies van de Raad van State over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Advies W15.15.0154/IV), ten aanzien van de reikwijdte en voorzienbaarheid van dat besluit, in het licht van het aangekondigde wetsvoorstel voor de invoering van fosfaatrechten. In het bijzonder vragen deze leden of in het licht van dit advies van de Raad van State het juridisch gezien wel mogelijk is om in het aangekondigde wetsvoorstel om fosfaatrechten in te voeren de referentiedatum van 2 juli 2015 als genoemd in uw brief (Kamerstuk 33 979, nr. 98) aan te houden. De Afdeling advisering van de Raad van State komt tot de conclusie dat de regels over de extra fosfaatproductie die ten opzichte van 2014 is gerealiseerd, moeten worden aangemerkt als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), onderscheidenlijk artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Uit de vereisten die gelden bij regulering van het gebruik van eigendom in de zin van artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM volgt onder meer dat naast een deugdelijke bekendmaking van (mogelijke) inmenging in het eigendomsrecht, de regeling ook inhoudelijk voldoende precies en nauwkeurig dient te zijn in de omschrijving van wie, wanneer tot wat bevoegd is. Voldoet in uw ogen uw brief van 2 juli jl. aan dit vereiste? Zo ja, zou de regering dit kunnen onderbouwen, zo vragen deze leden van de CDA-fractie.

De onzekerheid die de regering creëert bij melkveehouders met voorgenomen besluiten in brieven, maar die nog onvoldoende concreet zijn, is enorm. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat zij dit voorkomen?

Ten algemene vragen deze leden naar de voorbereidingen van de volgende onderhandelingen over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. De toenemende complexiteit van de mestwetgeving is onhoudbaar in de ogen van deze leden, en dat hangt onmiskenbaar samen met de onderhandelingen en de voorwaarden zoals die worden gesteld door de Europese Commissie. Daarom zouden volgens de leden van de CDA-fractie in het bijzonder twee zaken leidend moeten zijn bij de volgende onderhandelingen. Ten eerste, bij de invulling van de Nitraatrichtlijn zou voorop moeten staan de waterkwaliteit, en daarmee de aanwending van mest, en dus niet de regulering van productie. Ten tweede, de voorwaarden die worden voorgesteld door de Europese Commissie in de onderhandelingen moeten openbaar worden gemaakt. Is de regering hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de voor- en nadelen zouden zijn om aan de huidige verschillende gebruiksnormen voor grondsoorten onder het vijfde actieprogramma verschillende derogatiebeschikkingen te koppelen voor de desbetreffende regio’s.

Deze leden vragen wat de precieze gevolgen zijn als de voorliggende wet niet voor 1 januari 2016 van kracht wordt. Hoe werkt het eerst van kracht worden van de AMvB en pas later van het voorliggende wetsvoorstel in de praktijk uit, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie merken op dat dit wetsvoorstel er blijkens de doelstelling voor moet zorgen dat er geen onbeperkte groei in de melkveesector meer zou kunnen plaatsvinden ten gevolge van onder andere het afschaffen van de melkquota. Deze leden vragen of dat niet reeds ook de doelstelling was van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij. Als nu al nadere wetgeving noodzakelijk is, valt te bezien in welke mate die wet daadwerkelijk «verantwoorde groei» opleverde. Bovendien constateren zij dat de regering reeds voornemens is aanvullende maatregelen te treffen om de fosfaatproductie te beperken via een fosfaatrechtenstelsel. Op deze wijze worden melkveehouders geconfronteerd met een enorme opstapeling van wetgeving. De leden van de D66-fractie vragen hoe zich dat verhoudt tot beginselen van behoorlijk bestuur.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een kern van de wet niet in een AMvB moet worden geregeld. Deze leden vragen aan de regering waarom niet eerder aan deze oproep voor wettelijke verankering gehoor is gegeven.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat waar we al voor vreesden inmiddels werkelijkheid is geworden; de Nederlandse melkveehouderij heeft haar fosfaatplafond bereikt en het aantal koeien stijgt gestaag door.

Deze leden uiten hun zorgen dat we met deze additionele regels we de weg vrijmaken voor ongebonden groei en daling van de weidegang versterken. Deze leden vragen aan de regering waarom er niet is gekozen, gezien de ontwikkelingen, voor volledige grondgebondenheid. Zij vragen tevens hoe deze additionele regels zorgen voor een stimulering van de weidegang.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen vast dat wetenschappers en maatschappelijke organisaties het kabinet en de melkveesector al jarenlang hebben gewaarschuwd voor de gevolgen van de afschaffing van het melkquotum. Deze leden betreuren dat de regering voor het zomerreces van 2014 met een wetsvoorstel kwam waarmee de melkvee-industrie hun mest volledig konden verwerken en afzetten buiten de landbouw. De regering gaf hiermee de melkvee-industrie de mogelijkheid om explosief te groeien en negeerde daarmee het maatschappelijke protest tegen de komst van megastallen en de maatschappelijke wens voor het behoud van de koe in de wei. De regering negeerde tevens de jarenlange waarschuwingen van wetenschappers en maatschappelijke organisaties dat zonder wettelijke beperkingen, de melkvee-industrie zich zou ontwikkelen naar een grondloze, industriële industrie die de bio-industrie achterna zou gaan.

Onder politieke en maatschappelijke druk werd de regering gedwongen om grondgebondenheid op te nemen. Het plan dat in het najaar van 2014 naar de Kamer werd gestuurd, is met afkeuring door deze leden ontvangen. De definitie van grondgebondenheid die door de regering is gehanteerd was zo ruim dat daarmee weidegang op geen enkele wijze gewaarborgd werd. Echte grondgebondenheid, menen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren, gaat gepaard met de mogelijkheid tot weidegang. Deze leden menen dat de aangenomen motie voor 100% weidegang (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 80) onvoldoende wordt uitgevoerd door de regering en verzoeken de regering alsnog om weidegang verplicht te stellen. Zij vragen de regering om een reactie hierop.

Terwijl de melkveestapel explodeert, neemt de regering uitvoerig de tijd om nog allerlei partijen te consulteren. Afgelopen voorjaar maakte zij pas de spelregels voor de melkvee-industrie bekend. Vanwege het ellenlange wachten en het falen in het sturen op de melkvee-industrie is deze door zijn eigen fosfaatplafond heen geknald en wordt nu geconfronteerd met een nieuw quotum, namelijk het fosfaatrechtensysteem. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat na twee jaar en vijf voorstellen de melkvee-industrie steeds dieper wegzakt in het politieke mestmoeras veroorzaakt door het gebrek aan daadkracht van deze regering. Inmiddels kan de conclusie getrokken worden dat de Wet verantwoorde groei melkveehouderij alles behalve verantwoord is geweest. Graag ontvangen zij een reactie van het kabinet hierop. Kan de regering uitleggen waarom niet per direct een uitbreidingsstop wordt afgekondigd tot wettelijk is geregeld hoe de sector onder het fosfaatplafond blijft.

Het uitgangspunt van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij was dat de industrie onder het fosfaatplafond zou blijven. Binnen deze context heeft de regering ook de AMvB over grondgebondenheid naar de Kamer gestuurd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren echter dat deze context na het sturen van de AMvB fundamenteel veranderd is, aangezien de melkvee-industrie al door het fosfaatplafond is geschoten. Uit voorlopige productiecijfers blijkt dat de melkproductie dit jaar weer met 10% stijgt, en dat de sector weer meer fosfaat zal produceren. De regering lijkt opnieuw zijn ogen te sluiten voor deze ontwikkeling en presenteert zonder enige aanvulling of wijziging dezelfde wettelijke versie als de AMvB van eerder dit jaar. De tijdsdruk heeft de gang van zaken rondom dit wetsvoorstel allesbehalve zorgvuldig gemaakt. Is de regering bereid om een standstill af te kondigen, zodat zorgvuldig gekeken kan worden naar de ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar en hier een nieuw en verantwoord wetsvoorstel op te maken?

Het stelsel van fosfaatrechten voorziet in de verdere industrialisering en intensivering van bedrijven, die voor 1 april 2015 financiële verplichtingen ten aanzien van mestverwerking zijn aangegaan. De regering voert hiermee beleid dat haaks op de ambitie van de vee-industrie zoals die op 12 december 2013 naar buiten werd gebracht: «De Nederlandse zuivelsector kiest voor een grondgebonden melkveehouderij en behoud van weidegang voor koeien.» De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen waarom de regering zoveel tijd investeert in het houden van praatclubjes met de sector, terwijl de regering in de uiteindelijke besluitvorming toch een eigen koers vaart.

Deze leden constateren dat de melkvee-industrie 1,2 miljoen kilo fosfaat meer produceert dan met de industrie is afgesproken, nog voordat de wet die de groei moet regelen klaar is. Welke consequenties verbindt de regering hier aan? Uit de cijfers blijkt dat er in 2014 1,2 miljoen kilo fosfaat meer is geproduceerd. Kan de regering uiteenzetten waar die kilo’s fosfaat zijn gebleven. Hoeveel mest is er in 2014 verwerkt en hoeveel van de verwerkte mest is er verkocht aan buitenlandse afnemers? Kan de regering aangeven hoe groot de vraag is naar Nederlandse bewerkte mest en hoe het staat met de verwerkingscapaciteit.

Hoofdstuk 2 Grondgebondenheid

2.1 Ontwikkelingen

De leden van de Partij voor de Dieren stellen vast dat het Centrum voor Landbouw en Natuur heeft aangegeven dat de trend naar minder beweiding met name wordt veroorzaakt door schaalvergroting, automatisering en door ontwikkelingen in Noord-Nederland. Op bijna de helft van de bedrijven met meer dan 110 koeien en op de helft van de bedrijven met een melkrobot komen de melkkoeien niet meer buiten. De groei en automatisering gaan snel: in vijf jaar van gemiddeld 71 naar 83 melkkoeien en van 5% naar 13% bedrijven met een melkrobot. Deze ontwikkelingen zullen doorgaan en zetten een blijvende druk op weidegang in Nederland. Deze leden vragen de regering deze ontwikkeling te beoordelen en hier een reactie op te geven.

De regering geeft de melkvee-industrie met fosfaatrechten een license to overproduce, aldus de leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren. Door de komst van de fosfaatrechten wordt het dierenwelzijn van een koe sterk benadeeld. Immers, door fosfaatrechten wordt een hoge melkproductie per koe veel belangrijker. Meer melk van minder koeien, gevoerd met fosfaatarm voer, en dus minder mest. Dat betekent bij hetzelfde aantal fosfaatrechten meer melkkoeien houden. Koeien gaan eerder naar de slager omdat ze sneller uitgemolken zijn. Deze leden hebben met afschuw de berekeningen van accountantskantoor Flynth Accountants gelezen, die zij in samenwerking met de melkvee-industrie hebben gemaakt. Zij promoten het feit dat melkveebedrijven zonder aankoop van fosfaatrechten 15% meer melk produceren. Tevens geven zij aan dat bedrijven die straks wel fosfaat gaan kopen, meer melk uit een aangekochte kilo fosfaat kunnen halen bij een lage fosfaatexcretie per kilo melk. Hoe beoordeelt de regering dit uitmelken van koeien in het kader van dierenwelzijn en diergezondheid? Hoe past dit binnen de visie van een duurzame veehouderij?

2.2 Ambitie

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat bedrijven die in 2014 nog over bepaalde gronden beschikten, maar deze intussen hebben verloren, harder getroffen worden dan bedrijven die na 2014 zijn gegroeid. Hoe verklaart de regering dit verschil? Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven die ruimte gemaakt hebben voor natuur of infrastructuur en tijdelijk nog grond hebben mogen gebruiken of huren van bijvoorbeeld Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).

2.3 Grondgebondenheid en grond in gebruik

De leden van de SP-fractie stellen vast dat in tegenstelling tot wat de titel van de wet suggereert, het voorstel echter geen grondgebonden groei behelst, maar slechts gedeeltelijke grondgebondenheid. Kan de regering toelichten welke definitie van grondgebonden zij gebruikt. Is dit een definitie die gestoeld is op wetenschappelijke literatuur? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet? Onderschrijft de regering dat volledige grondgebondenheid duurzamer is en dus wenselijk? Zo nee, waarom niet? Vindt zij het wenselijk dat in de agrarische sector volgens de kringloopgedachte wordt gewerkt?

Deze leden vragen waarom niet is besloten om een maximum te stellen waarboven niet meer gegroeid mag worden met mestverwerking, bijvoorbeeld door boven de 50 kilogram per hectare helemaal geen mestverwerking toe te staan. Zij vinden de staffel bovendien niet stijl genoeg: de staffel laat veel te veel ruimte voor grondloze groei. De leden van de SP-fractie willen een andere basis voor deze wet, waarbij grondgebonden groei gedefinieerd wordt als de helft van de mest op eigen grond, de helft binnen een straal van 20 kilometer. Graag krijgen deze leden hier een reactie op.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over versnippering van wetgeving die ontstaat in de melkveehouderij. De regering schrijft dat bezien vanuit het doel en de structuur van de Meststoffenwet grondgebondenheid niet anders kan worden gedefinieerd dan in termen van mestproductie en mestplaatsingsruimte op een bedrijf. Wat betreft deze leden houdt grondgebondenheid echter nog veel meer in. Grondgebondenheid betekent ook een natuurlijk evenwicht in bredere zin en weidegang. Hoe beziet de regering dat?

De leden van de ChristenUnie-fractie herinneren de regering aan de toezegging om in overleg met de sector voor de Kerst tot voorstellen te komen voor het bevorderen van regionale kringlopen. Tijdens de behandeling van de AMvB hebben deze leden aangegeven het belangrijk te vinden dat mest die afgezet wordt via duurzame overeenkomsten bij akkerbouwers in de nabije omgeving of bij landbouwers die hun gronden niet (meer) zelf actief in gebruik hebben in mindering gebracht kan worden op het melkveefosfaatoverschot. Welke mogelijkheden hiertoe ziet de regering? Is de regering bereid nu eindelijk stappen te zetten waarbij (voer-mest-)kringlopen worden bevorderd?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij samen met de sector gaat kijken welke mogelijkheden er zijn om samenwerking tussen melkveehouders en akkerbouwers met betrekking tot regionale kringlopen van ruwvoer en mest te stimuleren. Deze leden pleiten ervoor om melkveehouders ruimte te geven om grond van nabijgelegen boeren die zij gebruiken voor ruwvoerproductie en afzet van mest mee te laten tellen in het kader van grondgebondenheid. Deze leden horen graag wat de stand van zaken is. Is de regering voornemens om de genoemde ruimte te bieden? Zo ja, hoe?

Hoofdstuk 3 Voorstel

De leden van de D66-fractie zouden graag in de Nota naar aanleiding van het verslag een tabel ontvangen waarin de volgende elementen zijn meegenomen: a. het melkveefosfaatoverschot voor 2014 en de geprojecteerde groei voor 2015 en verder op grond van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij, zonder aanvullende maatregelen, met daarbij opgenomen welk deel van het overschot en de groei daarvan gedekt wordt door respectievelijk extra grond en mestverwerking; b. hetzelfde maar dan op basis van de AMvB of Wet verantwoorde groei melkveehouderij; en c. hetzelfde maar dan op basis van het voorgenomen fosfaatrechtenstelsel.

De leden van de D66-fractie vragen zich af in welke mate melkveehouders via onderhavig wetsvoorstel groeiruimte behouden, waar zij mogelijk invulling aan zullen gaan geven, die straks via het fosfaatrechtenstelsel alsnog ingeperkt zal worden al dan niet met in de tijd terugwerkende peildata. Kan daar inderdaad sprake van zijn? Zo ja, wat is dan de potentiële omvang van de ingeperkte groei? Zo nee, welk nut heeft het fosfaatrechtenstelsel dan in het beperken van de fosfaatproductie bovenop bestaande wetgeving?

3.1 Voorstel voor grondgebonden groei

De leden van de VVD-fractie begrijpen de rekeningsystematiek zo dat wanneer een melkveehouder in bepaald jaar niet groeit, maar door aangepaste fosfaatnormen volgens de berekening wel extra grond zou moeten aantrekken, wordt uitgezonderd van deze eis om extra grond aan te trekken. Kan de regering aangeven of deze leden dit zo goed hebben begrepen, en waar dit is terug te vinden in het wetsvoorstel?

Zij zijn de regering dankbaar voor het toezenden van het rekenmodel. De leden van de VVD-fractie constateren dat het model technisch van aard is. Deze leden willen de regering vragen of het rekenmodel voldoende bekend is bij de sector. Zo ja, willen zij vragen of er bezwaren leven bij de sector bij de technische aard van het rekenmodel. Is de regering van mening dat alle melkveehouders met het rekenmodel uit de voeten kunnen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven hoeveel ruimte megastallen krijgen om te groeien binnen voorliggende wet. Waarom is er niet besloten om megastallen buiten te sluiten of te ontmoedigen? Wanneer komt de lang geleden aangekondigde wet waarbij veehouderijen beperkt kunnen worden in het kader van volksgezondheidsredenen?

Is de regering een voorstander van weidegang en zo ja, kan zij aangeven hoe hij weidegang voor alle koeien gaat realiseren (conform de motie Klaver, Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 80)? Waarom is in voorliggend voorstel niks omtrent weidegang opgenomen? In hoeverre onderkent de regering dat het opvoeren van de melkproductie per koe voor de betreffende koe gezondheidsrisico’s en welzijnsrisico’s met zich meebrengt? Is de regering bereid deze risico’s te adresseren, bijvoorbeeld door een maximum op de melkproductie per koe te zetten?

Deze leden vragen zich af waarom voor een latere referentiedatum gekozen is. Kan de regering haar keus onderbouwen en de gevolgen ervan schetsen?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de regering zich ervoor moet inspannen om regionale kringlopen te bevorderen als vorm van grondgebonden groei. Bij het plenaire debat over de invulling van de AMvB ter bevordering van grondgebondenheid op 23 april 2015 heeft de regering aangegeven om op korte termijn in overleg te treden met de landbouwsector over het bevorderen van regionale kringlopen en daarbij ook te kijken naar het Belgisch systeem. Is er al iets ondernomen op dit vlak, zo vragen deze leden. De mogelijkheid om met bijvoorbeeld het Belgisch systeem, van de burenregeling, regionale kringlopen mogelijk te maken zou vele melkveehouders die het land wel duurzaam in gebruik hebben, maar zonder juridische titel, erg helpen bij de inwerkingtreding van de AMvB grondgebonden groei volgend jaar. Is de regering bereid om met spoed actie te ondernemen om regionale kringlopen in lijn met de Belgische burenregeling verder mogelijk te maken, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen in het rekenmodel dat de AMvB c.q. het wetsvoorstel grondloze groei onmogelijk maakt. Zij vragen in hoeverre die stelling misleidend kan zijn. Immers, niet de gehele groei van het melkveefosfaatoverschot hoeft gedekt te worden met extra grond. Voor een deel (50–100%) kan worden volstaan met mestverwerking. Het overgrote deel van het overschot kent dan, zo concluderen deze leden, grondloze groei. Kan de regering verduidelijken waarom voor deze specifieke percentages gekozen is. Had een keuze voor hogere percentages, dus waarin groei van fosfaatproductie voor een groter deel gecompenseerd moet worden met grond, niet beter aangesloten bij de ambitie van de regering voor grondgebonden groei?

De leden van de D66-fractie vragen zich af welke effecten de groei op basis van verplichte mestverwerking respectievelijk extra grond heeft op de productie en afzet van stikstof en ammoniak. Hoe hangt het stelsel voor grondgebonden groei melkveehouderij samen met de Programma Aanpak Stikstof en met waterkwaliteitsnormen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering van mening is dat melkveehouders zich voldoende beseffen dat bij uitbreiding van de fosfaatproductie, zodanig dat extra fosfaatruimte nodig is, deze fosfaatruimte voor 15 mei 2016 verworven moet zijn. Op welke wijze worden melkveehouders actief op deze verplichting geattendeerd, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor melkveehouders die – buiten hun invloed – grond verliezen en door de systematiek van de regelgeving deze verliezen één op één moeten compenseren met nieuwe plaatsingsruimte. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer terreinbeherende organisaties van wie melkveehouders grond pachten deze grond niet meer toewijzen, bij administratieve aanpassingen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of bij onteigening door de overheid. Deelt de regering de mening dat deze ondernemers onevenredig getroffen worden door een verplichting tot volledige compensatie met grond?

Is de regering bereid om te regelen dat bedrijven die na het verliezen van grond onder de 20 kilogram fosfaatoverschot per hectare blijven de weggevallen grond niet hoeven te compenseren met nieuwe plaatsingsruimte, maar dat zij, net als melkveehouders die na een groei van de fosfaatproductie onder de 20 kilogram fosfaatoverschot per hectare blijven, het ontstane overschot voor 100% mogen verwerken?

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor een vergelijking tussen melkveehouders die na 2014 onverhoopt grond hebben verloren of verliezen en daardoor met extra overschot te maken hebben en melkveehouders die eenzelfde extra overschot realiseren door extra productie na 2014. De eerste groep moet volgens het Besluit grondgebonden groei melkveehouderij en het voorliggende wetsvoorstel dit extra overschot in principe voor 100% ongedaan maken door verwerving van extra grond of afstoot van koeien. De tweede groep moet slechts voor 25 of 50% van dit overschot extra grond verwerven of koeien afstoten. Is dit geconstateerde verschil juist? Deze leden vinden dit niet rechtvaardig. Zij tekenen daarbij aan dat verlies van gronden in een aantal gevallen te maken heeft met beleid van natuurbeheerders en overheden, waarbij al dan niet verpachte/verhuurde gronden «opgeëist» worden voor natuurontwikkeling of aanleg van infrastructuur. Is de regering bereid hier een mouw aan te passen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat in het naar de Kamer gestuurde rekenmodel wordt aangegeven dat «in het kader van deze AMvB» in de berekening van het melkveefosfaatoverschot bij de bepaling van de fosfaatruimte voor het jaar 2014 uitgegaan moet worden van de gebruiksnormen zoals die gelden in het jaar waarvoor de berekening wordt gemaakt. Dat is een goede zaak, omdat aanscherping van de gebruiksnormen zo op zichzelf genomen niet zorgt voor een grondverwervingsopgave. Deze leden vragen zich nog wel af of deze nadere duiding buitenom de wetgeving voldoende juridisch houdbaar is. Zij constateren verder dat de toevoeging «in het kader van deze AMvB» suggereert dat deze interpretatie niet voor het wetsvoorstel geldt, terwijl de leden van de SGP-fractie ervan uitgaan dat dit wel de bedoeling is. Deze leden willen graag meer duidelijkheid, indien nodig, door aanpassing van het wetsvoorstel.

De regering heeft ervoor gekozen om ten opzichte van het Besluit grondgebonden groei melkveehouderij de berekening van het van toepassing zijnde percentage van de groei van de melkveefosfaatproductie sinds 2014 dat maximaal verwerkt mag worden, aan te passen. Het overschot per jaar zou nu berekend moeten worden op basis van de gegevens over het fosfaatoverschot per hectare van het voorgaande kalenderjaar in plaats van het huidige jaar. Ze gaan er overigens vanuit dat het hier gaat om het fosfaatoverschot per hectare en niet over het melkveefosfaatoverschot per hectare, zoals vermoedelijk per abuis aangegeven stond in de brief van 12 oktober jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 101). De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat een groep melkveehouders in 2015 al meer koeien heeft gehouden zonder verwerving van extra grond. Door de wijziging van de spelregels kunnen ze nu niet meer anticiperen. Een deel van hen heeft in 2016 ten opzichte van de eerste versie van het Besluit een eenmalige extra grondverwervingsopgave. Deze leden weten bijvoorbeeld dat deelnemers aan de pilot voor evenwichtsbemesting fosfaat (BEP) die in 2015 meer koeien hebben en volgend jaar wilden profiteren van meer plaatsingsruimte het nu toch moeten bezuren. Deze leden horen graag wat de mogelijkheden zijn om hier een mouw aan te passen.

3.2 Uitzondering voor extensievere bedrijven met melkvee

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat aan bedrijven met een fosfaatoverschot kleiner dan 20 kilogram per hectare geen aanvullende voorwaarden opgelegd worden op basis van voorliggend wetsvoorstel. Zo nee, zou de regering aan de hand van voorbeelden deze leden kunnen toelichten hoe ze in de praktijk de kleiner dan 20 kilogram fosfaatoverschot per hectare gaat uitwerken.

3.3 Uitzondering voor bedrijven die hebben geïnvesteerd in mestverwerking

De leden van de SP-fractie zijn geen warm voorstander van de knelgevallenregeling voor bedrijven die voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen zijn aangegaan voor mestverwerking en zien graag dat deze regeling zo beperkt mogelijk wordt toegepast. Kan de regering inschatten om hoeveel gevallen het gaat en kan zij toezeggen de uitzondering strak af te bakenen?

De leden van de CDA-fractie vinden het niet meer dan logisch dat de knelgevallenregeling is uitgebreid tot 30 maart 2015. Echter, de desbetreffende melkveehouders die zich melden bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, krijgen geen reactie of hun melding voldoet. Daardoor weten deze ondernemers niet wat ze te wachten staat volgend jaar. Deze leden vragen de regering om zich in te spannen om zo spoedig mogelijk adequaat te reageren op degenen die zich gemeld hebben voor de knelgevallenregeling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat bedrijven nog geen formulier kunnen aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland als zij gebruik willen maken van de knelgevallenregeling. Zo ja, is de regering bereid om te zorgen dat de onduidelijkheid voor ondernemers op dit punt zo snel mogelijk wordt weggenomen?

3.4 Sanctionering

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het handhavingsbeleid. Melkveehouders kunnen in een bepaald jaar alleen de gronden meetellen die ze voor 15 mei in het kader van de mei-telling opgegeven hebben. Tegelijkertijd is de totale fosfaatproductie bij gebruikmaking van de zogenaamde bedrijfsspecifieke excretie (BEX) lastig in te schatten. Deze bedrijfsspecifieke excretie kan over de jaren heen behoorlijk fluctueren. Een misrekening is zo gemaakt. De leden van de SGP-fractie vinden het ongewenst wanneer melkveehouders elk jaar een veiligheidsmarge moeten hanteren voor het geval de BEX een keer ongunstig uitpakt. Deze leden vragen de regering om hier in het handhavingsbeleid of anderszins aan tegemoet te komen. Welke mogelijkheden ziet de regering daarvoor?

Hoofdstuk 4 Effecten van het voorstel

4.1 Bedrijfseffecten

De leden van de D66-fractie merken op dat het voorkomt dat melkveehouders omwille van infrastructurele projecten onteigend worden. Daartegenover staat een compensatie. Uitgaande van een systeem van grondgebondengroei kan dat de groei belemmeren. Op welke wijze zal daarmee omgegaan worden?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben in de memorie van toelichting gelezen dat de regering beweert dat de voorliggende wet geen invloed heeft op het milieu. Deze leden zijn verbaasd over deze stellige bewering. Graag willen zij de regering een casus voorleggen. In de wet is geregeld dat melkveehouders via een vervangende verwerkingsovereenkomst hun fosfaatoverschot elders kunnen laten verwerken. Boer A in Friesland vraagt boer B in Brabant om een hoeveelheid fosfaat ter grootte van zijn overschot te verwerken. De mest van boer A blijft evenwel in Friesland. Op papier heeft boer A nu geen overschot meer, maar wat gebeurt er met het in Friesland achtergebleven overschot? Afvoeren naar een boer die nog wel ruimte heeft, zou merkwaardig zijn. Er is immers al vervangend verwerkt. Het overschot moet fysiek ergens heen maar bestaat op papier niet meer en verdwijnt elders ergens. Zo kan landelijk de fosfaatbalans op papier in orde zijn, maar plaatselijk worden verstoord. Graag een reactie hierop.

4.2 Regeldruk

De leden van de SP-fractie vragen de regering te reflecteren op het proces van regulering van de melkveehouderij, waarbij in korte tijd een grote hoeveelheid regelgeving is uitgestort over melkveehouders. Wat vindt zij ervan dat vlak na de aanname van de AMvB een stelsel van fosfaatrechten is aangekondigd? Vindt zij dit passen in de categorie betrouwbaar en fatsoenlijk bestuur? Erkent de regering dat het samenspel van wetten en regels ervoor zorgt dat brutale groeiers en bedrijven die intensiveerden, konden groeien en dat daardoor nu de extensieve bedrijven geblokkeerd worden in hun bedrijfsontwikkeling?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen vast dat het fosfaatplafond kennelijk geen enkele rem op de uitbreiding van de afgelopen jaren vormt. Tegelijkertijd worden er op dit moment aan de lopende band door provincies uitbreidingsvergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet (Programmatische Aanpak Stikstof) afgegeven. Hoe ziet de regering deze in rechte afgegeven vergunningen in relatie tot mogelijke kortingen op de veestapel in verband met het fosfaatoverschot? Deze leden nemen waar dat er een stapeling is van ongelijksoortige regels waardoor de complexiteit en bureaucratie toeneemt. En dit is niet alleen het geval binnen deze wet. De regering heeft ervoor gekozen om de negatieve gevolgen van de veehouderij op natuur, milieu en dierenwelzijn gefragmenteerd aan te pakken. Zo is er wet- en regelgeving voor fosfaat, aparte wet- en regelgeving voor de uitstoot van broeikasgassen, voor ammoniak, voor dierenwelzijn et cetera. Met de huidige groei van de melkvee-industrie voorzien zij dat er een verdere opeenstapeling van regelgeving gaat komen vanwege de toenemende druk op de Nederlandse melkvee-industrie. Is de regering bereid om te komen tot een integrale visie op deze zaken om hiermee ondoorzichtigheid en complexiteit van regelgeving te vermijden en te voorkomen dat een verdere stapeling van wet- en regelgeving noodzakelijk is?

4.3 Milieueffecten

De leden van de D66-fractie lezen dat het stelsel van verantwoorde groei van de melkveehouderij moet zorgen voor een duurzame balans tussen de groei van de melkveehouderij en de afzet van dierlijke mest. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot het reeds aangekondigde stelsel van fosfaatrechten. Hoe duurzaam is een maatregel waarvan reeds voor inwerkingtreding bekend is dat deze op korte termijn aangevuld of vervangen wordt door een ander stelsel?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering schrijft dat de milieueffecten van onderhavig wetsvoorstel beperkt zijn. Als dat zo is, rijst de vraag waarom er per se een AMvB van gelijke strekking in werking moet treden op 1 januari 2016 in het geval dit wetsvoorstel niet reeds op die datum in werking kan treden. Kan de regering dat toelichten. Hoe verhoudt zich dat tevens tot het streven met dit wetsvoorstel een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelen in de Nitraatrichtlijn en het Actieprogramma?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het rapport From Sun to Glass waarin het accountantskantoor PwC een analyse heeft uitgevoerd van een sojaplant in Brazilië tot een glas melk bij de Nederlandse consument. Daaruit blijkt dat de consument geen idee heeft van de gevolgen van de productie van een glas melk. Is de regering niet van mening dat het belangrijk is dat het voorlichten van de consument over de gevolgen van de melkvee-industrie hoort bij een «verantwoorde melkveehouderij»? Is de regering bereid om de consument voor te lichten over de gevolgen van de productie van een glas melk ten aanzien van de grootschalige CO2- en fosfaatuitstoot, water-, energie- en landverbruik die hiermee gepaard gaan?

Deze leden constateren dat de milieugevolgen van de toename van de koeienexplosie enorm zijn. Voor één glas melk is er een tocht nodig van dertienduizend kilometer voordat een sojaboon eindigt in een glas melk. Een koe drinkt zo'n 70 liter water per dag. Maar om één liter melk te produceren is ook nog 250 liter nodig om de soja te telen, die eigenlijk maar voor 3% in de melk zit. Aan dat water zit geen prijskaartje, maar deze waterverspilling leidt wel tot uitdroging van hele gebieden en daardoor vergaande houtkap in regenwouden. Voor elke liter melk consumeert een koe 225 liter water in de sojamelk waardeketen en is meer dan een vierkante meter grond nodig. De productie van de melk via deze waardeketen voor één Nederlandse schoolklas vult een Olympisch 50-meterbad met water en legt beslag op twee voetbalvelden aan landbouwgrond. De Nederlandse melkproductie voor één jaar kost meer dan 25 miljoen liter diesel in de hele productieketen; genoeg om bijna 34.000 automobilisten een jaar in Nederland te laten rijden, aldus PwC. Hoe ziet de regering de verhoging van de milieudruk op deze gebieden nu de melkvee-industrie geëxplodeerd is in aantal dieren en aantal liters melk?

Hoofdstuk 5 Uitvoering en handhaving

5.1 Uitvoering

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met verontwaardiging kennisgenomen van het rekenmodel van de fosfaatrechten. Zij constateren dat bedrijven die maximaal gegroeid zijn tot aan 2014 en daarna een standstill hebben gehad, geen extra grond hoeven aan te kopen. Opnieuw worden grote en intensieve fabrieken beloond. Ook het aanscherpen van bemestingsnormen tussen 2014–2016 hoeft niet gecompenseerd te worden met extra grond. De AMvB is alleen van toepassing op bedrijven met melkvee waar het melkvee meer dan 250 kilo fosfaat produceert. Kan de regering aangeven waarom zij de industrie zoveel mogelijkheden biedt om niet grondgebonden te zijn? Kan de regering aangeven waarom er een uitzondering voor roodvleesvee en fokstieren is meegenomen in de rekenmethode? Betekent dit dat roodvleesvee en fokstieren niet bijdragen aan de fosfaatruimte die een bedrijf heeft? Kan de regering de toename van het houden van het runderras Belgisch Witblauw verklaren? In hoeverre worden dikbilrunderen meegenomen in de fosfaatrechten?

5.2 Handhaving

De leden van de Partij voor de Dieren constateren dat de forfaitaire excreties of de bedrijfsspecifieke excreties (BEX) de basis vormen voor de administratie waarmee de wet wordt gecontroleerd en gehandhaafd. De informatie voor dit systeem wordt door de ondernemer zelf aangeleverd. Waar het de BEX betreft, gaat het daarbij onder andere om gehaltes aan voedingsstoffen en mest die door de ondernemers zelf getrokken en verzameld worden. Welke garanties zijn er dat deze waarden ook de werkelijkheid weerspiegelen tegen de achtergrond dat er met BEX ten opzichte van de forfaitaire waarden tot wel 15% voordeel kan worden behaald? Als de BEX waarden wel betrouwbaar zijn, wat zegt dat dan over de forfaitaire waarden? Zowel het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) als het LEI Wageningen UR (LEI) hebben in de aanloop naar deze wet ex ante berekeningen gemaakt. Volgens het PBL zou de melkproductie tot 2020 met 20% groeien en zou door efficiënter werken de fosfaatproductie in 2020 gelijk blijven op het niveau van 2011. Het LEI becijferde een soortgelijk groeitempo, maar voorzag een fosfaatproductie door verbeteringen via het voerspoor van 85 miljoen kilo in 2020. Kan worden uitgelegd waarom de misrekeningen van zowel het PBL als het LEI zonder enig voorbehoud nog steeds figureren in de memorie van toelichting. Hebben de misrekening gevolgen voor hun positie in de advisering van het ministerie, en hun rol in het debat? Zo ja welke, zo nee waarom niet?

Deze leden constateren dat het voerspoor nog steeds genoemd wordt als mogelijkheid om minder fosfaat te produceren. Tegelijk zijn er berichten dat verlaging van fosfaat in het voer leidt tot gezondheidsproblemen bij melkvee. Is het uit een oogpunt van dierenwelzijn, en mede gelet op de Wet dieren, niet logischer om het fosfaatgehalte in het voer op peil te houden, en minder koeien te houden om het fosfaatoverschot te lijf te gaan?

Kan de regering aangeven welke onderzoeken er worden gedaan naar de relatie tussen fosfaatgehaltes in voer en diergezondheid? Bij afkalvende koeien wordt een tijdelijk fosfaat-tekort bestreden met fosfaat-bolussen, en /of fosfaatinfusen. Is de regering bekend of deze methoden ook (kunnen) worden toegepast om fosfaatgiften uit de BEX-boekhouding te houden?

Hoofdstuk 6 Juridisch kader

6.1 Europeesrechtelijke aspecten

6.1.1 Verhouding met Europees beleid

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de Nederlandse boeren opnieuw flink in de buidel moeten tasten, omdat de Europese afspraken over melkproductie zijn geschonden. Nederland produceerde in de meetperiode 2014/2015 te veel melk en moet ruim € 135 miljoen betalen voor de overschrijding van de zogeheten melkquota.

Deze leden constateren dat er in de afgelopen maanden aan de lopende band Natuurbeschermingswet-vergunningen zijn afgegeven. Per week soms met tientallen tegelijk. Het gaat ook om aanvragen van na 1 juli (die vallen dan onder de Programmatische Aanpak Stikstof). Zij verbazen zich erover dat er wel vergunningen voor uitbreidingen worden verleend via de ammoniak, terwijl die straks weer gekort moeten worden vanwege het fosfaat. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen zich af of dit betekent dat er een regenval aan schadeclaims vanuit de boeren te verwachten valt. Zij vragen om een reactie hierop.

Hoofdstuk 7 Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om het vierde lid op enig moment na 1 januari 2021 te schrappen. Kan dit er niet toe leiden dat bedrijven hun mestverwerkingsverplichtingen verlengen en minimaal vijf jaar lang geen grond hoeven te verwerven? Waarom is niet gekozen voor een kortere termijn van bijvoorbeeld drie jaar, waarbij 1 januari 2019 als harde datum is opgenomen?

Artikel II

De leden van de D66-fractie constateren dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om het wetsvoorstel niet langer artikel 12 van de Wet raadgevend referendum te laten toepassen genegeerd wordt, waardoor de wet nog steeds – in afwijking van de hoofdregel – in werking kan treden voordat onherroepelijk is vastgesteld dat over de wet geen referendum gehouden zal worden, dan wel voordat de uitslag van een referendum onherroepelijk is vastgesteld. Deze leden vinden dit onwenselijk. Inhoudelijk wordt de materie immers geregeld door een AMvB. Bovendien kan een stellingname van de Eerste Kamer (in casu: dat deze normen zo spoedig mogelijk op wetsniveau geregeld moet worden) toch bezwaarlijk afbreuk doen aan een democratisch recht van iedere Nederlander met kiesrecht verleend door beide Kamers der Staten-Generaal. Deze leden verzoeken dan ook deze bepaling alsnog uit het wetsvoorstel te schrappen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen een melkveehouder die op 1 januari 2015 of op 31 december 2015 extra koeien verwerft en dat hij in beide gevallen vóór 15 mei 2016 extra grond moet verwerven.

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe fosfaatrechten het beginsel van grondgebondenheid, zoals beoogd door voorliggende wet, zou beïnvloeden. Zou de regering daarover al iets kunnen zeggen, zo vragen deze leden. Zou het een mogelijkheid kunnen zijn om eigen grond in combinatie met regionale mestafzet, zoals met de Belgische burenregeling, de kern van de reguleringssystematiek voor de melkveehouderij te laten vormen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aan de regering wanneer ze de invulling van de aangekondigde fosfaatrechten kunnen verwachten.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren concluderen dat de gestapelde wet- en regelgeving over de melkveehouderij onvoldoende leidt tot het oplossen van de problemen binnen de melkvee-industrie. Sterker nog, zij constateren dat deze wetgeving nadelige effecten gaat leveren voor het dierenwelzijn, diergezondheid, milieu en melkveehouder zelf. Zij vragen de regering dan ook terug te komen op het besluit fosfaatrechten in te voeren en te kiezen voor het wettelijk verplicht stellen van weidegang en het aantal koeien en de melkproductie per hectare weidegrond aan een maximum te binden, zoals bijvoorbeeld door graasdiereenheden. Deze leden vragen de regering om een reactie.

Advies Raad van State

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Raad van State in haar commentaar aangeeft dat de datum van inwerkingtreding aangepast dient te worden. De regering geeft aan de opmerking van de Raad van State niet te delen. Deze leden willen de regering vragen waarom de regering de opmerking vanuit de Raad van State niet deelt en van mening is dat de wet op 1 januari 2016 van kracht kan zijn.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Konings

Naar boven