34 254 EU-voorstel: Commissiemededeling over een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie: vijf belangrijke actiepunten COM(2015)302

34 261 EU voorstel: richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied COM (2015) 135

A1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 september 2015

De vaste commissie voor Financiën2 heeft kennisgenomen van de Mededeling van de Europese Commissie over fiscale transparantie ter bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking3, het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplicht automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied4, de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 april jl. met het BNC-fiche van de regering met betrekking tot deze beide dossiers, de Mededeling van de Europese Commissie inzake haar actieplan voor een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie5 en de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli jl. met de kabinetsappreciatie van dit actieplan6.

Naar aanleiding hiervan heeft zij de Staatssecretaris van Financiën op 20 juli 2015 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 22 september 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN

Aan de Staatssecretaris van Financiën

Den Haag, 20 juli 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft kennisgenomen van de Mededeling van de Europese Commissie over fiscale transparantie ter bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking7 (hierna: de mededeling), het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplicht automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied8 (hierna: de conceptrichtlijn), de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 april jl. met het BNC-fiche van de regering met betrekking tot deze beide dossiers9, de Mededeling van de Europese Commissie inzake haar actieplan voor een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie10 (hierna: het actieplan) en ten slotte uw brief van 6 juli jl. met de kabinetsappreciatie van dit actieplan11. De leden van de fracties van VVD, CDA en SP wensen u naar aanleiding daarvan een aantal vragen voor te leggen. De vragen zijn gesorteerd in de volgorde van onderwerpen die u in uw brief van 6 juli jl. hanteert. Voor zover de vragen zien op de conceptrichtlijn, zijn deze opgenomen onder paragraaf 5 («Verdere vooruitgang inzake fiscale transparantie»).

1. Algemeen / proportionaliteit en subsidiariteit

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het actieplan en de kabinetsappreciatie terzake. Zij constateren met instemming dat de regering positief reageert op het actieplan. De regering wil terecht de concrete uitwerking van de initiatieven van de Commissie afwachten om de voorstellen te kunnen toetsen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit, mede met het oog op de positie van het Nederlandse internationale bedrijfsleven. Deze leden hebben een aantal vragen.

Met interesse hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van uw brief van 6 juli jl. inzake het actieplan van de Europese Commissie. Deze leden begrijpen dat de regering haar mening niet heeft neergelegd in een BNC-fiche, maar omwille van de snelheid bij wijze van brief puntsgewijs haar appreciatie geeft op de actiepunten.

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat het vestigen van een positief belastingklimaat voor de EU van belang is om economische groei en duurzame werkgelegenheid te scheppen binnen de interne markt. Tevens ondersteunt deze leden dat belastingontwijking door bedrijven in internationaal verband moet worden aangepakt. Nederland moet daarin niet eenzijdig maatregelen nemen. Uitsluitend maatregelen via hard law zullen het gewenste effect hebben om belastingontwijking tegen te gaan. In dat verband kunnen de initiatieven van de Europese Commissie inderdaad worden toegejuicht. Toch vragen deze leden zich af of het wel zo verstandig is dat de EU sneller wil schakelen dan het tempo van het BEPS-project. Zij realiseren zich dat na goedkeuring van het BEPS-project door de G20 (naar verwachting op 8 oktober 2015) veel van de aanbevelingen het karakter van soft law zullen hebben. Het lijkt erop dat de EU een aantal acties van de OESO wil overnemen, zodat aanbevelingen van de OESO (soft law) worden geconverteerd in hard law van de EU. Deelt u deze analyse? Is het verstandig dat de EU in een hogere versnelling gaat dan bijvoorbeeld de VS? Stelt ons dat op de wereldmarkt niet in een nadeligere concurrentiepositie? Of denkt u dat de EU de nieuwe fiscale mondiale standaarden gaat vestigen op bijvoorbeeld het gebied van transfer pricing?

De aan het woord zijnde leden zijn het met de regering eens dat er juist geen dubbel werk door OESO (Global Forum en BEPS) en EU verricht moet worden. Maar voorkomt Nederland dit, gelet op het hoge ambitieniveau van de Europese Commissie? Graag uw reactie.

Voornoemde leden zijn het met de regering eens dat fiscale maatregelen in EU-verband uitsluitend via richtlijnen tot stand kunnen komen. Deze richtlijnen moeten bovendien bij unanimiteit worden aangenomen. Wel zijn deze leden er bijzonder beducht voor dat Nederland in een vroegtijdig stadium een heel duidelijke strategie voert. In november 2014 werd de regering zichtbaar verrast over het opnemen van een algemene antimisbruikbepaling in de ontwerprichtlijn tot aanpassing van de Moeder-dochterrichtlijn12. Nu refereert de regering wederom aan de Moeder-dochterrichtlijn en aan de Interest- en royaltyrichtlijn. Wat is de inzet van de regering terzake van de wijzigingen die ophanden zijn in de laatstgenoemde richtlijn? Is het juist dat de strategie door u beschreven in de brief van 2 juni jl.13 aan de Tweede Kamer, leidend is voor Nederland bij de onderhandelingen in Brussel en Parijs, in welke fase dan ook? Kunt u nog wat preciezer zijn in de uitleg van deze strategie?

De leden van de CDA-fractie stellen voorts de vraag wat met de volgend zin wordt bedoeld: «Het kabinet waakt echter voor harmonisatie die verder gaat dan strikt noodzakelijk voor het aanpakken van belastingontwijking en versterking van de interne markt», terwijl eerder in dezelfde paragraaf de Europese Commissie als volgt wordt geciteerd: «De Commissie stelt uitdrukkelijk dat harmonisering van de vennootschapsbelastingtarieven buiten het bereik van het actieplan valt» en «Om belastingontwijking (...) tegen te gaan en om belemmeringen voor ondernemingen op de interne markt weg te nemen, is volgens de Commissie meer samenwerking en coördinatie nodig».14 Kunt u duidelijker aangeven wat de inzet van het Nederlandse beleid is? Het gaat hier om een principiële keuze: willen wij Brussel meer soevereiniteit geven ten aanzien van de vennootschapsbelasting, of niet? Naar de mening van de aan het woord zijnde leden moet Nederland daarover heel klare wijn schenken, inderdaad scherp toetsend aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het actieplan. Met de regering verwelkomen deze leden het initiatief van de Europese Commissie om belastingontduiking door multinationals tegen te gaan. Het belang van de in het actieplan geformuleerde doelen wordt ook door hen krachtig onderschreven. Ten aanzien van de kabinetsappreciatie van de verschillende actiepunten merken zij op dat de krachtige onderschrijving van de geformuleerde doelen wel gepaard gaat met flinke reserves voor de mogelijke concrete uitwerking. Daarover alsmede over het BNC-fiche bij de conceptrichtlijn hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen.

2. CCCTB

De leden van de VVD-fractie hebben in deze fase van de informatiestand enkele vragen over zowel de Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB) als de Common Corporate Tax Base (CCTB). De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij de discussie over vennootschapsbelasting nieuw leven wil inblazen. Na een lange aanloopgeschiedenis vanaf 1962 (Neumark-rapport) is de CCCTB door de Commissie gepubliceerd in 2011. Uw brief van 6 juli jl. herhaalt in essentie het eerdere regeringsstandpunt dat de invoering van de CCCTB tot negatieve effecten voor Nederland kan leiden, zoals een vermindering van de opbrengst van de vennootschapsbelasting en een lagere groei van de economie. Het bedrijfsleven meende toentertijd dat de CCCTB als optioneel stelsel naast het huidige stelsel van de heffing van vennootschapsbelasting, het voordeel bood van een uniforme (geconsolideerde) grondslag voor de heffing van vennootschapsbelasting voor lichamen die zijn gevestigd in de EU. Administratief voordeel was dat onder voorwaarden voor een groep van ondernemingen (multinational) één aangifte kon worden gedaan in de lidstaat waar de moedermaatschappij was gevestigd.

De Commissie stelt nu voor de CCCTB verplicht te stellen. Omdat deze niet op korte termijn valt te verwezenlijken, overweegt zij alvast CCTB verplicht te introduceren. Onder het voorstel CCTB zou het element «geconsolideerd» vervallen, met als gevolg dat EU-lidstaten weliswaar een gezamenlijke belastinggrondslag hebben maar mogelijk gaan concurreren op tarief. De regering constateert dat het verplicht opleggen van een gemeenschappelijke grondslag onder de CCTB, het fiscaal instrumentarium (fiscale afschrijving e.d.) van de regering mogelijk negatief beïnvloedt voor een aansturing van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor verliesverrekening over de grens binnen een multinational dienen onder CCTB vermoedelijk aparte regels te worden opgesteld. Die regels moeten dan als tweede stelsel gaan gelden naast de bestaande wetgeving op het terrein van de heffing van vennootschapsbelasting. Met het oog op een voorkoming van de verzwaring van de regeldruk kunnen de leden van de VVD-fractie instemmen met een zorgvuldige toetsing die de regering zich voorstelt te maken van de concrete voorstellen van de Commissie over de introductie van CCCTB en CCTB. Zij verzoeken u om de Kamer over de ontwikkelingen dienaangaande geïnformeerd te houden. Graag een reactie.

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat ook een eventueel aangepast voorstel van de Europese Commissie inzake de CCCTB of CCTB met de nodige reserves bekeken zal moeten worden. De Commissie lijkt de procedure in tweeën te willen knippen: eerst overstemming over elementen van een gemeenschappelijke winstgrondslag en pas daarna overeenstemming over de consolidatie. Dat is zeer riskant voor de fiscale soevereiniteit van Nederland. Tegen deze achtergrond stellen voornoemde leden de vraag of niet veel beter de grondslagverbredende aanbevelingen uit BEPS kan worden afgewacht. Waarom moet de Commissie hier zo'n haast maken? Daarnaast vinden deze leden samen met de regering dat er eerst sprake moet zijn van een deugdelijke en grondige impactanalyse, voordat er ook maar enig voorstel met betrekking tot de CCCTB of CCTB bespreekbaar kan zijn.

De aan het woord zijnde leden vinden het overigens ronduit verontrustend dat de heer Moscovici, de Eurocommissaris verantwoordelijk voor onder meer belastingen, in zijn antwoord aan u van 8 juni jl.15 geen centimeter ingeeft op het gebruik van de verdeelsleutel omzet, vaste activa en arbeid (1/3, 1/3, 1/3) bij een eventuele invoering van een CCCTB. Die verdeelsleutel pakt zeer negatief voor de Nederlandse economie uit: meer dan 1.6% daling van het BBP. Zoals terecht door de regering wordt gememoreerd, heeft de Tweede Kamer in 2011 om die reden een negatief subsidiariteitsoordeel gegeven. Kunt u aangeven welke andere landen eveneens kritisch zijn over de nieuwe CCCTB-plannen? Met wie trekt Nederland in Brussel op? Wat is de inzet van de Nederlandse regering? Graag uw reactie.

De leden van de SP-fractie constateren dat het standpunt van de regering is dat in internationaal verband actief moet worden gewerkt aan het tegengaan van grondslagerosie, door op kritieke punten – daar waar verschillen tussen stelsels worden misbruikt − tot harmonisatie te komen, zonder dat daarmee een volledige grondslagharmonisatie wordt beoogd. Deze leden stellen de vraag welk doel de regering heeft met het benadrukken van het niet beogen van volledige grondslagharmonisatie.

De regering heeft meermaals aangegeven dat belastingontwijking het gevolg is van het misbruiken van verschillen tussen nationale belastingregimes en specifiek nationale belastinggrondslagen. De vraag, volgens de regering, is of een verplichte CCTB (dus zonder consolidatie) substantiële positieve economische effecten heeft voor alle lidstaten. Beoordeelde de regering eerder de consolidatie niet juist negatief? Of betreffen de huidige twijfels juist het verplichtende karakter van het voorstel? Hoe denkt u misbruik van nationale verschillen in grondslag voor vennootschapsbelasting ten behoeve van agressieve belastingplanning tegen te gaan, zonder deze verschillen (verplichtend) te willen opheffen?

3. Waarborgen dat belasting daadwerkelijk wordt geheven waar de winsten worden gemaakt

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Moeder-dochterrichtlijn inmiddels is aangevuld met een algemene anti-ontgaansmaatregel (General Anti Avoidance Rule of GAAR) die per 1 januari 2016 in de Nederlandse belastingwetgeving moet zijn opgenomen. De Europese Commissie stelt voor om in de Interest- en royaltyrichtlijn en de Moeder-Dochterrichtlijn een specifieke GAAR op te nemen. De gedachte is dat onder de aldus herziene richtlijnen bij doorbetaling van interest, royalty's en dividend naar landen buiten de EU, het oorsprongsland van de betaling een interest bronbelasting, royalty bronbelasting of dividendbelasting kan heffen. Het uitgangspunt van Nederland terzake van de belastingheffing van passieve kapitaalstromen is sedert jaar en dag dat bronbelastingen, zoals interest bronbelasting of loyalty bronbelasting, onwenselijk zijn. De dividendbelasting als eindheffing bij het repatriëren van winst over de grens is ingevoerd met de motivering dat aldus bij de totstandkoming van een belastingverdrag «Nederland iets had weg te geven». Samengevat is het uitgangspunt voor Nederland tegen de heffing van bronbelastingen over passieve kapitaalstromen (interest, royalty’s en dividend) dat die belastingen in de kern de prijs van het product voor de consument op onwenselijke gronden verhogen. Kunt u de leden van de VVD-fractie bevestigen dat het Nederlandse standpunt over interest bronheffing, royalty bronheffing en de dividendbelasting onverkort geldt, namelijk dat dergelijke bronheffingen leiden tot een heffingshek rond de EU om in Europa (Nederland) te investeren?

De leden van de CDA-fractie delen het standpunt van de regering dat winsten daar belast moeten worden waar waarde wordt gecreëerd. Het criterium moet inderdaad niet alleen aantallen werknemers of gemaakte kosten zijn. Dat pakt voor een klein land als Nederland niet goed uit met relatief weinig eigen industrie en juist veel handel en dienstverlening. Deze leden zijn het volledig met de regering eens dat ook gekeken moet worden naar het belang van de functies die worden uitgeoefend, naar welke risico's worden gelopen en welke activa worden ingezet, om te bepalen waar de waarde wordt gecreëerd. Maar, zo vragen deze leden zich af, staat Nederland met die zienswijze alleen in Brussel? Wie zijn de bondgenoten? En is dit niet een schoolvoorbeeld dat Brussel eerst moet wachten, totdat Parijs in het kader van het BEPS-project een ei (herziening van de verrekenprijsregels) heeft gelegd, zoals de regering terecht suggereert? Kunt u dat niet preciezer in een tijdbalk qua besluitvorming vastleggen? Kunt u concreter aangeven wat precies wordt bedoeld met de passage: «Binnen de OESO is de gewijzigde nexusbenadering voor patentboxen omarmd. Volgens de afspraken gemaakt in de Gedragscodegroep zal deze benadering binnen de EU worden geïmplementeerd. Het kabinet steunt de aanpak van de Commissie om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en om indien nodig bindende wettelijke maatregelen voor te stellen.»16 Wat betekent deze aangekondigde versobering voor de Nederlandse innovatiebox? Gaan wij daarmee terug naar de octrooibox «oude stijl»? Wat betekent de economische nexus? Wacht Nederland eerst op overeenstemming hierover in OESO-verband, alvorens Brussel met hard law komt? De leden van de CDA-fractie vernemen graag uw reactie op deze vragen.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering voorstander is van het belasten van winst waar waarde wordt gecreëerd. Dit hangt grotendeels samen met het belasten van de winst waar de activiteiten feitelijk plaatsvinden, waarop de Europese Commissie wil inzetten, maar daarbij dient naar de mening van de regering ook gekeken te worden naar het belang van de functies die worden uitgeoefend, naar welke risico's worden gelopen en welke activa worden ingezet, om te bepalen waar de waarde daadwerkelijk wordt gecreëerd. Steunt u een Europese aanpak om gezamenlijk tot definities te komen die vastleggen waar waarde wordt gecreëerd?

4. Aanvullende maatregelen voor een beter belastingklimaat voor het bedrijfsleven

De leden van de CDA-fractie juichen, net als de regering, een verbetering van het huidige arbitragemechanisme toe. Zij delen bovendien de opvatting van de regering dat het niet logisch lijkt om vooruitlopend op een eventuele CCCTB al grensoverschrijdende verliesverrekening mogelijk te maken; wel de min maar nog niet de plus. Ook hier is een impactanalyse essentieel. Wel vragen deze leden zich af hoe de afwijzing van de regering van een grensoverschrijdende verliesverrekening zich verhoudt met recente en op handen zijnde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Graag uw reactie.

5. Verdere vooruitgang inzake fiscale transparantie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat Nederland onder internationale belastingregels zoals een belastingverdrag, het Multilateraal Bijstandsverdrag van de Raad van Europa of de EU Bijstandsrichtlijn, fiscale informatie uitwisselt met andere landen. De drie vormen waaronder fiscale informatie aan een ander land wordt verstrekt, laten zich in informatieverstrekking op verzoek, spontane informatieverschaffing en automatische informatieverstrekking verdelen. Bij een verzoek van een ander land om fiscale informatie doet Nederland onderzoek in dat individuele geval en verstrekt binnen de wettelijke kaders informatie aan het verzoekende land. Als Nederland naar aanleiding van eigen onderzoek fiscale informatie vergaart die van belang kan zijn voor de belastingheffing door een belastingverdragspartner, kan Nederland besluiten spontaan informatie uit te wisselen. Ook deze categorie kenmerkt zich door duidelijke, individuele casus. Automatische gegevensverstrekking betreft in de kern fiscale informatieverstrekking in bulkvorm die eventueel van belang kan zijn voor de belastingheffing in een verdragsland.

Voornoemde leden vragen zich af in hoeverre verplichte automatische inlichtingenuitwisseling over fiscale winstvaststellingsafspraken (rulings) een extra, toegevoegde waarde kent voor het bestrijden van belastingontduiking en belastingfraude door multinationals. Structuren van multinationals die puur zijn gericht op het ontwijken en ontgaan van belastingheffing, betreffen maatwerk. Die structuren lijken niet onmiddellijk herkenbaar op grond van fiscale bulkinformatie. Deze leden vernemen graag van u hoe automatische gegevensuitwisseling over rulings valt te rijmen met de bestrijding van belastingontwijking en fraude van een individuele multinational.

De verplichte automatische uitwisseling van rulings zal feitelijk plaatsvinden op basis van een nog vast te stellen sjabloon. De definitie van de reikwijdte van het begrip ruling voor dat sjabloon is naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie bepalend. Deelt u de opvatting dat de definitie cruciaal is en zorgvuldig dient te worden geredigeerd ter voorkoming van slepende misverstanden in de toekomst bij de automatische uitwisseling van fiscale gegevens?

In daartoe aanleiding gevende gevallen kunnen de lidstaten na ontvangst en beoordeling van de (beperkte) informatie die zij ontvangen op basis van het sjabloon, om nadere fiscale informatie verzoeken bij het inlichtingen verstrekkende land. Het valt te verwachten dat belastingautoriteiten die de informatie ontvangen, om nadere fiscale informatie zullen vragen. Kunt u de aan het woord zijnde leden bevestigen of kan worden voorkomen dat de automatische fiscale informatie-uitwisseling over rulings, in de kern bulkinformatie, leidt tot een soort «fishing expedition» door het informatie ontvangende land?

Een vraag van andere orde van de leden van de VVD-fractie is of de geheimhoudingsplicht in fiscale aangelegenheden van de belastingadministratie op grond van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nog valt te handhaven. In artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR worden over nagenoeg 5 pagina's van het wetboek voor de nationale situatie al vele en gevarieerde uitzonderingen geboden op de bedoelde geheimhoudingsplicht. Met de voortschrijdende verruiming van fiscale gegevensuitwisseling, nu in internationaal verband voor rulings op basis van een aanvullende Europese richtlijn, valt het risico van een onbedoeld, niet fiscaal gebruik of een onbedoelde verspreiding van ontvangen informatie mogelijk niet uit te sluiten. Deze leden vernemen graag uw oordeel over de handhaafbaarheid van de geheimhoudingsverplichting van de belastingadministratie op grond van artikel 67 AWR.

Een volgende vraag van voornoemde leden betreft het feit dat de fiscale informatie die wordt uitgewisseld, geregeld pas in de laatste instantie wordt gedeeld met de entiteit die de informatie betreft. De belanghebbende bij de uitgewisselde (ruling)informatie, heeft gewoonlijk nationale rechtsmiddelen om een nadere belastingaanslag aan te vechten, maar dat kan een lang en kostbaar (juridisch) traject betreffen. Met name bij de uitwisseling van bulkinformatie kan een relatief beperkt financieel belang voor de belastingplichtige aanleiding zijn om uiteindelijk zijn recht niet te halen. Dat is jammer, want een dergelijke terughoudendheid kan leiden tot dubbele belasting. Dubbele heffing leidt tot (terechte) frustratie van de multinational in de verhouding tot twee overheden (het inlichtingen verstrekkende land en het inlichtingen ontvangende land). De aan het woord zijnde leden achten het van belang als de Kamer lopende het totstandkomingsproces van de nieuwe richtlijn voor de automatische uitwisseling van rulings wordt geïnformeerd over de voorwaarden met het oog op de gerechtvaardigde belangen van multinationals. Graag uw reactie.

De leden van de VVD-fractie steunen overigens de intrekking van de Spaartegoedenrichtlijn17. Deze richtlijn is vanaf haar invoering zo lek als een mandje. Reden is dat de zogenoemde uitbetalende instantie, dat wil zeggen de marktdeelnemer (bank/financiële instelling) die de belastingplichtige rente uitbetaalt of bewerkstelligt, in een niet-verdragsland kan zijn gevestigd en mitsdien niet onder het toepassingsbereik van deze richtlijn valt.

De leden van de CDA-fractie zijn het in beginsel met de regering eens dat Nederland moet aansturen op een snel akkoord inzake de conceptrichtlijn. Wel stellen deze leden daaraan een aantal heel duidelijke voorwaarden. In de eerste plaats moet het begrip tax ruling in alle EU-lidstaten eenduidig worden uitgelegd. Het kan niet zo zijn dat Nederland vanwege het transparante en gepubliceerde rulingbeleid voortdurend op de strafbank wordt gezet, terwijl andere EU-landen de handen in onschuld wassen en wegkomen met schimmige niet gepubliceerde en weinig transparante belastingpraktijken Om die reden moet er ook een duidelijke inzage komen in het gebruik van administrative practices in alle EU-lidstaten. Ten derde betekent uitwisseling van informatie van rulings dat die informatie uitsluitend tussen belastingdiensten van lidstaten wordt uitgewisseld met een afschrift naar een database in Brussel die door de Europese Commissie wordt beheerd. Er moeten duidelijke waarborgen komen met betrekking tot de bescherming van dit dataverkeer. Voornoemde leden zijn er bepaald niet van overtuigd dat rulings publiekelijk gedeeld zouden moeten worden, zoals door sommigen wel wordt bepleit.

De aan het woord zijnde leden delen de zienswijze van de regering terzake van de publieke country-by-country reporting dat de publieke consultatie aan de impactanalyse een zeer nuttige bijdrage leveren. Het Nederlandse bedrijfsleven moet zich naast andere stakeholders zich zeer actief hierin betonen. Hoe gaat u dit stimuleren?

De leden van de SP-fractie leden steunen, net als de regering, de doelstelling van de conceptrichtlijn. Zij delen tevens de opvatting dat het relevant is om EU- en OESO-initiatieven op dit terrein zo goed mogelijk af te stemmen. Wel roept het BNC-fiche ook enkele vragen bij hen op.

De regering prefereert dat het mkb waarbij een gering risico op Base Erosion Profit Shifting (BEPS) bestaat, niet onder de reikwijdte van de richtlijn valt. Uiteraard dient te worden voorkomen dat de vrijstelling mogelijkheden biedt voor agressieve belastingplanning. Heeft u een concreet voorstel hoe de grens af te bakenen? Er zijn immers ook bedrijven die qua omvang van het personeelsbestand of de jaaromzet tot het mkb gerekend kunnen worden, maar die in verschillende landen actief zijn en eveneens aan belastingplanning doen. Hoe gaat u voorkomen dat enige vrijstelling (bijv. voor het mkb) misbruikt kan worden voor agressieve belastingplanning? Ziet u ook de mogelijkheid dat grotere bedrijven kleine(re) bedrijven voor dit doel zouden kunnen inzetten?

De regering ziet voorts graag ruimere en haalbare deadlines voor de uitwisseling van informatie. Wat is volgens u een ruimere deadline die haalbaar en wenselijk is?

De regering staat in beginsel positief tegenover het uitbreiden van fiscale country-by-

country reporting, zoals is afgesproken voor banken, naar alle bedrijven. Dat verheugt de aan het woord zijnde leden zeer. De uiteindelijke positie van de regering hangt echter af van de impactanalyse van de Europese Commissie naar de effecten van het voorstel. Kunt u dit eens toelichten? Bij welke uitkomsten van de analyse zal de uiteindelijke positie positief dan wel negatief uitpakken?

6. EU-instrumenten voor coördinatie

Coördinatie voor grensoverschrijdende controles van multinationals moet door de belastingdiensten gebeuren. De leden van de CDA-fractie zien althans niets in een discussie hierover in het platform inzake goed fiscaal bestuur. Deze leden omarmen het idee van een workshop over dit onderwerp voor en door belastingdiensten. Bent u van plan dat Nederland het initiatief hiertoe neemt?

Met betrekking tot de ideeën om het mandaat van het platform inzake goed fiscaal bestuur te hervormen zijn voornoemde leden kritisch. Kunt u niet aansturen op een evaluatie van het functioneren van het platform tot nu toe? Deze leden hebben de indruk dat het platform te divers is samengesteld, niet effectief is en in wezen een goedbedoelde «praatclub» is die een paar keer per jaar bij elkaar komt. Zij zijn er zeer beducht voor dat het platform aanwijzingen zou dienen te geven inzake de tenuitvoerlegging van niet-wetgevende EU maatregelen (soft law) tegen belastingontwijking. Dat lijkt op een semi-regelgevende bevoegdheid door een niet-democratisch gecontroleerde «appendix» van de Commissie. Waarom neemt u hierover niet een veel kritischer standpunt in? Daar waar de regering juist zo zwaar inzet op het punt van hard law, moet zij alert blijven dat onder het mom van aanbevelingen inzake van soft law de Europese Commissie geen semi-bevoegdheden op fiscaal terrein naar zich toetrekt. Graag uw reactie.

De commissie ziet met belangstelling uit naar uw reactie, bij voorkeur vóór 1 september 2015.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2015

In deze brief treft u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën over enkele documenten die betrekking hebben op fiscale transparantie en het actieplan van de Europese Commissie over vennootschapsbelasting. Ik zal bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aanhouden zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

1. Algemeen / proportionaliteit en subsidiariteit

De leden van de fractie van het CDA constateren dat de EU een aantal acties van de OESO lijkt over te nemen, zodat deze in hard law worden vastgelegd. Zij vragen mij of ik deze analyse deel. Daarnaast vragen zij of het verstandig is dat de EU in een hogere versnelling gaat dan bijvoorbeeld de VS en of dat ons in een nadeliger concurrentiepositie brengt. Ik deel de analyse met betrekking tot hard law. Door een deel van de uitkomsten van het BEPS-project in EU-richtlijnen vast te leggen, worden de EU-lidstaten gedwongen deze uitkomsten toe te passen. Hierdoor kan het gelijke speelveld binnen Europa worden verzekerd. Ik houd daarnaast ook scherp het mondiale gelijke speelveld in het oog en pleit er in Brussel voor om het mondiale gelijke speelveld niet in gevaar te brengen door sneller te willen gaan dan de OESO. Om uitvoeringskosten en administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken en om nieuwe «dispariteiten» te voorkomen, moeten maatregelen in EU-verband in ieder geval altijd aansluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de EU de nieuwe fiscale mondiale standaarden gaat vestigen op bijvoorbeeld het gebied van transfer pricing en of Nederland dubbel werk kan voorkomen. Ook op het gebied van transfer pricing moet de EU zich naar mijn mening aansluiten bij de uitkomsten van het OESO/BEPS-project. Met mijn pleidooi om aan te sluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project probeer ik dubbel werk door OESO en EU te voorkomen.

De leden van de fractie van het CDA willen weten wat de Nederlandse inzet is ten aanzien van de wijzigingen in de Interest- en royaltyrichtlijn. Net als bij de Moeder-dochterrichtlijn is de Interest- en royaltyrichtlijn aan enige vernieuwing toe met het oog op de bestrijding van belastingontwijking. In dit kader steun ik de opname van een algemene anti-misbruikbepaling die ook is opgenomen in de Moeder-dochterrichtlijn. Op deze manier wordt consequent dezelfde problematiek onder beide richtlijnen aangepakt. Hierbij zal ik wel streven naar meer guidance over de toepassing van de algemene anti-misbruikbepaling.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de door mij in de brief van 2 juni jl. geformuleerde strategie leidend is voor onderhandelingen in Brussel en Parijs en of ik deze strategie kan preciseren. De strategische overwegingen die zijn verwoord in de brief van 2 juni jl. liggen als vanzelfsprekend ook ten grondslag aan de inzet van Nederlandse delegaties bij overleg in de EU en bij de OESO. De basis voor die strategie is de overtuiging dat de kwaliteit van het fiscale vestigingsklimaat zeer relevant is bij het aantrekken van investeringen en ondernemingen. Tegelijkertijd moet dat fiscale vestigingsklimaat leiden tot een lastenverdeling die maatschappelijk acceptabel is. Voor dat laatste is nodig dat internationale belastingontwijking bestreden wordt. Als Nederland dat eenzijdig zou doen, wordt het probleem niet opgelost en dreigt de kwaliteit van ons vestigingsklimaat onnodig te verslechteren. Daarom vindt het kabinet dat in multilateraal verband gezamenlijk bindende maatregelen moeten worden afgesproken. Die maatregelen moeten bovendien voldoende gericht en proportioneel zijn om het belang van het reële bedrijfsleven niet onbedoeld te schaden. Vanzelfsprekend mogen die maatregelen ook niet ten koste gaan van de logische onderdelen van ons belastingsysteem die gericht zijn op een gelijk speelveld voor binnenlandse en internationale ondernemingen en die passen bij een internationaal georiënteerd land met een kleine interne markt. Vanuit die visie zal het kabinet een aantal elementen van ons belastingsysteem verdedigen en uitdragen. De deelnemingsvrijstelling, de omvang en kwaliteit van ons verdragennetwerk, met daarbij de inzet op een efficiënte oplossing van geschillen, de afwezigheid van een bronheffing op rente en royalty’s en de benaderbare, transparante en oplossingsgerichte werkwijze van de Belastingdienst staan niet ter discussie.

Het kabinet deelt de internationale consensus dat hybride mismatches, excessieve renteaftrek en verdragsmisbruik aangepakt moeten worden. Dat kan niet eenzijdig en het kabinet blijft zich er daarom voor inzetten hiervoor multilaterale en bindende oplossingen te vinden.

Het kabinet is van oordeel dat de bestaande wettelijke mogelijkheid om van een preferentieel regime voor innovatieve winsten gebruik te maken, niet tot misbruik leidt. In het kader van multinationale afspraken om schadelijke belastingconcurrentie tegen te gaan heeft Nederland evenwel ingestemd met beperkende eisen aan dergelijke regimes.

Het bieden van zekerheid vooraf door de Belastingdienst binnen wet, beleid en jurisprudentie is evenmin een factor die als zodanig misbruik in de hand werkt. Wel begrijpt het kabinet de behoefte bij andere landen om daarover meer

informatie te krijgen. Dat past binnen de overtuiging van het kabinet dat uitwisseling van informatie de basis is voor een effectievere bestrijding van misbruik met kunstmatige structuren. Onze ervaring met het geven van zekerheid vooraf en de kwaliteit van de Belastingdienst maken het mogelijk dat Nederland daarbij een voortrekkersrol kan spelen.

Tot slot is het kabinet zich ervan bewust dat regels voor verrekenprijzen tussen verbonden partijen moeten meegroeien met globalisering en veranderingen in ondernemingsstructuren. Ook hier maakt de kwaliteit van de Belastingdienst en de daar werkzame specialisten het mogelijk dat Nederland een grote bijdrage levert aan de verbetering van die regels. Bij al deze overwegingen speelt voor het kabinet een bijzondere rol dat het belang van ontwikkelingslanden wordt meegewogen. Verbetering van hun overheidsapparaat zal daaraan de belangrijkste bijdrage moeten leveren.

De leden van de fractie van het CDA vragen mij duidelijker aan te geven wat de Nederlandse inzet in Brussel is en of ik bereid ben om Brussel meer bevoegdheden te geven ten aanzien van de vennootschapsbelasting. Mijn positie daarover is helder: in internationaal verband moet actief worden gewerkt aan het tegengaan van grondslagerosie, door op kritieke punten – daar waar verschillen tussen stelsels worden misbruikt – tot harmonisatie te komen, zonder dat daarmee een volledige grondslagharmonisatie wordt beoogd. Ik wil dus zeker Brussel niet méér bevoegdheden geven op het gebied van de vennootschapsbelasting. Zoals ik in de kabinetsappreciatie van het actieplan van de Commissie (hierna: de kabinetsappreciatie) al heb opgemerkt18, zal ik toekomstige (richtlijn)voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein, nauwkeurig toetsen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Ik ben de leden van de fractie van het CDA dan ook erkentelijk voor deze scherpe toetsing aan deze beginselen.

2. CCCTB

De leden van de fractie van de VVD verzoeken mij om de Kamer geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen met betrekking tot de CCCTB, de gemeenschappelijke geconsolideerde belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting. Vanzelfsprekend zal ik graag aan dit verzoek gevolg geven. In dit verband wil ik verduidelijken dat de Europese Commissie een gefaseerde aanpak van de CCCTB voorstelt. Dit betekent dat de Commissie in eerste instantie inzet op een geharmoniseerde belastinggrondslag en vervolgens pas op consolidatie en verdeling van de winst over de betrokken lidstaten. De Commissie wil stap voor stap overeenstemming bereiken over de verschillende onderdelen van het CCCTB-voorstel. De Commissie zal hiertoe een nieuw richtlijnvoorstel indienen. In het actieplan stelt de Commissie voor bedrijven toe te staan om hun verliezen grensoverschrijdend te verrekenen, zolang over consolidatie nog geen overeenstemming is bereikt en deze nog niet is ingevoerd. Zoals in de kabinetsappreciatie is uitgelegd, is het kabinet hier geen voorstander van.

De leden van de fractie van het CDA vragen welke andere landen eveneens kritisch zijn over de nieuwe CCCTB-plannen, met wie Nederland in Brussel optrekt en wat de inzet is van de Nederlandse regering. De Nederlandse inzet om harmonisering toe te spitsen op die punten waar dit bijdraagt aan het voorkomen van misbruik van verschillen tussen belastingstelsels, wordt breed gedragen onder de lidstaten. Een aantal lidstaten wil komen tot volledige harmonisering van de belastinggrondslagen. De besprekingen in Brussel van het CCCTB-voorstel uit 2011 hebben echter geleerd dat de inzet van de lidstaten op de verschillende onderdelen van dat voorstel zeer verschillend is. Dit is een belangrijke oorzaak waardoor na vier jaar van onderhandelen nog steeds geen akkoord is bereikt over dat voorstel. Traditioneel wijzen Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland op de noodzaak dat voorstellen niet strijdig zijn met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Met betrekking tot de in het voorstel uit 2011 voorgestelde verdeelsleutel van de winst zijn sommige lidstaten, waaronder ook Nederland, zeer kritisch. Omdat er brede steun bestaat onder de lidstaten om de maatregelen tegen belastingontwijking die in het kader van het BEPS-project van de OESO worden uitgewerkt, in Europees verband te implementeren en omdat dit kan bijdragen aan het zo voortvarend mogelijk aanpakken van belastingontwijking in de EU, zal Nederland zich hier ook tijdens het Nederlandse Raadsvoorzitterschap in de eerste helft van 2016 voor inzetten.

De leden van de fractie van de SP vragen welk doel het kabinet heeft met het benadrukken van het niet beogen van volledige grondslagharmonisatie. Verder vragen zij of het kabinet de consolidatie eerder negatief heeft beoordeeld, of de huidige twijfels over de CCCTB het verplichtende karakter van het voorstel betreffen en hoe ik misbruik denk tegen te gaan, zonder de verschillen tussen belastingsystemen (verplichtend) te willen opheffen. Naar mijn mening moet misbruik effectief worden bestreden door op kritieke punten tot harmonisatie te komen, namelijk op de punten waar zonder harmonisatie het gevaar zou blijven bestaan dat bedrijven gebruik (misbruik) maken van de verschillen tussen belastingstelsels. Een volledige grondslagharmonisatie zou verder gaan dan noodzakelijk is en derhalve disproportioneel zijn. Bovendien zou dit de beleidsvrijheid van lidstaten onnodig inperken, evenals de mogelijkheden van nationale parlementen om invloed uit te oefenen op de fiscale wetgeving en het fiscale beleid. De consolidatie en de verdeling van de winst over de lidstaten door middel van de voorgestelde verdeelsleutel in het CCCTB-voorstel uit 2011 zouden slecht zijn voor het Nederlandse BBP en investeringen in Nederland, zo bleek uit de impactanalyse van dat voorstel. Om de gevolgen van een nieuw CCCTB-voorstel voor de Nederlandse (en Europese) economie te kunnen overzien, dringt Nederland erop aan dat het nieuwe voorstel vergezeld gaat van een impactanalyse.

3. Waarborgen dat belasting daadwerkelijk wordt geheven waar de winsten worden gemaakt

De leden van de fractie van de VVD vragen of de visie van de Nederlandse regering op bronheffingen is veranderd. Ik kan de leden verzekeren dat dat niet het geval is. Het heffen van een bronbelasting op rente en royalty’s strookt niet met het idee dat de winst belast moet worden waar de waarde wordt gecreëerd. In dit opzicht kan een bronbelasting op rente en royalty’s (als onderdeel van een grotere afweging) investeringen in de EU minder aantrekkelijk maken.

De leden van de fractie van het CDA delen het standpunt van de regering dat winsten moeten worden belast waar waarde wordt gecreëerd en dat gekeken moet worden naar het belang van de functies die worden uitgeoefend, naar welke risico's worden gelopen en welke activa worden ingezet, om te bepalen waar de waarde wordt gecreëerd. Zij vragen of Nederland met die zienswijze alleen staat in Brussel en wie onze bondgenoten zijn. Daarnaast vragen zij of ik dit in een tijdbalk qua besluitvorming kan vastleggen. In mijn brief aan de EU-commissarissen Moscovici en Vestager, waarvan ik een concept aan de Tweede Kamer heb gestuurd19, heb ik aangegeven dat ik de consolidatie en verdeling van de winst op grond van de in 2011 voorgestelde verdeelsleutel niet in overstemming acht met het belasten van winst waar waarde wordt gecreëerd. Ik heb aangegeven dat naar mijn mening de verrekenprijsregels een invulling geven aan het principe van het belasten van winst op de plaats waar de waarde wordt gecreëerd. De Europese Commissie geeft aan dat zij zich ook achter het beginsel heeft geschaard dat winsten moeten worden belast waar waarde wordt gecreëerd. De Commissie lijkt niet voornemens om af te stappen van de gedachte om winsten te consolideren en te verdelen aan de hand van een verdeelsleutel. Hoe die verdeelsleutel eruit komt te zien bij het in 2016 te presenteren nieuwe richtlijnvoorstel voor de CCCTB en in hoeverre deze is te verenigen met het beginsel dat winsten moeten worden belast waar waarde wordt gecreëerd, moet worden afgewacht. Dan zal ook duidelijk worden hoe de lidstaten tegenover die verdeelsleutel staan. Internationaal wordt overigens erkend dat de Transfer Pricing Guidelines van de OESO niet meer op alle gebieden up-to-date zijn. Om die reden wordt in het kader van het OESO/BEPS-project gekeken hoe deze Guidelines kunnen worden aangepast om waardecreatie en belastingheffing meer met elkaar in evenwicht te brengen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de rol van immateriële activa bij waardecreatie. Er wordt meer gekeken naar de economische realiteit en minder naar de contractuele vormgeving van een transactie tussen verbonden lichamen. Gezien het grote aantal EU-lidstaten en andere landen dat participeert in het BEPS-project, zullen de nieuwe Guidelines en daarmee het belasten van winst waar waarde wordt gecreëerd, door veel landen worden gesteund. Daarbij merk ik op dat de Nederlandse Belastingdienst nu al een dergelijk benadering hanteert. Ik ben het eens met de leden van de fractie van het CDA dat de uitkomsten van het BEPS-project zeker ook op het punt van de verrekenprijzen moeten worden afgewacht, alvorens de Europese Unie zich over de implementatie ervan kan buigen. Naar verwachting zullen de uitkomsten van het BEPS-project begin oktober aan de G20-ministers van Financiën worden gepresenteerd en door hen worden omarmd. Of en wanneer de Commissie vervolgens met een voorstel omtrent verrekenprijzen komt, valt te bezien. De Commissie heeft in ieder geval aangekondigd in 2016 een nieuw CCCTB-voorstel te zullen presenteren.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat precies wordt bedoeld met de passage in de kabinetsappreciatie over de gewijzigde nexusbenadering voor patentboxen en de implementatie daarvan binnen de EU. Daarnaast vragen zij wat economische nexus betekent. In het kader van het BEPS-project heeft het Forum on Harmful Tax Practices (FHTP) bij de OESO de door Duitsland en het Verenigd Koninkrijk voorgestelde modified nexus approach als kader voor preferentiële regimes voor intellectueel eigendom omarmd. Ik heb u in een eerdere brief

hierover geïnformeerd20. Deze benadering erkent enerzijds dat preferentiële regimes, zoals de Nederlandse innovatiebox, belangrijke instrumenten zijn voor het bevorderen van innovatie en het vestigingsklimaat. Anderzijds moet deze benadering voorkomen dat preferentiële regimes worden misbruikt als instrument voor belastingontwijking. De nexus approach vereist daartoe een sterke band tussen de kosten die in een land worden gemaakt en de winsten waarop de innovatiebox kan worden toegepast. De leden van de fractie van het CDA vragen tevens of Nederland eerst op overeenstemming binnen de OESO wacht alvorens Brussel met hard law komt. Nadat de kaders in OESO-verband zijn vastgesteld, zullen deze in de EU-Gedragscodegroep worden overgenomen, zodat voor EU-landen niet twee verschillende kaders gelden. De OESO zal na de afronding van het BEPS-project ongetwijfeld in de gaten houden of landen de nieuwe OESO-kaders voor preferentiële regimes naleven, maar ook de EU-Gedragscodegroep gaat toezien op naleving van deze kaders binnen de EU. Het kabinet vindt het belangrijk dat alle landen, waaronder ook EU-landen, deze OESO-kaders naleven. Daarom steunt het kabinet de aanpak van de Commissie, om indien nodig de OESO-kaders in een voor EU-landen bindende richtlijn neer te leggen.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de aangekondigde versobering voor de Nederlandse innovatiebox betekent en of we met deze versobering teruggaan naar de octrooibox «oude stijl». De innovatiebox moet naar verwachting op twee punten worden gewijzigd. Allereerst dient de hiervoor beschreven nexus approach te worden geïmplementeerd. Daarnaast moet de innovatiebox naar verwachting worden gewijzigd zodat niet alle immateriële activa meer kwalificeren die voortvloeien uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Onder de octrooibox bestond ook een sterke relatie tussen de kosten en de kwalificerende voordelen, door de beperking van de kwalificerende voordelen tot vier maal de voortbrengingskosten van het activum. De octrooibox had daarnaast de beperking dat alleen octrooien kwalificeerden. Het is echter niet zo dat het straks noodzakelijk is om terug te gaan naar de octrooibox. Dankzij een intensieve Nederlandse inzet, blijft er ruimte voor het bevorderen van niet-gepatenteerde innovatieve activa en de eisen aan kosten zullen lang niet zo stringent zijn als onder de octrooibox. Nadat de afspraken in OESO-verband definitief zijn, zal ik mij beraden op de nieuwe vormgeving van de innovatiebox. De implementatie van deze OESO-kaders worden op Prinsjesdag 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden als onderdeel van het Belastingplan 2017. De wijzigingen treden dan in werking voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik een Europese aanpak steun om gezamenlijk tot definities te komen die vastleggen waar waarde wordt gecreëerd. Naar mijn mening zijn regels hiervoor, inclusief eventuele definities, vastgelegd in de Transfer Pricing Guidelines van de OESO die in het kader van het BEPS-project zijn aangepast, juist om het loskoppelen van waardecreatie en belastingheffing tegen te gaan. Hierdoor zijn uniforme mondiale definities gecreëerd. Ik ben van mening dat eventuele Europese regels hierbij moeten aansluiten. Het bezwaar van het kabinet tegen de inzet van de Europese Commissie is dat de plaats van

belastingheffing afhankelijk wordt gemaakt van het relatieve aandeel van een bepaalde vennootschap in de totale omzet, het personeelsbestand of de gebruikte activa van een multinationale onderneming. Door gebruik te maken van deze mechanische winstallocatie wordt geen recht gedaan aan de mate waarin de activiteiten waarde creëren en wordt bijvoorbeeld het grote belang van de ontwikkeling en het onderhoud van immateriële activa voor de winstgevendheid van een multinationale onderneming ten onrechte buiten beschouwing gelaten.

4. Aanvullende maatregelen voor een beter belastingklimaat voor het bedrijfsleven

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af hoe de afwijzing van de regering van een grensoverschrijdende verliesverrekening zich verhoudt met recente en op handen zijnde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Zoals het Hof van Justitie van de EU reeds in het arrest Marks & Spencer21 heeft geconstateerd is de afwijzing van een grensoverschrijdende verliesverrekening in beginsel niet in strijd met de vrijheid van vestiging. Er is geen recente jurisprudentie die daar van afwijkt. De Nederlandse regering kan niet vooruitlopen op rechterlijke uitspraken van het Hof van Justitie; wel kan worden opgemerkt dat er op dit moment geen prejudiciële vragen voorliggen bij het Hof van Justitie waarbij de uitspraak van het Hof in de zaak Marks en Spencer fundamenteel ter discussie worden gesteld.

5. Verdere vooruitgang inzake fiscale transparantie

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe automatische gegevensuitwisseling over rulings valt te rijmen met de bestrijding van belastingontwijking en fraude van een individuele multinational en of ik het grote belang van de definitie van de reikwijdte van het begrip «rulings« onderken. Zij geven aan dat de automatische uitwisseling een minder gericht middel is om informatie te verkrijgen, omdat de informatie wordt verstuurd zonder een specifiek aangrijppunt. Daar staat tegenover dat de lidstaten wel een volledig overzicht van rulings verkrijgen ongeacht of deze informatie (op het eerste gezicht) relevant is. Deze eerste automatische fase is gericht op herkenning van mogelijke misbruiksituaties. Mocht de informatie over een ruling relevant lijken te zijn voor de uiteindelijke vaststelling van misbruik, dan kan deze lidstaat meer gerichte informatie over de ruling opvragen. Zoals al eerder in het BNC-fiche22 aangegeven, ben ik een voorstander van een brede definitie om ervoor te zorgen dat soortgelijke afspraken die andere landen maken met hun belastingplichtigen ook onder de reikwijdte vallen. Bijkomend voordeel is dat er dan ook minder misverstanden kunnen plaatsvinden. Met het oog op administratieve lasten is het wel van belang om het sjabloon zo overzichtelijk mogelijk te houden.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de geheimhoudingsplicht in fiscale aangelegenheden van de belastingadministratie op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) nog valt te handhaven. Op grond van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: de WIB) vallen de inlichtingen die in het kader van de wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen, onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR. Artikel 67 van de AWR voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde situaties de geheimhoudingsplicht te doorbreken, zoals bijvoorbeeld in het geval een wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht of indien de bekendmaking noodzakelijk is voor de goede uitvoering van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan. Op gegevens die in het kader van internationale bijstandsverlening worden verkregen, rust echter een strikte doelbinding. Het gaat uitsluitend om uitwisseling tussen belastingdiensten. Afspraken over doelbinding zijn opgenomen in belastingverdragen en in het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag), waar de gegevensuitwisseling op is gebaseerd. Daarnaast, en in het geval de uitwisseling plaatsvindt in het kader van de administratieve bijstandsrichtlijn, stelt artikel 30 van de WIB grenzen aan het gebruik van de inlichtingen die uit het buitenland zijn verkregen. Dit betekent dat de gegevens die in het kader van internationale bijstand in belastingzaken uit het buitenland zijn verkregen, niet mogen worden doorgeleverd aan andere (publiekrechtelijke) organisaties indien dat niet past binnen de afspraken die in internationaal verband over het gebruik van de ontvangen gegevens zijn gemaakt. Een nationale regeling, zoals bijvoorbeeld artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR, kan hier geen inbreuk op maken.

De leden van de fractie van de VVD verzoeken mij te reageren op het feit dat volgens hen de fiscale informatie die wordt uitgewisseld, geregeld pas in laatste instantie wordt gedeeld met de belastingplichtige. De leden wensen hierover geïnformeerd te worden lopende het totstandkomingproces van de richtlijn voor de automatische uitwisseling van informatie over rulings. Naar mijn mening speelt dit probleem niet in relatie met de uitwisseling van rulings, omdat het bedrijfsleven zelf de informatie over de rulings voor de eerste fase aanlevert. De bedrijven weten dus welke informatie er wordt gedeeld. Mochten lidstaten naar aanleiding van deze eerste fase meer informatie over de rulings willen ontvangen, dan worden de nu al geldende regels gevolgd over het uitwisselen van informatie op verzoek.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe ik ga stimuleren dat het Nederlandse bedrijfsleven zich naast andere stakeholders actief betoont bij de publieke consultatie voor country-by-country reporting. In de kabinetsappreciatie heeft het kabinet het bedrijfsleven en andere stakeholders opgeroepen een bijdrage te leveren aan de publieke consultatie door de Europese Commissie over publieke country-by-country reporting. Daarbij wordt het kabinet geholpen door alle media-aandacht over dit onderwerp.

De leden van de fractie van de SP stellen enkele vragen over de gevolgen van een uitzondering om informatie over rulings van bepaalde soorten bedrijven, met name het MKB, uit te wisselen voor de aanpak van agressieve belastingplanning. Het is belangrijk een goede balans te vinden tussen grotere transparantie die leidt tot betere bestrijding van BEPS en de administratieve kosten die gemoeid gaan met het verkrijgen van deze informatie. De leden van fractie van de SP hebben zorg dat de afbakening van MKB-bedrijven de mogelijkheid biedt voor grote bedrijven om de uitwisseling te kunnen ontduiken en daarmee een mogelijke BEPS-structuur te kunnen handhaven. Om dit te voorkomen is het belangrijk om naar de omzet van de wereldwijde groep te kijken en niet alleen naar het specifieke bedrijf dat in de lidstaat is gevestigd. Over een afbakening en de precieze hoogte daarvan wordt nog in Brussel gesproken. De mogelijkheid dat grote bedrijven kleinere bedrijven zullen inzetten, schat ik niet in als een groot risico omdat er altijd een relatie moet zijn tussen de samenwerkende bedrijven. Grote bedrijven kunnen derhalve hun structuur niet opknippen in kleinere delen. Kleinere onderdelen van een multinational dienen bij een ruling aanvraag ook de andere relevante onderdelen van de structuur te melden. Dit sluit aan bij het principe van de integrale klantbehandeling van de Belastingdienst. De leden van de fractie van de SP vragen voorts wat een ruimere deadline voor de uitwisseling van informatie is die haalbaar en wenselijk is. De richtlijn ziet op een brede definitie van rulings die op automatische basis verzonden moeten worden. Dit betekent een bijkomende administratieve last voor de Belastingdienst. Een goede balans tussen de transparantie op het gebied van rulings en de uitvoering en de haalbaarheid voor de Belastingdienst is belangrijk. De Commissie stelt in haar voorstel voor om met tien jaar terugwerkende kracht rulings te gaan uitwisselen. Een dergelijk lange tijd betekent veel mankracht en uren om dit uit te zoeken en zal langer duren dan de deadline van een jaar die in het huidige voorstel is opgenomen. Daarom zet Nederland in op een ruimere tijd om de informatie over in het verleden verstrekte rulings te verstrekken. Hierbij kan gedacht worden aan twee jaar in plaats van de nu voorgestelde één jaar.

De leden van de fractie van de SP vragen naar de impactanalyse van de Europese Commissie over de effecten van country-by-country reporting en de uitkomsten hiervan voor de positie van de regering. De regering staat in beginsel positief tegenover fiscale country-by-country reporting tot alle grote ondernemingen. Ook de impactanalyse die de Europese Commissie zal uitvoeren en die het kabinet wil afwachten alvorens een definitief standpunt in te nemen, heeft betrekking op uitbreiding tot alle grote ondernemingen. De OESO heeft recent gekozen voor country-by-country reporting aan belastingdiensten en niet voor publieke country-by-country reporting. Het lijkt ons daarom verstandig om de impact van een verdergaande Europese rapportageregel te onderzoeken. Nederland heeft er bij de Commissie op aangedrongen om de impactanalyse prioriteit te geven. De Europese Commissie doet dat nu en geeft aan deze analyse in het eerste kwartaal van 2016 te willen afronden. Het kabinet wil op de uitkomsten daarvan niet vooruit lopen.

6. EU-instrumenten voor coördinatie

De leden van de fractie van het CDA vragen of Nederland het initiatief zal nemen voor een workshop over grensoverschrijdende controles van multinationals voor en door belastingdiensten. De coördinatie van grensoverschrijdende belastingcontroles van multinationals door belastingdiensten is onderwerp van aandacht binnen een aantal EU-projectgroepen, waaronder de projectgroep voor zogenoemde joint audits en een projectgroep voor de EU-brede educatie van medewerkers van belastingdiensten in multilateraal toezicht. Deze projectgroepen worden gefinancierd vanuit het EU-samenwerkingsprogramma Fiscalis 2020. Nederland neemt daaraan actief deel. Ook in het werkprogramma 2015–2019 van het EU-platform inzake goed fiscaal bestuur is de controle van multinationale ondernemingen opgenomen. Indien mocht blijken dat binnen deze overleggremia niet voldoende aandacht wordt besteed aan de coördinatie van bedoelde controles door belastingdiensten, zal Nederland binnen deze groepen een aparte workshop of seminar over dit onderwerp bepleiten en zo nodig het initiatief nemen voor de organisatie daarvan. Ik ben het overigens met de leden van de fractie van het CDA eens dat dit inderdaad vooral een onderwerp is van de belastingdiensten. De leden van de fractie van het CDA stellen tot slot enkele vragen over het EU-platform inzake goed fiscaal bestuur. Ik wil uitdrukkelijk stellen dat het platform is ingesteld door de Europese Commissie en dat Nederland zich, buiten het deelnemen aan de vergaderingen van het platform, niet bemoeit met het functioneren van het platform.

Ik onderstreep het belang van het vastleggen van maatregelen tegen belastingontwijking in hard law via de normale weg van de Raadswerkgroepen en de Ecofinraad. Ik deel echter niet de vrees van de leden dat er nu of in de toekomst sprake zou zijn van een semi-regelgevende bevoegdheid van het platform. De beschrijving van de taken van het platform in het nieuwe besluit betreffende het platform23 geeft mij daarvoor geen aanleiding.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

De letter A heeft alleen betrekking op 34 254.

X Noot
2

Samenstelling:Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vicevoorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)

X Noot
3

COM(2015)126. Zie Edossier met nummer E150006 op www.europapoort.nl.

X Noot
4

COM(2015)135. Zie Edossier met nummer E150007 op www.europapoort.nl.

X Noot
5

COM(2015)302. Zie Edossier met nummer E150012 op www.europapoort.nl.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014–2015, 21 501-07/22 112, nr. 1281.

X Noot
7

COM(2015)126. Zie Edossier met nummer E150006 op www.europapoort.nl.

X Noot
8

COM(2015)135. Zie Edossier met nummer E150007 op www.europapoort.nl.

X Noot
9

Kamerstukken II 2014–2015, 22 112, nr. 1963.

X Noot
10

COM(2015)302. Zie Edossier met nummer E150012 op www.europapoort.nl.

X Noot
11

Kamerstukken II 2014–2015, 21 501-07/22 112, nr. 1281.

X Noot
12

COM(2013)814. Zie Edossier met nummer E130058 op www.europapoort.nl.

X Noot
13

Kamerstukken II 2014–2015, 25 087, nr. 102.

X Noot
14

Kamerstukken II 2014–2015, 21 50107/22 112, nr. 1281, p. 4.

X Noot
15

Bijlage bij Kamerstukken II 2014–2015, 21 501-07/22 112, nr. 1281.

X Noot
16

Kamerstukken II 2014–2015, 21 501-07/22 112, nr. 1281, p. 7.

X Noot
17

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot intrekking van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad, COM(2015)129. Op www.europapoort is geen Edossier over deze conceptrichtlijn aangemaakt.

X Noot
18

Brief van 6 juli 2015, reeds gepubliceerd als Kamerstuk van de Tweede Kamer: Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1281.

X Noot
19

Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 100 met bijlage.

X Noot
20

Kamerstukken II 2014/15, 21 501-7, nr. 1212, onderdeel 11.

X Noot
21

Arrest van 13 december 2005 in de zaak C-446/03, Marks & Spencer, ECLI:EU:C:2005:763.

X Noot
22

Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1963.

X Noot
23

Besluit van de Commissie van 17 juni 2015 tot oprichting van de deskundigengroep van de Commissie «Platform inzake goed fiscaal bestuur, agressieve fiscale planning en dubbele belasting» en houdende vervanging van Besluit C(2013) 2236 (2015/C 206/04) (PbEU C 206/5).

Naar boven