Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2016
Ten behoeve van de stemmingen over de wijziging van de Zorgverzekeringswet met het
oog op het opnemen van regels betreffende een Zvw-pgb (Kamerstuk 34 233) stuur ik u hierbij mijn reactie op de amendementen met Kamerstuk 34 233, nr. 62 (ter vervanging van Kamerstuk 34 233, nr. 61) en Kamerstuk 34 233, nr. 63 (ter vervanging van Kamerstuk 34 233, nr. 12).
Amendement met Kamerstuk 34 233, nr. 62 beoogt het derde en vierde lid van artikel 13a, zoals die zullen luiden als amendement
met Kamerstuk 34 233, nr. 41 wordt aangenomen, per 1 januari 2017, of op een bij koninklijk besluit te bepalen
eerder tijdstip, in werking te laten treden.
Ik moet erop wijzen dat de datum van inwerkingtreding uiteraard afhankelijk is van
het tempo van behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer.
Dat gezegd hebbend is mijn inzet dat het wetsvoorstel en de onderliggende algemene
maatregel van bestuur op 1 januari 2017 in werking kunnen treden. De gedachte achter
het amendement is dan ook ondersteuning van mijn beleid. Zoals reeds toegezegd zal
ik mij tot het uiterste inspannen om de op grond van amendement met Kamerstuk 34 233, nr. 41 verplichte algemene maatregel van bestuur vóór de zomer bij beide Kamers voor te
hangen, opdat deze, mits de wet tijdig in werking treedt, kan worden meegenomen bij
het opstellen van de polissen voor 2017.
Met deze technische kanttekening laat ik het oordeel over amendement met Kamerstuk
34 233, nr. 62 aan de Kamer.
Anders dan het aanvankelijk ingediende amendement met Kamerstuk 34 233, nr. 12 wijzigt het amendement met Kamerstuk 34 233, nr. 63 niet de definitiebepaling in artikel 1, maar het voorgestelde artikel 13a, eerste
lid.
De indieners kiezen ervoor om de term passend te introduceren gekoppeld aan de vergoeding die de verzekerde krijgt. Dat is in lijn met de passende vergoeding
die reeds in het Besluit Zorgverzekering is verankerd. Deze wordt met het voorgesteld
amendement op wetsniveau geëxpliciteerd en moet op basis daarvan in alle polissen
terugkomen. Ik heb daartegen geen bezwaar en laat het oordeel over amendement met
Kamerstuk 34 233, nr. 63 aan de Kamer.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn