34 199 Voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet)

Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2015

Uw Kamer heeft mij ten behoeve van de voortzetting van het debat over het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstuk 34 199) op 6 oktober a.s. verzocht schriftelijk te reageren op de ingediende amendementen op het wetsvoorstel. In deze brief ga ik op alle ingediende amendementen in. Daarnaast beantwoord ik, zoals toegezegd tijdens het debat van 30 september jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 8, behandeling Elektriciteits- en gaswet), een aantal openstaande vragen uit de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel.

Beantwoording openstaande vragen eerste termijn

Het lid Klever (PVV) vroeg mij om ervoor te zorgen dat een contract op basis van vaste prijzen of vaste tarieven niet substantieel afwijkt van een contract op basis van variabele tarieven. In de geliberaliseerde energiemarkt kan de consument zelf zijn energieleverancier kiezen en eenvoudig overstappen naar een andere energieleverancier, wanneer deze een beter aanbod heeft. De keuzevrijheid van consumenten vind ik van groot belang. Dit betreft ook de vrijheid om te kiezen uit vaste of variabele tarieven. Het kan niet de bedoeling zijn dat de vaste tarieven dermate onaantrekkelijk zijn dat consumenten hiervoor in de praktijk nooit kiezen. De marktwerking bij de productie en levering van energie moet ervoor zorgen dat vraag en aanbod ook op het gebied van vaste tarieven goed op elkaar worden afgestemd. De Nederlandse markt voor levering aan consumenten werkt goed, waardoor consumenten kunnen kiezen uit een breed aanbod van tientallen verschillende leveranciers. Als de keuze voor variabele tarieven wordt geïntroduceerd, zal er door de concurrentie tussen leveranciers voldoende aanbod blijven van energieproducten met vaste tarieven. Ik acht het niet nodig bij voorbaat alles in regelgeving dicht te timmeren. Wel is het van belang te kijken naar de juiste randvoorwaarden waarbinnen de markt haar werk kan doen. In het wetsvoorstel zijn de regels over levering en consumenten beleidsneutraal overgenomen. In de tweede fase van STROOM zal ik het punt van de randvoorwaarden rond de keuzevrijheid van consumenten meenemen.

Het lid Mulder (CDA) vroeg hoe vaak ik uw Kamer op de hoogte zal brengen van de voortgang van de kosten van het transmissiesysteem op zee. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat TenneT in het kader van de tariefregulering en de voorgestelde bekostiging van het transmissiesysteem op zee via een subsidie de kosten van het transmissiesysteem op zee apart zal moeten administreren (Kamerstuk 34 199, nr. 7). Ik heb daarbij toegezegd dat ik uw Kamer periodiek zal informeren over de voortgang van windenergie op zee met daarbij de kosten van het transmissiesysteem op zee. Ik zal daarin niet terughoudend zijn. Bijvoorbeeld bij de resultaten van de eerste tender voor het windgebied Borssele kort voor de zomer van 2016 zal ik uw Kamer informeren. Ik neem daarin dan de voortgang van het transmissiesysteem op zee mee. Dan is er ook meer duidelijkheid over het door TenneT uit te werken investeringsplan voor het transmissiesysteem op zee. Op dat moment zal ik tevens schetsen wat een passend ritme is om uw Kamer op de hoogte te houden van de verdere voortgang.

Het lid Van Veldhoven (D66) vroeg of het juist is dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) niet toetst op noodzakelijkheid van de investeringen in het transmissiesysteem op zee. Primair zal de noodzakelijkheid van de investeringen volgen uit het scenario voor windenergie op zee dat ik op basis van het wetsvoorstel zal vaststellen. In het scenario zal namelijk opgenomen worden waar en wanneer windparken worden gerealiseerd en hoe deze elektrisch moeten worden ontsloten. De transmissiesysteembeheerder op zee heeft de verplichting het scenario uit te werken in een investeringsplan. ACM toetst investeringsplannen. Bij het investeringsplan voor het transmissiesysteem op zee zal een belangrijk deel van de toets bestaan uit de vraag of het scenario op een juiste manier is vertaald naar een investeringsplan. De vaststelling van de noodzakelijkheid van investeringen in het transmissiesysteem op zee ligt dus besloten in de systematiek van de wettelijke taak van de transmissiesysteembeheerder op zee, het door mij vast te stellen scenario voor windenergie op zee, het investeringsplan van de transmissiesysteembeheerder op zee en de toetsing door ACM. Het is dan ook niet zo dat hier geen toetsing op plaatsvindt.

Ten aanzien van verkabeling vroeg het lid Dik-Faber (CU) naar de extra tarievenstijging ten gevolge van een eventuele verlaging van de bijdrage van de gemeenten naar 5% of 10% in plaats van de door mij voorgestelde 25%. Het betreft hier een jaarlijkse extra stijging die na afronding van de verkabelingsopgave enkele decennia, afhankelijk van de exact gehanteerde afschrijvingstermijnen ongeveer tussen de dertig en vijftig jaar, zal doorwerken in de tarieven voor alle afnemers. Er is een modelmatige inschatting gemaakt. Voor de vergelijkbaarheid en het overzicht sluit ik aan bij de gehanteerde berekensystematiek van de eerder met uw Kamer gedeelde cijfers (Algemeen Overleg van 22 mei 2013). Ik ben daarom uitgegaan van een gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (Weighted average cost of capital, WACC) van 7,65% (nominaal voor belastingen) uit de vijfde reguleringsperiode.

Type verbruiker

Aanname verbruik

Jaarlijkse kosten voor gebruikers bij bijdrage gemeenten van

   

25%

10%

5%

Huishouden

3.750 kWh

€ 1,32

€ 1,59

€ 1,68

Midden-kleinbedrijf

55.000 kWh

€ 19

€ 22

€ 23

Industriële verbruiker

20 GWh

€ 17.000

€ 20.000

€ 22.000

Energie-intensief bedrijf

2.600 GWh

€ 1.400.000

€ 1.700.000

€ 1.800.000

De WACC varieert per reguleringsperiode. In de zesde reguleringsperiode is de WACC 5,6% waardoor de effecten ongeveer 15 tot 20% lager uitvallen dan in de vijfde reguleringsperiode. Dat is hieronder weergegeven. Het is niet te voorspellen of in toekomstige reguleringsperiodes de WACC hoger of lager wordt.

Type verbruiker

Aanname verbruik

Jaarlijkse kosten voor gebruikers bij bijdrage gemeenten van

   

25%

10%

5%

Huishouden

3.750 kWh

€ 1,07

€ 1,28

€ 1,35

Midden-kleinbedrijf

55.000 kWh

€ 15

€ 18

€ 19

Industriële verbruiker

20 GWh

€ 15.000

€ 18.000

€ 19.000

Energie-intensief bedrijf

2.600 GWh

€ 1.200.000

€ 1.400.000

€ 1.500.000

Beoordeling amendementen

Hieronder ga ik in op de amendementen die uw Kamer heeft ingediend.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 16 van het lid Dik-Faber – bijdrage aan verkabeling

De gemeentelijke bijdrage aan verkabeling wordt in dit amendement verlaagd van 25% naar 5%, de bijdrage van de afnemers wordt daardoor verhoogd van 75% naar 95%.

In Nederland is nergens sprake van een onveilige situatie. Veiligheid of gezondheid is dan ook niet de reden voor het programma Uitkoop en Verkabeling.

Momenteel betalen gemeenten 100% van de kosten voor verkabeling. Dit is een bestaande taak voor gemeenten. Met het voorstel doe ik een forse handreiking en resteert nog slechts een kwart van die kosten voor gemeenten. Dit amendement verlaagt de gemeentelijke bijdrage aan verkabeling van 25% naar 5% en verhoogt daarmee de lasten voor alle burgers en bedrijven van 75% naar 95% via extra stijgende transporttarieven voor elektriciteit in de komende decennia. De staat zal hierdoor wellicht ook de vermogenspositie van TenneT verder moeten verstevigen, omdat TenneT een groter deel van de lasten moet financieren. Dit heeft gevolgen voor de staatsschuld. Het voorstel gaat bovendien voorbij aan de gedeelde verantwoordelijkheid en potentiële lokale baten van verkabeling. De balans tussen kosten en baten verdwijnt. De lokale waarde van woningen en grond stijgt mogelijk 10 à 15% en dit wordt betaald uit een extra verhoogde lastenstijging voor alle burgers en bedrijven in Nederland. Tot slot valt de prikkel voor gemeenten om een efficiënt verkabelingstracé vast te stellen grotendeels weg. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 17 van het lid Klever – geen mogelijkheid voor kruisparticipaties

Het amendement schrapt de mogelijkheid voor transmissiesysteembeheerders om kruisparticipaties aan te gaan.

Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Ook is de versterking van internationale samenwerking nodig voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Zo wordt elektriciteit uit zon of wind soms opgewekt op grote afstand van waar zij wordt gebruikt. Deze internationale samenwerking kan versterkt en gestabiliseerd worden door een aandelenruil. Door het uitwisselen van aandelen worden de belangen van de beide partijen in een internationale samenwerking verder gelijkgeschakeld en ontstaat er een bestendige en langdurige samenwerking. Het kabinet verbindt heldere en stevige voorwaarden aan een aandelenruil:

  • De meerderheid van de aandelen en zeggenschap blijft in handen van de Staat.

  • Er moet toegevoegde waarde zijn vanuit de publieke belangen betaalbaarheid, betrouwbaarheid of duurzaamheid.

  • De onafhankelijkheid van TenneT en GTS mag op geen enkele wijze in het geding komen.

  • Er moet een positieve business-case zijn.

Uw Kamer wordt vooraf betrokken bij de beoordeling van concrete voorstellen tot een kruisparticipatie. Het amendement zou er toe leiden dat transmissiesysteembeheerders alleen losse samenwerkingsverbanden kunnen aangaan, waarin geen gelijkschakeling van belangen en geen stabiele en langdurige samenwerking mogelijk is. Dat kan te beperkt zijn. Gelet op de waarborgen die er zijn om een concreet voorstel te beoordelen zie ik ook niet in waarom het blokkeren van de mogelijkheid tot kruisparticipaties wenselijk is. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 18 van het lid Klever – windparken in investeringsplan

Het amendement laat de verplichting voor systeembeheerders om investeringen voor aansluiting van voorgenomen windparken in hun investeringsplan op te nemen vervallen. Dit omdat nog niet zeker zou zijn of de windparken er komen en er daardoor een risico is dat systeembeheerders onnodige investeringen doen.

Nederland is gelet op de Europese richtlijn hernieuwbare energie (richtlijn 2009/28/EU) en het Energieakkoord gehouden om het doel van 14 procent energie uit hernieuwbare bronnen in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Daarvoor is zowel extra windenergie op land als op zee nodig. Dat vergt ook van de systeembeheerders investeringen in uitbreiding van de systemen. Windparken worden namelijk over het algemeen in gebieden gerealiseerd waar nog geen passende elektrische infrastructuur beschikbaar is. Voor wind op zee is dit sowieso een gegeven. Systeembeheerders breiden hun systemen uit als er daadwerkelijke verzoeken om aansluiting liggen. Windparkontwikkelaars verzoeken pas om een aansluiting als hun investeringsbeslissing genomen is. Nu is in het algemeen de realisatietijd van een windpark aanmerkelijk korter dan die van de systeemuitbreiding. Windparken kunnen echter pas in gebruik worden genomen als de aansluiting gereed is. Om er voor te zorgen dat er geen onnodige vertraging ontstaat die leidt tot problemen in de praktijk en onnodig hoge maatschappelijke kosten, heb ik voorgesteld om systeembeheerders de taak te geven de systeemuitbreiding voor te bereiden. Zij kunnen dan aan de slag met voorbereidingen voordat er een definitieve investeringsbeslissing van de windparkontwikkelaar ligt. De daadwerkelijke investeringsbeslissing van de systeembeheerder kan vervolgens gelijk oplopen met de investeringsbeslissing van de windparkontwikkelaar. Zo kunnen we voorkomen dat de systeembeheerder een onnodige investering gaat realiseren. Als we de systeembeheerder vragen eerder aan te vangen met de voorbereiding van de systeemuitbreiding om daarmee de totale maatschappelijke kosten te beperken, moeten we ook regelen dat de systeembeheerder de efficiënte kosten in de tarieven mag opnemen. Dat doe ik met dit wetsvoorstel. Gelet op het feit dat er een structuurvisie wind op land ligt, voor wind op zee door mij een scenario wordt vastgesteld over waar en wanneer windparken worden gebouwd en op dit moment de eerste kavelbesluiten en tenders worden voorbereid, is van een grote onzekerheid in mijn optiek geen sprake. In tegendeel, alle partijen staan klaar om in actie te komen. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 19 van het lid Van Tongeren – bijdrage aan verkabeling

De gemeentelijke bijdrage aan verkabeling wordt in dit amendement verlaagd van 25% naar 0%, de bijdrage van de afnemers wordt daardoor verhoogd van 75% naar 100%.

In Nederland is nergens sprake van een onveilige situatie. Veiligheid of gezondheid is dan ook niet de reden voor het programma Uitkoop en Verkabeling. Momenteel betalen gemeenten 100% van de kosten voor verkabeling. Dit is een bestaande taak voor gemeenten. Met het voorstel doe ik een forse handreiking en resteert nog slechts een kwart van die kosten voor gemeenten. Dit amendement verlaagt de gemeentelijke bijdrage aan verkabeling van 25% naar 0% en verhoogt daarmee de lasten voor alle burgers en bedrijven van 75% naar 100% via extra stijgende transporttarieven voor elektriciteit in de komende decennia. De Staat zal hierdoor wellicht de vermogenspositie van TenneT verder moeten verstevigen, omdat TenneT met dit amendement alle kosten van verkabeling moet financieren. Dit heeft gevolgen voor de staatsschuld. Het voorstel gaat bovendien voorbij aan de gedeelde verantwoordelijkheid en potentiële lokale baten van verkabeling. De balans tussen kosten en baten verdwijnt. De lokale waarde van woningen en grond stijgt mogelijk 10 à 15% en dit wordt betaald uit een decennialange algehele lastenstijging voor alle burgers en bedrijven in Nederland.

Tot slot neemt het amendement de prikkel voor gemeenten weg om een efficiënt verkabelingstracé vast te stellen. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 21 van het lid Smaling – wijziging van het begrip aansluiting

Met dit amendement wordt in het begrip «aansluiting» geëxpliciteerd dat daaronder ook leidingen tussen een systeem en een op zee gelegen windpark vallen.

Artikel 1.1 van het wetsvoorstel bepaalt dat het bij het begrip aansluiting gaat om één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van elektriciteit of gas tussen een systeem en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). In artikel 16 van de WOZ wordt een opsomming gegeven van een aantal onroerende zaken. Onderdeel a van dat artikel noemt «een gebouwd eigendom», dat is bijvoorbeeld een windmolen. Een koppeling tussen een systeem en een windmolen is derhalve ook een aansluiting. Als die windmolen zich in de exclusieve economische zone bevindt, is nog steeds sprake van «een gebouwd eigendom» als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de WOZ. Het feit dat de WOZ in de exclusieve economische zone niet geldt doet daaraan niet af. Dit amendement is derhalve niet noodzakelijk, maar verduidelijkt de begripsbepaling voor het begrip «aansluiting». Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 23 van het lid Smaling – voorhangprocedure voor alle algemene maatregelen van bestuur

Het amendement strekt ertoe aan alle delegatiegrondslagen voor een algemene maatregel van bestuur een voorhangprocedure te koppelen.

Indien dit amendement wordt aangenomen, moet de voorhangprocedure worden gevolgd bij alle regels die worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur. Dat houdt in dat die regels vier weken voor de adviesaanvraag aan de Raad van State aan het parlement worden toegezonden. Het wettelijke stelsel met betrekking tot elektriciteit en gas kent een groot aantal regels van een uiteenlopend detailniveau. Dat vraagt om principiële keuzes in de spreiding van deze regels over de verschillende niveaus van regelgeving. In dit wetsvoorstel worden de juridische uitgangspunten en de inhoudelijke hoofdlijnen van het stelsel vastgelegd. Uitwerking in meer gedetailleerde regels vindt plaats in lagere regelgeving. Ik volg daarbij de Aanwijzingen voor de regelgeving, die onder meer voorschrijven dat in de wet geen parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving wordt geregeld tenzij daarvoor bijzondere redenen bestaan. In dit wetsvoorstel is in gevallen waarin bij lagere regelgeving kan worden afgeweken van uitgangspunten van de wet (bijvoorbeeld bij de experimenten), of waarbij deze kunnen worden aangevuld, voorzien in parlementaire betrokkenheid door middel van een voorhangprocedure. Dit systeem van delegatie en de inzet van voorhang sluit aan bij het beginsel van primaat van de wetgever, waarin de wetgever beslist over de inhoud van regels en de verdeling van bevoegdheden. Met dit amendement zou voorhang de hoofdregel worden, zonder uitzondering. Daarmee worden de systematiek van het wetsvoorstel en het uitgangspunt, dat parlementaire betrokkenheid bij uitzondering in de wet wordt vastgelegd, doorkruist. Ook de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevatten niet voor elke delegatiegrondslag een voorhangverplichting. In het licht van het voorgaande ontraad ik het amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 24 van het lid Agnes Mulder – uitbreiding boekhouding systeembeheerders

Het amendement regelt dat door systeembeheerders gedetailleerder per taak en per onderdeel van het systeem moet worden bijgehouden wat kosten en opbrengsten zijn.

Transparantie in de kosten en opbrengsten van systeembeheerders acht ik van belang. ACM houdt daar namens alle systeemgebruikers toezicht op middels de tariefregulering. Daar is een werkend systeem voor ingericht door ACM.

Verschillende systeemgebruikers willen echter ook zelf meer inzicht. Dat betekent – anders dan de toelichting op het amendement doet vermoeden – wel meer administratieve verplichtingen voor systeembeheerders en dus meer regeldruk. Die keuze mogen we in Nederland maken, maar de Europese richtlijnen verplichten ons dat niet. Het is uiteindelijk een nationale afweging tussen transparantie en administratieve lasten. Ik laat het oordeel over het amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 25 van het lid Smaling c.s. – bijzondere inwerkingtredingsbepaling voor groepsverbod

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 25 regelt dat de eis dat distributiesysteembeheerders onafhankelijk moeten zijn van productie, handel en levering, het zogenaamde groepsverbod, pas in werking kan treden als het Europese recht een dergelijke splitsing vereist.

De netwerken voor gas en elektriciteit – de zogenaamde systemen – vormen een natuurlijk monopolie dat wordt gefinancierd door alle Nederlandse afnemers middels gereguleerde tarieven. De splitsing tussen systeembeheer enerzijds en productie, handel en levering anderzijds, het zogenaamde groepsverbod, is met de inwerkingtreding van de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) in 2008 neergelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De betrouwbaarheid van vitale infrastructuren wordt met het groepsverbod veiliggesteld door de systemen te laten beheren door een onafhankelijke systeembeheerder voor wie dat beheer de kernactiviteit is. Ook kunnen de risico’s van productie, handel of levering niet meer terugslaan op de systemen en de inkomsten uit de systemen kunnen worden aangewend voor de noodzakelijke investeringen in de systemen.

Na de inwerkingtreding van de Won hebben Eneco, Delta en Essent een juridische procedure aanhangig gemaakt. De Hoge Raad heeft de Staat in het gelijk gesteld door te bepalen dat de Won proportioneel is en daarmee niet in strijd is met het Europees recht. Behoudens Eneco en Delta voldoen alle bedrijven inmiddels aan het groepsverbod. Er bestaan geen andere geïntegreerde bedrijven in publieke handen meer. Nu het groepsverbod terugdraaien creëert een ongelijk speelveld en een vreemde situatie op de Nederlandse markt. Conform de Elektriciteitswet 1998 van voor de splitsing moesten de geïntegreerde energiebedrijven in handen van Nederlandse publieke aandeelhouders zijn. Met de Won zijn de geïntegreerde bedrijven gesplitst, waarbij is vastgelegd dat de infrastructuurgroepen in Nederlandse publieke handen moeten blijven. De productie- en leveringsactiviteiten konden geprivatiseerd worden, aangezien bij deze activiteiten geen sprake is van een natuurlijk monopolie en bij de systemen wel. Met deze stap zijn 5 miljoen huishoudens verzekerd van een toekomstvast systeem dat beheerd wordt door een onafhankelijk systeembeheerder. De 2,5 miljoen huishoudens die zijn aangesloten bij Delta en Eneco hebben deze zekerheid nog niet. Met het amendement wordt bij inwerkingtreding van de wet, teruggegaan naar de situatie van voor de inwerkingtreding van de Won, terwijl in de praktijk geïntegreerde bedrijven zijn gesplitst waarbij het commerciële deel is geprivatiseerd. Hierdoor zou de situatie ontstaan dat de huidige onafhankelijke infrastructuurgroepen in Nederlandse publieke handen, zoals Alliander en Enexis, weer mogen investeren in productie- en leveringsactiviteiten. Dit terwijl productie- en leveringsbedrijven die na splitsing geprivatiseerd zijn, zoals Nuon en Essent, of nieuwe spelers, zoals de Nederlandse Energie Maatschappij en Budget Energie, geen systemen kunnen verwerven, omdat de systemen in Nederlandse publieke handen moeten blijven. Partijen die de systemen in eigendom hebben, zouden dan – naast een financieel voordeel – een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van andere producenten en leveranciers. Via de systemen komen ze bijvoorbeeld al binnen bij de consument. Deze positie kunnen ze benutten om deze consumenten laagdrempelig te benaderen. Nog veel ernstiger zou zijn dat we bij het terugdraaien van de Won ook weer terug bij af zijn: de systeemgebruikers lopen het risico dat het systeem waar ze voor betalen in de praktijk als onderpand voor risicovolle commerciële activiteiten wordt gebruikt. De potentiële winst zit bij het bedrijf, het risico bij de systeemgebruikers. Ik ontraad dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 28 van het lid Van Veldhoven – stellen van regels over afronding experiment na einddatum

Het amendement verplicht tot het stellen van regels over het beslismoment en de wijze waarop wordt beslist over eventuele bestendiging van experimenten, na afloop van de looptijd ervan.

Het wetsvoorstel biedt de ruimte om, bij wijze van experiment, af te wijken van bepaalde wettelijke bepalingen. Op deze wijze kan ervaring opgedaan worden rond nieuwe ontwikkelingen en mogelijkheden. Aan een experiment is een beperkte tijdsduur verbonden. Na het einde van een experiment zijn er verschillende opties mogelijk, bijvoorbeeld het verlengen van het experiment of het bestendigen van het experiment en de aanpassing van wet- en regelgeving. Het amendement regelt dat op het moment dat een experiment is afgerond er verplicht een beslismoment komt over eventuele bestendiging van het experiment, inclusief regels over de wijze waarop wordt beslist. Dat is reeds onderdeel van de aanpak. Ik laat het oordeel over het amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 29 van het lid Van Tongeren – certificering van fossiel gas

Het amendement breidt het systeem van de garanties van hernieuwbare oorsprong uit met verschillende oorsprongen van fossiel gas.

De garanties van oorsprong betreffen een onderwerp dat in het wetsvoorstel beleidsneutraal is overgenomen uit de bestaande wetten. Dit amendement leidt tot een verandering in de hoofdstukken Levering en Productie. Deze hoofdstukken wil ik in de volgende fase van wetgevingsagenda STROOM integraal verbeteren.

Hiernaast is dit amendement niet uitvoerbaar. De oorsprong van fossiel gas wordt niet geregistreerd, laat staan gecertificeerd. Slechts voor in Nederland gewonnen aardgas is het mogelijk een certificatensysteem op te zetten. Buitenlandse producenten kunnen immers niet verplicht worden tot certificering. Als er desondanks een verbod is op import van buitenlands fossiel gas zonder ook certificaten mee te leveren, is de enige rationele reactie hierop de certificaten van productie in Nederland op te kopen. Op papier verbruiken we dan slechts Nederlands aardgas. Dit kan voortduren zolang Nederland netto-exporteur van aardgas is. Een afnemer die desondanks een voorkeur heeft om op papier bijvoorbeeld Russisch gas of geregassificeerd LNG uit Trinidad en Tobago te kopen, zal een leverancier moeten vinden die in deze landen een systeem van certificering weet op te tuigen. Overigens is de ontkoppeling van fysieke energiestromen en de certificaten een uitgangspunt van het systeem van garanties van hernieuwbare oorsprong. Dit zou het mogelijk maken om op papier ook gas in Nederland te verkopen dat fysiek niet in Nederland is, bijvoorbeeld schaliegas uit de Verenigde Staten. Ik zie het nut van al deze theoretische mogelijkheden niet in. Het leidt tot onnodige administratieve lasten en uitvoeringslasten, bijvoorbeeld doordat toezicht gehouden moet worden op het verstrekken van certificaten en de wijze waarop deze richting de consumenten gebruikt worden. Ook bestaat er geen gasetiket voor consumenten dat vergelijkbaar is met het stroometiket. Ik ontraad dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 30 van de leden Van Tongeren en Agnes Mulder – herinvoering mogelijkheid producententarief

Het amendement strekt ertoe invoer van het producententarief voor elektriciteit bij algemene maatregel van bestuur mogelijk te maken.

Op basis van de Elektriciteitswet 1998 kan bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld dat het transporttarief op elektriciteitssystemen ook voor invoeding van elektriciteit in rekening wordt gebracht. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, waardoor geen sprake is van een producententarief.

In het voorliggende wetsvoorstel komt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur een producententarief in te stellen te vervallen. Daarmee leg ik op wetsniveau vast dat er geen producententarief is. Of een transporttarief in rekening wordt gebracht voor invoeding van elektriciteit is namelijk een fundamentele keuze in de structuur van de tarieven. Een van de doelen van het wetgevingstraject STROOM is om dergelijke fundamentele uitgangspunten voor de tarieven op wetsniveau vast te leggen, zodat politieke besluitvorming plaatsvindt over aanpassing van die uitgangspunten. Vastlegging in de wet geeft aangeslotenen en marktpartijen bovendien duidelijkheid en zekerheid over de transporttarieven die zij nu en op korte termijn moeten gaan betalen. Partijen kunnen er op vertrouwen dat grootschalige aanpassingen aan de tariefstructuur niet zonder de gepaste beraadslaging zullen plaatsvinden. Overigens is er op dit moment geen inhoudelijke aanleiding om invoering van een producententarief voor elektriciteit te heroverwegen. Vanuit het oogpunt van de veroorzaking van kosten is het slechts noodzakelijk dat voor het transport van elektriciteit wordt betaald door degene voor wie de elektriciteit getransporteerd wordt. Alle elektriciteit die producenten invoeden wordt ergens anders afgenomen, waardoor het voor de toepassing van het kostenveroorzakingsbeginsel niet uitmaakt of de producent of de verbruiker voor de transportkosten wordt aangeslagen. Deze interpretatie leeft breed in Europa: het producententarief is slechts in een beperkt aantal lidstaten ingevoerd. Hiernaast wordt verwezen naar het onderzoek van ECN naar invoering van een producententarief dat ik uw Kamer op 1 oktober 2012 heb toegezonden (Kamerstuk 29 023, nr. 137). Aanleiding voor het onderzoek naar het producententarief was de verwachting dat Nederland netto-exporteur zou worden van elektriciteit. Ontwikkelingen op de internationale energiemarkt (waaronder de toename van Duitse windenergie) zorgen ervoor dat Nederland niet een exportland is geworden, maar in plaats daarvan op sommige momenten importeert en op andere exporteert. Hierdoor doet de belangrijkste aanleiding voor de invoering van een producententarief zich in de praktijk niet voor. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat producenten bij invoer van een producententarief de hogere kosten hiervan verrekenen in het leveringstarief voor afnemers. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 31 van de leden Van Veldhoven en Agnes Mulder – toepassing van de voorhangprocedure bij toekenning van extra taken aan infrastructuurbedrijven

Dit amendement regelt dat bij de toekenning van extra taken aan infrastructuurbedrijven de voorhangprocedure moet worden gevolgd.

Ik verwijs naar mijn reactie op amendement nr. 23, waarin ik uitgebreid inga op de systematiek voor toepassing van de voorhangprocedure. Daar is uiteengezet dat in dit wetsvoorstel is voorzien in een voorhangprocedure in gevallen waarin bij lagere regelgeving wordt afgeweken van uitgangspunten van de wet, of waarbij deze worden aangevuld. Het opnemen van een voorhangbepaling bij het aanvullen van de lijst met aan infrastructuurbedrijven is niet strijdig met dit uitgangspunt. Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 32 van het lid Agnes Mulder – onafhankelijk onderzoek naar ernstige stroomstoring en openbaarmaking hiervan

Het amendement regelt dat in de codes opgenomen moet worden dat de systeembeheerder en een onafhankelijk onderzoek instelt bij ernstige storingen. De resultaten van deze onderzoeken zouden vervolgens openbaar gemaakt moeten worden.

Het wetsvoorstel verplicht de systeembeheerders om te waarborgen dat zijn systeem op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag van transport van elektriciteit of gas en dat daarbij de veiligheid en betrouwbaarheid is geborgd. Het is de taak van ACM om toezicht te houden op een adequate uitvoering van deze wettelijke taak. Ingeval van een storing kan ACM optreden, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een eigen onafhankelijk onderzoek of een derde partij opdracht te geven een onderzoek in te stellen. Op deze wijze is onafhankelijk onderzoek bij storingen in het systeem voor elektriciteit of gas geborgd. De praktijk geeft momenteel ook geen aanleiding om een onafhankelijk onderzoek bij wet af te dwingen. TenneT heeft bijvoorbeeld na de storing in Diemen op 27 maart 2015 uit eigen beweging een onafhankelijk onderzoek ingesteld en de uitkomsten openbaar gemaakt. Om deze redenen vind ik het niet nodig de verplichting apart bij wet te regelen. Overigens ligt het ook niet voor de hand om een dergelijke verplichting in de codes te regelen. Als het wenselijk zou zijn om systeembeheerders deze taak te geven dan is het beter dat direct in de wet op te nemen in plaats van via een opdracht aan de gezamenlijke systeembeheerders om dit uit te werken in een code. Ik ontraad dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 33 van de leden Agnes Mulder en Van Veldhoven – voorhangprocedure voor regels over het voortzetten of beëindigen van tijdelijke taken na afloop van de ontheffingsduur

Dit amendement regelt dat bij de toekenning van extra taken aan systeembeheerders de voorhangprocedure moet worden gevolgd.

In mijn reactie op amendement nr. 23 ga ik uitgebreid in op de systematiek voor toepassing van de voorhangprocedure. Daar is uiteengezet dat in dit wetsvoorstel is voorzien in een voorhangprocedure in gevallen waarin bij lagere regelgeving wordt afgeweken van uitgangspunten van de wet, of waarbij deze worden aangevuld. Het opnemen van een voorhangbepaling bij het toekennen van tijdelijke taken aan systeembeheerders en bij regels over het afronden of voortzetten van die taken is niet strijdig met dit uitgangspunt. Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 34 van het lid Jan Vos – schrappen verbod voor systeembeheerders om werkzaamheden uit te besteden aan leveranciers

Het amendement schrapt het verbod voor systeembeheerders om werkzaamheden bij aangeslotenen uit te besteden aan leveranciers.

Dat klanten daadwerkelijke vrijheid hebben in leverancierskeuze vind ik van groot belang. Juist bij uitbesteding van de wettelijke taken van een systeembeheerder aan een leverancier speelt het risico dat er verwarring bij de aangeslotenen ontstaat. De leverancier komt dan bij de klant binnen onder de vlag van de systeembeheerder, maar heeft tegelijk commerciële belangen. Het is daarbij niet te voorkomen dat de leverancier van de gelegenheid gebruik zal maken om verwarring te creëren over waarin de klant wel en geen keuzevrijheid hebben.

Daarom is in het wetsvoorstel voorgesteld deze situatie geheel te voorkomen middels een verbod op uitbesteding van werkzaamheden bij aangesloten aan leveranciers. Voor systeembeheerders is deze beperking overzichtelijk. Er zijn genoeg installateurs over om dit soort werkzaamheden aan uit te besteden voor zover de systeembeheerders het werk niet zelf kunnen doen. Ik ontraad dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 35 van het lid Van Veldhoven – bijdrage aan verkabeling

Dit amendement laat de gemeentelijke bijdrage aan verkabeling van 25% in stand, maar geeft mij ruimte om hier een uitzondering op te maken. Dit amendement kan door de uitzondering de totale gemeentelijke bijdrage aan verkabeling verlagen en daarmee de bijdrage voor alle afnemers (burgers en bedrijven) verhogen via extra stijgende netwerktarieven in de komende dertig jaar.

De uitvoerbaarheid van dit amendement is onduidelijk. Zo is niet helder wanneer de lasten hoger zijn dan redelijkerwijs van een verzoeker mag worden verwacht en welke criteria moeten worden gehanteerd om dit vast te stellen. Naar mijn mening zijn de lasten voor gemeenten bij een bijdrage van 25% passend en redelijk, zeker als deze worden vergeleken met de huidige situatie waarin 100% van de kosten van verkabeling bij de gemeenten liggen. Ik ontraad dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 36 van het lid Jan Vos – uitbreiding toegestane activiteiten infrastructuurbedrijven

Het amendement strekt ertoe de toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven uit te breiden met aanleg en beheer van gasinfrastructuur voor een duurzame energievoorziening of de energietransitie. Verder wordt de mogelijkheid om extra activiteiten bij algemene maatregel van bestuur op te nemen omgezet in een verplichting om de extra activiteiten te benoemen.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat infrastructuurbedrijven activiteiten mogen verrichten rond het aanleggen en beheren van kabels, leidingen en hulpmiddelen. Ze mogen dus met infrastructuur aan de slag; zeker ook als dat ten behoeve van de verduurzaming is. De toevoeging over gasinfrastructuur is dan ook overbodig en creëert bovendien onduidelijkheid over de vraag wat er dan bij elektriciteit wel en niet mag. De mogelijkheid om extra activiteiten bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen heb ik voorgesteld om in de toekomst flexibiliteit te hebben door niet meteen de wet te hoeven aanpassen bij nieuwe ontwikkelingen. Op dit moment is er nog geen zicht op aanvullende activiteiten die infrastructuurbedrijven zouden moeten kunnen verrichten, terwijl het amendement mij dwingt om hier bij algemene maatregel van bestuur invulling aan te geven. Deze verplichting kan ik dus voorlopig niet naleven. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 37 van de leden Agnes Mulder en Jan Vos – bijdrage aan verkabeling

Met dit amendement dienen in een algemene maatregel van bestuur nadere regels te worden gesteld over de hoogte van de specifieke gemeentelijke bijdrage aan verkabeling.

Het oorspronkelijke voorstel van een gemeentelijke bijdrage van 25% is naar mijn mening uitvoerbaar en redelijk. Hierover heb ik meerdere malen, in 2013 en 2014, met uw Kamer van gedachten gewisseld en toen heb ik hier steun voor ontvangen. Momenteel betalen gemeenten 100% van de kosten van verkabeling. Dit is een bestaande taak voor gemeenten. Met het voorstel doe ik een forse handreiking en resteert nog slechts een kwart van die kosten voor gemeenten. Met een drempelbijdrage van 25% wordt bovendien voorkomen dat tot verkabeling wordt overgegaan waar op lokaal niveau niet of maar in beperkte mate een knelpunt wordt ervaren. Het amendement is uitvoerbaar doordat er voldoende ruimte bestaat om objectiveerbare criteria te hanteren en de impact op de netwerktarieven gelijk blijft ten opzichte van mijn oorspronkelijk voorstel. De totale bijdrage van alle gemeenten blijft dus een kwart van de totale kosten van verkabeling: € 110 mln. van de totale opgave van circa € 440 mln. Dit betekent dat kleine gemeenten met een relatief grote opgave minder dan 25% zullen bijdragen en grote gemeenten met een relatief kleine opgave meer dan 25% dienen bij te dragen aan verkabeling. Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 39 van het lid Van Veldhoven – positie Staat in kruisparticipaties

De strekking van het amendement is dat kruisparticipaties slechts aangegaan worden na goedkeuring van de Minister van Economische Zaken, die toetst op het voldoen aan de wettelijke voorwaarden. De voorwaarden worden uitgebreid met de plicht voor de transmissiesysteembeheerder de toegevoegde waarde van die vervreemding boven andere vormen van samenwerking aan te tonen en met de beperking van kruisparticipaties tot transmissiesysteembeheerders wier transmissiesysteem een directe verbinding heeft met de Nederlandse het transmissiesysteem. Tot slot wordt voorgeschreven dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor de aanvraag van de goedkeuring.

Dit amendement verscherpt de voorwaarden en de procedure om tot een kruisparticipatie te komen. Hierbij wordt wettelijk vastgelegd wat de beleidsmatige uitgangspunten zijn. De beoordeling en goedkeuring door de Minister van Economische Zaken heeft ook plaats zonder wettelijke verankering. Het is voorts reeds het beleidsvoornemen om slechts kruisparticipaties aan te gaan als deze een toegevoegde waarde hebben in de bezegeling van een operationele samenwerking, doordat de belangen, waaronder financiële belangen, gelijkgeschakeld worden tussen de beide kruisparticipanten. Alleen de expliciete beperking tot kruisparticipaties rond transmissiesystemen die direct aan de Nederlandse transmissiesystemen grenzen was nog niet in beeld. Kruisparticipaties met verbonden transmissiesysteembeheerders ligt het meest voor de hand, maar de situatie dat een breed samenwerkingsverband wordt aangegaan waar ook systeembeheerders deelnemen die niet direct verbonden zijn met Nederland acht ik mogelijk. Brede samenwerking kan juist wenselijk zijn. Bovendien zitten bijvoorbeeld tussen de transmissiesystemen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk of Noorwegen eerst interconnectoren, waardoor volgens het amendement geen kruisparticipaties aangegaan mogen worden met de transmissiesysteembeheerders in de betreffende landen. Ik ontraad daarom dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 34 199, nr. 40 van het lid Dik-Faber c.s. – garanties van oorsprong voor alle elektriciteit

Het amendement breidt het systeem van garanties van oorsprong van hernieuwbare elektriciteit uit met niet-hernieuwbare elektriciteit, «grijze stroom».

De garanties van oorsprong betreffen een onderwerp dat in het wetsvoorstel beleidsneutraal is overgenomen uit de bestaande wetten. Dit amendement leidt tot een verandering in de hoofdstukken Levering en Productie. Deze hoofdstukken wil ik in de volgende fase van wetgevingsagenda STROOM integraal verbeteren.

Hierom geef ik er de voorkeur aan de bepalingen over garanties van oorsprong op zorgvuldige wijze en integraal met uw Kamer te behandelen.

De garanties van oorsprong vinden hun basis in de richtlijn hernieuwbare energie. Het systeem van garanties van oorsprong is een administratief systeem waardoor fysiek geleverde grijze elektriciteit door aanschaf van certificaten op papier vergroend kan worden. Voor hernieuwbare elektriciteit wordt dit certificatensysteem ook benut voor de SDE+-regeling. De Nederlandse energieleveranciers hebben hiernaast op eigen initiatief afgesproken op het stroometiket op te nemen of elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in binnen- of buitenland is opgewekt. Dit geeft consumenten de mogelijkheid om te kiezen voor het type hernieuwbare energie dat zij willen kopen. Dit amendement breidt weliswaar het Nederlandse systeem uit met de herkomst van grijze stroom, maar niet het systeem in de buurlanden. De Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt is sterk geïntegreerd waardoor er veel invoer in Nederland plaatsvindt. De ingevoerde grijze stroom wordt in andere landen niet gecertificeerd. Het amendement leidt tot een verbod op import van buitenlandse elektriciteit zonder ook certificaten mee te leveren. De grijze import heeft echter geen certificaat. Oostenrijk kent een dergelijk systeem. Daar wordt het probleem van de ongecertificeerde grijze geïmporteerde stroom opgelost door goedkope Europese garanties van oorsprong voor hernieuwbare elektriciteit op te kopen. Hierdoor leidt zo’n «full disclosure»-systeem op papier tot meer duurzame elektriciteit, maar dit is slechts op papier. Er wordt niet meer of minder hernieuwbare elektriciteit geproduceerd. Door «full disclosure» zouden consumenten voor kunnen kiezen op voor grijze stroom die op verschillende wijzen is opgewekt. Ik twijfel aan het nut en de effectiviteit hiervan. Een verplicht certificatensysteem voor grijze stroom is echter wel een nieuwe administratieve en uitvoeringslast. Denk bijvoorbeeld aan het toezicht op de verstrekking van certificaten. Ik ontraad daarom dit amendement.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven