34 166 Staat van de Europese Unie 2015

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2015

Bij brieven van 13 en 26 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het ontwerprapport van de rapporteurs Hübner (EPP/POL) en Leinen (S&D/DUI) van het Europees Parlement met voorstellen tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (hierna: de Kiesakte). De plenaire behandeling van de voorstellen in het Europees Parlement heeft plaatsgevonden op 27 oktober jl. Op 11 november jl. heeft het Europees Parlement over de voorstellen en de daarop ingediende amendementen gestemd. In het Europees Parlement zijn 315 van de 604 uitgebrachte stemmen voor het ontwerp uitgebracht, 234 tegen en 55 onthoudingen. De meerderheid werd gevormd door leden uit de fracties van EVP, S&D en ALDE.

Het Europees Parlement heeft aldus een ontwerp voor een wijziging van de Kiesakte als bedoeld in artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag vastgesteld. Dit ontwerp is als bijlage1 bij deze brief gevoegd. Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, het kabinetsstandpunt inzake de in het ontwerp opgenomen voorstellen toekomen, mede ter uitvoering van de op 17 november jl. door uw Kamer met algemene stemmen aanvaarde motie-Taverne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1538).

Algemene reactie op de voorstellen

Met de aanpassing van de Kiesakte wordt beoogd de democratische dimensie van de Europese verkiezingen te versterken en betrokkenheid van de kiezers bij de verkiezingen te vergroten. De opkomst bij de Europese verkiezingen is immers de laatste decennia in heel Europa afgenomen. Het kabinet is in het algemeen van mening dat de democratische legitimiteit van de Europese Unie versterkt moet worden en heeft zich hier de afgelopen jaren ook reeds zeer actief voor ingezet (zie o.a. Kamerstuk 33 551, nr. 1, Kamerstuk 33 877, nr. 1) in nauw overleg en samenspraak met uw Kamer (Kamerstuk 33 936, nr. 3).

Ook tijdens het EU-Voorzitterschap heeft Nederland «verbinding met de burger» daarom als een van de centrale thema’s benoemd. Elementen uit de voorgestelde wijziging van de Kiesakte moeten dan ook vanuit dat perspectief worden bezien. Het kabinet steunt het streven van het Europees Parlement hieraan bij te dragen en beoordeelt positief dat het Europees Parlement zelf hierin zijn eigen aandeel actief oppakt. Harmonisering van de Europese verkiezingen is geen doel op zich, maar moet in functie staan van dit streven. Daarbij merkt het kabinet op dat er geen simpele institutionele remedie voor de geconstateerde problemen is en dat een breed scala aan maatregelen nodig is om de EU te laten ontwikkelen tot een democratisch breed gedragen bestuurslaag.

Een aantal voorstellen roept vragen op over principiële uitgangspunten, bijvoorbeeld het belang van waarborging van de vrijheid van vereniging voor politieke partijen en de vrijheid van nieuwsgaring. Ten slotte zou het kabinet graag zien dat de organisatie van de Europese verkiezingen zoveel als mogelijk parallel blijft lopen met de regeling voor andere (nationale) verkiezingen.

Het is essentieel zicht te hebben op hoe de verschillende elementen van het EP-voorstel worden bezien in andere lidstaten, inclusief in de nationale parlementen alwaar sterke overtuigingen heersen over hoe de kiezer het beste te betrekken. Vervolgens moeten de opvattingen in de Raad met het Europees Parlement worden besproken. Naar verwachting zullen de onderhandelingen niet onder het Nederlands voorzitterschap worden afgerond.

Oordeel inzake bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

Het kabinet toetst Europese voorstellen op bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Het bevoegdheidsoordeel is positief. Artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag schrijft voor dat op Europees niveau bepalingen kunnen worden vastgesteld voor de verkiezingen van het Europees Parlement die eenvormig zijn voor alle lidstaten of gebaseerd zijn op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben. Het Europees Parlement heeft het initiatiefrecht. Vanuit deze bevoegdheid worden in het ontwerp wijzigingen voorgesteld tot verdere harmonisering van het Europese verkiezingsproces.

Ook het subsidiariteitsoordeel is in algemene zin positief. Verkiezingen voor het Europees Parlement vergen vanzelfsprekend regels op Europees niveau. In de beoordeling van de afzonderlijke voorstellen moet echter worden bepaald welke onderdelen ter regeling aan de lidstaten kunnen worden overgelaten en welke Europese regeling behoeven. Zoals het Europees Parlement zelf al in zijn overwegingen opmerkt, is eenvormigheid geen doel op zich.

Voor een deel van de voorstellen twijfelt het kabinet aan de proportionaliteit. Daarop zal hieronder nader worden ingegaan.

Wetgevingsprocedure

Nu het Europees Parlement een ontwerp heeft vastgesteld, zal op korte termijn ook de eerste bespreking in raadsverband plaatsvinden. Dit voorstel vormt de basis voor de inzet van het Europees Parlement waarmee het de onderhandelingen met de Raad zal willen ingaan.

Indien de Raad, na goedkeuring van het Europees Parlement, met unanimiteit een wijziging van de Kiesakte zou vaststellen, geldt de bijzondere procedure dat de door de Raad vastgestelde wijzigingen in de Kiesakte moeten worden goedgekeurd volgens de grondwettelijke procedures van de lidstaten. In Nederland gaat dit volgens de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Goedkeuring van het Nederlandse parlement is vereist om een eventuele wijziging in werking te kunnen laten treden.

Het ontwerp zal tijdens het Nederlandse voorzitterschap in raadsverband worden besproken. Het is van belang te markeren dat Nederland als voorzitter optreedt als vertegenwoordiger van de Raad in relatie tot de andere instellingen. De voorzitter heeft de taak om als bemiddelaar lopende wetgevingsdossiers verder te brengen en compromissen te smeden tussen de 28 lidstaten en tussen de Raad en in dit geval het Europees Parlement. Ten aanzien van de eigen positie wordt daarom evenwichtskunst verwacht en dient waar mogelijk te worden gesteund op gelijkgezinde lidstaten.

De nationale parlementen krijgen het ontwerp rechtstreeks toegezonden van het Europees Parlement en kunnen op grond van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid binnen 8 weken een oordeel vellen over de subsidiariteit van het voorstel («gelekaartprocedure»).

Hieronder wordt bij elk afzonderlijk voorstel het kabinetsstandpunt weergegeven. De meest voorname wetgevingstechnische en uitvoeringstechnische gevolgen worden daarbij benoemd. Aan het slot van deze brief wordt voor zover mogelijk ingegaan op de financiële gevolgen van de voorstellen, alsmede de gevolgen voor de regeldruk en administratieve lasten.

1. In de Akte wordt benadrukt dat de leden van het Europees Parlement worden gekozen als vertegenwoordigers van de burgers van de Unie.

Dit voorstel betreft geen wijziging in materiële zin. In artikel 14, tweede lid, van het EU-verdrag is immers reeds bepaald dat het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie. De Kieswet hoeft er niet voor te worden aangepast. Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van dit voorstel.

2. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen over een gemeenschappelijk kiesdistrict waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie.

3. Europese politieke partijen nomineren hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie uiterlijk 12 weken vóór de begindatum van de verkiezingsperiode (Spitzenkandidaten).

Dat Europese politieke partijen een kandidaat nomineren die zij geschikt achten als voorzitter van de Europese Commissie acht het kabinet op zichzelf niet bezwaarlijk, zolang in het proces de huidige Verdragen worden gerespecteerd waarin de Europese Raad een eigenstandige positie heeft in de voordracht van de voorzitter van de Europese Commissie. Voor het kabinet staat voorop dat de bepalingen van de Verdragen leidend blijven. De precieze uitwerking van deze voorstellen zal derhalve aan de Verdragen moeten worden getoetst, in het bijzonder aan artikel 17, zevende lid van het EU-verdrag en artikel 223 van het EU-werkingsverdrag.

4. Voorgesteld wordt een verplichte kiesdrempel in te voeren van minimaal 3% tot maximaal 5% in lidstaten die gebruik maken van het lijstenstelsel én meer dan 26 zetels te verkiezen hebben (in één district of per kiesdistrict).

In zijn algemeenheid is het kabinet niet voor kiesdrempels. Dit voorstel raakt Nederland niet in materiële zin, omdat Nederland 26 zetels heeft in het Europees Parlement. De Kieswet hoeft derhalve niet te worden aangepast. Alleen de zeteltoedeling in Spanje en Duitsland wordt door dit voorstel getroffen, gelet op het feit dat enkele andere grotere lidstaten al een vrijwillige kiesdrempel hebben. Bij dit voorstel is overigens de vraag of het in de praktijk zal kunnen bijdragen aan het beoogde doel, namelijk het voorkomen van verdere versplintering en het vergroten van de efficiëntie van het Europees Parlement. Voor het kabinet is in ieder geval van belang dat het voorstel geen materiële gevolgen heeft voor Nederland. Het kabinet zal er tijdens de onderhandelingen dan ook strikt op toezien dat deze situatie niet wijzigt en Nederland het eigen kiesstelsel op dit punt kan handhaven.

5. Elke lidstaat voert een termijn in voor de vaststelling van de kandidatenlijsten van ten minste 12 weken vóór de aanvang van de verkiezingsdag.

Het beoogde doel van dit voorstel is kandidaten meer tijd te geven voor campagnevoering en kiezers meer tijd te geven om hun keuze te maken door middel van het gelijktrekken van de campagneperiode. Het kabinet kan dit doel ondersteunen, maar heeft geen signalen dat partijen of kiezers in Nederland te weinig tijd hebben onder de huidige termijn. Het voorstel heeft gevolgen voor de politieke partijen, want zij zullen hun proces van kandidaatstelling anders moeten inrichten dan zij bij nationale verkiezingen gewend zijn. Op grond van de Kieswet vindt de kandidaatstelling in Nederland plaats op de 44e dag (iets meer dan 6 weken) voor de stemming. Daarnaast heeft dit voorstel gevolgen voor de registratie van kiezers buiten Nederland, want op dit moment is in de wet geregeld dat de registratietermijn eindigt op de dag van de kandidaatstelling. Dit voorstel vereist dan ook een wijziging van de Kieswet.

6. Iedere lidstaat moet minimaal 8 weken voor de verkiezingsdag de kiezerslijsten vaststellen.

In algemene zin kan het vaststellen van een minimumtermijn waarop de kiezerslijsten worden vastgesteld een positieve bijdrage geven aan de uitwisseling van gegevens tussen lidstaten om dubbelstemmen tegen te gaan. Zoals bekend is het kabinet echter van opvatting dat stemmen alleen mogelijk zou moeten zijn in de lidstaat van verblijf (Kamerstukken II 2013/14, 31 142, nr. 43), zodat dubbelstemmen onmogelijk is en het uitwisselen van gegevens achterwege kan blijven. Bezien moet worden hoe andere lidstaten hier tegenover staan. Het voorstel van het Europees Parlement heeft de nodige uitvoeringsconsequenties, aangezien er meer kiezers zullen zijn die in de tijd tussen vaststelling van de kiezerslijst en de verkiezingen verhuizen, en als gevolg daarvan een nieuwe stempas moeten aanvragen als zij willen stemmen in hun nieuwe woonplaats. Daarnaast heeft deze wijziging tot gevolg dat de termijn voor de registratie van kiezers in het buitenland wordt verkort. Het vaststellen van de kiezerslijsten gebeurt in Nederland normaal gesproken op de 44e dag voor de stemming. Dit voorstel vereist dan ook een wijziging van de Kieswet. Gezien de gevolgen voor de Nederlandse kiezers in het buitenland staat het kabinet sceptisch tegenover dit voorstel.

7. Politieke partijen die deelnemen aan de verkiezing van het Europees Parlement moeten democratische procedures en transparantie in acht nemen bij de selectie van hun kandidaten voor deze verkiezing.

8. Op kandidatenlijsten voor de verkiezingen van het Europees Parlement wordt gendergelijkheid gewaarborgd.

Het kabinet is van oordeel dat de selectieprocedure van politieke partijen behoort tot de autonomie van de politieke partijen, mede gelet op de in artikel 8 van de Grondwet en artikel 12 van het Handvest van de grondrechten geborgde vrijheid van vereniging. Bovendien heeft het kabinet vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Deze voorstellen zouden overigens een wijziging van de Kieswet vergen.

9. Namen en logo's van de Europese politieke partijen krijgen op de stembiljetten voor de verkiezing van het Europees Parlement evenveel zichtbaarheid als die van de nationale politieke partijen waarmee ze banden hebben. Voorgesteld wordt tevens dat de lidstaten de verstrekking van dergelijke informatie bevorderen en faciliteren in verkiezingsuitzendingen op televisie en radio en in ander verkiezingscampagnemateriaal. Ook dient dit materiaal een verwijzing naar het verkiezingsmanifest van de Europese politieke partij te bevatten waarmee eventueel banden worden onderhouden. Het amendement stelt voor dat bij de verkiezing van het Europees Parlement de regels voor het versturen van verkiezingsmateriaal aan kiezers dezelfde zijn als die voor nationale, regionale en lokale verkiezingen.

Op dit moment hebben politieke partijen de keuze of zij op het stembiljet vermeld willen hebben aan welke Europese familie in het Europees Parlement zij verbonden zijn. Het kabinet vindt dit passend in het kader van de autonomie van politieke partijen. In Nederland heeft de overheid daarom geen bemoeienis bij campagnes van politieke partijen.

10. Lidstaten kunnen elektronisch stemmen of internetstemmen invoeren voor de Europese verkiezingen of invoeren dat kiezers hun stem per post kunnen uitbrengen.

Het voorstel betreft een kan-bepaling en heeft daarmee geen verbindend karakter. Het kabinet acht het van belang dat elke lidstaat eigen afwegingen kan maken in de wijze waarop de stemmen kunnen worden uitgebracht, mede in het licht van de regelingen bij andere verkiezingen. Met het oog op de waarborgen die gelden voor het verkiezingsproces kan ook worden gewezen op het advies van de commissie-Korthals Altes en het kabinetsstandpunt daarover (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VII, nr. 26). Het kabinet zal er derhalve voor waken dat deze «kan»-bepaling niet wordt omgezet in een «moet»-bepaling en dat niet de weg wordt geopend dat op Europees niveau wordt bepaald aan welke voorwaarden elektronisch stemmen of internetstemmen moeten voldoen.

11. Lidmaatschap van het Europees Parlement is onverenigbaar met lidmaatschap van een regionaal parlement met wetgevende bevoegdheden.

Op dit moment is het lidmaatschap van het Europees Parlement onverenigbaar met het lidmaatschap van een nationaal parlement. Voorgesteld wordt dit uit te breiden naar regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden. Duidelijkheid moet worden gecreëerd over de precieze reikwijdte van deze definitie. Het kabinet acht een uitbreiding van het verbod op een dubbelmandaat naar provinciale staten niet gewenst.

12. Alle burgers van de Unie, ook die in een derde land verblijven of werken, krijgen op grond van dit amendement het recht te stemmen bij de verkiezingen van het Europees Parlement. De lidstaten moeten de nodige maatregelen treffen om de uitoefening van dit recht te waarborgen.

Dit voorstel zorgt ervoor dat ook burgers van de Unie die niet in een EU-lidstaat verblijven het recht hebben te stemmen voor het Europees Parlement.

Voor Nederland betekent dit voorstel geen wijziging, aangezien Nederlandse burgers dit recht al hebben.

13. Elke lidstaat wijst de contactautoriteit aan die verantwoordelijk is voor de uitwisseling van gegevens over kiezers met haar tegenhangers in de overige lidstaten. Deze autoriteit geeft uiterlijk zes weken vóór de eerste verkiezingsdag en via uniforme en beveiligde elektronische communicatiemiddelen gegevens door met betrekking tot EU-burgers die onderdaan zijn van meer dan één lidstaat en van EU-burgers die geen onderdaan zijn van de lidstaat waar ze verblijven.

Het kabinet hecht eraan dat dubbelstemmen wordt voorkomen. Het kabinet betwijfelt of dit voorstel hiertoe voldoende bijdraagt. Het kabinet is van mening dat dit slechts kan worden voorkomen door alleen stemmen in het land van verblijf mogelijk te maken. Het kabinet heeft daarnaast twijfels bij de uitvoerbaarheid van dit voorstel, onder andere op het punt van de Nederlanders met meer dan één nationaliteit. In Nederland vindt geen registratie van dubbele nationaliteit plaats. De wet is op dit punt onlangs in die zin aangepast. Het kabinet maakt ten slotte uit dit voorstel niet op hoe het Europees Parlement de kwaliteit van de gegevensuitwisseling wil verbeteren.

14. De verkiezingen van het Europees Parlement eindigen in alle lidstaten om 21:00u (Midden-Europese tijd) op de zondag. Dit is 22.00u Nederlandse tijd. Een lidstaat mag de uitslag van de verkiezingen pas officieel bekendmaken na sluiting van de stembussen in alle lidstaten. Voorgesteld wordt dat de eerste prognoses van de uitslagen gelijktijdig in alle lidstaten worden uitgebracht om 21.00 uur (Midden-Europese tijd) op de zondag waarop de verkiezingsperiode eindigt. Ook exit polls mogen niet eerder openbaar worden.

In Nederland wordt op een donderdag gestemd, in tegenstelling tot het merendeel van de Europese landen, die op zondag stemmen. Dat de verkiezingen in alle lidstaten eindigen om 22:00 uur op de zondag zou in de visie van het kabinet niet hoeven te betekenen dat Nederland ook op zondag moet gaan stemmen. Niet duidelijk is of dit voorstel zo uitgelegd moet worden dat het op donderdag in het openbaar tellen van de stemmen in de stemlokalen niet langer is toegestaan. Openbaarheid van de telling op de verkiezingsavond staat voor het kabinet niet ter discussie. Zodoende wil het kabinet voorkomen dat dit voorstel met zich meebrengt dat de openbaarheid van de telling wordt beperkt. Het kabinet vindt de vrijheid van nieuwsgaring een groot goed en acht een verbod op exit polls daarmee niet in overeenstemming.

15. De telling van de per post uitgebrachte stemmen begint in alle lidstaten zodra de verkiezingen in alle lidstaten op zondag afgelopen zijn.

Dit voorstel heeft tot gevolg dat Nederland zijn proces rond het tellen van briefstemmen van de kiezers in het buitenland moet wijzigen. Het belang van de huidige regeling is er echter in gelegen dat tussen de sluiting van de stemming en het tellen weinig tot geen tijd verloren gaat en het openbare karakter van de telling is gewaarborgd. Dit voorstelt vergt een wijziging van de Kieswet.

16. De verkiezingsdatum wordt uiterlijk één jaar van te voren nader bepaald door het Europees Parlement, na raadpleging van de Raad.

Lidstaten organiseren de Europese verkiezingen. Om die reden is het kabinet van opvatting dat moet worden vastgehouden aan de regel dat de Raad kan besluiten in welke periode van het verkiezingsjaar de verkiezingen van het Europees Parlement kunnen plaatsvinden.

17. Maatregelen ter uitvoering van de Akte moeten door het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden worden voorgesteld, en na raadpleging van de Commissie en goedkeuring door het Europees Parlement door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden vastgesteld.

Nu geldt nog dat deze uitvoeringsmaatregelen met unanimiteit moeten worden vastgesteld in de Raad, na een akkoord met het Europees Parlement te hebben nagestreefd. Dit voorstel is in zijn huidige vorm niet verenigbaar met artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag. Het kabinet houdt daarom vast aan eenparigheid van stemmen voor uitvoeringsmaatregelen.

18. Aanbevolen wordt dat lidstaten, als een volgende stap, nadenken over manieren om te komen tot een geharmoniseerde minimumleeftijd voor het actieve kiesrecht van 16 jaar, teneinde de electorale gelijkheid van de burgers van de Unie verder te vergroten.

Dit betreft een niet-bindende aanbeveling. In bijna elke lidstaat, met uitzondering van Oostenrijk, is de leeftijd voor kiesgerechtigdheid vastgesteld op 18 jaar. Het kabinet heeft geen voornemens om de kiesgerechtigde leeftijd voor het Europees Parlement te verlagen naar 16 jaar en is geen voorstander van de aanbeveling.

19. Het Europees Parlement acht het wenselijk een Europese verkiezingsautoriteit op te richten die kan worden belast met de centrale verzameling van informatie over de verkiezingen van het Europees Parlement, het toezicht op het verloop van deze verkiezingen en de bevordering van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten.

Dit betreft een niet-bindende aanbeveling. Nu verzamelt de Europese Commissie na afloop van de Europese Parlementsverkiezingen informatie bij de lidstaten. Voor het kabinet is het niet duidelijk waarom deze werkwijze niet voortgezet kan worden. Ook nationale Kiesraden zouden een rol kunnen vervullen bij dit proces. Ook de Europese Commissie heeft tijdens het debat in het Europees Parlement op 27 oktober jl. reserves uitgesproken op dit punt, mede met het oog op de budgettaire consequenties.

Niet in het ontwerp opgenomen voorstellen

Bij de afgelopen verkiezingen van het Europees Parlement is geconstateerd dat er onvolkomenheden waren bij de gegevensuitwisseling tussen lidstaten over de kiesgerechtigdheid van EU-burgers die willen stemmen in het land van verblijf in plaats van het land van herkomst. Er dient gegevensuitwisseling plaats te vinden tussen de lidstaten om te voorkomen dat iemand twee keer zijn stem kan uitbrengen. Het kabinet acht het hiervoor (punt 13) genoemde voorstel ontoereikend om dubbelstemmen te voorkomen en is van oordeel dat het van belang is dat alleen stemmen in het land van verblijf mogelijk is bij de Europese verkiezingen, voor EU-burgers die verblijven in een ander land dan het land van herkomst. De gegevensuitwisseling tussen lidstaten is dan niet nodig, en dubbelstemmen niet mogelijk. Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat wordt voorzien in een regeling voor de tijdelijke vervanging van zieke of zwangere leden van het Europees Parlement.

Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

Het Europees Parlement heeft geen impact assessment gemaakt of een financiële paragraaf toegevoegd aan het ontwerp. Ook zijn veel voorstellen nog in algemene zin geformuleerd waardoor het in deze fase van het proces niet mogelijk is een inschatting te maken van de daaraan mogelijk verbonden kosten. Het kabinet hecht er echter aan om uw Kamer voor zover nu mogelijk te informeren over de financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten. Naar verwachting zullen de voorstellen in ieder geval financiële gevolgen hebben voor het Rijk. Het gaat om bijvoorbeeld de instelling van een verkiezingsautoriteit en de contactautoriteit voor de uitwisseling van gegevens. Het kabinet verwacht niet dat deze voorstellen financiële gevolgen hebben voor partijen of kiezers.

Het kabinet sluit in algemene zin niet uit dat de voorstellen van het Europees Parlement voor politieke partijen zullen leiden tot een toename van de regeldruk, alsmede nieuwe administratieve lasten. Ook gemeenten krijgen te maken met nieuwe regels, aangezien de regeling voor de verkiezingen van het Europees Parlement zal gaan afwijken van de overige (nationale) verkiezingen. Het kabinet verwacht op grond van deze voorstellen geen gevolgen voor burgers ten aanzien van meer regeldruk of administratieve lasten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven