34 104 Langdurige zorg

29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 165 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2017

In mijn brief van 3 december 20151 heb ik uw Kamer laten weten dat ik het CBS opdracht heb gegeven om onderzoek te doen naar de eigen bijdrage van langdurig zorggebruikers. Het CBS heeft het onderzoek «Kwantitatief onderzoek verandering in eigen bijdrage langdurig zorggebruikers» afgerond. Hierbij bied ik de Kamer het onderzoek en de bijhorende CBS-tabellen aan (zie bijlage)2.

De hoofdpunten uit het onderzoek ontwikkeling eigen bijdragen:

  • Het Rijk bepaalt bij de landelijke regeling voor verschillende huishoudens de maxima voor eigen bijdragen Wmo. Deze maxima zijn gebaseerd op het inkomen en vermogen van deze huishoudens waardoor wordt geborgd dat een huishouden nooit meer betaalt dan wat redelijk wordt geacht. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en de ruimte om daarbinnen financieel maatwerk te leveren. Dit vertaalt zich in een differentiatie in de tarieven van geleverde zorg die gemeenten aan het CAK doorgeven en in de keuzes die gemeenten maken om de maximale parameters van de berekening al dan niet neerwaarts aan te passen (los van compensatie achteraf door gemeenten, zie de volgende paragraaf over beperkingen onderzoek). Samen met de omvang van de geleverde zorg bepaalt dit wat mensen feitelijk aan eigen bijdrage Wmo betalen. Dit laatste is wat het CBS nu heeft onderzocht voor alle huishoudens met volwassenen die vanaf juli 2013 tot en met juli 2015 onafgebroken gebruik maakten van Wmo-Awbz natura-zorg zonder verblijf.

  • Van 2013 op 2014 zijn de landelijke parameters beperkt aangepast en uit het CBS-onderzoek blijkt dat de feitelijk betaalde eigen bijdragen van 2013 op 2014 gemiddeld per groep ook maar beperkt gewijzigd zijn. Voor een aantal (lage inkomens)groepen zijn de betaalde eigen bijdragen lager, voor een aantal (hogere inkomens)groepen zijn de betaalde eigen bijdragen hoger.

  • De situatie van 2014 op 2015 is een geheel andere. Met ingang van 2015 is de zogenoemde Wtcg-korting vervallen3. Op grond hiervan kon worden verwacht dat de eigen bijdragen gemiddeld circa € 18 per vier weken zouden stijgen. De stijging van de feitelijk betaalde eigen bijdragen bedraagt volgens het CBS-onderzoek gemiddeld over alle groepen € 12 per vier weken. Deze lager dan verwachte stijging komt bij de lagere inkomens onder andere door het gemeentelijke beleid. Zo passen 17 gemeenten uit het onderzoek een korting op de eigen bijdrage toe (maatwerk). Daarnaast stellen 33 gemeenten4 de eigen bijdrage voor de laagste inkomens op nul (minimabeleid). De per 01-01-2017 doorgevoerde verlaging van de eigen bijdrage met € 50 mln. zal ook een drukkend effect op de hoogte van de eigen bijdrage hebben (zie onder).

    Hogere inkomens betalen gemiddeld een eigen bijdrage die onder de maximale eigen bijdrage ligt, omdat zij waarschijnlijk relatief weinig zorg gebruiken.

Het CBS biedt een belangrijk inzicht in de ontwikkeling van de feitelijk betaalde eigen bijdragen. Het onderzoek kent ook beperkingen:

  • Het CBS heeft in het vooronderzoek5gekeken naar de mogelijkheden om ook de omvang van het zorggebruik te meten, maar is tot de conclusie gekomen dat dit niet kan. Dit komt doordat vanaf 2015 gemeenten meer gebruik maken van mogelijkheden om de zorg die onder de Wmo valt op eigen wijze in te vullen (bijvoorbeeld via arrangementen). Het zorggebruik is daarom slecht vergelijkbaar.

  • Financieel maatwerk van gemeenten dat plaatsvindt in de vormgeving van het eigen bijdragebeleid, is meegenomen in het CBS-onderzoek. Maatregelen als een collectieve zorgverzekering voor de minima, bijzondere bijstand en een financiële tegemoetkoming uit de Wmo blijven in het CBS-onderzoek echter buiten beschouwing. Hierbij worden reeds betaalde eigen bijdragen herverzekerd of achteraf gecompenseerd.

  • In 2015 zijn de persoonlijke verzorging en verpleging overgeheveld naar de Zvw. Daarbij is de eigen bijdrage vervallen. Dit financiële voordeel voor cliënten van de wijkverpleging blijft in het CBS-onderzoek geheel buiten beeld.

De hoofdpunten van de kabinetsreactie:

  • Het kabinet heeft recent besloten de eigen bijdrage per 1 januari 2017 te verlagen met een bedrag van € 50 mln. De maatregel is er primair op gericht om eenverdienerhuishoudens met een chronisch zieke partner te ontzien. In het algemene koopkrachtbeleid is reeds rekening gehouden met andere groepen. In mijn brief van 5 oktober 2016 heb ik de effecten van deze maatregel beschreven. Voor 12.000 niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens leidt de maatregel tot een aanzienlijke verlaging van de eigen bijdrage voor Wmo-ondersteuning. De inkomenseffecten voor niet AOW gerechtigde meerpersoonshuishoudens kunnen op WML-niveau oplopen tot € 361 en op modaal niveau tot € 1.400. Van deze groep betalen huishoudens met een inkomen tot € 35.000 zelfs geheel geen eigen bijdrage meer. In totaal zullen alle huishoudens met Wmo-zorg in meer of mindere mate profijt hebben van deze maatregel. Deze effecten zijn uiteraard niet in het CBS onderzoek verwerkt.

  • Mede gelet op het feit dat 2015 een overgangsjaar is waarin taken zijn overgeheveld en gemeenten startten met het voeren van eigen beleid, is het belangrijk de ontwikkeling van de eigen bijdragen te blijven volgen. Ik zal het CBS vragen om het onderzoek voor 2016 te herhalen. Hierbij zal ik het CBS ook vragen de uitstroom uit de Wmo verder uit te splitsen met gegevens van zorgverzekeraars over het gebruik van persoonlijke verzorging en verpleging die eind 2016 bij het CBS beschikbaar komen.

  • Ten slotte wijs ik op mijn brief van 3 november 2016 waarin ik heb gezegd dat het van belang is, dat mensen goed geïnformeerd worden over mogelijke compensatiemaatregelen. Op gemeentelijk niveau kunnen mensen nog niet altijd de informatie vinden om van regelingen gebruik te maken. Met de VNG zal ik daarom op basis van ervaringen in gemeenten bespreken hoe deze informatievoorziening richting (potentiële) cliënten kan worden verbeterd. Daarbij komt ook aan de orde de vorm waarin compensatie-maatregelen (kunnen) worden gegoten6.

Aanleiding CBS-onderzoek

Het onderzoek is een reactie op de motie Voortman7. In de motie wordt gevraagd om onderzoek te doen naar mensen die langdurig zorg gebruiken. Zoals ik in eerdere Kamerbrieven met de Kamer heb gewisseld zijn de mogelijkheden voor onderzoek beperkt door de beschikbaarheid van bruikbare data. Daarom heb ik u op 3 december 20158 laten weten dat het onderzoek zich richt op mensen die langdurig gebruik maken van de Wmo/Awbz natura-zorg zonder verblijf waarvoor een eigen bijdrage betaald wordt.

Het CBS is in september 20159 gestart met een vooronderzoek naar de mogelijkheden om de eigen bijdrage in kaart te brengen. Het daadwerkelijke onderzoek naar veranderingen van de eigen bijdrage is in februari 2016 gestart. In juni 2016 zijn de benodigde gegevens over heel 2015 geleverd. Hierbij is gekeken naar alle huishoudens met leden van 18 jaar en ouder die vanaf juli 2013 tot en met juli 2015 onafgebroken gebruik maakten van Wmo-Awbz natura-zorg zonder verblijf. Op basis van dit criterium en enkele andere methodologische uitsluitingcriteria is een panel zorggebruikers geselecteerd van 175.000 leefeenheden dat door het CBS representatief wordt geacht.

De focus op de Wmo-zorg komt omdat hier in 2015 de grote veranderingen als gevolg van de decentralisatie plaatsvonden: het domein van de Wmo-zorg werd vergroot, door de overheveling van begeleiding en dagbesteding. Daarnaast kregen gemeenten meer ruimte om deze zorg naar eigen inzicht in te vullen. Gemeenten kregen ook meer verantwoordelijkheid voor de compensatie van ongewenste financiële effecten. Sommige huishoudens maken ook gebruik van de Wlz-zorg, waardoor deze huishoudens voor de Wmo geen eigen bijdrage betalen.

Uitkomsten van het CBS-onderzoek

Veranderingen eigen bijdragen

In de tabellen 1 tot en met 8 hieronder is de stijging van de gemiddelde eigen bijdrage van de verschillende leefeenheid typen, naar inkomen en naar vermogen weergegeven. Het gaat om de populatie die in de periode juli 2013 tot juli 2015 ononderbroken zorg heeft ontvangen. In de eerste drie kolommen zijn de gemiddelde gefactureerde eigen bijdragen per periode van vier weken opgenomen. Daarna is de stijging opgenomen en als laatste het aantal leefeenheden dat tot deze groep behoort.

Tabel 1 en 2 laten de effecten zien voor eenpersoons huishoudens zonder vermogen, de grootste groep gebruikers. Daaruit valt het volgende over deze groep af te leiden:

  • Bij eenpersoons niet AOW-gerechtigden zonder vermogen neemt de betaalde eigen bijdrage van 2013 op 2014 toe met gemiddeld ongeveer € 0,20 per vier weken. De stijging van 2014 op 2015 is gemiddeld € 4,80 per vier weken.

  • Bij eenpersoons AOW-gerechtigden zonder vermogen bedragen de stijgingen per vier weken € 0,30 van 2013 op 2014 en € 9,50 van 2014 op 2015.

  • Bovenstaande groepen beslaan in 2015 circa 2/3 van de totale onderzochte populatie. De gegevens over de andere type huishoudens in de tabellen 3 tot en met 9 hieronder, geven een zelfde beeld met relatief lage mutaties van 2013 naar 2014 en hogere stijgingen, gemiddeld tussen de € 11,60 en € 28,10 per vier weken van 2014 naar 2015.

Tabel 1: Eenpersoons niet AOW‐gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 1: Eenpersoons niet AOW‐gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 2: Eenpersoons AOW‐gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 2: Eenpersoons AOW‐gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tezamen met tabellen 1 en 2 hierboven is het beeld dus als volgt:

  • Tussen 2013 en 2014 veranderen de gemiddelde eigen bijdragen die huishoudens betalen beperkt.

  • In 2015 is de gemiddelde eigen bijdrage door het afschaffen van de Wtcg-korting gestegen. De stijging is echter minder dan de 50% die op grond van de afschaffing van de Wtcg-korting kan worden verwacht.10 Dit komt onder andere door het gemeentelijk beleid. Zeventien gemeenten passen een korting op de eigen bijdrage toe (maatwerk). Daarnaast stellen 33 gemeenten11 de eigen bijdrage voor de laagste inkomens op nul (minimabeleid).

  • In sommige gevallen kan de gemiddelde eigen bijdrage voor bepaalde inkomens hoger uitvallen dan de maximumperiode bijdrage. Het is belangrijk erop te wijzen dat dit effect veroorzaakt wordt door de presentatie van de data o.b.v. jaartallen, niet doordat deze mensen meer betalen dan de maximumbijdrage die bij hun huishouden past. Het CBS deelt mensen in op basis van hun leefsituatie op een peildatum. Als gedurende het jaar de leefsituatie verandert wordt uiteraard ook de eigen bijdrage daarop aangepast. In het onderzoek blijven mensen echter in de categorie vallen waartoe zij behoorden op het moment van de peildatum. Zo kan een persoon die gedurende het jaar is gescheiden van zijn echtgenoot met een hoog inkomen (waardoor een hoge eigen bijdrage moest worden betaald) en er daardoor in inkomen fors op achteruit gaat, in de presentatie zichtbaar worden als een persoon met een laag inkomen die gedurende het jaar gemiddeld een eigen bijdrage heeft betaald die hoger ligt dan verwacht zou mogen worden gezien de leefsituatie op de peildatum. Dit kan ook de hogere stijgingen van de gemiddelde eigen bijdrage verklaren die zijn te vinden in de groepen waarvan het inkomen lager is dan de € 10.000.

  • De hoogste inkomens ondervinden een lagere stijging van 2014 op 2015 dan de lage en midden inkomens. Hogere inkomens betalen gemiddeld een eigen bijdrage die onder de maximale eigen bijdrage ligt. De stijging van de eigen bijdrage in de periode 2014/15 is voor deze huishoudens eveneens minder dan de verwachte 50%.

Tabel 3: Meerpersoons niet AOW gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 3: Meerpersoons niet AOW gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 4: Eenpersoons niet AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 4: Eenpersoons niet AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 5: Meerpersoons niet AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 5: Meerpersoons niet AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 6: Meerpersoons AOW gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 6: Meerpersoons AOW gerechtigd zonder vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 7: Eenpersoons AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 7: Eenpersoons AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Tabel 8: Meerpersoons AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Tabel 8: Meerpersoons AOW gerechtigd met vermogen (per periode van vier weken)

Bron: CBS

Uitstroom uit de WMO

In tabel 9 en 10, is de uitstroom nader bekeken. Uit de tabellen valt op te maken dat de netto uitstroom voor de gehele onderzochte populatie 12% is. Voor eenpersoons niet AOW-gerechtigden ligt hij lager (8%) voor meerpersoons AOW-gerechtigen ligt hij hoger (17%). Na correctie voor overlijden en uitstroom naar zorg met verblijf is de resterende uitstroom 9%-punt. Deze ligt voor de meerpersoons AOW-gerechtigden het hoogst (12%) en voor eenpersoons AOW-gerechtigden het laagst (6%).

Van de uitstroom is een kwart te verklaren door overlijden of opname in een zorginstelling met verblijf. Het CBS geeft geen verdere opsplitsing van de overige 9%-punt. Verschillende verklaringen zijn denkbaar. Zo zijn er huishoudens die uitsluitend gebruik maken van verpleging en verzorging die vanaf 2015 onder de Zvw vallen. Ook kunnen huishoudens zijn overgestapt op de door de gemeente aangeboden algemene voorziening, pgb of de particuliere zorg. Gemeenten kiezen er vaker voor om huishoudelijke hulp onder te brengen in algemene voorzieningen. De hiervoor in rekening gebrachte eigen bijdragen maken geen onderdeel uit van dit onderzoek.

Ten slotte is het ook mogelijk dat zij hebben afgezien van zorg en/of (meer) gebruiken van mantelzorg. Kwalitatief onderzoek onder 10 gemeenten12 geeft aan dat in de Wmo ongewenste zorgmijding in enkele gevallen voorkomt en sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie van de cliënt. Er is echter geen substantiële groep mensen die systematisch afziet van zorg omdat ze de eigen bijdrage niet kunnen betalen. Gemeenten hebben in zijn algemeenheid aandacht voor deze problemen maar hebben vaak moeite om voldoende zicht te krijgen op zorgmijders. Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten gaan we meer inzicht vergaren en de goede voorbeelden volgen.

Tabel 9: Uitstroom uit AWBZ/Wmo in 2015 naar leeftijd, type leefeenheid en reden van uitstroom in absolute aantallen

Tabel 9: Uitstroom uit AWBZ/Wmo in 2015 naar leeftijd, type leefeenheid en reden van uitstroom in absolute aantallen

Bron: CBS

Tabel 10: Uitstroom uit AWBZ/Wmo in 2015 naar leeftijd, type leefeenheid en reden van uitstroom in procenten

Tabel 10: Uitstroom uit AWBZ/Wmo in 2015 naar leeftijd, type leefeenheid en reden van uitstroom in procenten

Bron: CBS

Definitie uitstroom:

Leefeenheden met tenminste een persoon die aansluitend zorg heeft gehad in 2013 van zorgperiode 7 en heel 2014 en in 2015 geen zorg heeft gehad of in 2015 in zorgperiode 1 t/m 6 tenminste een periode geen zorg heeft ontvangen.

Eenmaal een zorgperiode geen zorg in 2015 (zorgperiode 1 t/m 6) dan is leefeenheid uitgestroomd.

Overleden binnen +/– 3 maanden na laatste zorgperiode met AWBZ/Wmo-zorg thuis.

Naar zorg met verblijf (wlz of wmo) binnen +/– 3 maanden na laatste zorgperiode met AWBZ/Wmo-zorg thuis.

Overige uitstroom: een groep overigen die niet nader te specificeren is.

Tabel 11: Omvang panel met leefeenheden die langdurig zorggebruiken naar leeftijd, type leefeenheid, zorgtype en zorgjaar in absolute aantallen

Tabel 11: Omvang panel met leefeenheden die langdurig zorggebruiken naar leeftijd, type leefeenheid, zorgtype en zorgjaar in absolute aantallen

Bron: CBS

Tabel 12: Omvang panel met leefeenheden die langdurig zorggebruiken naar leeftijd, type leefeenheid, zorgtype en zorgjaar in percentages

Tabel 12: Omvang panel met leefeenheden die langdurig zorggebruiken naar leeftijd, type leefeenheid, zorgtype en zorgjaar in percentages

Bron: CBS

In tabel 11 en 12 wordt gekeken naar het type zorg dat een huishouden ontvangt. De tabellen laten per inkomensklasse zien welke zorg wordt gebruikt. Doordat mensen meerdere typen zorg kunnen ontvangen is de som van de verschillende soorten zorg hoger dan de totale populatie. Uit de tabel blijkt dat het beroep op de huishoudelijke verzorging is afgenomen, maar dat daarentegen het gebruik van hulpmiddelen en voorzieningen is gestegen. Dat kan er op duiden dat een aantal gemeenten is overgestapt op het aanbieden van bijvoorbeeld een zorg arrangement in plaats van huishoudelijke verzorging. Deze vormen van zorg zijn meegenomen in de tabel in de posten voorzieningen en arrangementen. Het gebruik van begeleiding is ongeveer gelijk gebleven, maar de persoonlijke verzorging en de verpleging zijn sterk gedaald. Dit laatste is het gevolg van het feit dat het overgrote deel van de populatie met verpleging en persoonlijke verzorging is overgegaan naar de wijkverpleging in de Zvw.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 34 104, nr. 88.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Van deze 33 gemeenten passen 4 gemeenten ook maatwerk toe.

X Noot
5

Kamerstuk 34 104, nr. 88.

X Noot
6

Motie Bouwmeester, Kamerstuk 34 550, nr. 53.

X Noot
7

Kamerstuk 34 104, nr. 47.

X Noot
8

Kamerstuk 29 538, nr. 231.

X Noot
9

Kamerstuk 34 104, nr. 71.

X Noot
10

In 2014 resulteert een opgelegde eigen bijdrage van € 12,– na toepassing van de 33% korting in een gefactureerde eigen bijdrage van € 8,–. Na het vervallen van de Wtcg-korting in 2015 is de gefactureerde eigen bijdrage € 12,– De stijging van € 4,– is ten opzichte van de bijdrage in 2014 (€ 8) 50%.

X Noot
11

Van deze 33 gemeenten passen 4 gemeenten ook maatwerk toe.

X Noot
12

Kamerstuk 29 538, nr. 231.

Naar boven