34 049 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287) (Uitvoeringswet verordening bankentoezicht)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 december 2014

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In het opschrift van het wetsvoorstel wordt na «Wet op het financieel toezicht» ingevoegd: en enige andere wetten.

B

In artikel I worden na onderdeel O vier onderdelen ingevoegd, luidende:

Oa

Artikel 1:75 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. De toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een hierna bedoelde persoon die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder, onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank, gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen:.

2. In het tweede lid wordt «De Nederlandsche Bank» vervangen door: De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht,.

Ob

Artikel 1:77, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De eerste volzin komt te luiden: Indien een financiële onderneming van de toezichthouder of de Europese Centrale Bank een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de bedrijfsvoering of haar financiële positie, en die financiële onderneming hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, kan de toezichthouder dan wel de Europese Centrale Bank besluiten niet langer toe te staan dat die financiële onderneming vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent in de andere staat.

2. In de tweede volzin wordt na «De toezichthouder» ingevoegd: of de Europese Centrale Bank.

Oc

In artikel 1:86, eerste lid, wordt «Indien een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten een overtreding begaat» vervangen door «Bij overtreding van» en wordt na «de toezichthouder» ingevoegd: of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht.

Od

In artikel 1:87, eerste lid, wordt na «de toezichthouder» ingevoegd: of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht,.

C

Artikel I, onderdeel T, tweede lid, komt te luiden:

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het tweede lid stelt de toezichthouder in elk geval binnen 48 weken na ontvangst van de aanvraag een ontwerpbesluit of besluit als bedoeld in artikel 2:12, eerste of derde lid, op.

D

In artikel I, onderdeel V, tweede lid, wordt «alle andere aaanvragen» vervangen door: alle andere aanvragen.

E

In artikel I, onderdeel EE, wordt «Nederlansche Bank» vervangen door: Nederlandsche Bank.

F

In artikel I wordt na onderdeel KK een onderdeel ingevoegd, luidende:

KKa

Na artikel 3:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:1a

Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen treedt de Europese Centrale Bank in de plaats van de Nederlandsche Bank, indien dit volgt uit de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening bankentoezicht.

G

Onderdeel PP komt te luiden:

PP

In artikel 3:29, eerste lid, wordt «2:12, derde lid» vervangen door «2:12, vierde lid» en «2:108, tweede lid» door: 2:108, derde lid.

H

Na onderdeel PP wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

PPa

Artikel 3:66 wordt gewijzigd als volgt:

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. De in het eerste lid bedoelde verplichting tot overleg met Onze Minister is niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank de in dat lid genoemde bevoegdheid uitoefent.

I

Na onderdeel QQ wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

QQa

Artikel 3:96 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel b.

2. In het vijfde lid wordt «onderdelen b en c» vervangen door: onderdelen a en b.

J

Na artikel I worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 348 wordt «De Nederlandsche Bank N.V. of de Stichting Autoriteit Financiële Markten» vervangen door: De Nederlandsche Bank N.V., de Stichting Autoriteit Financiële Markten of de Europese Centrale Bank,.

B

In de artikelen 353, tweede lid, 355, vierde lid, en 358, derde lid, wordt «De Nederlandsche Bank N.V. onderscheidenlijk de Stichting Autoriteit Financiële Markten» telkens vervangen door: de in dat artikel genoemde, op de rechtspersoon toezichthoudende instelling.

C

In artikel 416, derde en vierde lid, wordt «De Nederlandsche Bank N.V.» telkens vervangen door: de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V., al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht,.

D

In artikel 450, zesde lid, wordt na «De Nederlandsche Bank N.V.» ingevoegd: of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht,.

ARTIKEL IB

De Faillissementswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 212g, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

m. verordening bankentoezicht: verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L287);.

B

Artikel 212ha wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede en derde lid wordt na «door» telkens ingevoegd: de Europese Centrale Bank of.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt «De Nederlandsche Bank N.V.» vervangen door: de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V., al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht,.

C

In artikel 212hb wordt na «door» ingevoegd: de Europese Centrale Bank of.

D

In artikel 212hga, tweede lid, wordt «dat De Nederlandsche Bank N.V. de bevoegde toezichthouder is» vervangen door: of de Europese Centrale Bank dan wel De Nederlandsche Bank N.V. de bevoegde toezichthouder is.

E

In artikel 212hl, zevende lid, wordt «De Nederlandsche Bank N.V.» vervangen door: de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V.

F

In artikel 212k wordt na «De Nederlandsche Bank N.V.» ingevoegd: stelt een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 1:104, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht op of.

G

In artikel 212m, eerste lid, wordt «de Nederlandsche Bank N.V.» vervangen door: de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V., al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht,.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging bevat een aantal aanvullingen op het Wetsvoorstel uitvoeringswet verordening bankentoezicht1. De verordening bankentoezicht bepaalt dat de ECB ten behoeve van de uitoefening van haar taken over dezelfde bevoegdheden en verplichtingen beschikt die DNB heeft op grond van de relevante Uniewetgeving.2 De ECB past daarbij onder andere bepalingen toe uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) die implementatie zijn van regels uit relevante richtlijnen, zoals de richtlijn kapitaalvereisten. De ECB zal als bevoegde toezichthouder de bepalingen toepassen die relevant zijn voor de bij de verordening bankentoezicht aan haar opgedragen taken.

In welke gevallen de ECB de bevoegde toezichthouder is, is bepaald in de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening, die de taken van de ECB bevatten. De artikelen 4 en 6 bepalen – kort gezegd – dat de ECB de in artikel 4, eerste lid, genoemde taken uitoefent ten aanzien van significante banken en DNB ten aanzien van minder significante banken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het toezien op liquiditeitsvereisten of het verrichten van toetsingen en stresstesten.3 Uitzonderingen op deze bevoegdheidsverdeling in de artikelen 4 en 6 zijn de vergunningverlening en vvgb-verlening bij gekwalificeerde deelnemingen. Ten aanzien van deze taken is in de artikelen 4 en 6 van de verordening geregeld dat enkel de ECB daarvoor verantwoordelijk is, ongeacht of het gaat om een significante of minder significante bank. Met het voorstel om onder meer de artikelen 2:11 en 3:95 van de Wft te wijzigen, zal dit zijn beslag krijgen in de Wft.4

Naast deze algemene bevoegdheidsverdeling in de artikelen 4 en 6, is in artikel 5 van de verordening voor het opleggen van kapitaalbuffervereisten een bijzondere bevoegdheidsverdeling opgenomen.5 DNB is, na overleg met de ECB, zelfstandig bevoegd de in artikel 5 genoemde kapitaalbuffervereisten op te leggen aan significante en minder significante banken. DNB legt daarbij een dergelijk voornemen voor aan de ECB en neemt bij haar besluit de overwegingen van de ECB in ogenschouw. De ECB is op grond van artikel 5 daarnaast evenzeer zelfstandig bevoegd om aan deze banken strengere kapitaalbuffervereisten op te leggen indien zij dat nodig acht. Ook de ECB legt een dergelijk voornemen voor aan DNB en neemt eventuele bezwaren van DNB mee in haar afweging om al dan niet een strengere kapitaalbuffereis op te leggen. Anders dan uit hoofde van de artikelen 4 en 6, zijn op grond van artikel 5 dus zowel DNB als de ECB bevoegd. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt toegelicht voor welke kapitaalbuffervereisten artikel 5 geldt.

Voor de volledigheid en kenbaarheid van deze verdeling van taken en bevoegdheden in de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening bankentoezicht, wordt een aantal bepalingen opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft) waaruit blijkt dat in bepaalde gevallen niet DNB maar de ECB de bevoegdheden kan uitoefenen in de Wft die voortvloeien uit het relevante Unierecht. In dat kader wordt een schakelbepaling opgenomen aan het begin van Deel 3 (zie onderdeel D), omdat in dat deel in hoofdzaak het prudentieel toezicht op banken is geregeld. In andere delen van de Wft zijn slechts enkele bepalingen relevant voor de taakuitoefening van de ECB. Waar nodig, zijn in dat geval de betreffende bepalingen zelf aangepast om te regelen dat ook de ECB in de in de verordening bepaalde gevallen bevoegd is (zie onderdeel B en bijvoorbeeld onderdeel E van het wetsvoorstel). Verder is het nodig ook een aantal bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Faillissementswet (Fw) te wijzigen met het oog op de toezichthoudende bevoegdheid voor de ECB onder het Single Supervisory Mechanism (SSM).

Artikelsgewijs

A

Met dit onderdeel wordt het opschrift aangevuld omdat met deze nota van wijziging ook wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet worden voorgesteld.

B

In de artikelen 1:75, 1:77, 1:86 en 1:87 van de Wft zijn bepalingen uit het relevante Unierecht geïmplementeerd.6 Deze artikelen bevatten de bevoegdheden tot het geven van een aanwijzing (artikel 1:75), het niet langer instemmen met het verrichten van activiteiten vanuit een bijkantoor (artikel 1:77), het schorsen van de uitoefening van stemrechten van aandeelhouders (artikel 1:86) en het schorsen van natuurlijke personen verantwoordelijk voor zware overtredingen in hun functies (artikel 1:87). Op grond van artikel 9 van de verordening bankentoezicht beschikt de ECB voor de uitoefening van haar taken in het kader van het prudentieel toezicht op banken over de bevoegdheden die de bevoegde autoriteiten hebben krachtens het toepasselijke Unierecht. De wijzigingen van deze artikelen in de onderdelen Oa tot en met Od brengen tot uitdrukking dat ook de ECB genoemde bevoegdheden kan uitoefenen indien zij daartoe bevoegd is op grond van de artikelen 4, 5 of 6 van de verordening bankentoezicht (zie voor een nadere toelichting op de bevoegdheidsverdeling in deze artikelen het algemeen deel van de toelichting).

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat met onderdeel Ob een term uit artikel 1:77 wordt aangepast met het oog op de wijziging van artikel 2:108. Op basis van de aangepaste procedure in laatstgenoemd artikel is het banken toegestaan een bijkantoor te openen of diensten te verlenen in een andere aan het SSM deelnemende lidstaat, tenzij de toezichthouder of de ECB daartegen bezwaar maakt. Nu in artikel 2:108 niet langer uitgaat van voorafgaande instemming van DNB, wordt in artikel 1:77 de term «instemmen» gewijzigd in «toestaan».

Verder voorziet onderdeel Oc in een verbetering van artikel 1:86, eerste lid. Artikel 1:86 bevat de bevoegdheid voor DNB om bij bepaalde overtredingen de uitoefening van stemrechten te kunnen schorsen die verbonden zijn aan een deelneming in een bank of beleggingsonderneming. Ten onrechte wordt in de huidige tekst van artikel 1:86 gesproken van overtredingen begaan door banken en beleggingsondernemingen. Het zijn echter niet banken en beleggingsondernemingen die een overtreding van de in artikel 1:86, eerste lid, genoemde bepalingen kunnen begaan, maar de verderop in het eerste lid genoemde aandeelhouders en vennoten die een deelneming in de desbetreffende bank of beleggingsonderneming hebben. Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt deze fout hersteld.

C

Artikel 1:103 bevat in het tweede lid een «uiterste termijn, dat wil zeggen een termijn waarbinnen de toezichthouder in elk geval dient te beslissen op een vergunningaanvraag. Het gaat hier overigens niet om termijn die «fataal» is in die zin, dat bij overschrijding daarvan van rechtswege een zogeheten «positieve fictieve beschikking» ontstaat. Een dergelijke termijn is op grond van artikel 1:106d Wft uitsluitend van toepassing bij verklaringen van geen bezwaar, dit ter implementatie van het specifiek voor dit instrument geldende regime in de richtlijn kapitaalvereisten7. Artikel 1:103 wordt met het wetsvoorstel gewijzigd, teneinde de uiterste termijn voor de beslissing op de aanvraag voor een bankvergunning te verruimen van zes naar twaalf maanden. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de memorie van toelichting.8 Per abuis is in het wetsvoorstel de uiterste termijn alleen verruimd voor het opstellen van een ontwerpbesluit op een vergunningaanvraag voor een bank en niet ook voor het afwijzen van een dergelijke aanvraag. Deze omissie wordt met dit onderdeel hersteld. Een ander punt dat gelijk wordt hersteld is dat in de SSM-kaderverordening is bepaald dat DNB het ontwerpbesluit 4 weken voor het verstrijken van de maximale beoordelingstermijn aan de ECB zendt.9 Dit heeft tot gevolg dat de uiterste termijn voor het opstellen van een ontwerpbesluit en voor het afwijzen van een vergunningaanvraag door DNB wordt verkort van 52 naar 48 weken.

D en E

Deze onderdelen bevatten redactionele verbeteringen van het wetsvoorstel.

F

Dit onderdeel introduceert een schakelbepaling voor Deel 3 van de Wft (Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen). De ECB beschikt op grond van de verordening bankentoezicht over de bevoegdheden en verplichtingen die de bevoegde autoriteit krachtens het toepasselijke Unierecht heeft. Met deze schakelbepaling wordt in de Wft kenbaar gemaakt dat de ECB in bepaalde gevallen de rol van bevoegd toezichthouder vervult, in de plaats van DNB. Daarmee wordt tevens verduidelijkt dat DNB in die gevallen niet langer bevoegd is.

Ter illustratie van de werking van de schakelbepaling dienen de volgende voorbeelden. Artikel 3:63, derde lid, van de Wft bevat de verplichting voor een bank om, indien zij voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zij niet voldoet aan de liquiditeitseisen, dit te melden aan DNB. Ingevolge de artikelen 4 en 6 van de verordening is de ECB bevoegd toe te zien op de naleving van de liquiditeitseisen bij significante banken.10 Uit de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht en artikel 3:1a van de Wft volgt dat een significante bank in het vervolg een dergelijke melding doet aan de ECB. Een ander voorbeeld betreft artikel 3:66 waarin – kort gezegd – wordt bepaald dat DNB aanvullende kapitaal buffervereisten kan opleggen, wanneer er veranderingen zijn in de intensiteit van macroprudentieel risico of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijk ernstige gevolgen voor dat stelsel of de reële economie. Ingevolge artikel 5 is de ECB bevoegd strengere kapitaalbuffervereisten op te leggen indien zij dit nodig acht. Op grond van artikel 5 van de verordening bankentoezicht en de artikelen 3:1a en 3:66 kan de ECB dus strengere kapitaalbuffervereisten opleggen. In dit bijzondere geval geldt deze bevoegdheid van de ECB dus voor zowel significante als minder significante banken.

G

Onderdeel PP wordt met dit onderdeel opnieuw vastgesteld omdat daarin twee wijzigingen worden doorgevoerd. Allereerst wordt vanwege een vernummering van de leden in artikel 2:108, de verwijzing naar dit artikel aangepast. Verder kan de invoeging van de ECB in dit artikel komen te vervallen, omdat de verdeling van bevoegdheden tussen de ECB en DNB voor Deel 3 van de Wft nu wordt bepaald in de schakelbepaling aan het begin van dat Deel (zie algemeen deel van de toelichting).

H

Vanwege de opname van de schakelbepaling met deze nota van wijziging, behoeft artikel 3:66 aanpassing. Daarin is nu opgenomen dat DNB in overleg met de Minister van Financiën tijdelijk regels stelt in geval van veranderingen in de intensiteit van macroprudentieel risico of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijk ernstige gevolgen voor dat stelsel of de reële economie. De plicht tot overleg met de Minister kan echter niet aan de ECB worden opgelegd, wanneer zij in de plaatst treedt van DNB op grond van de schakelbepaling. Daarom wordt het artikel zo gewijzigd dat de plicht voor overleg met de Minister alleen voor DNB geldt.

I

Recentelijk zijn de onderdelen in het eerste lid van artikel 3:96 verletterd. In het vierde en vijfde lid van dat artikel worden de verwijzingen daarop aangepast.

J

Dit onderdeel introduceert twee nieuwe artikelen. Artikel IA bevat een aantal wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek en in Artikel IB wordt de Faillissementswet aangepast.

Burgerlijk Wetboek

De Europese Centrale Bank voert ingevolge de SSM-verordening het toezicht uit op significante banken in Nederland. In een aantal bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat DNB in haar hoedanigheid van toezichthouder wordt geïnformeerd of gehoord. Het gaat om afdeling 2 van titel 8 (recht van enquête) en afdelingen 14 (bepalingen voor banken) en 16 (rechtspleging) van titel 9 van Boek 2 BW. De wijzigingen in artikel IA bewerkstelligen dat indien de ECB het toezicht houdt op de desbetreffende bank, zij zal worden geïnformeerd of gehoord.

Faillissementswet

In artikel IB wordt voorgesteld een aantal artikelen in afdeling 11AA («van het faillissement van een bank») van de Faillissementswet te wijzigen gelet op de SSM-verordening. Ten eerste zal de ECB onder het SSM het toezicht uitoefenen op significante banken in Nederland. De artikelen 212ha (zie artikel IB, onderdeel B, onder 2), en 212m worden zo gewijzigd dat niet alleen DNB als toezichthouder kan worden gehoord in geval van faillissement, maar ook de ECB. De artikelen 212hga en 212 hl behoeven aanpassing zodat daarin tot uitdrukking komt dat ten aanzien van significante banken de ECB de bevoegde toezichthouder is.

Tweede reden voor de aanpassing van deze artikelen van de Fw is dat onder het SSM de ECB de vergunningverlenende instantie is voor banken met zetel in Nederland. DNB blijft nog wel vergunningen verlenen aan bijkantoren van banken met zetel buiten de EU en aan zogeheten «opt-in banken» (houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 van de Wft). In de artikelen 212ha (zie artikel IB, onderdeel B, onder 1) en 212hb van de Fw wordt thans verwezen naar banken met een vergunning, verleend door DNB. Gelet op de rol van de ECB in het SSM wordt de ECB in genoemde artikelen toegevoegd als vergunningverlenende instantie. Verder is in artikel 212k geregeld dat DNB de bankvergunning intrekt indien de bank ten tijde van de faillietverklaring nog over een vergunning beschikt. DNB dient deze bevoegdheid te behouden voor de vergunningen die zij nog zelfstandig kan verlenen zoals hiervoor beschreven. In het geval de ECB ingevolge het SSM de bevoegde vergunningverlenende instantie is, dient DNB een ontwerpbesluit op te stellen voor de ECB en kan zij de vergunning niet zelfstandig meer intrekken. Hierop wordt artikel 212k aangepast.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 34 049, nr. 2.

X Noot
2

Artikel 9 van de verordening bankentoezicht.

X Noot
3

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2 van de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2014/15, 34 049, nr. 3.

X Noot
4

Zie Artikel I, onderdelen CC en QQ van het wetsvoorstel.

X Noot
5

Zie ook p. 4–5 van de memorie van toelichting: Kamerstukken II 2014/15, 34 049, nr. 3.

X Noot
6

Zie de transponeringstabel bij de implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten: Kamerstukken II 2013/14, 33 849, nr. 3, p. 55.

X Noot
7

Artikel 22, zesde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

X Noot
8

Kamerstukken II 2014/15, 34 049, nr. 3, p. 17–18.

X Noot
9

In artikel 14 van de verordening bankentoezicht is niet bepaald of de bezwaartermijn van de ECB binnen of buiten de termijn valt die is opgenomen in nationale wetgeving. Met de kaderverordening is hierover duidelijkheid geschapen.

X Noot
10

Meer specifiek volgt dit uit artikel 4, eerste lid, onderdeel d, jo. artikel 6, vierde en zesde lid, van de verordening bankentoezicht.

Naar boven