34 000 XVIII Vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2015

Nr. 4 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2014

Met deze brief ontvangt uw Kamer enkele aandachtspunten bij de begroting 2015 van Wonen en Rijksdienst (WenR). Een goede verantwoording begint bij een goede begroting. Het is van belang inzicht te hebben in hoe het kabinet uw Kamer informeert over bezuinigingen of intensiveringen en de bijbehorende maatregel(en) en effecten. Deze brief kan uw Kamer derhalve gebruiken bij de voorbereiding op de behandeling van de begroting van WenR op 28, 29 en 30 oktober 2014. Op het beleidsterrein van WenR hebben wij de afgelopen jaren een aantal onderzoeken gepubliceerd, met daarin conclusies en aanbevelingen voor een betere verantwoording en begroting. De begroting 2015 en andere actuele ontwikkelingen geven ons aanleiding om een aantal suggesties (opnieuw) onder uw aandacht te brengen.

De Begroting 2015 van WenR omvat € 3.603 miljoen aan uitgaven en € 621 miljoen aan ontvangsten.

De Minister voor WenR is onder meer verantwoordelijk voor het beleidsterrein wonen. Deze verantwoordelijkheid betreft de woningmarkt en de woonomgeving en de bouw. Binnen dit terrein vormt de huurtoeslag veruit de grootste uitgavenpost, namelijk € 3.297 miljoen (91,4% van de totale begroting van WenR).

De Minister voor WenR is daarnaast verantwoordelijk voor de kwaliteit van de rijksdienst en het beleid voor het vastgoed van het Rijk. In dat kader is de Minister verantwoordelijk voor de coördinatie van de rijksbrede bedrijfsvoering. Die verantwoordelijkheid betreft onder andere personeelsbeheer, informatie- en communicatietechnologie (ICT), organisatie, huisvesting, inkoop, facilitaire dienstverlening en beveiliging.

Daarnaast is de Minister verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma Compacte Rijksdienst en de Hervormingsagenda. De Minister verantwoordt zich over de rijksbrede bedrijfsvoering in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Wij wijzen u erop dat deze jaarrapportage geen onderdeel is van de jaarlijkse begrotings- en verantwoordingscycluscyclus en dus niet vanzelfsprekend opgenomen is in de accountantscontrole.

De punten die wij in deze brief onder de aandacht brengen betreffen zowel het beleidsterrein wonen (woningcorporaties § 1 en de huurtoeslag § 2) als het terrein bedrijfsvoering Rijk (programma Compacte Rijksdienst en de Hervormingsagenda § 3). Daarnaast besteden we in deze brief aandacht aan open data (§ 4) en de mate waarin de Minister voor WenR de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer opvolgt (§ 5).

1. Woningcorporaties

Op 3 juni 2014 hebben wij het rapport Toezicht op presteren van woningcorporaties gepubliceerd (Kamerstuk 29 453, nr. 349). Ons onderzoek was bedoeld ter ondersteuning van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties bij haar onderzoek. De belangrijkste conclusie uit dat rapport was:

«Het toezicht op de wijze waarop woningcorporaties hun publieke kerntaak uitvoeren was de afgelopen twintig jaar afwachtend en onvolledig. De verantwoordelijke bewindspersonen vertrouwden op de goede werking van zelfregulering binnen de sector en op het interne toezicht door de raden van commissarissen van de corporaties.»

Tevens constateren we, dat er weinig capaciteit voor het toezicht op de sector beschikbaar is en dat deze capaciteit zich min of meer permanent rond de tien fte heeft bewogen. Bij de publicatie van het rapport hebben we aangekondigd nog aanvullend onderzoek te doen naar de beschikbare capaciteit in eerdere jaren en naar de mate waarin in de periode vóór 2008 sprake was van toezicht op het volkshuisvestelijk presteren van woningcorporaties. De resultaten van dit onderzoek hebben wij bij de brief van 16 oktober 2014, behorend bij het rapport «Toezicht op presteren woningcorporaties», aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 29 453, nr. 356). In die brief geven we aan, dat tussen 2002 – 2010 binnen het Ministerie van VROM twintig tot vijfentwintig accountmanagers actief waren. Voorafgaand daaraan waren zij van 1998 tot 2002 onderdeel van de Inspectie Volkshuisvesting, zij het niet onder de aanduiding accountmanager. Hoewel het werk van deze mensen niet onder het toezicht viel, was er wel kruisbestuiving. De informatie van accountmanagers en hun voorgangers vormde mede de basis voor het samenstellen van het zgn. «Toezichtverslag Sociale Huursector». In de verslagen wordt aandacht besteed aan de prestaties als geheel, en (in de periode 2003 – 2006) ook van categorieën corporaties in het bijzonder. Vooral in die drie jaar heeft het Ministerie van VROM geprobeerd corporaties aan te spreken op hun rol in het realiseren van volkshuisvestelijke doelen. De accountmanagers boden ook ondersteuning aan de toezicht medewerkers bij het opstellen van de jaarlijkse individuele oordelen per corporatie. In 2010 is in het kader van de overdracht van de portefeuille volkshuisvesting van de Minister van WWI aan de Minister van BZK de functie van accountmanager opgeheven.

Deze aanvullende informatie vormt geen aanleiding tot het aanpassen van de conclusies en aanbevelingen uit ons eerdere rapport «Toezicht op presteren van woningcorporaties».

2. Huurtoeslag

De huurtoeslag is veruit de grootste uitgavenpost onder verantwoordelijkheid van de Minister voor WenR, namelijk ongeveer € 3,3 miljard. In de begroting is bovendien voorzien dat deze post de komende jaren groeit tot € 4 miljard in 2019, zie figuur 1.

Figuur 1 Omvang uitgaven individuele huursubsidie/huurtoeslag (in € miljarden)1

Figuur 1 Omvang uitgaven individuele huursubsidie/huurtoeslag (in € miljarden)1

1 Met ingang van 2006 is de individuele huursubsidie omgezet in een huurtoeslag die wordt uitgevoerd door de belastingdienst. In de grafiek is geen rekening gehouden met de ca. € 500 miljoen aan jaarlijkse terugvorderingen.

Van 2002 tot en met 2005 waren de uitgaven redelijk stabiel; in die periode was sprake van «individuele huursubsidie». Sinds 2006, toen de individuele huursubsidie veranderde in een huurtoeslag, zijn de uitgaven bijna elk jaar gestegen. Alleen 2012 laat een kleine daling zien als gevolg van bezuinigingen op de huurtoeslag. De verwachting is dat dit jaar de € 3 miljard wordt gepasseerd en dat in 2019 de € 4 miljard wordt bereikt.

De stijging van de uitgaven voor de huurtoeslag heeft verschillende oorzaken. Een belangrijke oorzaak is de financieel-economische crisis. Steeds meer burgers vragen huurtoeslag aan en de uitbetaalde toeslagen worden steeds hoger als gevolg van dalende inkomens en stijgende huren.

Uit onder meer de jaarverslagen wet op de huurtoeslag1 blijkt dat ook een aantal maatregelen van het kabinet een opduwende werking hebben, zoals een verandering in het toetsingsinkomen (2006), het loslaten van de passendheidstoets (2009) en de inkomensafhankelijke huurverhoging voor de lagere inkomens (2013). Daarnaast passen woningcorporaties steeds vaker huurharmonisatie toe waardoor de huurtoeslag ook stijgt.2

Dit alles leidt tot een stijging van de uitgaven voor de huurtoeslag. Huishoudens die recht hebben op huurtoeslag worden voor de stijging van de huren grotendeels gecompenseerd door een toename van de huurtoeslag3.

Op grond van artikel 57, eerste lid van de Wet op de Huurtoeslag brengt de Minister jaarlijks verslag uit aan uw Kamer over de werking van deze wet in het Jaarverslag Wet op de huurtoeslag. In de brief bij het jaarverslag 20124 vermeldt de Minister dat bij het definitief vaststellen van de bijdrage blijkt dat veel aanvragers gezien hun inkomen geen recht hebben op een toeslag. Verder biedt de Minister echter geen inzicht in gegevens over de uitvoering. De Minister verwijst hiervoor naar de bedrijfsparagraaf van het jaarverslag van het Ministerie van Financiën omdat de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de uitvoering van de toeslagen. Uit de Halfjaarsrapportage Belastingdienst van maart 2014 blijkt dat bij het definitief toekennen op grote schaal sprake is van nabetalingen van te weinig ontvangen huurtoeslagen (2011: 45%, 2012: 41%) en terugvordering van te veel uitbetaalde huurtoeslagen (2011: 32%, 2012: 29%). Het probleem waarop de Minister voor WenR duidt is dus omvangrijk.

In ons Verantwoordingsonderzoek 2013 hebben wij aandacht besteed aan de complexiteit van het proces van toekennen en terugvorderen van toeslagen. Uit ons onderzoek komt naar voren dat de Belastingdienst ten aanzien van het proces toeslagen de afgelopen jaren grote stappen heeft gezet maar bij het verbeteren van dit proces ook kampt met een aantal hardnekkige problemen. Wij wezen erop dat de Belastingdienst de oplossing van deze problemen maar ten dele zelf in de hand heeft.5 Een deel van de oorzaken van de problemen ligt namelijk buiten de Belastingdienst, zoals de uitvoerbaarheid van wetgeving en de kwaliteit van de contra-informatie. Hiervoor is juist de Minister voor WenR weer verantwoordelijk: hij kan voorstellen doen om de uitvoerbaarheid van de huurtoeslag te verbeteren, waardoor de Belastingdienst weer in staat wordt gesteld de uitvoering zelf te verbeteren.

3. Bedrijfsvoering rijk

De bedrijfsvoering van het Rijk ondergaat een grootschalig en langdurend veranderingsproces. Naast een beter functionerende rijksdienst is een belangrijke doelstelling daarbij het verlagen van de personele en materiële kosten (hierna apparaatskosten).

Apparaatskosten

Apparaatskosten zijn alle personele en materiële kosten die verbonden zijn aan het functioneren van de ambtelijke organisatie. Het huidige kabinet heeft een taakstelling van € 1,1 miljard op deze apparaatskosten gelegd, bovenop de kortingen van ruim € 3 miljard op dit budget die voorgaande kabinetten al hadden afgesproken. De apparaatskosten van de rijksdienst moeten daarmee in totaal met € 4,1 miljard dalen6.

De volgende grafiek geeft de feitelijke ontwikkeling van de apparaatskosten in de voorafgaande periode 2009–2013 weer.

Figuur 2 Realisatiecijfers apparaatskosten rijk 2009–2013 (exclusief krijgsmacht en rechterlijke macht) in miljarden

Figuur 2 Realisatiecijfers apparaatskosten rijk 2009–2013 (exclusief krijgsmacht en rechterlijke macht) in miljarden

Uit de grafiek blijkt dat de apparaatskosten na een aanvankelijke daling in de jaren 2011–2013 weer zijn gestegen. Deze stijging wordt voor € 750 miljoen verklaard door nieuwe politieke besluitvorming zoals bijvoorbeeld de uitbreiding van het personeel van de Belastingdienst voor intensivering van de fraudebestrijding. Per saldo vallen de apparaatskosten in 2013 € 200 miljoen lager uit dan in 2009. Zonder nieuwe politieke besluitvorming zouden de apparaatskosten € 950 miljoen lager zijn uitgevallen. Wanneer wij deze realisatiecijfers afzetten tegen de taakstelling ad 4,1 miljard blijkt dat de realisatie van de taakstelling nog een forse uitdaging is. Dit blijkt ook uit de prognoses van de apparaatskosten in de verschillende opeenvolgende miljoenennota’s.

Figuur 3 Prognoses van de apparaatskosten uit de verschillende opeenvolgende miljoenennota’s (inclusief krijgsmacht en rechterlijke macht) in miljarden

Figuur 3 Prognoses van de apparaatskosten uit de verschillende opeenvolgende miljoenennota’s (inclusief krijgsmacht en rechterlijke macht) in miljarden

Het volgen van deze ontwikkelingen is lastig. De cijfers uit de jaarrapportage bedrijfsvoering rijk en de miljoennota´s zijn namelijk niet vergelijkbaar met elkaar:

de cijfers in de miljoenennota worden gepresenteerd inclusief krijgsmacht en rechterlijke macht; de cijfers in de jaarrapportage bedrijfsvoering worden gepresenteerd exclusief krijgsmacht en rechterlijke macht. De Minister verantwoordt zich over de bedrijfsvoering van het rijk in de Jaarrapportage bedrijfsvoering rijk. In deze verantwoording geeft de Minister dus een overzicht van de apparaatsuitgaven van de sector Rijk exclusief het Ministerie van Defensie en de rechterlijke macht. De jaarrapportage sluit daardoor niet aan op de prognoses van de apparaatskosten in de miljoenennota.

Daarnaast geeft de Minister in de jaarrapportage geen inzicht in de realisatie van de taakstellingen op de apparaatskosten. Wij pleiten ervoor de verantwoording op beide punten te verbeteren. Naar ons oordeel dient de Minister inzicht te geven in de gehele sector Rijk inclusief defensie en de rechterlijk macht over de (de realisatie van de) taakstellingen op de apparaatskosten. Tenslotte wijzen wij er op dat de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk geen onderdeel is van de jaarlijkse verantwoordingscyclus en derhalve niet onderhevig is aan accountantscontrole noch onderdeel is van ons verantwoordingsonderzoek.

Programma compacte rijksdienst

De Minister voor WenR is belast met de uitvoering van het Programma Compacte Rijksdienst (CRD). Dit programma beoogt onder meer de ministeries behulpzaam te zijn bij de realisatie van de opgelegde taakstellingen die overigens al in de begrotingen zijn ingeboekt. Wanneer CRD minder besparingen oplevert dan voorzien zullen de Ministers elders besparingen binnen hun begroting moeten realiseren.

Het programma Compacte Rijksdienst heeft de ambitie om in totaal € 788 miljoen bij te dragen aan de realisatie van de opgelegde taakstellingen. In ons Verantwoordingsonderzoek rapporteren we jaarlijks over de stand van zaken bij dit programma. In mei 2014 constateerden we dat de oorspronkelijke ambitie om

€ 788 miljoen te besparen niet meer haalbaar werd geacht en inmiddels is verlaagd naar € 611 miljoen.7 De nieuwe ambitie om € 611 miljoen te besparen is echter nog onzeker omdat bij een groot deel daarvan (€ 321 miljoen) de business cases ontbreken.

Per 31 december 2014 wordt het programma Compacte Rijksdienst, als overkoepelend uitvoeringsprogramma beëindigd. Dit betekent overigens niet dat alle projecten van CRD zijn afgerond. De hervorming van de rijksdienst zal verder zijn beslag krijgen via de uitvoering van de Hervormingsagenda waarin een aantal projecten CRD wordt voortgezet.

Hervormingsagenda

In de Hervormingsagenda is de ambitie neergelegd om de rijksdienst als één concern te laten functioneren. Langs deze weg wordt beoogd de dienstverlening van de Rijksdienst aan burgers en bedrijven te verbeteren, de slagvaardigheid te vergroten, de bureaucratie te verminderen en de apparaatskosten van de Rijksdienst te verlagen. De voorlopige schattingen van het besparingspotentieel van de Hervormingagenda hebben een bandbreedte van € 190 miljoen tot € 241 miljoen.8

In ons Verantwoordingsonderzoek 2013 concludeerden wij dat een jaar na het van start gaan van de projecten nog niet duidelijk was hoeveel besparingen de Hervormingsagenda daadwerkelijk zou gaan opleveren omdat de business cases die deze besparingen moeten onderbouwen nog ontbraken.

In ons verantwoordingsonderzoek 2012 hebben wij gewezen op onduidelijkheden in de verantwoordelijkheid voor de aansturing van de verschillende shared service-organisaties. In onze vorige begrotingsbrief, van 13 november 2013, constateerden we, dat binnen de Hervormingsagenda wordt bezien of en op welk moment het opdrachtgeverschap van shared service organisaties kan worden vereenvoudigd. In de begroting 2015 kondigt de Minister dit aan voor P-Direkt, de shared service organisatie voor HR-zaken van de Rijksdienst. De budgetten voor de basisdienstverlening worden gecentraliseerd bij het Ministerie van BZK en het opdrachtgeverschap voor P-Direkt komt in handen van één in plaats van elf ministeries. Wij willen erop wijzen dat sso’s voordelen kunnen opleveren, maar dat dit niet vanzelfsprekend is. Zo is uit een onderzoek van de Britse rekenkamer naar voren gekomen dat de invoering van sso’s in het Verenigd Koninkrijk meer kostte dan voorzien en vooralsnog per saldo niet heeft geleid tot besparingen maar juist tot hogere uitvoeringskosten.9

In de Hervormingsagenda wordt opnieuw bezien in hoeverre de (organisatie van) beleid efficiënter kan worden georganiseerd en uitgevoerd (project Beleidskernen). Een eerdere poging daaromtrent in het kader van Compacte Rijksdienst is door de ministerraad in 2012 beëindigd10.

Rapportages over de ontwikkeling van de personeelsomvang bij de rijksoverheid laten zien dat de personele omvang van de beleidskernen de afgelopen jaren nagenoeg constant is gebleven. De reductie van personeel werd vrijwel volledig gerealiseerd bij de uitvoeringsorganisaties van de ministeries. De relatief grootste teruggang, van 47.700 fte in 2007 naar 40.000 fte in 2013, vond plaats bij de Zelfstandige Bestuursorganen11.

Tabel 2 laat zien dat de Haagse beleidskernen de afgelopen vijf jaar licht in omvang zijn afgenomen. Ter vergelijking zijn de aantallen fte’s opgenomen die werkzaam zijn bij de rijksoverheid als geheel, inclusief de zbo’s. Deze vertonen vanaf 2007 een sterker dalende trend.

Tabel 2 Omvang Haagse beleidskernen in vergelijking met de rijksoverheid als geheel door de jaren heen

Jaar

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Aantal fte’s beleid1

10.816

10.582

10.607

10.682

10.843

10.310 (– 4,6%)

Aantal fte’s totaal rijk2

162.552

161.203

159.812

156.953

151.480

149.320 (– 8,1%)

X Noot
1

Bron: CAOP – Staat van de ambtelijke dienst 2013

X Noot
2

Bron: Ministerie van BZK – Werken in de publieke sector 2014, trends en cijfers

In ons rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» bleek het vaak onduidelijk hoeveel ruimte er precies was om de doelmatigheid te blijven vergroten en om (additionele) taakstellingen op te vangen. We hebben daarbij aangegeven het van belang te vinden dat bezuinigingen en hervormingen verantwoord worden ingevoerd, waarbij helder is wat de overheid wel en niet (meer) tot haar takenpakket rekent. Daarnaast hebben we aangetekend dat verantwoord bezuinigen ook impliceert dat er op bestuurlijk niveau keuzes worden gemaakt en dat deze expliciet aan de Tweede K amer worden voorgelegd. Zeker als die keuzes gevolgen hebben voor de beleidsuitvoering en voor de dienstverlening aan burgers en bedrijven. We hebben geconstateerd dat hieraan niet altijd werd voldaan.12

4. Open data

De overheid moet meer het voortouw nemen in het actief digitaal beschikbaar stellen van de openbare data waarover zij beschikt. Daarmee neemt het inzicht in de besteding van belastinggeld toe, ontstaan kansen voor hergebruik van data en wordt de overheid gestimuleerd om te innoveren en efficiënter te werken. Hiervoor is het van belang dat de departementen weten over welke data zij beschikken en welk deel daarvan openbaar is en dus als open data kan worden aangeboden. Een en ander constateerden wij in ons Trendrapport open data (maart 2014).13

De Minister voor WenR onderzoekt regelmatig de ontwikkelingen op de woningmarkt, zoals woonvoorkeuren, woningvoorraad en woningbouw. Dit resulteert in een grote hoeveelheid data over onder andere woningvoorraad, samenstelling van huishoudens, de woning, de woonlasten, woonwensen en woonomgeving. Deze data worden deels als open data aangeboden door het CBS. Deze gegevens zijn computerleesbaar en direct verder te verwerken en te analyseren. Daarnaast wordt een groot deel van deze data weliswaar openbaar gemaakt via www.rijksoverheid.nl, maar niet in de vorm van open data, waardoor deze niet direct verder te verwerken en analyseren zijn.

We bevelen de Tweede Kamer aan om de Minister voor WenR te vragen om reeds beschikbare onderzoeksdata op korte termijn als open data beschikbaar te stellen.

5. Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

We wijzen de Tweede Kamer op de stand van zaken met betrekking tot het opvolgen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer door de Minister voor WenR. Tot voor kort was er geen goed inzicht in de mate waarin de ministeries onze aanbevelingen opvolgen. Sinds 2013 vragen wij daarom de ministeries om ons te rapporteren welke acties zij hebben ondernomen naar aanleiding van onze onderzoeken. Voor WenR betreft het voor de periode van januari 2012 tot en met juni 2014 8 rapporten met daarin 49 aanbevelingen. Op 41 van deze aanbevelingen heeft de bewindspersoon van WenR actie ondernomen, op de overige 8 dus niet maar op deze aanbevelingen had de bewindspersoon ook geen toezeggingen gedaan. In de bijlage staat een uitgebreidere rapportage van de resultaten voor WenR. Ook hebben wij in een bijlage per rapport de stand van zaken in kaart gebracht14. Deze zijn ook digitaal te vinden op http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Opvolging_aanbevelingen.

Zo kan de Kamer zicht houden op de mate waarin ministeries daadwerkelijk aan de slag gaan met onze aanbevelingen en indien gewenst de bewindspersonen daarop aanspreken.

NB: Aanbevelingen die specifiek aan de Minister van BZK zijn gericht, zijn niet meegenomen in deze rapportage maar worden apart behandeld in de brief met aandachtspunten bij de begroting van BZK.

Tot slot

Indien u daar op prijs op stelt, zijn wij graag bereid om onze opmerkingen uit deze brief nader toe te lichten.

Algemene Rekenkamer

drs. A.P. Visser, wnd. president

drs. Barbara Goezinne, wnd. secretaris

Bijlage Opvolging aanbevelingen

Hieronder staat de stand van zaken voor het Ministerie voor WenR weergeven wat betreft de opvolging van onze aanbevelingen. In de periode van 2012 tot en met juni 2014 hebben we 8 rapporten aan de Minister voor WenR gericht, met daarin 49 aanbevelingen.

Aantal acties naar aanleiding van aanbevelingen

Aantal acties naar aanleiding van aanbevelingen

In het volgende figuur vergelijken we de mate waarin onze aanbevelingen worden of zijn opgevolgd door WenR met het rijksbrede gemiddelde.

Wonen en Rijksdienst vergeleken met de totale rijksoverheid

Wonen en Rijksdienst vergeleken met de totale rijksoverheid

X Noot
1

De invloed van het toetsingsinkomen blijkt uit Kamerstuk 27 926 nr. 141

X Noot
2

Van huurharmonisatie is sprake als de huurprijs wordt gelijk getrokken naar de streefhuur van een wooneenheid. Aangezien de zittende bewoner huurbescherming heeft, kan dit vaak pas als deze bewoner is vertrokken. Als gevolg van de huurharmonisatie kan de huur hierdoor fors stijgen.

X Noot
3

Kamerstuk 27 926, nr. 193

X Noot
4

Kamerstuk 27 926, nr. 205

X Noot
5

Zie voor meer informatie aandachtspunten in de bedrijfsvoering 2013 bij het Ministerie van Financiën 2013 op www.rekenkamer.nl/verantwoordindingsonderzoek.

X Noot
6

Jaarrapportage bedrijfsvoering rijk 2013. Apparaatskosten worden pas vanaf 2009 afzonderlijk in de verantwoordingen opgenomen, daarvoor werden ze toegerekend aan de afzonderlijke beleidsartikelen.

X Noot
7

Zie voor meer informatie aandachtspunten in de bedrijsfvoering 2013 Rijksbreed op www.rekenkamer.nl/verantwoordingsonderzoek.

X Noot
8

Zie voor meer informatie aandachtspunten in de bedrijfsvoering 2013 Rijksbreed op www.rekenkamer.nl/verantwoordingsonderzoek.

X Noot
9

National Audit Office (2012). Efficiency and reform in government corporate functions through shared service centres. Report by the Comptroller and Auditor General, HC 1790 5ession 2010–2012, 7 March 2012. London: The 5tationery Office.

X Noot
10

Bron: Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2012

X Noot
11

Werken in de publieke sector, 2014 trends en cijfers, Ministerie van BZK

X Noot
12

Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties, kamerstuk 31 490, nr. 104 (Bijlage)

X Noot
13

Trendrapport open data, Kamerstuk 32 802, nr. 7 (Bijlage)

X Noot
14

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven