Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2014
Op 3 juni jl. boden wij u ons rapport «Toezicht op presteren woningcorporaties» aan
(Kamerstuk 29 453, nr. 349). In onze verantwoording van de onderzoeksaanpak (paragraaf 1.2) geven wij aan, dat
het volkshuisvestelijk toezicht niet goed was gedocumenteerd en dat wij daarom nog
een poging wilden doen om door aanvullend onderzoek te achterhalen in hoeverre het
volkshuisvestelijk presteren in het toezicht vóór 2008 feitelijk aandacht heeft gekregen.
In hoofdstuk 5 van ons rapport, Conclusies en aanbevelingen, concluderen we dat er
weinig capaciteit voor het toezicht op de sector beschikbaar is en constateren we
dat de capaciteit voor toezicht zich min of meer permanent rond de tien fte heeft
bewogen.
Eerder in het rapport geven we aan, dat het opstellen van de jaarlijkse oordeelsbrieven
(per woningcorporatie) met de gegeven bezetting niet zelfstandig te realiseren is.
Sinds 2011, het jaar dat het volkshuisvestelijk toezicht volledig door het Ministerie
van BZK wordt uitgeoefend, moeten andere onderdelen van het ministerie hiervoor gedurende
ongeveer twee maanden circa 60 medewerkers beschikbaar stellen.
Inmiddels weten we iets meer. De noodzaak van het inlenen van zoveel extra medewerkers
gedurende ongeveer twee maanden is terug te voeren op het opheffen in 2010 van de
functie van accountmanager. Opheffing heeft plaatsgevonden in het kader van de overdracht
van de portefeuille volkshuisvesting van de Minister voor WWI aan de Minister van
BZK.
In de voorliggende periode 2002–2010 waren binnen het Ministerie van VROM twintig
tot vijfentwintig accountmanagers actief. Deze accountmanagers gaven op basis van
de jaarstukken en beleidsplannen van de corporaties een zienswijze op het presteren
van de corporatie met als doel richting te geven aan de maatschappelijke prestaties
en feedback te verkrijgen voor de beleidsontwikkeling. Hoewel het werk van de accountmanagers
volgens het Ministerie van BZK niet onder het toezicht viel, was er wel sprake van
kruisbestuiving. De accountmanagers verrichtten werkzaamheden die ook van belang waren
voor de toezichtmedewerkers (zoals het bieden van ondersteuning bij het opstellen
van de jaarlijkse individuele oordelen) en brachten kennis en expertise over de sector
en over afzonderlijke corporaties in. De periode 1998–2002, toen het volkshuisvestelijk
toezicht berustte bij de Inspectie Volkshuisvesting (IVH), kende een vergelijkbare
praktijk. De functie van accountmanager bestond toen echter nog niet onder die aanduiding.
De informatie van de accountmanagers en hun voorgangers vormde mede de basis voor
het samenstellen van het zgn. «toezichtverslag Sociale Huursector» dat de opeenvolgende
bewindspersonen met een jaarlijkse toezichtbrief sedert 1998 uitbrachten aan de Tweede
Kamer. In de verslagen wordt aandacht besteed aan de prestaties van de sector als
geheel, en (in de periode 2003–2006) ook van categorieën corporaties in het bijzonder
(zoals de corporaties actief in de G30 gemeenten).
Beïnvloeding van het presteren van de corporaties moest vooral zijn beslag krijgen
via de gesprekken van de accountmanagers met de corporaties, mede op basis van de
informatie uit het Toezichtverslag en de daaraan gekoppelde beleidsconclusies uit
de Toezichtbrief. Vooral in de periode 2003–2006 heeft het Ministerie van VROM geprobeerd
langs deze weg te sturen, en corporaties aan te spreken op hun rol in het realiseren
van volkshuisvestelijke doelen. Het project Corporatieronde/ Zienswijze dat wij in
het rapport beschrijven (paragraaf 4.2) als een op zichzelf staande ontwikkeling,
moet daarom meer worden gezien als het sluitstuk, in 2010, van een langer lopende
poging om proactief grip te krijgen op de volkshuisvestelijke prestaties.
Bovenstaande aanvulling leidt niet tot aanpassing van de conclusies en aanbevelingen
in ons rapport van 3 juni jl.
Algemene Rekenkamer,
drs. A.P. Visser, wnd. president
drs. B. Goezinne, wnd. secretaris