34 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2015

Nr. 10 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 november 2014

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 9 oktober 2014 voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij brief van 31 oktober 2014 ze door de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Kunt u een overzicht geven van de afdrachten aan de multilaterale organisaties en VN-instellingen, uitgesplitst naar verplichte en vrijwillige bijdragen? Hoeveel draagt Nederland in 2015 in totaal bij aan VN-organisaties? Welk deel daarvan is vrijwillig?

Antwoord van het kabinet:

Nederlandse geraamde uitgaven 2015 aan VN-instellingen en IFI's (in EURO’s)

Naam organisatie

VRIJWILLIG

VERPLICHT

Aandelenkapitaal

Middelenaanvulling (incl. compensatie schuldverlichting)

OPM

UNDP

40.955.328

       

UNWOMEN

7.132.382

       

UNFPA

42.492.938

       

UNEP

7.142.228

       

UNICEF

50.427.536

       

UNAIDS

20.000.000

       

WHO

10.063.000

2.666.570

     

PAHO

 

12.102

     

WFP

39.562.844

       

FAO

7.379.132

       

ILO

6.662.900

5.217.140

     

UNHCR

33.009.436

       

UNRWA

13.000.000

       

UNESCO

3.579.230

4.386.303

     

UNIDO

 

1.950.000

     

OHCHR

7.500.000

       

UN

102.000.000

40.501.000

     

UNISDR

1.000.000

       

UNOCHA

45.000.000

       

UNODC

4.640.800

       

UNOPS

532.201

       

ITLOS + IZA

 

318.000

     

IMF

1.965.782

       

WB-IDA

     

284.818.389

1

WB-IBRD

4.420.000

 

10.983.192

 

1

IFC

27.892.138

       

Asian Dev. Bank

6.800.000

 

2.242.073

10.600.000

 

African Dev. Bank

1.250.000

 

3.255.834

96.619.778

 

EBRD

600.000

       

IFAD

     

19.000.000

 
X Noot
1

Genoemde bedragen staan op de begroting van het Ministerie van Financiën.

2

Bij de VN wordt gesproken over verplichte bijdragen indien lidstaten op basis van een ondertekend verdrag verplicht zijn een bepaalde contributie te betalen. Bij de internationale financiële instellingen, die voor een deel tot het VN-systeem behoren, wordt voor de harde en zachte leningen loketten doorgaans niet gesproken over verplichte of vrijwillige bijdragen maar eerder over bijdragen aan het aandelenkapitaal en bijdragen aan de middelenaanvulling voor de zachte loketten. Zuiver geredeneerd gaat het hier om vrijwillige bijdragen omdat Nederland niet verplicht is om mee te doen.

Genoemde bedragen betreffen een momentopname. Het gaat hier om bedragen die op dit moment vastliggen in een overeenkomst. In de loop van 2015 worden ook nieuwe overeenkomsten gesloten met kasuitgaven in datzelfde jaar. De precieze omvang en verdeling van deze uitgaven over de verschillende organisaties kan op dit moment niet gemaakt worden.

Kunt u een overzicht geven van alle internationale organisaties die in 2012, 2013 en in 2014 financiering hebben ontvangen of zullen ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Kunt u daarbij aangeven welk deel verplicht is uitgegeven en welk deel vrijwillig was?

Antwoord van het kabinet:

Hieronder treft u een overzicht van alle internationale organisaties die in 2012, 2013, 2014 en 2015 een bijdrage hebben of zullen ontvangen voor zover nu bekend. Bij bepaalde multilaterale instellingen is aangegeven of het een verplichte (c = compulsory) en/of een vrijwillige (v=voluntary) bijdrage betreft.

Organisatienaam

(ILO) INTERNATIONAL LABOUR OFFICE

v, c

ADVISORY CENTRE ON WTO LAW (ACWL)

 

AERAS GLOBAL TB VACCINE FOUNDATION

 

AFGHANISTAN RECONSTSRUCTION TRUST FUND (ARTF)

 

AFRICAN DEVELOPMENT BANK

 

AFRICAN UNION

 

AFRICAN WILDLIFE FOUNDATION

 

AMREF NEDERLAND

 

ASIAN DEVELOPMENT BANK – ADB

 

AWEPA (ASSOCIATION OF EUROPEAN PARLIAMENTARIANS FOR AFRICA)

 

BRAC (BANGLADESH RURAL ADVANCE COMMITTEE)

 

CARE INTERNATIONAL

 

COMMON FUND FOR COMMODITIES (CFC)

 

DCAF-GENEVA CENTRE DEMOCRATIC CONTROL ARMED FORCES

 

DKT INTERNATIONAL GHANA

 

EBRD – EARLY TRANSITION COUNTRIES FUND (EBRD-ETCF)

 

EOF ASSOCIATION

 

EUROPEAN COMMISSION

 

EUROPEAN FOREST INSTITUTE (EFI)

 

EUROPEAN UNION / UNION EUROPEENNE

 

FAO FOOD AND AGRICULTURE ORGANIZATION

v

FIND – FOUNDATION FOR INNOVATIVE NEW DIAGNOSTICS

 

GLOBAL FUND TO FIGHT AIDS, TUBERCULOSIS AND MALARIA

 

HANDICAP INTERNATIONAL

 

IBRD-INTERNATIONAL BANK FOR RECONSTRUCTION AND DEV

 

ICC

c

ICS – INTERNATIONAL CHILD SUPPORT

 

IDA – HEAVILY INDEBTED POOR COUNTRIES DEBT INITIATIVE TRUST FUND

 

IDA – MULTILATERAL DEBT RELIEF INITIATIVE

 

IDEA-INTERNATIONAL INSTITUTE FOR DEMOCRACY AND ELECTORAL ASSISTENCE

 

IFDC – INT. FERTILISER DEVELOPMENT CENTER

 

IICD INTERNATIONAL INSTITUTE FOR COMMUNICATION AND

 

IMF (INT. MONETARY FUND)

 

INT. TRIBUNAL FOR THE LAW OF THE SEA (ITLOS)

 

INTERNATIONAL DEVELOPMENT LAW ORGANIZATION – IDLO

 

INTERNATIONAL FINANCE CORPORATION (IFC)

 

INTERNATIONAL FUND FOR AGRICULTURAL DEVELOP.(IFAD)

 

INTERNATIONAL HIV/AIDS ALLIANCE

 

INTERNATIONAL NGO GROUP

 

INTERNATIONAL PEACEBUILDING ALLIANCE-INTERPEACE

 

INTERNATIONAL SEABED AUTHORITY

 

INTERNATIONAL TROPICAL TIMBER ORG. – ITTO

 

IOM – INT. ORGANIZATION FOR MIGRATION.

 

IPAS

 

IPPF – INTERNATIONAL PLANNED PARENTHOOD FEDERATION

 

ISA

c

ITLOS

c

OECD/OCDE

 

OHCHR (OFFICE OF THE UN HIGH COMM. FOR HUMAN RIGHT

 

ORGANIZATION OF AMERICAN STATES

 

OSCE/OVSE

 

PHA

 

PSI (POPULATION SERVICES INTERNATIONAL)

 

RAAD VAN EUROPA/COUNCIL OF EUROPE/CONSEIL DE L'EUROPE

 

RED CROSS / CROIX ROUGE / RODE KRUIS

 

REGIONAL DEVELOPMENT BANK GROUP

 

SABIN VACCINE INSTITUTE

 

SAHEL AND WEST AFRICA CLUB (SWAC)

 

SAVE THE CHILDREN

 

SOUTHERN AFRICAN DEV. COMMUNITY (SADC)

 

THE ASIA FOUNDATION

 

THE GAVI FUND

 

THE WORLD BANK

 

TRANSPARENCY INTERNATIONAL

 

UN CENTRAL EMERGENCY RESPONSE FUND

 

UN OFFICE AT GENEVA

 

UN WOMEN (V/H UNIFEM)

v

UN/ISDR

 

UNAIDS

v

UNCCD

 

UNCTAD

 

UNDESA

 

UNDP/PNUD

v

UNDPA

 

UNDPKO

 

UNEP

v

UNESCO

c

UNFPA – UNITED NATIONS POPULATION FUND

v

UNHCR

v

UNICEF

v

UNIDO – UNITED NATIONS INDUSTRIAL DEVELOPMENT ORG.

c

UNITED NATIONS

c

UNITED NATIONS FOUNDATION

 

UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME

 

UNITED NATIONS PAHO

c

UNITED NATIONS SECRETARIAT

 

UNITED NATIONS VREDESMISSIES

c

UNOCHA (OFFICE COORDINATION OF HUMANITARIAN AFF)

 

UNOPS

 

UNRWA (UNITED NATIONS RELIEF AND WORKS AGENCY)

v

UNU-MERIT

 

WAR CHILD

 

WBGEF

 

WFP (WORLD FOOD PROGRAMME)

v

WHO (WORLD HEALTH ORGANIZATION)

v, c

WORLD BANK GROUP

 

WORLD BANK INSTITUTE

 

WORLD TRADE ORGANISATION GROUP

 

WORLD VISION

 

WORLD WILDLIFE FUND (WWF)

 

3

Kunt u een overzicht geven van alle internationale organisaties die in 2015 financiering zullen ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Kunt u daarbij aangeven welk deel verplicht wordt uitgegeven en welk deel vrijwillig is?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 2.

4

Op welke manier wordt duidelijk dat de begroting voor 2015 is aangepast ten opzichte van voorgaande jaren om in te spelen op huidige crises, zoals de situatie in de Arabische Regio, de verwijdering van het Westen en Rusland en epidemieën als ebola?

Antwoord van het kabinet:

Dit blijkt in de eerste plaats uit de beleidsagenda’s van de begrotingen van BZ en BHOS. Dit is vertaald naar een verschuiving van financiële bijdragen naar terreinen die inspelen op de huidige crises. Binnen de begroting van Buitenlandse Zaken zijn middelen opgenomen ten behoeve van stabiliteit in kwetsbare regio’s, VN-crisisbeheersing, landenprogramma’s voor hervormingen in de Arabische regio en MATRA. Daarnaast worden de middelen voor consulaire dienstverlening juist daar ingezet, waar op dat moment de Nederlandse inbreng noodzakelijk is (o.a. in Oekraïne). Ten slotte wordt ook het postennet gehandhaafd of versterkt in de instabiele regio’s nabij Europa. Hier levert Nederland een actieve bijdrage aan veiligheid, stabiliteit, rechtsstatelijkheid en mensenrechten. Voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geldt hetzelfde. Binnen het beleidsartikel vrede en veiligheid voor ontwikkeling is aanvullend een bedrag van EUR 570 miljoen in 2014 beschikbaar gekomen. Dit fonds is flexibel inzetbaar tot en met 2017 en additioneel aan het bestaande budget voor humanitaire hulp. In de Kamerbrief over de besteding van het Noodhulpfonds 2014, de resterende middelen van het humanitaire hulpbudget en noodhulp aan (Noord-)Irak, wordt uiteengezet wat de Nederlandse inzet op deze terreinen is. Ten slotte geeft ook de Kamerbrief «Nederlandse inspanningen ter bestrijding van Ebola» weer hoe Nederland bijdraagt aan de bestrijding van Ebola in de getroffen landen.

5

Is het waar dat onlangs een onder Nederlandse vlag varend schip heeft gevist voor de kust van West-Sahara (http://wsrw.org/a105x2951)? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Kan toegelicht worden of en zo ja hoe dit in lijn is met het internationaal recht?

Antwoord van het kabinet:

Ja. Het vaartuig vist voor de kust van de Westelijke Sahara in het kader van de visserijpartnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie (EU) en Marokko uit 2006 en het daarbij behorende protocol van 18 november 2013 dat op 15 juli 2014 in werking is getreden. In antwoord op de Kamervragen van leden Ten Broeke (VVD) en Sjoerdsma (D66) van 19 december 2013 met kenmerk 2013Z25197 over bovengenoemde verdragen is aangegeven dat de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger ten aanzien van niet-zichzelf besturende gebieden het uitgangspunt hanteren dat economische activiteiten rechtmatig zijn, zolang deze de behoeften, belangen en voordelen ervan voor de bevolking niet veronachtzamen. Dit betekent dat economische activiteiten in de Westelijke Sahara, dus ook de activiteiten die voortvloeien uit het visserijprotocol tussen de EU en Marokko, niet per definitie in strijd zijn met het internationaal recht. Belangrijke voorwaarde is dat de opbrengsten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid van de activiteiten hangt af van de wijze waarop die internationaalrechtelijke verplichting door Marokko wordt geïmplementeerd.

6

Kan worden toegelicht op welke wijze Nederland op zoek gaat naar nieuwe partners «door de banden met opkomende landen en regionale spelers te versterken»? Welke maatregelen worden hiertoe genomen, naast het bevorderen van trilaterale samenwerking? Om welke landen gaat het?

Antwoord van het kabinet:

In de Europese regio investeert Nederland veel in de relaties met Polen en Turkije. Deze krijgt onder meer vorm via de bilaterale Utrecht Conferentie met Polen en – recenter – via de Wittenberg Conferentie met Turkije. Polen is een prominente EU-lidstaat die zich steeds actiever opstelt, waar mogelijk probeert Nederland hiermee gezamenlijk op te trekken. Turkije is een opkomende markt in de regio en een belangrijke strategische partner. Waar mogelijk biedt Nederland Turkije steun (Patriot-missie, financiële assistentie bij vluchtelingenopvang) en waar nodig wordt gesproken over zaken die raken aan specifieke Nederlandse belangen (migratie, integratie, veiligheidsbeleid).

In Afrika voert Nederland, naast de trilaterale samenwerking bijvoorbeeld met Zuid Afrika, gericht op vrede en veiligheid in de Grote Meren regio, een actieve politieke dialoog met landen die door hun omvang en/of stabiliteit een belangrijke regionale functie (kunnen) spelen zoals naast Zuid-Afrika Senegal, Nigeria, Tanzania en Ethiopië.

Het Koninkrijk heeft een waarnemersstatus bij Pacific Alliance gevraagd en gekregen. Dit betreft het samenwerkingsverband tussen Chili, Colombia, Costa Rica, Peru en Mexico met als doel regionale politiek-economische integratie. Waarnemersstatus betekent een verdieping van de politieke en economische samenwerking met deze gelijkgezinde en opkomende landen/regio.

In de Aziatische regio heeft Nederland heeft samen met andere LS gepleit voor een EU-ambassadeur bij de ASEAN (Association of Southeast Asian Nations) deze vacature zal naar verwachting in de tweede helft 2015 worden vervuld.

7

Kunnen voorbeelden worden gegeven van «niet traditionele samenwerking» met «niet traditionele partners»?

Antwoord van het kabinet:

NL is, nadat het de bilaterale diplomatieke interactie met het regime van Assad heeft stopgezet, een diplomatieke en samenwerkingsrelatie aangegaan met de Syrische Oppositie Coalitie. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het instituut Clingendael leden van de SOC getraind op het gebied van onderhandelen en diplomatieke vaardigheden.

Met het Instituut Clingendael en de Braziliaanse denktank IGARAPÉ organiseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken eind dit jaar een seminar waarin praktische manieren worden verkend om de VNVR-hervormingsagenda’s uit de impasse te helpen.

Met de Indiase denktank Observer Research Foundation wordt samengewerkt in aanloop naar de vierde internationale cyberconferentie.

Op 10 september heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met de Tunesische Minister van Buitenlandse Zaken een Letter of Intent getekend. Focus van de trilaterale samenwerking met Tunesië in Jemen en Mali ligt op het vlak van SRGR en gendergelijkheid met bijzondere aandacht voor jongeren en vrouwen. Accent ligt nu op samenwerking tussen overheden, maar gaandeweg zullen ook relevante maatschappelijke organisaties worden betrokken. Zowel in Jemen als in Mali is positief gereageerd op het voorstel om samen op te trekken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief de posten, zijn nauw betrokken bij het afstemmen van vraag en aanbod en het concretiseren van het project. Daarnaast wordt gewerkt aan een Tunesisch verzoek om ondersteuning van nationale strategie gericht op de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes.

8

Kan een overzicht worden gegeven van de bezettingsgraad van uitgezonden medewerkers voor 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014 betreffende de landen in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de landen binnen het Oostelijk Partnerschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de ontwikkeling in de bezettingsgraad per regio worden toegelicht?

Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert geen bezettingsgraden van uitgezonden medewerkers als sturings- of verantwoordingsinformatie. Wel geldt het uitgangspunt dat, behoudens de tijdelijk gesloten ambassades (in het genoemde tijdvak zijn/waren dat Damascus, Tripoli en Sana’a) en vacaturefrictie, de functies voor uitgezonden personeel bezet zijn. Wanneer een functie voor langere tijd leeg staat bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of zwangerschap wordt getracht deze ter overbrugging tijdelijk door een andere BZ medewerker te laten bezetten.

9

Is het waar dat het in Nederland gevestigde bedrijf RIPE NCC domeinen en e-mail accounts via de Russische autoriteiten uitdeelt aan bedrijven op de Krim? Hoe verhoudt dit zich tot de maatregelen die tegen Rusland zijn genomen?

Antwoord van het kabinet:

Het afgeven van domeinen en e-mail accounts via de Russische autoriteiten aan bedrijven op de Krim is niet verboden onder de huidige sancties op de Krim en Rusland.

Dit laat onverlet dat bedrijven een eigen (maatschappelijke) verantwoordelijkheid hebben op basis van de OESO-richtlijnen en dus kunnen worden aangesproken op de ethische aspecten van hun werkzaamheden in conflictgebieden.

10

Is het toegestaan dat EU-landen producten uit de Krim importeren zonder toestemming van de Oekraïense autoriteiten? Wat voor regels gelden hiervoor?

Antwoord van het kabinet:

Nee, dit is niet toegestaan. Op grond van Raadsbesluit 2014/386/GBVB van 23 juni 2014 geldt er een volledig importverbod van goederen van oorsprong uit de Krim of Sebastopol. Een uitzondering wordt gemaakt voor goederen die ter beschikking zijn gesteld voor onderzoek aan en gecontroleerd zijn door de Oekraïense autoriteiten en waaraan door de regering van Oekraïne een oorsprongscertificaat is verleend. Overigens is er op grond van Raadsbesluit 2014/507/GBVB van 30 juli 2014 tevens een export- en investeringsverbod van kracht voor bepaalde goederen en technologieën voor infrastructuur, vervoer, telecommunicatie en energie (gericht op exploitatie van olie, gas en mineralen).

11

Kunt u een opgesplitste update geven van de contracten die zijn voortgevloeid uit de Samenwerkingsfora met Israël en die met de Palestijnen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet houdt geen overzicht bij van contracten die bedrijven met elkaar afsluiten. RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) heeft drie maanden na de economische missies in december 2013 naar de PG en Israël een effectmeting verricht. De informatie hierin is meegenomen in de kwartaalrapportage van de Minister voor BHOS over de uitkomsten van economische missies.

12

Wat wordt er precies verstaan onder accountability en wat is er innovatief aan de steun die wordt gegeven bij de opvang van vluchtelingen in de Arabische regio?

Antwoord van het kabinet:

Onder accountability wordt verstaan de verantwoording over (nood) hulp. Zowel van de uitvoerende organisaties naar de donor, als van de uitvoerende organisaties naar de ontvangers van de hulp. Bij de steun aan vluchtelingen in de Arabische regio speelt het probleem dat de aantallen zo groot zijn geworden dat steun zoals die nu wordt verstrekt op termijn niet meer houdbaar is. Door bij de steun aan vluchtelingen meer te focussen op zelfredzaamheid kunnen de kosten worden gereduceerd. Dit betekent dat in plaats van verstrekken van hulp (voedsel, goederen, enz.) vluchtelingen meer in staat moeten worden gesteld om zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Dit kan door mogelijkheden voor betaald werk, oprichting bedrijven te stimuleren en vluchtelingen zo veel mogelijk voor diensten te laten betalen. Een ander belangrijk punt is dat hulp niet alleen op vluchtelingen moet zijn gericht, maar ook op de gemeenschappen waarin ze worden opgevangen. Dit om te voorkomen dat de aanwezigheid van vluchtelingen leidt tot overbelasting van diensten (water, sanitatie, afvalverwerking, enz.) en daarmee spanningen en conflicten kunnen worden vermeden.

13

Hoe actueel acht u de Internationale Veiligheidsstrategie nog? Bent u bereid deze te actualiseren in het licht van de ontwikkelingen in Oekraïne en de (potentiële) dreiging die er van Rusland uitgaat?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment wordt gewerkt aan een beleidsbrief in het licht van de snelle en ingrijpende veranderingen die sinds het verschijnen van de IVS hebben plaatsgevonden aan de oost- en zuidflanken van Europa. Uw Kamer zal deze binnenkort tegemoet kunnen zien.

14

Gesteld wordt dat van Europa meer inspanningen verwacht worden voor de eigen veiligheid. Hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraken (http://www.metronieuws.nl/nieuws/veel-meer-geld-voor-defensie-kan-niet/xlknit!CZ@SUrge4SJeFxxWGSkA/) dat het kabinet gezien de economische groei niet meer extra geld voor Defensie kan uittrekken? Hoe verhouden zich uw uitspraken bovendien tot de motie Van der Staaij (34 000-23)?

Antwoord van het kabinet:

Zoals toegezegd door de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Defensie een brief ontvangen waarin het kabinet uiteen zal zetten hoe het de motie-Van der Staaij c.s. gaat uitvoeren.

15

Hoeveel geld geeft Nederland uit aan het bevorderen van vrouwenparticipatie in Syrië en hoe verhoudt zich die inzet voor vrouwenparticipatie in Syrië met «een realistisch buitenlandbeleid, vrij van naïviteit»?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft sinds het begin van het conflict 2,2 mln. euro uitgegeven aan het bevorderen van de vrouwenparticipatie. Vrouwen spelen een belangrijke rol in de door conflict ontwrichtte Syrische samenleving, maar zijn in de oplossing van het conflict ondervertegenwoordigd. Het kabinet acht het niet realistisch dat een duurzame oplossing voor het conflict bereikt kan worden zonder vrouwen in staat te stellen een grotere rol te spelen en het Nederlands Syriëbeleid is er derhalve onder andere op gericht om vrouwen meer zichtbaarheid en invloed te geven in dit proces.

16

In welke landen werkt Nederland aan training en capaciteitsopbouw van buitenlandse handhavings- en vervolgingsapparaten? Om welke projecten/missies gaat het en hoeveel geld wordt er per project/missie en per land besteed?

Antwoord van het kabinet:

Nederland werkt aan training en capaciteitsopbouw aan wetshandhaving en -vervolging in het kader van bredere rechtstaatontwikkelingsprogramma’s en bredere interventies binnen het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde. De Nederlandse bijdragen zijn grofweg te verdelen in: (i) plaatsing van deskundigen binnen multilaterale missies, (ii) geoormerkte bijdrage aan projecten en missies en (iii) ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale programma’s.

(i) Ten behoeve van de volgende multilaterale missies van o.a. de VN en de EU levert Nederland relevante expertise: UNMISS (Zuid-Soedan), MINUSMA (Mali), EULEX (Kosovo), EU BAM Rafah (Gazastrook), Resolute Support (Afghanistan), OSCE mission Skopje (Macedonië), EUCAP (Sahel/Mali), EUBAM (Moldavië/Oekraïne), EUPOL (Afghanistan), EUPOL COPPS (Palestijnse Gebieden), EU BAM (Libië), UNODC CPP (Seychellen). Het is voor deze uitzendingen niet mogelijk om specifieke ramingen op te nemen. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over missies.

(ii) Voorts levert Nederland geoormerkte bijdragen aan rechtstaatontwikkeling (het betreft ramingen voor 2015 – deze lijst is niet uitputtend):

  • Indonesië – versterking rechterlijke macht en openbaar ministerie via CILC en IDLO: 725.000;

  • Rwanda – capaciteitsopbouw rechterlijke macht en openbaar ministerie: 1 mln.;

  • Somalië – detentiefaciliteiten en ontwikkelen justitiestrategie via UNOCD en IDLO: 2,2 mln.;

  • CAR – herstel strafrechtketen, via UN Multi Partner Trust Fund: 1 mln.;

  • Midden Amerika – versterking strafrechtketen via Organisatie van Amerikaanse Staten: 3,6 mln.;

  • Mali – herstel van justitie in noordelijke regio’s: 2 mln.

  • Zuid-Soedan – community policing, community security en toegang tot justitie, via UNDP/Saferworld:3,8 mln.;

  • Palestijnse Gebieden – justitie en veiligheid t.b.v. Palestijnse bevolking via UNDP: 2,3 mln.;

  • Syrië – bijdragen aan de opbouw van de gehele rechtsstaatketen in Syrië (politie, advocatuur, justitiesector), i.s.m. VK (DfID): EUR 3 mln.;

  • Burundi – versterking en professionalisering van het politieapparaat via GIZ: 3,3 mln.

(iii) Tot slot levert Nederland ongeoormerkte bijdragen aan rechtsstaatontwikkelings-programma’s (ramingen 2015):

  • UNDP Global Program for Rule of Law t.b.v 24 (post)conflictlanden: 5 mln.;

  • UN Peace Building Fund (circa 15% van de middelen wordt besteed aan Rule of Law): 750.000;

  • International Development Law Organisation: 4,6 mln.

17

In het mensenrechtenbeleid staat dat digitale vrijheden en cybersecurity elkaar alleen versterken wanneer zij in samenhang worden aangepakt. Is deze samenhang het uitgangspunt voor de Global Conference on Cyberspace?

Antwoord van het kabinet:

Ja, zoals verwoord in de Nationale Cybersecurity Strategie 2 zet Nederland samen met zijn internationale partners in op een veilig en open cyberdomein, waarin de kansen die digitalisering onze samenleving biedt volop worden benut, dreigingen het hoofd worden geboden en fundamentele rechten en waarden worden beschermd. Dit zijn tevens uitgangspunten voor de Global Conference on Cyberspace.

18

Wordt het Budget Internationale Veiligheid geïndexeerd? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen voor het inzetten van de benodigde mensen en middelen?

Antwoord van het kabinet:

Bij het regeerakkoord is een structureel budget van EUR 250 mln. vastgesteld. Het BIV wordt derhalve niet geïndexeerd. Op korte termijn is het effect hiervan beperkt.

19

Hoe verhoudt het inzetten voor ontwapening door middel van «reductie en uiteindelijk verwijdering van de niet-strategische nucleaire wapens uit Europa op basis van onderhandelingen en reciprociteit» zich tot de huidige situatie met Rusland?

Antwoord van het kabinet:

Onmiskenbaar hebben de Oekraïne-crisis en de verslechterde verhouding met de Russische Federatie het klimaat voor ontwapening sterk beïnvloed. Dit bleek ook in de aanloop naar en tijdens de NAVO Top in Wales. Bij vele bondgenoten is de argwaan richting Rusland fors toegenomen. Het gegeven dat de Russische militaire doctrine een belangrijke rol toebedeelt aan de eigen tactische nucleaire wapens en de inzet van deze wapens beschouwt als een mogelijk antwoord op het conventionele overwicht van de NAVO, draagt niet bij aan het verhogen van het vertrouwen. Mede op basis hiervan bestaat op dit moment weinig of geen animo bij de NAVO-bondgenoten om concrete ontwapeningsstappen te zetten of te komen tot het vergroten van transparantie op het gebied van tactische nucleaire wapens. Het is niet realistisch te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. Niettemin is het van groot belang verder te kijken dan de huidige crisis en daarom blijft Nederland streven naar een wereld zonder kernwapens. Onderdeel hiervan is het bevorderen van de reductie (en uiteindelijk verwijdering) van de aantallen niet-strategische nucleaire wapens in heel Europa op basis van onderhandelingen.

Mede dankzij de inzet van Nederland constateerde overigens ook de NAVO in Wales dat wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie een belangrijke rol zullen blijven spelen in het realiseren van de veiligheid van de alliantie. Nederland zal waar mogelijk kansen aangrijpen om deze onderwerpen op de agenda van de NAVO te houden. Juist in tijden van oplopende spanningen is het immers cruciaal dat over deze belangrijke thema’s gesproken blijft worden.

20

Kunt u een appreciatie geven van de onderhandelingen, de tot nu toe bereikte resultaten en de huidige zorgpunten betreffende het Iraanse nucleaire programma?

Antwoord van het kabinet, tevens antwoord op vragen 21 t/m 25:

De Nederlandse inzet is er op gericht te verzekeren dat het nucleaire programma van Iran en de nucleaire installaties op Iraans grondgebied uitsluitend voor vreedzame doeleinden worden ingezet. Iran is hiertoe gehouden op basis van zijn internationale verplichtingen (Non-Proliferatie Verdrag en Waarborgenovereenkomst tussen Iran en de IAEA – Internationale Organisatie voor Atoomenergie), zoals nader omschreven in resoluties van de Bestuursraad van de IAEA, en op basis van de resoluties van de VN Veiligheidsraad1.

Sinds 2003 zijn de zorgen over de Iraanse nucleaire kwestie talloze malen in EU- en VN-verband besproken. Het is niet goed mogelijk een volledig overzicht hiervan te geven, maar in de Raad Buitenlandse Zaken van de EU zijn in de gevraagde periode alleen al bij zeker 23 vergaderingen besluiten genomen omtrent het sanctieregime, waarbij ingespeeld werd op de ontwikkelingen van Irans nucleaire programma en de onderhandelingen met bijvoorbeeld de E3+3 (China, Duitsland, Frankrijk, Rusland, VK en de VS).

Het Kabinet ondersteunt de inspanningen van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) en de E3+3. Beide sporen zijn gericht op het verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma uitsluitend vreedzame doeleinden dient. Nederland wordt, onder meer via het eerder genoemde overleg in de Europese Unie, regelmatig op de hoogte gehouden en geconsulteerd over de onderhandelingen die de E3+3 met Iran. Ook de IAEA houdt haar leden op de hoogte van haar gesprekken met en bevindingen in Iran.

IAEA «Framework for Cooperation» met Iran

De IAEA en Iran hebben in november 2013 een overeenkomst gesloten («Framework for Cooperation») bedoeld om de samenwerking te verbeteren bij het oplossen van openstaande vragen en kwesties op het gebied van het vreedzame karakter van het nucleaire programma van Iran. Iran heeft toegezegd alle medewerking te verlenen aan de verificatie activiteiten van de IAEA en de IAEA ook tijdig informatie te verschaffen over zijn nucleaire installaties en activiteiten.

E3+3 «Joint Plan of Action» (interim-akkoord)

De E3+3, onder leiding van de EU Hoge Vertegenwoordiger, hebben eind november 2013 een interim-akkoord met Iran bereikt als een eerste stap naar een alomvattende en verifieerbare diplomatieke oplossing van de zorgen die de wereldgemeenschap heeft met het Iraanse nucleaire programma. Dit akkoord is beter bekend als het «Joint Plan of Action». Zowel Iran als de E3+3 hebben daarbij afgesproken voor een periode van zes maanden een serie vrijwillige – vertrouwenwekkende – maatregelen te nemen. De periode van zes maanden is inmiddels met instemming van alle partijen met eenzelfde periode verlengd.

In januari dit jaar heeft de EU, in het licht van het interim-akkoord, besloten tot beperkte, tijdelijke en omkeerbare verlichting van de sancties. De belangrijkste verlichting is het toestaan van handel in petrochemische producten, het gemakkelijker maken van Iraanse olietransporten, het opheffen van het verbod van handel in goud en andere edelmetalen en het verhogen van drempelwaarden voor de vergunningsplicht voor financiële transacties. De sanctieverlichting van de EU is gecoördineerd met de VS. De kern van het EU-sanctiebeleid (olie-embargo en beperking financieel verkeer) blijft echter van kracht in afwachting van een alomvattend akkoord.

Volgens de meest recente rapportage van de IAEA (19 september) voert Iran de stappen uit het interim-akkoord (Joint Plan of Action) uit. Iran is onder andere gestopt met het verrijken van uranium boven de 5% en begonnen met het verminderen van de voorraad hoger verrijkt uranium. Naast de grenzen die in dit interim-akkoord gesteld worden aan het Iraanse nucleaire programma, laat Iran conform de Framework for Cooperation overeenkomst meer IAEA-inspecties toe. De medewerking van Iran aan de beantwoording van de openstaande vragen van de IAEA laat echter nog steeds te wensen over.

Aangezien Iran mede onder druk van sancties bereid bleek tot concessies, acht het kabinet het belangrijk waakzaam te blijven en eensgezind druk te houden tot een alomvattend akkoord is bereikt. Het kabinet onderstreept hierbij de tijdelijkheid en omkeerbaarheid van de huidige sanctieverlichting onder het interim-akkoord.

Een alomvattend akkoord tussen de E3+3 en Iran beoogt te voorkomen dat Iran een kernwapen kan ontwikkelen. Hierbij zijn het verlengen van de «break-out»-periode (de tijd waarin Iran genoeg uranium kan verrijken voor een kernwapen), het stoppen van een mogelijk alternatieve methode om aan kernwapenmateriaal te komen via de productie van plutonium, samenwerking met de IAEA om opheldering te verschaffen over de eventuele militaire dimensie van het nucleaire programma en stringente afspraken over verificatie en niet-naleving essentieel.

Om de IAEA in staat te stellen de stappen van het interim-akkoord te monitoren en te verifiëren heeft Nederland tot nu toe in totaal 375.000 euro bijgedragen aan de IAEA.

Vooruitzichten

Er zijn er nog belangrijke stappen te zetten in de onderhandelingen, vooral met betrekking tot het terugdringen van de verrijkingscapaciteit, alvorens een akkoord kan leiden tot sanctieverlichting. De E3+3 houdt in ieder geval vast aan de datum van 24 november om een alomvattend akkoord te bereiken.

De regering acht de kans dat het Iraanse nucleaire dossier ondergesneeuwd raakt, niet groot. De E3+3 hebben hun onderhandelingen met Iran gestaag voortgezet, en er zijn geen aanwijzingen dat de internationale spanningen onenigheid binnen de E3+3 hebben veroorzaakt. De IAEA houdt zich bovendien als gespecialiseerde organisatie nauwgezet aan zijn mandaat om de naleving van de waarborgenovereenkomst met de lidstaten te controleren.

21

Vindt u de huidige sanctieverlichting terecht, gelet op de voorwaarden die aan Iran waren gesteld? Graag een uitgebreide toelichting.

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 20.

22

Wat is de Nederlandse inzet ten aanzien van de huidige onderhandelingsronde over het nucleair programma van Iran?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 20.

23

Wat is uw visie op een goed akkoord; aan welke eisen moet Iran volgens u voldoen, alvorens er een akkoord met bijbehorende sanctieverlichting gesloten kan worden?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 20.

24

Wat is de Nederlandse inzet om te voorkomen dat het Iraanse nucleaire dossier in EU-verband en in VN-verband ondergesneeuwd raakt door alle andere crises in de wereld?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 20.

25

Kunt u in een overzicht aangeven hoe vaak het Iraanse nucleaire programma sinds 2003 op de agenda van resp. de EU en de VN heeft gestaan en wat de resultaten van deze besprekingen waren?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 20.

26

Kent u de berichtgeving omtrent de plannen van ISIS om aan Rusland gasvelden aan te bieden in ruil voor nucleaire geheimen; het aanvallen van Iran om diens nucleaire kennis te bemachtigen; en het ronselen van moslims in de nucleaire staten India en Pakistan, waaruit blijkt dat ISIS uit is op nucleaire wapens? Wat is uw inzet om dit te voorkomen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is op de hoogte van deze berichten uit de Sunday Times en Al Arabiya maar beschikt over geen enkele indicatie dat Rusland bereid is nucleaire kennis en/of technologie te delen met radicaal-islamitische groeperingen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat ISIS specifiek en bewust haar gedachtegoed in Pakistan verspreidt met als doel om toegang te krijgen tot het nucleaire arsenaal van Pakistan. Derhalve worden de in de vraag genoemde scenario’s door het kabinet nu niet aannemelijk geacht.

27

Hoe beoordeelt u (mede gelet op de berichtgeving van de Telegraaf «Pakistaanse taliban steunt ISIS» en van Reuters «In attack by al Qaeda, lines blur between Pakistan's military, militants») de kans dat ISIS, via Taliban- of Al Qaeda- infiltranten in de Pakistaanse krijgsmacht, toegang krijgt tot nucleaire wapens of nucleaire geheimen en wat is uw inzet om dit te voorkomen?

Antwoord van het kabinet:

Uit internationaal onderzoek blijkt dat het nucleaire arsenaal van de Pakistaanse krijgsmacht relatief goed beveiligd is en dat de kans op ontvreemding momenteel relatief klein is. Hetzelfde geldt voor Pakistaanse installaties waar nucleair materiaal wordt gebruikt of verwerkt. Ook hier is uiterst twijfelachtig of ISIS in staat zou zijn om genoemd materiaal in bezit te krijgen en/of in te zetten. Meer in het algemeen is het voorkomen dat nucleaire wapens, materiaal en kennis in handen vallen van terroristische organisaties, wereldwijd een belangrijk aandachtspunt. Vanaf 2010 zijn drie topconferenties over dit onderwerp gehouden (Nuclear Security Summits) waar Nederland een vooraanstaande rol in speelt (organisator van de Haagse topconferentie in maart 2014). Er zijn in dat kader afspraken gemaakt en informatie uitgewisseld om de kans op ontvreemding van nucleair materieel door terroristen zo klein mogelijk te houden. India en Pakistan zijn deelnemers aan dit proces.

28

Waarom worden de budgetten uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) weer op de defensiebegroting geplaatst? Waarom wordt het deel van Buitenlandse Zaken niet weer teruggeplaatst op de begroting van Buitenlandse Zaken?

Antwoord van het kabinet:

Met de instelling van het Budget Internationale Veiligheid geeft het kabinet verder gestalte aan de geïntegreerde benadering waarbij vraagstukken van internationale veiligheid in nauwe samenwerking tussen Defensie, BZ, BH&OS en, waar relevant, V&J worden aangepakt. De meeste uitgaven uit het BIV worden gedaan door het Ministerie van Defensie. Hierdoor ligt het in de rede om het BIV over te hevelen naar de defensiebegroting. Met de overheveling gaat het budgethouderschap over naar het Ministerie van Defensie. De overige afspraken ten aanzien van het BIV, inclusief de integrale besluitvorming, blijven ook in 2015 gehandhaafd. Jaarlijks wordt bij Voorjaarsnota EUR 60 mln. overgeheveld naar de begrotingen van BZ en BH&OS.

29

Wordt het BIV geïndexeerd? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen voor het inzetten van de benodigde mensen en middelen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 18.

30

Welke Minister is verantwoordelijk voor de evaluatie van het BIV? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten van het beleid als gevolg van het BIV geïnformeerd?

Antwoord van het kabinet:

Net als de besluitvorming over de aanwending van het BIV, is ook de evaluatie een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van BHOS, BZ en Defensie. De Minister van Defensie neemt daarbij als budgethouder het voortouw. De evaluatie van het BIV is voorzien in 2016.

31

Waarom heeft het BIV in 2015 een omvang van 293 miljoen euro, en in latere jaren 250 miljoen euro?

Antwoord van het kabinet:

Het BIV heeft in principe een omvang van EUR 250 mln. per jaar. Dit bedrag is in 2015 echter verhoogd met EUR 43 mln. ten behoeve van (meerkosten) MINUSMA in 2015.

32

Welke afspraken zijn er rond de eindejaarsmarge in relatie tot het BIV? Blijven de afspraken over toevoegingen onttrekkingen in stand zoals opgesteld bij de instelling van het BIV?

Antwoord van het kabinet:

Aangezien het BIV onderdeel is van de HGIS, gelden de afspraken betreffende de HGIS-eindejaarsmarge. De toekenning van de HGIS-eindejaarsmarge maakt onderdeel uit van de Voorjaarsbesluitvorming. Per 2015 gaat het budgethouderschap over naar het Ministerie van Defensie. De overige afspraken ten aanzien van het BIV blijven ook in 2015 gehandhaafd.

33

Wat wil Nederland bereiken in de VN-veiligheidsraad indien het een zetel krijgt? Hoe wordt geprobeerd deze zetel te verkrijgen?

Antwoord van het kabinet:

Een niet-permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad biedt het Koninkrijk der Nederlanden een ongeëvenaarde mogelijkheid om mee te beslissen over de handhaving van vrede en veiligheid in de wereld.

Het Koninkrijk profileert zich in de campagne met het motto «The Kingdom of the Netherlands, Your Partner for Peace, Justice and Development.» Gebaseerd op het motto worden momenteel de inhoudelijke focus en accenten van de campagne en zetel nader uitgewerkt, waaronder geïntegreerde vredesoperaties; vrouwen, vrede en veiligheid; en vreedzame geschillenbeslechting.

Als traditioneel pleitbezorger van een sterke internationale rechtsorde zal het Koninkrijk de zetel onder meer willen gebruiken om de samenwerking tussen de VN en de in Den Haag gevestigde hoven en tribunalen te verbeteren. Het Koninkrijk wil vaker gebruik maken van vreedzame geschillenbeslechting, waaronder bij het Internationaal Gerechtshof en het Permanent Hof van Arbitrage. Ook zal het Koninkrijk zich inzetten voor de bescherming van de burgerbevolking en implementatie van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325, waarin het belang van een actieve en leidende rol voor vrouwen bij conflictpreventie, -oplossing en vredesopbouw is vastgelegd.

De uiteindelijke invulling van een zetel in de Veiligheidsraad zal uiteraard ook sterk afhangen van de actualiteit in de periode 2017–2018.

Op basis van het motto en de inhoudelijke prioriteiten probeert het Koninkrijk steun van landen te verkrijgen, bijvoorbeeld tijdens bilaterale gesprekken en bezoeken. Zo bracht de Minister-President afgelopen september de kandidatuur tijdens zijn speech voor de Algemene Vergadering van de VN publiekelijk onder de aandacht.

34

Hoe werkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met andere ministeries om de dreiging van terrorisme tegen te gaan?

Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt nauw samen met de betrokken ministeries op zowel de binnenlandse als buitenlandse aspecten van het voorkomen en bestrijden van terrorisme. Deze zijn in toenemende mate onlosmakelijk met elkaar verbonden, zo blijkt onder andere uit de recente Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN’s) van de NCTV. Daarbij is het Ministerie van Buitenlandse Zaken de schakel tussen de discussies in internationale fora en de interdepartementale overleggen die regelmatig plaatsvinden op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. In het bijzonder is het Ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor het toezien op de naleving en het versterken van het internationale sanctieregime.

35

Op welke wijze werkt Nederland samen met verschillende partners (uit Afrika, Latijns-Amerika, Europa en regionale organisaties) om Responsibility to Protect in de praktijk vorm te geven? Om welke partners gaat het per regio?

Antwoord van het kabinet:

Nederland is op diverse manieren actief om het principe van Responsibility to Protect (R2P) te bevorderen en in praktijk te brengen en werkt daarbij nauw samen met regionale, vooral westerse en Afrikaanse, partners en relevante ngo’s.

In New York is Nederland samen met Rwanda voorzitter van de Group of Friends of R2P, een groeiende groep van momenteel 45 gelijkgezinde landen uit alle continenten die in VN-verband ijvert om R2P te bevorderen. Deze groep landen werkt daartoe o.a. nauw samen met het bureau van de Speciaal Adviseur voor R2P, Dr. Jennifer Welsh, en met de NGO Global Center for R2P. In Geneve werkt Nederland nauw samen met de R2P core group bestaande uit landen uit alle regio’s onder voorzitterschap van Australië, ten behoeve van een meer gecoördineerde inzet in de Mensenrechtenraad.

Afgelopen juni organiseerde Nederland samen met Botswana in Gaborone de vierde jaarlijkse bijeenkomst van R2P Focal Points, het netwerk van nationale overheden die zich inzetten voor R2P. Tijdens de vergadering werd dit jaar gezamenlijk besproken hoe massale wreedheden kunnen worden voorkomen door capaciteitsopbouw op de thema’s rechtsstaatsbevordering en veiligheidssectorhervorming, en door het betrekken van actoren als het bedrijfsleven en de getroffen gemeenschappen zelf.

Om de praktische toepassing van het principe van R2P te vergroten, spreekt Nederland regelmatig met gelijkgezinde landen over operationalisering van R2P op verschillende thema’s, waaronder beter gebruik van het VN-mensenrechteninstrumentarium als early warning-mechanisme, training van militaire missies in «protection of civilians» en de mogelijkheden voor mainstreaming van R2P in stabilisatieprogramma’s in derde landen. Zo heeft Nederland tijdens de ministeriële week van de Algemene Vergadering van de VN met Ghana een bijeenkomst georganiseerd over dwarsverbanden tussen R2P en mensenrechten, bedoeld om staten best practices uit te laten wisselen. Een ander voorbeeld waar Nederland staten aanspreekt op hun directe verantwoordelijkheid voor voorkomen en bestraffen van massale wreedheden is de nauwe samenwerking met Argentinië, Senegal, Slovenië en België als trekkers van het initiatief om een nieuw internationaal verdrag te sluiten ter bevordering van samenwerking tussen staten bij nationale opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven.

36

Op welke wijze gaat Nederland bijdragen aan het vergroten van het draagvlak van het Internationale Strafhof? Welke maatregelen worden hiertoe genomen?

Antwoord van het kabinet:

Nederland zet zich in voor behoud en versterking van draagvlak onder huidige Statenpartijen en daarnaast voor aansluiting van meer landen bij het Strafhof. Nederland doet dit door middel van het ondersteunen van initiatieven die de effectiviteit en efficiëntie van het Strafhof vergroten. Nederland steunt in dit kader onder meer voorstellen voor reorganisatie van de Griffie en aanpassing van de procedureregels. Ook is Nederland betrokken bij de organisatie van seminars, onder andere met Afrikaanse regeringsvertegenwoordigers, en bezoekersprogramma’s en de financiering van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het Strafhof.

37

Kunt u in een 10-jaren overzicht aangeven wat Nederland per jaar direct en indirect heeft uitgegeven aan de VN, uitgesplitst per VN-instelling en categorie?

Antwoord van het kabinet:

Nederlandse uitgaven aan VN-instellingen in de periode 2004–2013Bedragen x EUR 1mln

Nederlandse uitgaven aan VN-instellingen in de periode 2004–2013afbreekBedragen x EUR 1mln

38

Kunt u in een 10-jaren overzicht aangeven wat de VN Nederland per jaar direct en indirect financieel heeft opgeleverd?

Antwoord van het kabinet:

Nederland is een betrokken lid van de Verenigde Naties. In financiële termen brengt dit lidmaatschap niet alleen uitgaven met zich mee maar ook opbrengsten. Een directe opbrengst omvat bijvoorbeeld de vergoeding die Nederland ontvangt voor deelname aan vredesoperaties. Bij indirecte opbrengsten kan gedacht worden aan opdrachten die Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen hebben gekregen voor de uitvoering van specifieke VN-programma’s. Maar ook de dagelijkse uitgaven van medewerkers, die werkzaam zijn bij een in Nederland gevestigde multilaterale instelling, kunnen worden gerangschikt als een opbrengst die verband houdt met het Nederlandse lidmaatschap van de VN. Gelet op de grote variëteit in opbrengsten kan een totaaloverzicht niet gegeven worden.

39

Kunt u aangeven wat Nederland in de periode 2015–2017 exact besteedt aan internationale vredesmissies, uitgesplitst naar missie? Kunt u daarbij ook uitsplitsen naar welke missies de door Nederland betaalde VN-contributie voor crisisbeheersingsoperaties gaat?

Antwoord van het kabinet:

Crisisbeheersingsoperaties waar NL in participeert worden gefinancierd uit het BIV. De besluitvorming over de definitieve invulling van het BIV in 2015 moet nog geschieden. De defensiebegroting (Kamerstuk nr. 34 000 X, nr. 2, blz. 28) toont wel de verplichtingen die al zijn aangegaan voor de bestaande missies. In 2015 betreft dat € 141,5 miljoen, in 2016 € 65,1 miljoen, in 2017 € 49,1 miljoen en in 2018 e.v. € 39,1 miljoen. In 2015 is sprake van reserveringen voor de bijdragen aan Resolute Support en de overige al bekende missies. Daarnaast zijn middelen gereserveerd voor training en capaciteitsopbouw, enablers (luchttransport, nazorg), internationale criminaliteitsbestrijding (piraterijbestrijding, VPD’s), veiligheidssectorhervorming en vredesopbouw, en de bescherming van burgers in fragiele staten. Daardoor is het budget van het BIV voor 2015 volledig nodig om aan bestaande verplichtingen en reserveringen te kunnen voldoen. In 2015 en 2016 zal de verdere invulling van het BIV in 2016 en 2017 in overleg tussen BZ, BHOS en Defensie en in voorkomende gevallen ook V&J, nader worden uitgewerkt. Zie ook het overzicht op blz. 28 van de defensiebegroting. De begroting van VN-vredesmissies wordt jaarlijks vastgesteld en loopt niet samen met het kalenderjaar. Zo betreft de begroting vastgesteld op 30 juni 2014 de periode juli 2014 – juni 2015. Dat betekent dat voor de tweede helft 2015 en 2016–2017 nog niet bekend is hoeveel precies per missie betaald moet worden. Op basis van begrotingen voor juli 2014-juni 2015, en aanslagpercentage van 1,654%, heeft Nederland de volgende betalingen gerealiseerd tot nu toe in 2014 (zie tabel onderaan). Voor drie missies – MINUSCA (Centraal-Afrikaanse Republiek), UNAMID (Darfur) en UNMISS (Zuid-Sudan) – wordt de begroting van het tweede halfjaar (januari-juni 2015) later dit jaar vastgesteld.

MISSIE

Uitgaven Euro

1.

UNISFA

442.183,20

2.

MINUSMA

3.480.436,72

3.

UNDOF

157.407,40

4.

PR.22647

40.197,92

5.

UNMIL

1.611.493,36

6.

MINUSTAH

1.445.416,64

7.

MONUSCO

13.602.377,40

8.

UNDOF

414.660,56

9.

UNSMIS

89.771,20

10.

UNIFIL

1.004.280,72

11.

UNFICYP

234.405,28

12.

UNMISS

5.682.686,44

13.

UNMIK

489.752,36

14.

UNISFA

1.150.842,16

15.

UNSOA

1.820.370,24

16.

UNOCI

3.398.316,44

17.

UNAMID

1.907.712,48

18.

MINURSO

547.075,36

19.

MINUSMA

11.076.958,20

20.

MINUSCA

3.880.541,76

21.

UNIFIL

5.603.043,76

22.

UNMIL

1.314.540,08

23.

UNAMID

5.262.454,32

Nb: enkele missies (MINUSMA, UNDOF, UNIFIL, UNMIL, UNAMID) staan meerdere malen genoemd. Dat heeft te maken met verschillende betalingsverzoeken en aanslagperiodes.

40

Waarom komt in heel de begroting het woord «islam» of «islamitisch» nul keer voor, terwijl de opmars van de islam, met de daarbij behorende mensenrechtenschendingen en bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid, momenteel de hele wereld in een houdgreep heeft?

Antwoord van het kabinet:

De begroting gaat onder andere in op gebeurtenissen welke een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de nationale veiligheid. Hieronder vallen ook de ontwikkelingen in Syrië en Irak, en in het bijzonder de gruweldaden van ISIS. Daarbij constateert het kabinet dat het overgrote deel van de Islamitische wereld de acties van ISIS veroordeelt. Het kabinet verwijst in deze context, zonder zich uit te spreken over inhoud en auteurs, naar een brief van 126 islam-geleerden uit verschillende (ook westerse landen) aan de ISIS-leider, waarin diens handelen en religieuze legitimatie scherp bekritiseerd worden.

41

Waarom wordt IS eufemistisch als een fundamentalistische groepering omschreven en niet als een islamitische terreurgroepering?

Antwoord van het kabinet:

Op grond van VNVR 1267 wordt ISIS wel degelijk aangemerkt als een terroristische organisatie, en kunnen op basis van deze resolutie en VNVR 1373 sancties worden opgelegd.

42

Waarom komt in heel de begroting het woord «islam» of «islamitisch» nul keer voor terwijl de AIVD zegt dat voor het begrijpen van het opkomende jihadisme, de religieuze en ideologische context begrepen moet worden?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 40.

43

Kunt u concretiseren welke consequenties Nederland eraan verbindt als soevereiniteit een dekmantel voor mensenrechtenschendingen is?

Antwoord van het kabinet:

Soevereiniteit kan nooit een rechtvaardiging voor mensenrechtenschendingen zijn. Daarom stelt Nederland, bilateraal en in EU-verband, mensenrechtenschendingen aan de orde. Nederland is groot voorstander van het principe «responsibility to protect:» soevereine staten hebben juist de eerste verantwoordelijkheid om de eigen bevolking te beschermen tegen mensenrechtenschendingen en massale wreedheden. Nederland spreekt landen uit hoofde van dit principe hierop aan, ook via ambassades en de mensenrechtenambassadeur. Nederland werkt hierbij nauw samen met andere landen, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale organisaties, zoals de VN-Mensenrechtenraad.

44

Waar ligt de drempelwaarde waarop ingrijpen vanwege mensenrechtenschendingen (een nogal breed begrip) een noodzakelijkheid is, volgens dit kabinet? Kunt u dit toelichten aan de hand van concrete voorbeelden (niet ingrijpen tegen Assad, wel ingrijpen tegen ISIS, terwijl er in de oorlog door toedoen van het regime van Assad 30 keer zoveel doden zijn gevallen)?

Antwoord van het kabinet:

In een humanitaire noodsituatie kan militair ingrijpen op morele en politieke gronden, onder strikte voorwaarden en bij wijze van ultimum remedium, gerechtvaardigd zijn, ook al ontbreekt vooralsnog een duidelijke juridische basis. In dergelijke situaties moet tevoren een uiterste inspanning zijn geleverd om in de Veiligheidsraad overeenstemming te bereiken over de noodzaak van militair optreden. Het bestaan en de ernst van de humanitaire noodsituatie moeten zijn aangetoond aan de hand van overtuigend en geloofwaardig bewijsmateriaal. Ook moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor de schendingen. Daarnaast moet gebleken zijn dat er geen praktische alternatieven voorhanden zijn om de humanitaire nood te beëindigen of tenminste te lenigen. Bovendien blijft ook in deze situaties gelden dat militair optreden moet berusten op algemeen aanvaarde beginselen uit het volkenrecht.

In Syrië is in de visie van het kabinet al langere tijd sprake van een humanitaire noodsituatie. Dat gegeven is op zichzelf echter onvoldoende basis voor militair ingrijpen op grond van humanitaire interventie, omdat niet zonder meer aan de hierboven genoemde voorwaarden is voldaan. De Verenigde Staten beroepen zich overigens niet op humanitaire interventie als rechtsgrond voor de luchtaanvallen in Syrië, maar op collectieve zelfverdediging, op basis van het verzoek van Irak.

45

Kunt u concretiseren hoe Nederland «het centraal stellen van de bescherming van burgers in 2015 in discussies over mandaten van vredesmissies» zal vormgeven?

Antwoord van het kabinet:

Nederland brengt dit onder andere op in discussies met DPKO, DPA en DFS, in gesprekken met penvoerders van VNVR-resoluties en bij EU VN-werkgroep overleggen waar onderwerpen van mandaten van vredesmissies aan de orde komen.

Nederland deelt de strategie van de VN gericht op preventie, trainingen, betere datavergadering en het tegengaan van straffeloosheid. Nederland legt net als de VN de primaire verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking bij de strijdende partijen. De internationale gemeenschap en Nederland dragen binnen de eigen mogelijkheden bij aan deze bescherming. Daarom financiert Nederland trainingen en seminars die tot doel hebben militairen, politie en civiele die deelnemen aan – of betrokken zijn bij- vredesmissies, handvaten te geven om bij te dragen aan de bescherming van burgers. Daarnaast draagt Nederland via de VN (en de EU en NGO’s) bij aan de versterking van early warning en monitoringcapaciteiten in het veld om schendingen van het internationaal humanitair recht, mensenrechten en/of vluchtelingenrecht tijdig in kaart te brengen en dreigende aanvallen op burgerbevolking te kunnen signaleren.

Nederland zet, zoals uiteengezet in de notitie «Bescherming van burgers in gewapende conflicten» d.d. 10 juli 2012 in op vier beleidslijnen: conflictpreventie, tijdige en effectieve bescherming van burgers tijdens gewapende conflicten, strafrechtelijke verantwoording en wederopbouw.

Zoals bekend heeft Nederland in het toetsingskader voor deelname aan vredesoperaties de bescherming van burgers opgenomen.

46

Bent u – gelet op het groeiende antisemitisme in Europa – bereid om te pleiten voor een harde Europese aanpak van activisten van de Boycott, Divestment and Sanctions Movement (BDS), die alles en iedereen die maar enigszins met Israël te maken heeft, terroriseren? Zo nee, bent u tenminste bereid om te pleiten voor een harde aanpak van BDS-activisten, die Israëlische culturele evenementen in Europa terroriseren, zoals laatst ook in Nederland bleek? Zo nee, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het kabinet ondersteunt niet de internationaal georganiseerde oproep tot Boycot Divestment and Sanctions (BDS). Tegelijkertijd is het onderschrijven van BDS niet illegaal en geldt vrijheid van meningsuiting.

47

Deelt u de mening van burgemeester Van der Laan dat «een voorstelling een culturele uiting is die bij de vrijheden van mensen hoort, waar je vanaf blijft.» Zo ja, wilt u zich in multinationaal verband hard maken voor het beschermen van culturele uitwisseling met Israël? http://www.parool.nl/parool/nl/4024/AMSTERDAM-CENTRUM /article /detail/3748054/2014/09/15/Opnieuw-pro-Gazademonstranten-bij-theatervoorstelling.dhtml

Antwoord van het kabinet:

Een voorstelling is een culturele uiting die bij de vrijheden van mensen hoort, mits binnen de grenzen van de wet. Een eventuele verstoring hiervan betreft een kwestie van openbare orde.

Culturele uitwisseling is in de eerste plaats een nationale aangelegenheid. Dit geldt ook voor culturele uitwisseling met Israël. Deze positie zal ik in voorkomende gevallen ook uitdragen in multilateraal verband.

48

Kunt u aangeven welke Israëlische en Palestijnse NGO’s direct of indirect subsidie ontvangen van zowel Nederland als van de EU en om welke bedragen het gaat?

Antwoord van het kabinet:

Nederland en de EU financieren diverse NGO’s op vele terreinen, waaronder rule of law en gender, water, landbouw en mensenrechten. Voor overzichten hiervan verwijst het kabinet u door naar de websites www.openaid.nl, http://eeas.europa.eu/delegations/israel/projects/list_of_projects/projects_en.htm en http://eeas.europa.eu/delegations/westbank/projects/overview/index_en.htm.

49

Naar welke landen heeft het kabinet in 2014 handelsmissies georganiseerd?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft in 2014 naar de volgende landen een handelsmissie met deelname van een of meerdere kabinetsleden georganiseerd danwel op de agenda staan voor de rest van dit jaar:

Angola, Birma/Myanmar, Brazilië, China, Colombia, Congo, Duitsland, Ghana, India, Indonesië, Kenia, Koeweit, Maleisië, Mozambique, Nigeria, Polen, Roemenië, Rwanda, Singapore, Tanzania, Turkije, VAE, Vietnam en Zuid-Afrika.

50

Welke landen zijn in 2014 bezocht in het kader van het versterken van de bilaterale betrekkingen? Welke landen heeft u bezocht, sinds uw laatste overzicht van november 2013?

Antwoord van het kabinet:

In het kader van de versterking van de bilaterale betrekkingen is door het kabinet in 2014 een groot aantal landen bezocht. Sinds november 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in dit kader, m.u.v. beurzen, raden en conferenties, reizen gemaakt naar de volgende landen: Aruba/St. Maarten/Curaçao, Canada, Cuba, Cyprus, Duitsland, Israël en PG, Italië, Kazachstan/Azerbeidzjan, Mali, Nieuw Zeeland/Australië, Noorwegen, Oekraïne, Polen Roemenië, Rwanda, Senegal, Slowakije, Vaticaanstad en de VS.

51

Is er sprake van een toenemende onderdrukking van de Bahá’í-gemeenschap in Iran?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft kennisgenomen van berichten dat leden van de Bahá’í-gemeenschap in Iran de afgelopen jaren, onder meer, in toenemende mate gevangen worden gezet. Nederland vraagt bilateraal, via de EU en in VN-verband, bij de Iraanse autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden, waaronder de Bahá’í. De speciaal VN-rapporteur voor de mensenrechten in Iran, Ahmed Shaheed, heeft in september jongstleden de Iraanse regering opgeroepen om de vonnissen van 126 gevangen gezette Bahá’í te herzien. Nederland heeft het werk van deze VN-rapporteur ondersteund door hiervoor projectgelden beschikbaar te stellen.

52

Staan er nog afschrijvingen op garanties op Sudan op de begroting van Buitenlandse Zaken en/of Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dit jaar? Zo ja, waar en om welke bedragen gaat het?

Antwoord van het kabinet:

Vanaf 2014 worden geen middelen meer gereserveerd voor schuldkwijtschelding in het kader van de EKI-regeling. In 2013 heeft geen EKI-schuldkwijtschelding plaatsgevonden en ook voor 2014 wordt geen EKI-schuldkwijtschelding verwacht.

53

Heeft u gebruik gemaakt van de KBX in de week van 15 september jl. in verband met verplichtingen in het kader van uw aanstaande functie?

Antwoord van het kabinet:

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 september jl. gebruik gemaakt van de KBX voor een bezoek aan het Europees parlement in Straatsburg in het kader van zijn kandidatuur als eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie. De keuze voor gebruikmaking van de KBX werd ingegeven doordat de Minister hierdoor zo lang mogelijk aanwezig kon zijn bij de Algemene Politieke Beschouwingen d.d. 17 september. Daarnaast stelde het gebruik van de KBX de Minister in staat een aansluitende vlucht vanuit Londen naar New York te halen ten behoeve van deelname aan het debat in de VNVR over de ramp met de MH-17 d.d. vrijdag 19 september.

54

Wat zijn voorbeelden van initiatieven van culturele organisaties om met cultuur gevoelige thema's in het mensenrechtenbeleid te adresseren? Wat waren de kosten van deze initiatieven en wat hebben deze opgeleverd?

Antwoord van het kabinet:

In 2014 is er voor het eerst binnen het Mensenrechtenfonds een speciaal bedrag voor projecten met een culturele invalshoek gereserveerd. Uit deze middelen zijn tot nu toe twee subsidies toegekend voor de periode 2014–2015. Het IDFA Bertha Fund krijgt 300.000 euro om de productie van 10 documentaires over mensenrechtenthema’s te ondersteunen.

Het Internationaal Film Festival Rotterdam (IFFR) krijgt 170.000 euro voor het programma «Brave Cinema», dat zich richt op filmmakers uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika die werken rondom thema’s als vrouwenrechten en LGTB-rechten. Het IFFR hoopt bovendien met «Brave Cinema» een nieuw internationaal brand label voor mensenrechtenfilms te introduceren, dat na het programma blijft voortbestaan.

Ook Movies that Matter ontvangt financiering van 300.000 euro voor de periode 2013–2015, voor het ondersteunen van mensenrechtenfilmfestivals over de hele wereld, met inhoudelijk advies, workshops voor startende festivalorganisatoren en een financiële bijdrage. Jaarlijks rond 10 december, de internationale dag voor de rechten van de mens, worden in samenwerking met Movies that Matter mensenrechtenfilms vertoond op Nederlandse ambassades.

De films die voortvloeien uit deze initiatieven genereren aandacht voor belangrijke mensenrechtenthema’s, in landen waar dergelijke thema’s gevoelig liggen. Zo kunnen vrijplaatsen ontstaan voor het ter discussie stellen en uitwisselen van ideeën, die op hun beurt weer bijdragen aan het versterken van de maatschappelijke meningsvorming.

55

Kunnen voorbeelden van trilaterale samenwerkingsverbanden worden gegeven? Wat zijn de resultaten van deze samenwerkingsverbanden geweest? Worden deze in 2015 allemaal voortgezet en welke worden nieuw opgericht?

Antwoord van het kabinet:

Nederland en het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie (NIMD) organiseerden onlangs gezamenlijk met Mexico een conferentie over politieke participatie van vrouwen in Honduras. Van 22–24 september kwamen 107 parlementariërs, wetenschappers, overheidsfunctionarissen en andere geïnteresseerden uit Nederland en Latijns-Amerika bij elkaar om best practices op dit gebied uit te wisselen. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen de Nederlandse ambassade in Parijs met het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken voor versterking van LHBT-organisaties in francofoon Afrika.

Het kabinet zal actief blijven inzetten op trilaterale partnerschappen en deze voortzetten waar ze effectief blijken. Overige voorbeelden zijn ook terug te vinden in de Mensenrechtenrapportage 2013.2

56

Naar welke steden wordt het Shelter City programma uitgebreid?

Antwoord van het kabinet:

In 2014 worden mensenrechtenverdedigers via het Shelter City programma opgevangen in Den Haag en Middelburg. In Utrecht en Nijmegen zijn de gemeenteraden akkoord om Shelter City te worden; de komende maanden wordt duidelijk wanneer zij de eerste mensenrechtenverdedigers kunnen opvangen. In een aantal andere gemeenten is interesse, maar is nog geen besluit genomen.

57

Op welke wijze gaat Nederland de zichtbaarheid van en steun voor mensenrechtenverdedigers vergroten? Hoe wordt hiertoe in Europees verband samengewerkt?

Antwoord van het kabinet:

Nederland continueert de inzet voor mensenrechtenverdedigers op verschillende manieren. De ambassades werken in EU-verband aan de implementatie van de EU Richtsnoeren voor Mensenrechtenverdedigers. Activiteiten zijn onder andere regelmatige ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers. Dit draagt bij aan de steun voor en zichtbaarheid van mensenrechtenverdedigers.

De vanuit het Mensenrechtenfonds gesteunde projecten dragen ook bij aan deze twee doelstellingen. De Mensenrechtentulp leidt tot zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers, zowel rond de uitreiking van de prijs als gedurende het proces van nomineren en online stemmen. Dit jaar stemden reeds zo’n 60.000 mensen op een van de kandidaten.

In EU-verband heeft Nederland actief bijgedragen aan de op 23 juni jl. aangenomen conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken ter gelegenheid van het 10-jarige bestaan van de EU Richtsnoeren voor Mensenrechtenverdedigers. In de Raadsconclusies committeert de EU zich onder meer aan intensivering van politieke en materiële steun aan mensenrechtenverdedigers. Nederland wil eveneens een ambitieuze EU-inzet in het nieuwe EU Actieplan voor mensenrechten en democratie.

58

Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan de toezegging die is gedaan tijdens het overleg over de Mensenrechtennota (2013) om de mensenrechtentulp als prijs voor mensenrechtenverdedigers in stand te houden?

Antwoord van het kabinet:

De Mensenrechtentulp blijft een prijs voor mensenrechtenverdedigers en organisaties van mensenrechtenverdedigers. In december 2013 is de prijs uitgereikt aan Aahung, een Pakistaanse organisatie die zich inzet voor seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes. Op dit moment loopt de selectieprocedure voor de Mensenrechtentulp 2014. Bijna 60.000 mensen brachten de afgelopen weken online hun stem uit op één van de dertig genomineerde mensenrechtenverdedigers (www.humanrightstulip.nl). De prijs wordt 9 december a.s. uitgereikt in Den Haag door de Minister van Buitenlandse Zaken.

59

Wat zijn, naast de samenwerking met Argentinië in Midden-Amerika, de andere trilaterale initiatieven om mensenrechten te bevorderen? Wat zijn de resultaten hiervan tot dusver?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 55.

60

Kunt u, met voorbeelden, nader toelichten hoe het bedrijfsleven als partner wordt ingezet voor het verankeren van rechten? Hoe wordt tegelijkertijd toegezien op het naleven van mensenrechten door bedrijven zelf?

Antwoord van het kabinet:

Het bedrijfsleven kan een positieve partner zijn voor de verankering van rechten. Voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in de Mensenrechtenrapportage 2013 en het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven.3 Zo ondersteunde het Nederlandse bedrijfsleven in samenwerking met de Nederlandse ambassade de Saudische organisatie GloWork. Deze organisatie richt zich op het verbeteren van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Een ander voorbeeld is het Workplace Pride-netwerk. Bedrijven die bij dit netwerk zijn aangesloten onderschrijven het streven naar grotere acceptatie van LHBT’s op de werkvloer en in de samenleving. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voornemens zich bij dit netwerk aan te sluiten. Via verschillende mechanismen wordt toegezien op het naleven van mensenrechten door het bedrijfsleven zelf. Zo ondersteunt het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen bedrijven om deze richtlijnen in de praktijk te brengen. Ook helpt het NCP bij de bemiddeling tussen bedrijven en partijen die melding maken van schendingen. Daarnaast wordt door het uitvoeren van de MVO Sector Risico Analyse inzicht verworven in de risico’s op mensenrechtenschendingen in de productieketens van Nederlandse bedrijfssectoren. De analyse moet leiden tot MVO-convenanten met de sectoren die de grootste risico’s lopen.

61

Wat gaat u concreet doen om het actieplan bedrijfsleven en mensenrechten verder te implementeren? Welke doelstellingen en ijkpunten zijn hiervoor geformuleerd? Is hiervoor een tijdspad? Wanneer acht u de implementatie geslaagd?

Antwoord van het kabinet:

Het Nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten heeft als doel mensenrechtenschendingen door bedrijven, rechtstreeks of in productieketens, te voorkomen. Hiervoor is belangrijk dat de overheid bedrijven bewust maakt van hun verantwoordelijkheid de mensenrechten te eerbiedigen. In die zin vergt het actieplan de doorlopende aandacht van het kabinet. In het NAP staan concrete actiepunten geformuleerd waarvan sommige met een specifiek tijdspad. De organisatie van een conferentie over juridische en niet-juridische klachtenmechanismen in samenwerking met ACCESS Facility is bijvoorbeeld in 2014 voltooid. Ook is de aanbesteding van het onderzoek over de wettelijke zorgplicht van bedrijven in gang gezet door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Over de voortgang van de uitvoering van het Nationaal actieplan zal nader worden gerapporteerd in de Mensenrechtenrapportage 2014 en in een brief over het MVO-beleid die uw Kamer voor de zomer van 2015 toegaat.

62

Kunt u, met voorbeelden, nader toelichten wat een goede implementatie van de EU mensenrechtenstrategie inhoudt?

Antwoord van het kabinet:

De mensenrechtenstrategie van de EU is vastgelegd in een aantal documenten. De belangrijkste zijn het Strategisch Raamwerk en het Actieplan voor mensenrechten en democratie. Daarnaast zijn er Richtsnoeren voor een aantal mensenrechten, zoals gelijke rechten voor LHBT’s en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Ten slotte is voor veel landen (circa 140) een EU-mensenrechtenstrategie opgesteld. Nederland ziet actief toe op implementatie, onder andere door overleg en samenwerking met de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO).

Zo heeft Nederland andere EU-lidstaten erop aangesproken dat er maar 18 lidstaten waren die publiekelijk hun steun wilden betuigen voor de Gay Pride Parade in Belgrado, terwijl de EU Richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT’s hier juist om vragen.

63

Kunt u, met voorbeelden, nader toelichten hoe en op welke onderdelen door Nederland wordt gepleit voor betere coherentie tussen intern en extern EU beleid voor mensenrechten?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat mensenrechten binnen de EU beter moeten worden nageleefd: niet alleen voor de geloofwaardigheid van de EU als gesprekspartner voor andere landen, maar ook als doel op zich. Mede op instigatie van Nederland zijn in juni jl. Raadsconclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken aangenomen over het belang van coherentie van intern en extern EU-mensenrechtenbeleid. De laatste passage van deze conclusies spreekt over de mogelijkheid de Raad jaarlijks te laten kijken naar «areas for future action». Dit zou op termijn kunnen leiden tot een strategie voor mensenrechten binnen de EU.

64

Welke initiatieven neemt Nederland om ook binnen haar eigen landsgrenzen de coherentie tussen intern en extern mensenrechtenbeleid te verbeteren?

Antwoord van het kabinet:

Om op een geloofwaardige manier het buitenlands mensenrechtenbeleid ten uitvoer te brengen moeten we ook oog hebben voor de mensenrechtensituatie in eigen land. Initiatieven die hierop betrekking hebben zijn uiteengezet in het Nationaal Actieplan Mensenrechten.4

65

Op welke manier kan de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) naar uw inzicht slagvaardig en effectief optreden? Hoe dient de EDEO te worden vormgegeven om slagvaardig en effectief te zijn?

Antwoord van het kabinet:

Om EDEO slagvaardig en effectief te laten zijn, is het wat Nederland betreft van belang dat lidstaten de Hoge Vertegenwoordiger (HV), binnen haar mandaat, meer ruimte en vertrouwen geven. Ook moet worden gewerkt aan verdere verbetering van de samenwerking tussen EDEO en de Europese Commissie. Dit laatste hangt nauw samen met de wijze waarop de HV het vicevoorzitterschap van de Commissie invult. Tijdens de positief verlopen hoorzitting in het Europees parlement gaf beoogd HV Mogherini aan te zullen werken aan door Nederland belangrijk geachte zaken als meer «ownership» onder en het beter betrekken van lidstaten; het versterken van de link tussen intern en extern beleid en een betere beleidscoördinatie van onderwerpen met een externe dimensie. De wijze waarop de interne organisatie in detail wordt vormgegeven is wat Nederland betreft, binnen de afgesproken financiële en regelgevende kaders, aan de HV. Eind 2015 is, zoals vastgelegd in de Raadsconclusies van december 2013, de volgende evaluatie van het functioneren van EDEO voorzien. Nederland zal de ontwikkelingen in aanloop daarnaartoe monitoren en aandringen op actieve betrokkenheid vanuit lidstaten.

66

Voor welke landen streeft de regering een associatieakkoord met de EU na?

Antwoord van het kabinet:

Op grond van artikel 217 VWEU kan de EU akkoorden sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.

Met dit verdragstype geven de EU en haar lidstaten de economische en politieke samenwerking met derde landen vorm. In associatieakkoorden worden ook bepalingen over de naleving van mensenrechten en de ontwikkeling van democratie en goed bestuur opgenomen.

Recent zijn associatieovereenkomsten tot stand gekomen tussen de EU en Georgië, de EU en Moldavië en de EU en Oekraïne. De regering heeft het ratificatietraject voor deze overeenkomsten in gang gezet. Daarnaast werd onlangs het associatieakkoord tussen de EU en zes Midden-Amerikaanse landen door Nederland geratificeerd. De EU streeft verder naar de totstandkoming van een associatieakkoord met de Mercosur-landen (Argentinië, Brazilië, Paraguay, Uruguay en Venezuela) en heeft onlangs een EU-only Stabilisatie- en Associatieakkoord met Kosovo geparafeerd. Overigens hanteert de EU naast associatieovereenkomsten ook andere verdragstypen om de samenwerking met derde landen gestalte te geven, zoals het vrijhandelsakkoord, voor bevordering van handel en investeringen, en het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord, waarin afspraken gemaakt worden en de dialoog wordt vormgegeven over allerhande politieke onderwerpen (bijvoorbeeld energie, klimaat, economische ontwikkeling, terrorismebestrijding, onderzoek en technologie alsmede non-proliferatie van massavernietigingswapens).

67

Kunt u ingaan op de samenwerking tussen Nederland en EDEO en daarbij ingaan op a) overlap b) pijnpunten c) verbeterpunten en d) kosten?

Antwoord van het kabinet:

Nederland zet sinds de oprichting van EDEO in op een zo groot mogelijke synergie tussen EDEO vertegenwoordigingen en nationale diplomatieke netwerken. Een beperkte mate van overlap is onvermijdelijk daar EDEO zeker op korte of middellange termijn geen adequate vervanging van het postennet van de lidstaten biedt. Daarvoor lopen belangen tussen lidstaten veelal te zeer uiteen, m.n. op economisch vlak. Veel gaat al goed in de onderlinge samenwerking, zo wordt bijvoorbeeld steeds meer samengewerkt op het terrein van gezamenlijke rapportages, zoals politieke analyses en mensenrechtenstrategieën. Ook is er een systeem uitgerold voor het uitwisselen van vertrouwelijke berichten tussen ambassades van lidstaten en de EU-delegaties ter plaatse. Het vroegtijdig delen van informatie is belangrijk daar dit kan bijdragen aan het komen tot een gemeenschappelijke analyse en de mogelijkheden tot gezamenlijk optreden kan vergroten. Op dit vlak is nog verdere winst te behalen.

Een ander verbeterpunt waarop Nederland concreet blijft inzetten betreft de samenwerking tussen EDEO en lidstaten op het terrein van consulaire bijstand en crisisbeheersing. Ook acht het kabinet het van belang te blijven uitzien naar mogelijkheden voor co-locatie van vertegenwoordigingen van EDEO en lidstaten in derde landen. Naast de beoogde besparingen draagt gezamenlijke huisvesting bij aan intensivering van de onderlinge contacten en de zichtbaarheid. Co-locatie gebeurt steeds vaker, maar vooralsnog vooral bilateraal.

Wat uw vraag over kosten betreft heeft Nederland sinds de oprichting van EDEO steeds gepleit voor een budget neutrale vormgeving. EDEO, gesteund door andere lidstaten, geeft echter stelselmatig aan niet meer nieuwe taken te kunnen op- of overnemen zonder dat daarvoor extra financiële ruimte wordt gecreëerd.

68

Op welke wijze zal het Nederlandse initiatief tot minder regelgeving/subsidiariteitsbrief van 2013 worden voortgezet? Zijn hier al resultaten op geboekt?

Antwoord van het kabinet:

De tijdens de Europese Raad van afgelopen juni vastgestelde Strategische Agenda en het EU-brede draagvlak voor een inzet op een betere focus, balans en legitimiteit binnen de EU zijn in belangrijke mate voortgekomen uit het Nederlandse subsidiariteitsinitiatief. Ook de indeling van de nieuwe Europese Commissie, met een sterke coördinerende rol voor de vicevoorzitters en een speciaal mandaat van de eerste vicevoorzitter Timmermans gericht op betere regelgeving sluiten hierbij aan en bieden een positief startpunt voor de nieuwe legislatuur waarin het terugdringen van onnodige EU-inmenging en regeldruk hoog op de agenda staat. Het is nu eerst aan de Commissie om hiermee concreet aan de slag te gaan.

Tijdens de hoorzitting in het Europees parlement heeft beoogd Eurocommissaris Timmermans aangekondigd dat de Commissie op korte termijn zal komen met een overzicht van (wetgevende) Commissievoorstellen die aangehouden of teruggetrokken zouden kunnen worden. Wat het kabinet betreft bieden de uitkomsten van de in Nederland uitgevoerde subsidiariteitsexercitie waardevolle inspiratie waaruit de nieuwe Commissie kan putten bij het opstellen van dat overzicht. Bij de beoordeling van het overzicht zal Nederland de in de Strategische Agenda geformuleerde prioriteiten en principes als belangrijk ijkpunt nemen.

69

Welke concrete stappen (ook op het gebied van wetgeving) dienen op korte en lange termijn gezet te worden om te komen tot een verdere vervolmaking van de interne markt?

Antwoord van het kabinet:

In het licht van de economische crisis is het van belang dat de Europese Unie zich richt op de economische sectoren waar economische groei bestaat en te verwachten is. Eén zo’n sector is de digitale interne markt, waar het kabinet inzet op concrete zaken als het moderniseren van het auteursrecht, grensoverschrijdende e-commerce en de interne telecommarkt.

Een andere belangrijke sector waar nog veel potentieel bestaat is de dienstensector. Het kabinet zet er hier onder andere op in dat lidstaten het regelgevend kader voor gereglementeerde beroepen moderniseren, dat de dienstenrichtlijn versterkt wordt en dat de Commissie onderzoekt of verdere harmonisatie nodig is op het gebied van labellingvereisten.

In Nederland zijn wat betreft de interne energiemarkt, reeds alle concrete stappen gezet ter implementatie van het derde energiepakket. Het kabinet roept in EU-verband andere lidstaten op hetzelfde te doen, het gaat dan concreet om: netten die onafhankelijk zijn van productie en levering, versterkte samenwerking tussen de landelijke netbeheerders en maatregelen om de positie voor de consument te versterken.

Het kabinet zet nu al in op bovenstaande maatregelen. Voor verschillende dossiers geldt echter dat het krachtenveld voortgang op korte termijn kan bemoeilijken. Zo is over veel punten uit het pakket voor de interne telecommarkt nog discussie en het moderniseren van het kader voor gereglementeerde beroepen ligt in veel lidstaten gevoelig. Het kabinet blijft zich hardmaken voor voortgang op de interne markt, in het bijzonder op deze gebieden.

70

Welke maatregelen heeft Nederland in Europees verband voorgesteld om het potentieel voor economische groei; vooral op het terrein van diensten, energie en de digitale interne markt, ten volle te gaan benutten?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 69.

71

Op welke wijze zijn de MATRA gelden belegd die zijn toegewezen conform het amendement Ten Broeke/Servaes (Kamerstuk 33 750 V, nr. 39)? Welke uitgaven zijn hier in 2014 mee gedaan?

Antwoord van het kabinet:

De gelden die in het amendement Ten Broeke/Servaes werden toegekend zijn deels belegd bij de partijstichtingen in het kader van het Matra Politieke Partijen Programma (EUR 500.000) en deels aangewend voor Rule of Law-en democratiseringsprojecten in landen van het Oostelijk Partnerschap via de Nederlandse ambassades in de regio (EUR 1.000.000) en via het Visegrad-fonds voor het Oostelijk Partnerschap (EUR 500.000).

72

Welke concrete stappen (ook op het gebied van wetgeving) dienen op korte en lange termijn gezet te worden om te komen tot een verdere vervolmaking van de interne energiemarkt?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 69.

73

Kan meer informatie gegeven worden over het voornemen van de Europese Raad om in oktober besluiten op het terrein van energievoorzienings-zekerheid en klimaatbeleid gezamenlijk te behandelen? Wat is de stand van zaken?

Antwoord van het kabinet:

Tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober is gesproken over zowel het Klimaat- en Energiepakket 2030 als maatregelen op het terrein van energievoorzieningszekerheid. Er werd een akkoord bereikt op het Klimaat- en Energiepakket 2030. Onderdeel van dit akkoord zijn onder andere een CO2-reductiedoelstelling in 2030 van ten minste 40% t.o.v. 1990, een bindend EU-doel van ten minste 27% voor hernieuwbare energie en een indicatief EU-doel van tenminste 27% voor energiebesparing. Een Nederlands pleidooi voor een nationaal bindende doelstelling op hernieuwbare energie (waartoe de motie Van Tongeren en Dik-Faber, Kamerstuk 2014–2015, 33 858, nr. 23, opriep) kreeg onvoldoende steun. Lidstaten krijgen wel de vrijheid zelf hogere nationale doelen vast te stellen.

In het kader van energievoorzieningszekerheid is de Commissie aangespoord om maatregelen te nemen voor het bereiken van een doel voor elektriciteit-interconnectie van minimaal 10%, om uiteindelijk in 2030 op 15% uit te komen, waarbij de aandacht in het bijzonder uitgaat naar de Baltische landen, Spanje en Portugal. Ook verwelkomde de Raad het rapport van de Commissie over onmiddellijke actie om de weerbaarheid van de EU tegen een mogelijke grote aanvoerverstoring aankomende winter te vergroten.

74

Bent u van mening dat het de verantwoordelijkheid van individuele lidstaten is en niet van de EU om (eventueel in bilateraal verband) een infrastructuur aan te leggen om via havens en pijpleidingen met LNG energie te importeren teneinde onafhankelijker te worden van Rusland? Zo nee, wat mag het de Nederlandse belastingbetaler gaan kosten?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet in op een goede Europese infrastructuur, zeker gezien de huidige Europese kwetsbaarheid voor aanvoeronderbrekingen van Russisch gas. Nederland ziet daarbij een verantwoordelijkheid voor lidstaten om hun markt op orde hebben zodat investeringen in de energie-infrastructuur door marktpartijen worden aangetrokken. Investeerders moeten er zeker van kunnen zijn dat zij investeringen terug kunnen verdienen en moeten uitzicht hebben op redelijke en vlot verlopende vergunningsprocedures. Implementatie van het Europese Infrastructuurpakket door lidstaten voorziet in deze voorwaarden. Daar waar de markt tekortschiet kan bovendien een beroep worden gedaan op de € 5,8 miljard die in het kader van het Infrastructuurpakket voor de periode 2014–2020 beschikbaar is gesteld. Nederland zet erop in dat bij inzet van deze middelen geen marktverstoring optreedt.

75

Kunt u de toegenomen complexiteit van de besluitvorming binnen de EU toelichten en de actieve deelname aan vooroverleg in kleinere groepen toelichten?

Antwoord van het kabinet:

Effectief optreden in een Unie van 28 lidstaten, met verschillend stemgewicht, met verschillende belangen en verschillende politieke kleur vraagt om flexibel en actief optreden in

het Europees besluitvormingsproces, ook binnen de context van de afspraken uit het Verdrag van Lissabon over het systeem van dubbele meerderheid, dat per 1 november 2014 van toepassing is. Vooroverleg in kleinere groepen betekent in de praktijk, dat op verschillende dossiers in verschillende coalities wordt opgetrokken om voorstellen op de Europese agenda geplaatst te krijgen en om vervolgens meerderheidsstandpunten binnen de Raad te bereiken. Deze strategie heeft in de afgelopen jaren op verschillende dossiers tot zichtbaar resultaat geleid, zoals m.b.t. subsidiariteitsinitiatief.

76

Waar, hoe vaak en met welke Nederlandse afgevaardigden vinden die vooroverleggen plaats en wat zijn de totale bijkomende kosten van deze vooroverleggen?

Antwoord van het kabinet:

Dergelijk overleg tussen vertegenwoordigers van EU-lidstaten vindt voortdurend plaats, op alle mogelijke niveaus, zowel ambtelijk als politiek, zowel in Brussel als in rechtstreeks contact tussen EU-hoofdsteden. Internationaal overleg over EU-besluitvorming maakt, in meer of mindere mate, onderdeel uit van de reguliere taakuitoefening van een groot deel van de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, evenals die van alle andere ministeries en is onderdeel van de reguliere diplomatieke werkzaamheden.

77

Bent u bereid de Kamer halfjaarlijks vertrouwelijk te informeren over de situatie van ontvoerde Nederlander(s)? Zo nee, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

Het Kabinet doet in het belang van ontvoerden geen mededelingen over ontvoeringszaken.

78

Kunt u puntsgewijs aangeven waar de belangrijkste spanning zit tussen uitdagingen voor uw ministerie en de beschikbare capaciteit?

Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in om het Koninkrijk veiliger en welvarender te maken en steunt Nederlanders in het buitenland. Samen met vele partners zet het ministerie zich in voor een rechtvaardige wereld. Het ministerie heeft als kerntaken: bevorderen van veiligheid en stabiliteit, mensenrechten en internationale rechtsorde, Europese samenwerking, economische diplomatie, consulaire dienstverlening en bijdragen aan een duurzame en eerlijke wereld. Aan goede dienstverlening aan burgers en bedrijven werken onze posten continue. Het onderhouden van internationale relaties, het uitdragen van de Nederlandse standpunten, het vergaren van informatie en analyse voor het hele Rijk behoren tot de ijzeren werkvoorraad van het ministerie. Nederland levert daarnaast een actieve bijdrage aan de internationale agenda, zoals met de NSS van afgelopen jaar en de Cybersecurity conferentie komend jaar. Ook het EU voorzitterschap staat voor de deur.

Mede daardoor is de druk op de diplomatieke dienst hoog. De aaneenschakeling van crises – alleen al in de afgelopen maanden MH17 en Oekraïne, het Midden-Oosten en ebola – vragen een grote inzet en flexibiliteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De ring van instabiliteit die zich aan de grenzen van Europa heeft gevormd, lijkt niet van tijdelijke aard en heeft een grote reikwijdte, zowel dáár als hier. De toegenomen en voortdurende inspanning om in alle facetten in te spelen op deze internationale ontwikkelingen, trekt een wissel op de posten en op het ministerie in Den Haag. Veranderende geopolitieke verhoudingen en crisisbeheersing komen niet in plaats van maar bovenop de kerntaken van Buitenlandse Zaken.

Vooralsnog is het beslag dat de recente instabiliteit en internationale crises op de organisatie legt, goed opgevangen door middel van een flexibele inzet van medewerkers. Posten zijn bijvoorbeeld tijdelijk versterkt en op het departement worden crisisteams waar nodig ingericht. Dit trekt evenwel capaciteit weg bij andere organisatieonderdelen, waardoor structurele werkzaamheden onder druk komen te staan. Daarnaast legt de interactie met de Kamer in toenemende mate beslag op de beschikbare capaciteit.

Voor het postennet geldt dat de uitgezonden bezetting bij een substantieel deel van de Nederlandse vertegenwoordigingen is verminderd tot 1 à 2 diplomaten. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de Europese posten minder kunnen doen aan bilaterale beïnvloeding op het EU onderhandelingsproces in Brussel, hetgeen uiteraard risico’s oplevert van en voor Nederlands positief resultaat. Dit kan Nederland op een achterstand in de Brusselse onderhandelingsarena zetten.

In tijden van een consulaire crisis zal door het beschermen en informeren van Nederlandse burgers minder capaciteit beschikbaar zijn voor economische dienstverlening. Om optimale dienstverlening te kunnen blijven bieden, kijkt de organisatie scherper bij het maken van keuzes. Niet langer worden alle diensten zonder meer aangeboden, maar wordt eerst gekeken of er werkelijk vraag is naar bepaalde diensten en of er geen andere partijen zijn die vergelijkbare diensten aanbieden.

Tegelijkertijd gaat de Nederlandse diplomatie voort op de ingeslagen om naast het klassieke diplomatieke handwerk ook de netwerkdiplomatie in een snel veranderende wereld verder te ontwikkelen. Trajecten die in het kader van Modernisering Diplomatie organisatie breed zijn ingezet, zoals «het nieuwe werken», werken als «one team», regionale samenwerking, zijn hier voorbeelden van. Niettemin is een grens in zicht aan wat de organisatie hiermee kan opvangen. Er is binnen de organisatie geen speelruimte meer om extra inzet op één terrein op te vangen zonder dat dit consequenties heeft voor het werk elders. Er wordt een groot beroep gedaan op de beschikbaarheid van de medewerkers, waarbij ook buiten kantooruren werkzaamheden worden verricht. Er bestaat een hoge werkdruk onder de medewerkers, zowel op de posten als in Den Haag. Daar komt bij dat de bezuinigingen van Rutte II de komende jaren verder ingeboekt zullen worden. Het aantal medewerkers bij Buitenlandse Zaken zal hierdoor verder teruglopen. In 2018 zullen de apparaatskosten 20–25% lager zijn dan in 2010, inclusief de ombuiging als gevolg van de uitwerking van de motie Sjoerdsma.

79

Kunt u aangeven hoeveel posten momenteel bestaan uit 1 of 2 uitgezonden medewerkers?

Antwoord van het kabinet:

Op 62 posten is momenteel sprake van 1 of 2 uitgezonden medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

80

Kunt u aangeven hoe het verloop van het totale personeelsbestand per jaar zich heeft ontwikkeld en zal ontwikkelen in de periode 2010–2017?

Antwoord van het kabinet:

De ontwikkeling van het personeelsbestand is weergegeven in onderstaande tabel. Het betreft de gemiddelde bezetting in fte. De cijfers vanaf 2013 zijn inclusief DGBEB. De cijfers vanaf 2014 zijn ramingen. In de ramingen is rekening gehouden met de taakstelling Rutte II en de motie Sjoerdsma c.s. van 25 november 2013.

Gemiddelde bezetting (fte)

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Personeel departement

1.740

1.692

1.661

1.788

1.718

1.693

1.653

1.653

Uitgezonden personeel

1.123

1.041

985

926

900

870

853

853

Lokaal personeel

2.305

2.325

2.262

2.179

2.182

2.100

2.061

2.061

Ambtelijk personeel

5.168

5.058

4.908

4.893

4.800

4.663

4.567

4.567

81

Kunt u aangeven wat op 1 oktober 2014 de verhouding was tussen het totaal aantal medewerkers op het ministerie en het totaal aantal uitgezonden medewerkers op de posten?

Antwoord van het kabinet:

De ambtelijke bezetting telde op de meest recente peildatum (1 juli 2014) 2.620 fte. Daarvan was:

32,6% werkzaam in het postennet

63,5% werkzaam op het departement

3,9% gedetacheerd bij een organisatie buiten BZ.

82

Kunt u met concrete voorbeelden illustreren op welke plekken het in uw ministerie «piept en kraakt» en in hoeverre de bezuinigingen van Rutte I en Rutte II hiervan de oorzaak zijn?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 78.

83

Kunt u de stelling dat de capaciteit tot een minimum is gedaald en dat taken, waaronder ook kerntaken, niet meer meteen of volledig uitgevoerd kunnen worden, nader toelichten? Welke kerntaken kunnen niet meer volledig en tijdig uitgevoerd worden als gevolg van de bezuinigingen? Waarom is gekozen voor het beperken van de mogelijke inzet aangaande deze kerntaken?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 78.

84

Op welke wijze wordt het personeelsbeleid vernieuwd in 2015? Welke maatregelen worden genomen?

Antwoord van het kabinet:

BZ behoudt een overplaatsbare loopbaandienst en zal in 2015 verschillende maatregelen nemen om het personeelsbeleid te vernieuwen. Deze maatregelen zijn gericht op het verder verbeteren van de kwaliteit van de personele inzet, het vergroten van de flexibiliteit, zodat beter kan worden ingespeeld op actuele politieke ontwikkelingen en een intensivering van de samenwerking met andere actoren binnen en buiten het Rijk.

85

Wanneer zal de academie voor diplomaten en internationaal opererende ambtenaren van start gaan? Hoe wordt de academie opgezet, wat wordt het doel?

Antwoord van het kabinet:

In september 2015 zullen de eerste modules van de academie voor internationale betrekkingen van start gaan. Gedurende de daaropvolgende jaren zal het curriculum zijn uiteindelijke vorm krijgen. In die vorm zal de academie een instrument zijn voor de versterking van de internationale functie van de gehele Rijksdienst en de kwaliteitsverhoging van de medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de lokale medewerkers, op wie een toenemend beroep wordt gedaan vanwege de afname in het aantal uitgezonden medewerkers.

86

Op welke strategische plekken zal het postennet in 2015 (en eventueel de jaren daarna) worden versterkt?

Antwoord van het kabinet:

Tot 2018 wordt er op het postennet zowel bezuinigd als geïntensiveerd. Het antwoord op de vraag «waar minder, en waar meer» hangt samen met de beleidsprioriteiten van onze buitenland politiek. Voor 2015 is de keuze gemaakt op vier terreinen meer (tijdelijke) capaciteit in te zetten: regionalisering, economische diplomatie, veiligheid en kleine posten. Steeds zal een weging worden gemaakt, in 2015, maar ook daarna, of de personele inzet op de juiste plekken wordt gebruikt en of aanpassing nodig is.

87

In welke landen wordt de economische diplomatie versterkt? Hoe ziet deze versterking er uit (qua mensen en middelen)?

Antwoord van het kabinet:

De versterking van de economische diplomatie vindt plaats als onderdeel van de bredere moderniseringsagenda. De motie Sjoerdsma C.S. (25 november 2013) biedt hierbij ruimte voor structurele versterking van onder meer de economische diplomatie en verdere flexibilisering van de personele inzet op de posten. Eerder is reeds toegezegd dat, conform de motie Sjoerdsma, de consulaten-generaal in München, Osaka, Milaan, Antwerpen en Chicago gehandhaafd blijven waarbij de nadruk ligt op economische dienstverlening. Tevens geldt, zoals aangegeven in het recente AO economische missies, dat vijf regionale «business development» functies worden gecreëerd in economisch relevante en/of opkomende regio’s. Deze regio’s betreffen: de Golf, de ASEAN-regio, Scandinavië en de Balische staten, West-Afrika (Nigeria, Ghana, Ivoorkust, Benin, Togo en Kameroen) en Zuid-Amerika (Colombia, Panama, Peru en Chili).

88

Kunt u «het minimum» concretiseren waar de capaciteit tot is gedaald op het ministerie om op mondiale ontwikkelingen en crises te reageren?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 78.

89

Kunt u toelichten op welke vlakken er «vaker nee wordt verkocht» door het ministerie?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 78

90

Aan welke kerntaken komt men niet meer meteen toe?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 78

91

Aan welke kerntaken komt men niet volledig toe?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 78.

92

Kunt u concreet aangeven hoe de capaciteit voor mensenrechten in het postennet gewaarborgd wordt?

Antwoord van het kabinet:

Bezuinigingen betekenen dat ambassades in de uitvoering van hun taken zo efficiënt mogelijk moeten zijn. Bij bezuinigingen op het postennetwerk worden de prioriteiten van het buitenlands beleid goed in het vizier gehouden. De bevordering van mensenrechten blijft daarbij, overeenkomstig de motie-Sjoerdsma, een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid.

93

Wat is de huidige stand van zaken, wat betreft de capaciteit van de posten op het terrein van mensenrechten, gezien de toezeggingen gedaan op 9 juli 2014 (Kamerstuk 32 734, nr. 25)?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 92.

94

Kunt u in een tabel de invulling van het mensenrechtenfonds uiteenzetten, waarbij duidelijk aangegeven wordt welke middelen er beschikbaar zijn en hoe die precies besteed worden?

Antwoord van het kabinet:

In totaal is in 2015 € 34.120.000 beschikbaar voor het mensenrechtenfonds. Deze middelen worden als volgt verdeeld (bedragen zijn in Euro’s):

 

Centraal

Decentraal

Non-ODA

3.337.000

3.533.000

ODA

9.764.000

17.486.000

TOTAAL

13.101.000

21.019.000

De decentrale middelen worden verdeeld over de posten in de prioriteitslanden van het mensenrechtenfonds (zie antwoord op vraag 97). De exacte verdeling is nog niet aan te geven op dit moment. Uitgangspunt bij de besteding van deze middelen is dat wordt aangesloten bij de prioriteiten uit de mensenrechtenbrief.

95

Strekt uw verantwoordelijkheid voor interdepartementale coördinatie zich ook uit tot een coherente en consistente Nederlandse inzet ter bevordering van de internationale rechtsorde en mensenrechten in bilaterale contacten die de verschillende bewindspersonen hebben met counterparts in het buitenland? Zo nee, wordt deze bilaterale inzet niet gecoördineerd?

Antwoord van het kabinet:

Zoals in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens»5 is aangegeven, is de bevordering en bescherming van mensenrechten in het buitenland expliciet een taak voor het hele kabinet. De aanpak van het kabinet is op alle vlakken gericht op een coherente en consistente Nederlandse inzet ter bevordering van de internationale rechtsorde en mensenrechten. Dit geldt dus ook voor de bilaterale contacten die verschillende bewindspersonen hebben met counterparts in het buitenland. Deze inzet wordt altijd afgestemd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

96

Kunt u verantwoorden waarom de uitgaven voor landenprogramma’s mensenrechten dalen met 8 miljoen euro in 2015? Hoe wordt geborgd dat de inzet op mensenrechten niet vermindert in deze landenprogramma’s?

Antwoord van het kabinet:

Het genoemde bedrag van 8 miljoen Euro betreft een eenmalige verhoging van het budget in 2014 naar aanleiding van het amendement-Voordewind (toekenning subsidie aan de Campagne Stop Kinderarbeid en ECPAT). Het budget voor 2015 ligt op hetzelfde niveau als het budget voor 2013.

97

Zijn de speerpunten van het mensenrechtenbeleid nog het uitgangspunt of is er sprake van een selectie ten behoeve van het mensenrechtenfonds? Gaat het om «minder landen» ten opzichte van het afgelopen jaar? Welke landen komen nog in aanmerking voor het mensenrechtenfonds? Kan een overzicht gegeven worden van het totale aantal (mensenrechten) pilots, de landen waarin deze worden uitgevoerd en wanneer ze moeten worden afgerond?

Antwoord van het kabinet:

De prioriteiten beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» zijn onverkort van kracht en blijven uitgangspunt bij de inzet van middelen uit het mensenrechtenfonds. In 2013 bestond de landenlijst uit 47 landen. In 2014 is Senegal aan de landenlijst toegevoegd en in 2015 worden Oeganda en Rwanda toegevoegd. Het totaal aantal landen op de landenlijst bedraagt in 2015 daarmee 50 landen. Onderstaand is een overzicht van de landen op de landenlijst in 2015.

Landenlijst Mensenrechtenfonds 2015

REGIO

Afrika

Azië

Europa

Latijns-Amerika

Midden-Oosten en Golfregio

Algerije

DRC

Kenia

Libië

Marokko

Nigeria

Oeganda

Rwanda

Senegal

Soedan

Somalië

Tunesië

Zimbabwe

Zuid-Afrika

Zuid-Soedan

Bangladesh

Birma

China

India

Indonesië

Kazachstan

Noord-Korea

Pakistan

Armenië

Georgië

Oekraïne

Rusland

Turkije

Wit-Rusland

Brazilië

Cuba

Colombia

Mexico

Panama

Venezuela

Bahrein

Egypte

Irak

Iran

Israël (MOVP)

Jemen

Jordanië

Koeweit

Libanon

Oman

Palestijnse Gebieden

Qatar

Saoedi-Arabië

Syrië

VAE

Op basis van de mensenrechtenstrategie van het kabinet-Balkenende IV, «Naar een menswaardig bestaan», is besloten tot een beleidsintensivering op het gebied van godsdienstvrijheid. In dit kader is in 2009 binnen het thema mensenrechten de pilot godsdienstvrijheid gestart. Er zijn op dit moment negen landen waar de pilot godsdienstvrijheid wordt uitgevoerd: Armenië, China, Egypte, India, Kazachstan, Nigeria, Noord-Korea, Pakistan en Soedan.

De andere landen op de landenlijst van het mensenrechtenfonds kunnen eveneens projecten op het gebied van godsdienstvrijheid opzetten als de mensenrechten situatie in het betreffende land daar aanleiding voor geeft. Eind dit jaar wordt de pilot godsdienstvrijheid geëvalueerd. De resultaten daarvan worden opgenomen in de mensenrechtenrapportage 2014, die voorjaar 2015 aan uw kamer wordt gestuurd.

98

Kunt u aangeven wat het bereik én effect is van de Wereldomroep?

Antwoord van het kabinet:

De Wereldomroep maakt het mogelijk dat moeilijk bespreekbare onderwerpen vindbaar en toegankelijk zijn voor publiek en activisten. Naast de bevordering van de vrijheid van meningsuiting- en vorming kan door het vergroten van mediadiversiteit en -kwaliteit een krachtige bijdrage worden geleverd aan democratisering en het creëren van ruimte voor mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van anderen. Met haar programma zet RNW actief in op versterking van het medialandschap in landen waar van mediapluriformiteit (nog) geen sprake is. Hiertoe biedt RNW stukken aan met informatie en discussie via eigen platforms en platforms van lokale partners.

RNW belicht onderwerpen waarover, door wetgeving of taboes, lokaal niet vrijelijk gesproken kan worden en die met Nederland geassocieerd worden. Daarbij ligt de focus op drie centrale thema’s: democratie en goed bestuur, mensenrechten en seksuele rechten, waarbij lokale perspectieven en informatiebehoeftes leidend zijn bij de productie van materiaal. Het bereik van Radio Nederland Wereldomroep (RNW) verschilt per regio en project. Enkele voorbeelden uit diverse regio’s en van verschillende onderwerpen die RNW uitvoert:

  • In augustus 2014 nodigde RNW acht prominente journalisten, bloggers, academici en activisten op LHBT-gebied uit China uit om de Gay Pride in Nederland mee te maken. De belangrijkste doelstellingen van het bezoek waren om de aandacht voor seksuele rechten, met name van LHBT’s, in de Chinese media te vergroten, het versterken van de vaardigheden van de Chinese bezoekers om op een veilige en gebalanceerde manier over gelijke rechten voor LHBT’s te kunnen rapporteren en uitwisseling van kennis en ervaring tussen LHBT-activisten uit verschillende landen en regio’s. Alle activisten schreven na het bezoek artikelen en internetblogs, die werden gepubliceerd op de RNW-websites in China (www.helanonline.cn, www.lovematters.cn) en social media platforms (Tencent Weibo, Sina Weibo and Ifeng). Een maand na het bezoek waren de artikelen en posts 1,8 miljoen keer bekeken. De blogs werden ook op de persoonlijke websites van de bloggers gezet en daar ook nog eens 2,3 miljoen keer bekeken.

  • Love Matters, een project over de lusten en lasten van liefde, seks en relaties, werd in 2013 bekroond met de prestigieuze «Award for Excellence & Innovation in Sexuality Education». De winnende web- en mobiele sites bereikten in 2012 meer dan 2,14 miljoen mensen en meer dan 130.000 jongeren namen actief deel aan conversaties op de Facebookpagina’s. RNW heeft inmiddels Love Matters sites in het Engels, Spaans, Chinees, Arabisch en Hindi. De sites hadden eind 2013 ongeveer 400.000 volgers.

  • Op 9 september publiceerde RNW een kritisch artikel van Belal Fadl, een Egyptische screenplay schrijver en journalist over het beleid van Generaal Sisi. Het artikel werd in één dag 87.623 keer bekeken, 23.000 keer gedeeld op Facebook en 1.408 keer gedeeld op Twitter.

  • «What’s up Africa» (WUA) is een Engelstalig satirisch programma in de vorm van een wekelijkse videoblog van Ikenna Azuike. De blog is kritisch over de westerse kijk op Afrika en Afrikaanse politici. WUA is vooral populair onder jongeren in Afrika en jongeren met Afrikaanse roots in Europa en Amerika en heeft eind 2013 meer dan 92.000 volgers op Facebook en ruim een miljoen views op YouTube. Ikenna Azuike is een veelgevraagd spreker, die het podium betrad tijdens diverse TEDx conferenties (TEDxLuanda, TEDxRohero, TEDxEuston en TEDxHagueAcademy) en de BBC en CNN maakten een uitzending over zijn blog.

99

Hoeveel budget van het mensenrechtenfonds gaat er specifiek naar projecten ter bevordering van LHBT-rechten wereldwijd?

Antwoord van het kabinet:

Vanuit het centrale Mensenrechtenfonds gaat in 2015 naar verwachting ruim EUR 1,4 miljoen naar LHBT-projecten wereldwijd. Het aandeel van het Mensenrechtenfonds dat via de posten wordt uitgegeven is moeilijker te ramen, vanwege het inspringen op actuele ontwikkelingen. In 2013 is door de posten ongeveer EUR 675.000 uitgegeven aan LHBT-projecten.

100

Nederland draagt in 2015 102 miljoen euro bij aan de VN voor crisisbeheersingsoperaties. Wat dragen andere EU-landen bij aan VN-crisisoperaties? Kunt u daar een overzicht van geven?

Antwoord van het kabinet:

De verdeelsleutel van verplichte contributie van de VN-lidstaten aan de VN-begrotingen, de VN-contributieschaal, wordt elke drie jaar vastgesteld op basis van het principe «capacity to pay». Het aandeel van Nederland voor de periode 2012–2015 is 1,654%. De contributieschaal voor de VN-vredesmissiebegrotingen is een afgeleide van de algemene contributieschaal. Voor Nederland is de aanslag gelijk (1,654%), maar de P5-leden, waaronder VK en Frankrijk, betalen meer omdat zij (met de overige 10 VNVR-leden) de mandaten vaststellen voor de VN-vredesmissies. Het overzicht van alle contributieschalen, scale of assessement, is openbaar beschikbaar op de officiële website van de VN.

101

Kunt u een overzicht geven van alle landenprogramma’s in het kader van hervormingen Arabische regio?

Antwoord van het kabinet:

Uit dit begrotingsartikel wordt het Matra-zuid programma (exclusief het Private Sector Investeringsprogramma) gefinancierd. Het programma wordt met name ingezet in de Matra-zuid prioriteitslanden Egypte, Jordanië, Libië, Marokko en Tunesië en daarnaast in beperkte mate in enkele andere landen in de Arabische regio. Zo worden ook activiteiten op het gebied van onderwijs aan jonge Syriërs gefinancierd.

Het Matra-zuid programma betreft deels landenspecifieke activiteiten, zoals ondersteuning van kleinschalige lokale maatschappelijke initiatieven door de betrokken Nederlandse ambassades en overheid-tot-overheid samenwerking, en deels regionale activiteiten, zoals training van ambtenaren op een tiental thema’s en training van jonge diplomaten. Ook het MENA-beurzenprogramma, waaruit beurzen voor korte trainingen op academisch niveau worden verstrekt aan «professionals» uit tien landen in de Arabische regio, wordt uit het Matra-zuid programma gefinancierd. Met uitzondering van de kleinschalige lokale maatschappelijke initiatieven gaat het in alle gevallen om kennisoverdracht en/of technische assistentie.

Het Matra-zuid programma kent geen vaste landenallocaties. Alleen de budgetten voor de ambassades voor ondersteuning van maatschappelijke initiatieven staan aan het begin van het jaar vast. Het ontbreken van landenallocaties maakt een flexibele inzet van de beschikbare middelen mogelijk, waardoor kan worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen. Zo konden dit jaar, nu voorziene samenwerking met Libische overheidsdiensten tijdelijk niet mogelijk is, extra middelen worden aangewend voor activiteiten in andere doellanden, zoals Tunesië.

Gefinancierde landenspecifieke activiteiten zijn gericht op versterking van het openbaar bestuur, versterking van maatschappelijke organisaties en het bevorderen van werkgelegenheid van vooral jongeren.

102

Kunt u aangeven welk budget er in 2015 en verdere jaren precies beschikbaar is voor MATRA en MATRA-zuid? Welke deel daarvan wordt door welk ministerie besteed?

Antwoord van het kabinet:

Het totale budget voor het Matra-programma bedraagt voor 2.015 EUR 11.822.000 EUR 1.400.000 hiervan komt ten goede aan de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het Matra Politieke Partijen Programma (MPPP) in de (potentiële) EU kandidaat-lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap. Zoals in voorgaande jaren volgt het bedrag bestemd voor het MPPP de daling van het totale Matra-budget.

Een bedrag van EUR 10.422.000 wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerd.

Het totale budget voor het Matra-Zuid programma (incl. PSI) bedraagt in 2.015 EUR 15.000.000. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

  • EUR 500.000 op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het Matra Politieke Partij Programma in de prioriteitslanden van het Matra-Zuid programma;

  • EUR 8.118.000 op de BZ begroting;

  • EUR 6.382.000 op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Voor de periode na 2015 kunnen voor Matra en Matra-Zuid nog geen bedragen worden genoemd. Beide programma’s worden momenteel geëvalueerd (zie voor Matra Begroting Ministerie van Buitenlandse Zaken 2014, bijlage 3, en voor Matra-Zuid en PSI de brief van 24 juni 2011 (2010–2011, 32 623 Nr. 40)). Besluitvorming over Nederlandse inzet op deze programma’s vanaf 2016 zal plaatsvinden in 2015, o.m. aan de hand van deze evaluaties. De resultaten worden komend voorjaar verwacht.

103

Hoe verhoudt zich het subsidiëren van het antiterrorisme instituut ICCT met 500.000 euro op jaarbasis, met het niet serieus nemen van de directeur Edwin Bakker van het ICCT, die zegt kriebels te krijgen als naar aanleiding de acties van ISIS wordt gezegd «Islam is peace»?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de uitspraken van de heer Bakker voor zijn eigen rekening komen.

104

Hoe verhoudt zich de constatering van Edwin Bakker, directeur ICCT dat «Driekwart van de Europese moslims gelooft dat er maar één ware interpretatie is van de Koran. Wij zijn met God, en jij dus niet. Die ander is een stuk minder waard. Het gaat te ver om te zeggen: Islam is geweld. Maar islam is ook geen vrede» zich met de islamvisie van dit kabinet? Graag een uitgebreide toelichting.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet treedt niet in strikt religieuze kwesties. Verder wordt verwezen naar antwoord 103.

105

Erkent u dat integratie van grote moslimbevolkingsgroepen in Europa jammerlijk gefaald heeft, daar driekwart van de moslims niet-moslims als inferieur ziet? Op welke wijze bent u van plan deze intolerantie in Europees verband te bestrijden?

Antwoord van het kabinet:

De verantwoordelijkheid voor de integratie van nieuwkomers ligt bij de nationale overheden en niet bij de Europese Unie. Integratie en het bestrijden van intolerantie zijn belangrijke aandachtspunten in het Nederlandse beleid. Het kabinet erkent de noodzaak van consistentie en langdurige inzet op dit terrein.

106

Kunt u toelichten wat het ICCT sinds haar ontstaan in 2007 heeft gerealiseerd?

Antwoord van het kabinet:

Het ICCT heeft zich ontwikkeld tot een gerespecteerd internationaal kenniscentrum op het gebied van terrorismebestrijding, dat zich richt op Preventie en de Rule of Law.

Het centrum speelt een hoofdrol in het internationale debat over CT op deze terreinen – onder meer middels deelname aan relevante VN, NAVO en EU fora en het Global Counter-Terrorism Forum. Het centrum heeft sinds de oprichting in 2010 tientallen publicaties (onderzoekspapers, commentaries) gepubliceerd, conferenties georganiseerd en adviezen verstrekt aan overheden en civiele organisaties in het buitenland, waaronder de VS, Australië, Filipijnen, Indonesië en landen in de Sahel en MENA regio. Naast een bescheiden subsidie van de Nederlandse overheid ontvangt het ICCT projectfinanciering van o.a. de VS en de NAVO.

Voor een toelichting op de resultaten van het ICCT verwijst het kabinet u naar de website van het ICCT.

107

Wat is uw oordeel over de effectiviteit van het ICCT, gelet op de erkenning van directeur Edwin Bakker dat iedereen, inclusief hijzelf het gevaar van organisaties als Sharia4Holland, Behind Bars en Straat Dawah heeft onderschat en hij dacht: «Prima. Het zijn moslimactivisten en daar moet in een samenleving ruimte voor zijn. Dat die groepen een grote rol speelden in de radicalisering, zagen we te laat in»?

Antwoord van het kabinet:

Zie de eerdere antwoorden op vragen 103 en 104.

108

Welke lessen heeft het ICCT getrokken uit deze grove onderschatting en inschattingsfout?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet doet geen uitlatingen voor of namens het ICCT.

109

Welke lessen heeft het kabinet getrokken uit deze grove onderschatting en inschattingsfout van het ICCT?

Antwoord van het kabinet:

Zie de eerdere antwoorden op vragen 103, 104 en 108.

110

Kunt u toelichten hoe het kan dat Nederland een verplichting heeft richting de inmiddels opgeheven West-Europese Unie (WEU)?

Antwoord van het kabinet:

Ondanks dat de WEU per 1 juli 2011 is opgeheven, hebben de voormalige verdragspartijen, waaronder Nederland, enkele resterende verplichtingen. Deze verplichtingen hebben vooral betrekking op de pensioenen en het sociaal plan voor voormalig WEU personeel. De kosten die met deze financieel-administratieve afhandeling gepaard gaan, komen voor rekening van de 10 betrokken Lidstaten.

111

Kunt u toelichten waar het onderdeel Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid exact voor bedoeld is en concretiseren welk gedeelte juridisch verplicht is en welk niet?

Antwoord van het kabinet:

Het programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) richt zich op de financiering van activiteiten die de doelstellingen van het Nederlands buitenlandbeleid ondersteunen. Hierbij kan het zowel gaan om lange termijn beleidsdoelstellingen als om activiteiten gerelateerd aan actuele ontwikkelingen. De projecten dienen, direct of indirect, een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen van dit beleid.

Per 31 december 2014 zijn juridische verplichtingen aangegaan voor 2015 ter hoogte van 75% van het budget. Dit percentage komt vooruit de verplichting binnen POBB Algemeen (€ 2.056 mln. = 67% van het budget) en POBB Veiligheidsbeleid (€ 1.919 mln. = 85% van het budget.).

In praktijk wordt POBB gebruikt om op ad hoc basis projecten te financieren die een katalyserend effect hebben, ter versteviging van de bilaterale relatie. Voorstellen worden vervolgens getoetst op basis van de criteria voor POBB conform publicatie in de Staatscourant d.d. 28 maart 2013(zie bijlage)6. In de meeste gevallen komen projecten, gefinancierd uit POBB, niet voor andere financieringsbronnen in aanmerking.

Het gaat bijvoorbeeld om diplomatentrainingen in Nederland voor diplomaten uit diverse landen o.a. in (centraal) Azië of Noord-Afrika, maar ook projecten ten aanzien van wetgeving m.b.t. getuigen/slachtoffers in Servië, vrije media in Syrië, of waterprojecten zowel in Israël (in de South Hebron Hills) als in de Palestijnse gebieden.

112

Waarom is ervoor gekozen om meer geld te geven aan het EOF in 2015?

Antwoord van het kabinet:

Het Intern Akkoord en het Financieel Reglement van EOF10 voorzien in een procedure voor de bijdragen van lidstaten aan het EOF. Jaarlijks wordt op voorstel van de Commissie en met goedkeuring van de Raad de maximale jaarlijkse bijdrage vastgesteld. Voor 2015 is dat EUR 3,6 mld.7 Dit komt voor Nederland neer op een bedrag van EUR 174,6 mln. Dit bedrag is hoger dan het bedrag voor 2014 van EUR 158 mln. Dat wil echter niet zeggen dat Nederland meer is gaan bijdragen aan het EOF. Het betreft uitsluitend de spreiding van de middelen over de totale looptijd. De omvang van de totale Nederlandse bijdrage aan EOF10 blijft onveranderd.

113

Bestaat de tabel «netto betalingspositie Nederland» uitsluitend uit afdrachten die begroot en verantwoord worden op de begroting van Buitenlandse Zaken? Zo nee, op welke begrotingen zijn afdrachten opgenomen en voor welke bedragen?

Antwoord van het kabinet:

Ja, de afdrachten zoals weergegeven in de tabel «netto betalingspositie Nederland» (Douanerechten/landbouwheffingen, BTW-middel, BNI-middel) worden begroot en verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken. Er zijn geen afdrachten aan de EU-begroting opgenomen op andere begrotingen van de rijksoverheid.

114

Waarom zijn de EU-afdrachten uit de tabel Netto betalingspositie Nederland, 2013, niet terug te vinden in de meerjarige cijfers op de begroting Buitenlandse Zaken, beleidsartikel 3?

Antwoord van het kabinet:

Zoals in de leeswijzer aangegeven worden de financiële instrumenten alleen voor het lopend begrotingsjaar opgenomen. In het jaarverslag 2013 zijn de realisaties op de EU afdrachten over het jaar 2013 (BNP en BTW afdrachten, landbouwheffingen en invoerrechten) in de tabel budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Gezien de omvang van het aantal financiële instrumenten en het feit dat het merendeel van deze instrumenten voor latere jaren nog niet beschikbaar zijn, worden de financiële instrumenten voor het begrotingsjaar en het lopende jaar weergegeven. Zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg van 1 juli jl. wordt de netto betalingspositie van het jaar t-2 jaarlijks in de begroting weergegeven.

115

Bent u bereid in de volgende begroting in het overzicht EU afdrachten ook de cijfers meerjarig op te nemen?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 114

116

Kan een toelichting worden gegeven bij de tabellen over de netto betalingspositie Nederland? Kunt u bij de tabellen over de netto betalingspositie Nederland in de volgende begroting ook een toelichting op deze tabellen opnemen?

Antwoord van het kabinet:

De afdrachten (douanerechten/landbouwheffingen, BTW-middel en BNI-middel) zijn toegelicht onder de financiële instrumenten op bladzijde 33 van de begroting. Dit geldt ook voor de perceptiekostenvergoeding.

Overige ontvangsten zijn weergegeven op basis van de begrotingshoofdstukken van de EU. Het Financial Report van de Europese Unie biedt een uitgebreider overzicht van de ontvangsten op de diverse programma’s die onder deze hoofdstukken vallen. Het grootste deel van de Nederlandse EU-ontvangsten zijn betalingen ten behoeve van onderzoek, regionale ontwikkeling en landbouw:

  • In hoofdstuk 1a ontvangt Nederland met name betalingen uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling: EUR 560 miljoen in 2013. Deze betalingen gaan veelal direct naar de betreffende onderzoekers, onderzoeks- en onderwijsinstellingen, universiteiten en bedrijven.

  • Hoofdstuk 1b bevat met name de Nederlandse ontvangsten uit de Structuurfondsen: EUR 394 miljoen in 2013. De Structuurfondsen zijn gericht op regionale ontwikkeling en versterking van concurrentiekracht en werkgelegenheid in economisch zwakkere regio’s.

  • Binnen hoofdstuk 2 ontving de Nederlandse landbouwsector in 2013 volgens het Financial Report in totaal EUR 776 miljoen directe steun vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit is de hoofdmoot van de Nederlandse ontvangsten in dit hoofdstuk.

In het antwoord op vragen 118 en 119 wordt een toelichting gegeven over de vergelijkende tabellen over de nettopositie van lidstaten en het verschil tussen de gehanteerde definities.

Vanaf de begroting 2016 zal deze toelichting worden opgenomen bij de tabellen over de netto betalingspositie van Nederland.

117

Kunt u vergelijkende cijfers over afdrachten geven over de jaren 2010 tot en met 2014?

Antwoord van het kabinet:

De vergelijkbare cijfers voor de periode 2010 en 2011 zijn met de Kamer gedeeld. Op 3 december 2012 is, conform de toezegging van de toenmalig Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken tijdens het wetgevingsoverleg, het overzicht gestuurd voor de periode 2008 – 2011 (kamerstuk 21 501-03, nr. 65). De afdrachten BNI, BTW en douanerechten/landbouwheffingen voor 2010 zijn opgenomen in het BZ jaarverslag. Voor het jaar 2012 treft u de gegevens hieronder aan. De cijfers voor het jaar 2014 komen eerst in de zomer van 2015 beschikbaar. Analoog aan de toezegging gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2013 om de cijfers voor 2013 in de begroting voor 2015 op te nemen, worden de cijfers voor 2014 verwerkt in de begroting 2016.

EU begroting 2012

Netto betalingspositie Nederland, 2012 (in miljoenen euro)

AFDRACHTEN

Douanerechten/landbouwheffingen

2.541,7

BTW-middel

308,5

BNI-middel

3.643,3

TOTAAL afdrachten

6.493,5

ONTVANGSTEN

1a Concurrentiekracht

600,6

1b Cohesie/structuurfondsen

225,0

2 Landbouw en natuurbehoud

1.045,8

3a JBZ

135,1

3b Burgerschap

21,4

4 Extern beleid

0

5 Administratieve uitgaven

95,7

6 Vergoeding inning landbouwheffingen en invoerrechten (perceptiekosten)

591,0

TOTAAL ontvangsten

2714,6

NETTO AFDRACHTEN

3.778,4

Bron: Europese Commissie en BZ jaarverslag (Financial Report 2012)

Netto betalingsposities (% Bruto Nationaal Inkomen, alleen negatieve posities zijn weergegeven)

INTEGRALE DEFINITIE

2012

NL

– 0,65%

Zweden

– 0,52%

Duitsland

– 0,52%

Denemarken

– 0,50%

VK

– 0,49%

Frankrijk

– 0,41%

Italië

– 0,36%

Oostenrijk

– 0,35%

Finland

– 0,35%

Cyprus

– 0,18%

Bron: eigen bewerking cijfers Europese Commissie (Financial Report 2012)

DEFINITIE EUROPESE COMMISSIE

2012

Zweden

– 0,46%

Denemarken

– 0,45%

Duitsland

– 0,44%

Frankrijk

– 0,40%

NL

– 0,39%

België

– 0,39%

VK

– 0,39%

Oostenrijk

– 0,35%

Finland

– 0,34%

Italië

– 0,33%

Luxemburg

– 0,25%

Cyprus

– 0,15%

Bron: Europese Commissie (Financial Report 2012)

118

Kunt u toelichten wat de betekenis is van de tabellen «integrale definitie» en «definitie Europese Commissie»? Waarin verschillen deze definities?

Antwoord van het kabinet:

De inkomsten van de EU bestaan voornamelijk uit traditionele eigen middelen (landbouw- en suikerheffingen en invoerrechten minus de perceptiekostenvergoeding) en nationale bijdragen (btw-afdrachten en, BNI-afdrachten voor de kortingen van lidstaten, waaronder Nederland). In het Financial Report van de Commissie staan voor iedere lidstaat de ontvangsten per hoofdstuk van de EU-begroting en de afdrachten per categorie vermeld.

Voor het berekenen van de netto positie van lidstaten laat de Europese Commissie de traditionele eigen middelen van de Unie en de administratieve uitgaven buiten beschouwing. De nettoafdracht van lidstaten wordt bepaald door het verschil tussen de totale nationale bijdrage en de totale ontvangsten per lidstaat.

Voor de integrale definitie wordt sec gekeken naar het verschil tussen de totale afdrachten en de totale ontvangsten per lidstaat. Dit wordt uitgedrukt in een percentage van het bni van de betreffende lidstaat

De eerste plaats van Nederland op basis van de integrale definitie wordt met name verklaard doordat Nederland relatief veel invoerrechten afdraagt. Het aandeel traditionele eigen middelen in de Nederlandse afdracht is dus groot in vergelijking met andere lidstaten.

119

Klopt het dat Nederland bij de tabel «integrale definitie» de eerste plaats lijkt in te nemen bij de hoogte van de EU-afdrachten? Hoe kunt u verklaren dat Nederland volgens de definitie van de Europese Commissie op de vierde plaats staat? Waarom worden hier verschillende definities gehanteerd, en is onduidelijk welke leidend is en op welke onderdelen de definities verschillen?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 118.

120

Wat is de inzet van de EU om monitoring van islamitische scholen, organisaties, moskeeën en radicale moslims te intensiveren?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft een initiatief opgericht – European Radicalisation Awareness Network (EU RAN) – wat zich bezighoudt met het verbreden van kennis op het gebied van radicalisering bij eerste lijnwerkers. De Europese Unie houdt nauw contact met alle betrokken partijen om radicalisering in al haar vormen zo goed mogelijk tegen te gaan. Ook is onlangs de herziene EU strategie «Combating radicalisation and recruitment to terrorism» aangenomen (juni 2014). Deze voorziet in een samenhangend pakket aan maatregelen dat radicalisering en rekrutering op alle niveaus moet tegengaan.

121

Welke concrete maatregelen nemen resp. de VN, de NAVO en de EU om de samenwerking in de strijd tegen (terugkerende) jihadreizigers te intensiveren? Wat is de Nederlandse inzet in deze voor de komende jaren en welke verbeterpunten ziet Nederland?

Antwoord van het kabinet:

Nederland is actief binnen diverse internationale instellingen om de problematiek van jihadreizigers te bespreken. Nederland heeft het afgelopen jaar met Marokko binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) een initiatief ontplooid waarna een niet-bindend memorandum is vastgesteld met daarin aanbevelingen om de problematiek tegen te gaan. Dit initiatief zal Nederland het komende jaar voortzetten. De rol van het memorandum is bevestigd in de VN Veiligheidsraadresolutie 2178 (2014).

122

Aan welke internationale organisaties geeft de EU geld uit, die haar burgers vrijheid, recht veiligheid, welvaart en economische groei biedt en om welke bedragen gaat het per organisatie?

Antwoord van het kabinet:

De EU geeft daar waar dit – vanwege expertise van de organisatie, efficiëntie van hulp en of het specifieke mandaat van de organisatie – een toegevoegde waarde heeft, een gedeelte van het budget uit via internationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de Wereldbank, IMF, WTO, ICC en de OVSE. Een overzicht van de committeringen van de EU aan internationale organisaties met betrekking tot 2013 is te vinden op: http://ec.europa.eu/budget/library/biblio/documents/2015/DB/DB2015_WDIX_en.pdf

123

Aan welke internationale organisaties heeft de EU de afgelopen jaren geld uitgegeven voor terrorismebestrijding? Is er een effectmeting gedaan?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Unie geeft onder andere geld uit aan het International Centre of Excellence for Countering Violent Extremism (Hedayah Centre) in Abu Dhabi. Het centrum stimuleert dialoog, verricht onderzoek, verschaft training en initieert internationale bijeenkomsten om radicalisering en terrorisme collectief internationaal aan te pakken. De resultaten en effecten van deze activiteiten worden tweejaarlijks gerapporteerd tijdens de plenaire bijeenkomst van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), dat initiatiefnemer is voor oprichting van het Hedayah Centre.

124

Hoe heeft het zo grandioos mis kunnen gaan met de Europese terrorismebestrijding dat er 3000 Europese jihadisten zijn uitgereisd?

Antwoord van het kabinet:

Nederland werkt nauw samen binnen Europese en overige gremia om het uitreizen van jihadreizigers zoveel mogelijk tegen te gaan. Alle Europese lidstaten zijn het erover eens dat dit een enorme uitdaging is die collectief moet worden aangepakt en dat onderlinge informatie-uitwisseling essentieel is om deze problematiek het hoofd te bieden.

125

Kunt u maandoverzichten verstrekken met exacte cijfers van jihadisten per Europees land die de afgelopen vijf jaar naar conflictgebieden zijn afgereisd en daarbij voor zover mogelijk ook aangeven via welk aangrenzend land zij het conflictgebied zijn binnengekomen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beschikt niet over volledige informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden. Bovendien zijn de beschikbare gegevens vaak afkomstig uit inlichtingeninformatie, waarover het kabinet in het algemeen geen mededelingen kan doen.

126

Kunt u aangeven welke landen over zijn gegaan tot wetgeving waarbij het mogelijk wordt jihadisten hun paspoort te ontnemen, ook indien hen dit stateloos maakt?

Antwoord van het kabinet:

Nee, dit is niet bekend. Binnen de EU zijn er landen zoals Duitsland en Frankrijk die weliswaar in hun paspoortwet de mogelijkheid hebben opgenomen om het paspoort (van jihadisten) in te trekken echter zonder dat er nationaliteit rechtelijke gevolgen aan verbonden zijn. Het ontnemen van een paspoort leidt in het algemeen, maar zeker in Nederland, niet tot verlies van nationaliteit dus ook niet tot staatloosheid.

127

Zijn er nog andere begrotingsposten voor ontwikkelingssamenwerking via de EU (bv. EDEO) naast de € 174 miljoen die naar het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gaat?

Antwoord van het kabinet:

Het EOF valt buiten de EU-begroting. Naast de € 174 mln. die naar het EOF gaat, gaat van de Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting € 330 mln. naar ontwikkelingshulp. Dit betreft Categorie IV van de begroting (extern beleid). Onder deze categorie vallen onder andere het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI); het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI); Instrument voor pretoetredingssteun (IPA); het Stabiliteitsinstrument (IfS); het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en de voorziening voor noodhulp (ECHO).

Binnen de 35% van het Nederlandse ontwikkelingsbudget dat naar internationale organisaties gaat wordt dus € 504 mln. via de EU besteed.

128

Is de post voor het EOF de volledige EU-component binnen de 35% die van het Nederlandse ontwikkelingsbudget naar internationale organisaties gaat?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 127.

129

Op welke manier kan Nederland bijdragen aan de beleidsmatige keuzes van EOF? Hoe zorgt het Ministerie ervoor dat Nederland geen dubbel werk doet op terreinen waar de EU ook al actief op is?

Antwoord van het kabinet:

Nederland kan op twee manieren invloed uitoefenen op de programmering en beleidsmatige keuzes van het EOF. Allereerst door in partnerlanden nauw op te trekken met EU delegaties. De Commissie heeft aangegeven graag nauwe betrokkenheid van lidstaten te zien bij totstandkoming van nieuwe programma’s en vaststelling van prioriteiten. Nederland maakt hiervan graag gebruik: onze ambassades praten mee over de inrichting van de EU-programmering en proberen op deze manier invloed uit te oefenen op de wijze waarop de – dikwijls omvangrijke – steun van de EU in een land wordt ingezet en de leverage die dit de EU, en Nederland, kan opleveren. In sommige landen is overigens al sprake van vergaande lokale samenwerking door middel van gezamenlijke programmering tussen de EU en de lidstaten. Op deze manier wordt ook dubbel werk voorkomen.

Daarnaast kan Nederland invloed uitoefenen via het uitvoeringscomité van het EOF waarin lidstaten zijn vertegenwoordigd. Dit comité vormt zich een oordeel over de wijze waarop EU-fondsen worden aangewend. Nederland houdt door actieve participatie scherp oog voor de wijze waarop de programmering tot stand komt. Besluitvorming geschiedt per gekwalificeerde meerderheid (QMV). Hoewel Nederland dus niet eigenhandig kan beschikken over de wijze waarop Europese steun wordt uitgegeven, is het EOF-comité een belangrijk vehikel om invloed uit te oefenen. Nederland is daar volgens een evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) ook goed in geslaagd.8

130

Wat is het percentage juridisch verplicht van programma-uitgaven op beleidsartikel 4 Consulaire belangenbehartiging en het internationaal uitdragen van Nederlandse waarden en belangen?

Antwoord van het kabinet:

Van de programma-uitgaven op beleidsartikel 4 (Consulaire belangenbehartiging en het internationaal uitdragen van Nederlandse waarden en belangen) is 51% juridisch verplicht in 2015. (Bij het ter perse gaan van hoofdstuk V van de rijksbegroting is dit percentage weggevallen.)

131

Klopt het dat het CG Los Angeles meestal na het CG New York de meeste paspoortaanvragen behandelt, met aantallen ver boven HC Atlanta en Boston?

Antwoord van het kabinet:

Ja, dat klopt.

132

Klopt het dat de consulaire dienstverlening van het Nederlandse Honorair Consulaat in Adelaide wordt aangepast, of zelfs zal verdwijnen? Wat wordt er precies gewijzigd en wat betekent dit voor Nederlanders in de regio?

Antwoord van het kabinet:

De honorair consulaten in Australië zullen niet worden gesloten. Wel zal het biometrisch proces (afgifte van visa en paspoorten) per 30 september 2015 bij de honorair consulaten worden afgebouwd.

Het honorair consulaat blijft beschikbaar voor consulaire noodgevallen en andere taken. De Nederlanders in de regio kunnen een reisdocument aanvragen bij het consulaat generaal te Sydney dan wel een andere Nederlandse vertegenwoordiging of, bij een bezoek aan Nederland, bij een Nederlandse grensgemeente of de paspoortbalie op Schiphol. Overigens hoeft dit maar eens in de tien jaar.

De honorair consulaten behouden de bevoegdheid in noodgevallen aanvragen voor nooddocumenten in ontvangst te nemen en na overleg uit te reiken.

Verdere innovaties zoals op het gebied van digitalisering zijn onderdeel van gesprekken met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De mogelijkheden daartoe zijn echter vooralsnog beperkt gezien de noodzaak om de aanvrager goed te identificeren en zijn vingerafdrukken op een betrouwbare manier af te kunnen nemen.

133

Klopt het dat u de honorair-consulaten in Australië sluit en het daarom onmogelijk wordt voor Nederlanders om paspoorten aan te vragen, voordat het mogelijk is om digitaal een paspoort aan te vragen? Wat gaat u hieraan doen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 132

134

Waarom is ervoor gekozen dat verzoeken voor een schadevergoeding van slachtoffers van standrechtelijke executies door Nederlandse militairen in Indonesië in de jaren 1940 vóór 11 september 2015 door de Staat dienen te zijn ontvangen? Is het mogelijk dat deze termijn wordt uitgebreid, bijvoorbeeld als blijkt dat er nog (mogelijke) slachtoffers zijn die in aanmerking voor een vergoeding willen komen?

Antwoord van het kabinet:

Na de Rawagedeh-uitspraak in 2011 hebben ook andere weduwen vorderingen bij de Staat ingediend. Tegen deze achtergrond heeft de Staat ervoor gekozen om te bezien of met weduwen die zich aantoonbaar in een gelijke positie bevinden als de weduwen van Rawagedeh tot een minnelijke regeling kan worden gekomen. Met een periode van 2 jaar hebben zij een redelijke en een ruime termijn daartoe. De Staat zal ook na 11 september 2015 in te dienen claims volgens de gebruikelijk civielrechtelijke regels behandelen.

135

Is het waar dat de tegen de Staat procederende kinderen van mannen die door Nederlandse militairen in Indonesië standrechtelijk zijn geëxecuteerd, anders dan de eerder procederende weduwen, zelf de proceskosten moeten betalen? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Indien ja, waarom is hiervoor gekozen?

Antwoord van het kabinet:

De Staat volgt op dit punt de uitspraak van de rechter in de Rawagedeh-zaak. Daarin sprak de rechter uit dat de vorderingen zijn verjaard, behalve vorderingen van weduwen en is de Staat veroordeeld in de proceskosten van deze weduwen. In zaken van andere personen, zoals kinderen van slachtoffers, is de lopende juridische procedure voortgezet. De rechtbank zal op 28 november 2014 uitspraak doen.

136

Kunt u aangeven welke landen niet of onvoldoende meewerken met terugkeer van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf; welke consequenties u hieraan heeft verbonden, wat het effect daarvan tot nu toe is geweest en wat uw inzet hierop is voor de komende jaren?

Antwoord van het kabinet:

De groep landen waarbij de medewerking aan gedwongen terugkeer aandacht vergt wisselt, maar op dit moment gaat het onder meer om Algerije, Egypte, India en Somalië.

Het kabinet voert een strategische landenbenadering, waarbij terugkeer als integraal onderdeel is ingebed in de bilaterale buitenlandse betrekkingen. Er heeft met herkomstlanden een voortdurende en intensieve dialoog over terugkeer plaats. Daarbij wordt steeds beoordeeld welke middelen binnen het geheel van de betrekkingen kunnen worden ingezet om de medewerking aan terugkeer te verbeteren. Alle relevante belangen die Nederland in deze landen heeft worden tegen elkaar afgewogen. Het resultaat van deze strategische landenbenadering laat een gemengd beeld zien. Met een aantal landen is vooruitgang geboekt, maar er zijn ook landen waarmee de samenwerking op terugkeer moeizaam blijft verlopen.

Om de effectiviteit van de strategische landenbenadering te vergroten, zet het kabinet zich er voor in dat de terugkeerproblematiek in ook in EU-verband en internationaal wordt geadresseerd. In dit kader heeft het kabinet het initiatief genomen voor een geïntegreerde landenbenadering op EU-niveau. Op dit moment bezien de Europese Commissie en de EU-lidstaten hoe invulling gegeven kan worden aan een pilot ten aanzien van enkele herkomstlanden.

137

Hoe verklaart u de stijging van personeelskosten in 2014 en de daling daarna in 2015 en verder?

Antwoord van het kabinet:

Vanaf 2014 zijn extra middelen toegevoegd aan het apparaatsbudget. Dit betreft de verwerking van het motie Sjoerdsma c.s. (november 2013), alsmede middelen ter realisatie van de kwaliteitsdoelen uit het regeerakkoord inzake de diplomatieke dienst. De aflopende reeks vanaf 2015 is het gevolg van de invulling van de taakstellingen, waaronder de taakstelling die is overeengekomen bij de start van het kabinet Rutte/Asscher.

138

Welke kerntaken kunnen niet meer volledig en tijdig uitgevoerd worden als gevolg van de bezuinigingen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 82.

139

Wat is de omvang van de mutaties in het vastgoed van Buitenlandse Zaken als gevolg van de taakstelling en regionalisering?

Antwoord van het kabinet:

Het aantal mutaties is op voorhand moeilijk in te schatten. De vastgoedportefeuille van Buitenlandse Zaken bestaat uit ruim 350 panden. Als gevolg van bezuinigingen en hervormingen van de laatste jaren, staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken nu voor de opgave om de huisvesting daarop aan te passen. In de komende 10 jaar zullen ambassadekantoren functioneel en doelmatig worden ingericht conform Het Nieuwe Werken en ter ondersteuning van de modernisering van de diplomatie, in lijn met de Nederlandse ambities in het betreffende land. Dit betekent dat residenties en kanselarijen na strategische besluitvorming zullen worden verkocht, gekocht of verbouwd. De modernisering van de vastgoedportefeuille moet leiden tot een structurele bezuiniging van EUR 20 mln. per jaar.

140

Hoe werkt het huisvestingsfonds van Buitenlandse Zaken en hoe kan de Kamer hier inzicht in krijgen?

Antwoord van het kabinet:

Het huisvestingsfonds is een instrument dat transacties op het gebied van vastgoed faciliteert. Ontvangsten uit verkoop kunnen over meerdere jaren worden gespreid gedurende de looptijd van het fonds, zodat deze middelen op het meeste opportune moment kunnen worden ingezet. Een deel van de opbrengsten uit de verkoop van residenties en kanselarijen wordt geherinvesteerd in nieuwe panden. Deze herinvestering zal op termijn tot structureel lagere uitgaven leiden van EUR 20 mln. per jaar. Totdat deze structureel lagere uitgaven volledig gerealiseerd zijn, wordt het verschil aangevuld met de opbrengst uit verkoop om de beoogde bezuiniging te realiseren. Het huisvestingsfonds is verwerkt in het apparaatsartikel op de begroting van Buitenlandse Zaken. Gedurende de looptijd van het huisvestingsfonds zal in de begroting en het jaarverslag de stand van het fonds alsook een mutatieoverzicht worden opgenomen met mutaties groter dan EUR 5 mln.

141

Kan in begroting en jaarverslag een mutatieoverzicht opgenomen worden met de mutaties en de stand van het huisvestingsfonds?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 140.

142

Kunt u een overzicht geven van de buitenlandse posten die de komende jaren gesloten zullen worden?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment zijn er geen buitenlandse posten aangemerkt die de komende jaren gesloten zullen worden.

143

Kunt u toelichten wat de stand van zaken is bij het invullen van de taakstelling voor de bezuiniging op het postennetwerk in 2014? Kunt u aangeven hoe ver u bent met de doorvoering van de bezuiniging op het postennetwerk?

Antwoord van het kabinet:

Momenteel worden de bezuinigingen van Rutte I doorgevoerd op het postennet en het departement (loopt op tot 2018). Vanaf 2016 gaat de generieke taakstelling van Rutte II lopen. In 2014 begint de bezuiniging op het postennet in het kader van de taakstelling Rutte II HGIS.

Met de motie Sjoerdsma c.s. (november 2013) is de HGIS taakstelling structureel gehalveerd. Hierdoor kunnen CGs open blijven met een toegespitst takenpakket. Voor de bezuinigingsopdracht die nog staat, zijn op 30 grote posten bezuinigingsvoorstellen voorbereid. Deze worden vanaf 2015 ingeboekt. Bij de voorstellen is onder andere per post gekeken hoe de bedrijfsvoering efficiënter kan worden ingericht, er meer kan worden samengewerkt met andere landen op specifieke thema’s, naar verdere integratie van economische diplomatie in OS-speerpunten, hoe flexibeler kan worden gewerkt binnen het postennetwerk en naar het opzetten van meer centrale dienstverlening voor eerstelijnsvragen van publiek en bedrijfsleven. Daarnaast wordt het vastgoedportfolio in overeenstemming gebracht met de ambities ter plaatse. Dit leidt tot functioneler en soberder huisvesting in het buitenland. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het huisvestingsfonds.

144

Welk deel van de bezuinigingstaakstelling op het postennetwerk moet nog worden ingevuld voor 2014 en 2015? Kunt u toelichten hoe dit wordt ingevuld?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord 143.

145

Kunt u toelichten wat de stand van zaken is bij het invullen van de taakstelling voor de bezuiniging op het postennetwerk in 2014? Welke posten worden gesloten en wat zijn de veranderingen op het gebied van paspoortuitgifte? Op welke posten worden geen paspoorten meer uitgegeven?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord 143.

Ten aanzien van het onderwerp paspoortuitgifte, verwijst het kabinet graag naar de Brief aan de Tweede Kamer «Organisatie paspoortverstrekking in het buitenland» die naar verwachting begin november aan de Kamer zal worden aangeboden.

146

Kunt u aangeven onder welke gekozen categorie mensenrechten vallen?

Antwoord van het kabinet:

Bij de invoering van «Verantwoord Begroten» in 2011 is onder andere bepaald dat apparaatskosten worden ondergebracht in één artikel. In de uitwerking is bepaald dat in de toelichting op het apparaatsartikel de apparaatskosten van het kerndepartement indicatief worden onderverdeeld per directoraat-generaal. Deze indeling is echter niet goed toepasbaar op het postennetwerk van Buitenlandse Zaken. Om die reden is vanaf de begroting 2012 gekozen voor een verdeling per thema. Deze thematische indeling is gebaseerd op een benchmarkonderzoek uit 2010 waarbij (het overgrote deel van) de posten heeft aangegeven hoe de personele inzet is op de benoemde thema’s is. Hierbij is de categorie mensenrechten niet als categorie opgenomen. Dit onderwerp is onderdeel van de thema’s politiek en OS. Om die reden zijn geen cijfers beschikbaar voor de periode 2012–2015. Cijfers per post zijn voor 2015 niet beschikbaar. De betreffende indicatieve verdeling is in de begrotingen voor de latere jaren op totaalniveau aangepast op basis van de (verschuiving van de) inzet op de financiële beleidsmiddelen.

147

Kunt u verantwoorden waarom mensenrechten niet als aparte categorie zijn opgenomen?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 146.

148

De bovenste tabel op pagina 46 geeft weer hoe de kostenverdeling op de posten is, onder andere voor OS, politiek en economie. Hoeveel procent wordt er per post aan deze zaken gespendeerd in 2015?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 146.

149

Wat is de verdeling van apparaatsuitgaven ten aanzien van de categorie mensenrechten, deze ontbreekt nu in de tabel. Wat was die verdeling in de jaren 2014, 2013 en 2012?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 146.

150

Wie zijn deze andere actoren in de pilot projecten en op welke manier zal worden samengewerkt? Wat gaat deze regionale samenwerking in de praktijk betekenen voor het mensenrechten beleid?

Antwoord van het kabinet:

Door met een aantal posten een regionaal netwerk op te zetten waar op één thema nauw wordt samengewerkt, kan op andere schaal kennis worden opgebouwd, gedeeld en inzet samengevoegd. Hierbij wordt met een veelheid aan partners gewerkt, bijvoorbeeld NGO’s, bedrijven, lokale overheden en kennisinstellingen met als uitgangspunt de versterking van lokale netwerken en het verbinden van deze met relevante Nederlandse stakeholders.

Zo kan geprofiteerd worden van ervaringen en kennis over en weer, en kan de Nederlandse inzet op een thema in een bredere regionale context opgezet worden. Rechtsstatelijkheid, mensenrechten en economische belangenbehartiging zijn voorbeelden van aandachtsgebieden waarop regionaal wordt samengewerkt. Deze inzet komt niet in plaats van het reguliere werk van posten waaronder uitwerking van staand beleid, bijvoorbeeld op het vlak van mensenrechten, maar als versterking en vernieuwing op een bepaald onderwerp.

151

Hoe verhoudt het aandachtsgebied van rechtsstatelijkheid en mensenrechten zich tot de economische thema’s in het pilotproject?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 150.

152

Hoe en door wie wordt er getoetst, en wat zijn de consequenties van positieve/negatieve toetsresultaten?

Antwoord van het kabinet:

De toetsing zal plaatsvinden binnen de kaders van de verschillende pilots. Hierbij zal vooral worden gekeken of dit een succesvolle manier van samenwerken is waarbij er een meerwaarde wordt gecreëerd door geaggregeerd werken en de uitwisseling en bundeling van kennis en kunde.

Tevens past deze samenwerking in de ambitie van het ontwikkelen van een netwerkdiplomatie waarbij, ook over de grenzen heen, netwerken worden verbeterd en ontsloten. Als dit positieve resultaten oplevert kan deze manier van samenwerking en de best practices die hieruit voortvloeien vaker kunnen worden toegepast.

153

Worden de resultaten van de pilots openbaar gemaakt en op welke termijn?

Antwoord van het kabinet:

De resultaten worden niet openbaar gemaakt.

154

Aan welke posten wordt gedacht als het gaat om strategische versterking op het gebied van mensenrechten?

Antwoord van het kabinet:

De recente ontwikkelingen in de wereld vragen om realisme in het Nederlands buitenlands beleid. Zo heeft zich aan de grenzen van Europa een «ring van instabiliteit» gevormd, die zich uitstrekt van Oost-Europa en de Kaukasus tot het Midden-Oosten, en van de Hoorn van Afrika tot de Sahel en Noord-Afrika.

De recente instabiliteit en internationale crises illustreren het toenemende belang van de Nederlandse inzet op veiligheid, stabiliteit en mensenrechten en het beslag dat dit legt op het ministerie en het postennet in het bijzonder. De strategische versterking op het gebied van mensenrechten zal geschieden n.a.v. de motie Sjoerdsma en op basis van het hierboven genoemde oogpunt. Concreet betekent dit versterking op enkele posten in de «ring van instabiliteit», Afrika en een enkele post in Azië en Midden-Amerika.

155

Kan een toenemende vraag naar betaalde dienstverlening voor handelsbevordering gezien de beperkte capaciteit op ambassades betekenen dat de capaciteit om mensenrechtenbeleid uit te voeren, afneemt?

Antwoord van het kabinet:

Nee, op basis van de uitwerking van de motie Sjoerdsma wordt toenemende vraag opgevangen door de versterking op het gebied van economische diplomatie. Ook zal er strategische versterking op het gebied van mensenrechtenbeleid plaatsvinden.

156

Op welke manier gaat de rationalisering van de capaciteitsinzet bij grote posten gebeuren en wat betekent dit voor de capaciteit voor mensenrechten?

Antwoord van het kabinet:

Zie voor het eerste deel van de vraag het antwoord op vraag 143. De rationalisering van de capaciteitsinzet bij grote posten gaat derhalve niet ten koste van de capaciteit voor mensenrechten.

157

Behoort het bevorderen/verdedigen van mensenrechten tot deze kerntaken van de kleine posten?

Antwoord van het kabinet:

Hoewel alle posten aandacht geven aan mensenrechten is de beschikbare capaciteit en de kerntaak (bijv. economische diplomatie) bepalend voor de mate waarin dit gebeurt.

158

Met hoeveel geld is het budget voor het inzetten van Publieksdiplomatie voor het Postennetwerk en BZ om het beeld van Nederland in het buitenland te versterken verlaagd?

Antwoord van het kabinet:

500.000 (budget in 2014: 7.027.000. Voor 2015 is het budget 6.527.000).

159

Wat is het concrete effect van het verlagen van dit budget?

Antwoord van het kabinet:

Posten kunnen minder activiteiten ontplooien en zijn genoodzaakt om kleinschaliger te werk te gaan. Hierdoor wordt een kleiner aantal voor Nederland relevante stakeholders bereikt. Het gaat om activiteiten die imagoversterkend zijn en kennis verbredend op de voor Nederland belangrijke beleidsterreinen waaronder:

  • Economie

  • Water klimaat en energie

  • Creatieve industrie

  • Agrifood

  • Vrede en Recht

  • Europa

  • Ontwikkelingssamenwerking

160

Waarom heeft u besloten het MATRA budget Oostelijk Partnerschap te verhogen ten koste van de publieksdiplomatie?

Antwoord van het kabinet:

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het Algemeen Overleg RBZ op 17 juni 2014 toegezegd Matra voor landen van het Oostelijk Partnerschap mee te nemen. Om die reden is het Matra budget voor Oostelijk Partnerschap verhoogd. De financiële dekking is gevonden in het budget voor publieksdiplomatie. De amendementen op de BZ-begroting die de afgelopen jaren werden ingediend om de Matra-middelen te verhogen werden eveneens uit dit budget gedekt.

161

Met hoeveel geld is het MATRA budget Oostelijk Partnerschap verhoogd?

Antwoord van het kabinet:

Voor 2015 is het Matra-budget verhoogd met EUR 2.500.000 waarbij deze gelden geoormerkt zijn voor besteding in de landen van het Oostelijk Partnerschap. Zie ook het antwoord op vraag 160.

162

Is het waar dat producten uit door Israël bezet Palestijns gebied in Nederland worden verkocht onder een streepjescode met een Nederlandse herkomstcode (871)? Zo ja, onder welke omstandigheden is het toegestaan een dergelijke streepjescode te gebruiken?

Antwoord van het kabinet:

De uitgifte en gebruik van streepjescodes is een privaat initiatief, en wordt onder andere gebruikt ten behoeve van administratieve en logistieke processen. De codes worden beheerd door de organisatie GS1. Een ondernemer moet evenwel voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in de etiketteringswetgeving.

163

Deelt u de opvattingen van UNRWA-commissaris-generaal Krähenbühl dat de opheffing van de blokkade van Gaza definitief verlichting voor de humanitaire ellende kan opleveren (http://www.foreignpolicy.com/articles/2014/09/26/unwra_in_the_eye_of_a_man_made_storm_gaza_recovery_israel)? Wat is de Nederlandse positie om tot opheffing van de blokkade te komen? Hoe verhoudt zich de opvatting van de UNRWA-voorman tot het Serrymechanisme?

Antwoord van het kabinet:

Nederland zet evenals de UNRWA-commissaris-generaal Krähenbühl in op het opheffen van de beperkingen op verkeer van goederen en personen uit Gaza, met inachtneming van Israëls veiligheidszorgen. Het door de Speciale Coördinator van de VN, Serry, onderhandelde mechanisme is daartoe een stap in de goede richting. Het voorziet in versnelde import van bouwmaterialen met door Israël en de Palestijnse Autoriteit geaccepteerde veiligheidswaarborgen. Dankzij dit tijdelijke mechanisme kunnen bouwmaterialen sneller Gaza ingevoerd worden, hetgeen bijdraagt aan het lenigen van de humanitaire noden en herstel van de schade. Nederland draagt hier EUR 0,8 mln. aan bij.

Tevens heeft Israël aangekondigd uitvoer van landbouw- en visserijproducten uit Gaza naar de Westelijke Jordaanoever toe te staan. Het kabinet verwelkomt dit besluit, en heeft herhaaldelijk aangedrongen op verruiming van goederenverkeer uit Gaza naar de Westelijke Jordaanoever. Het kabinet blijft in bilaterale contacten inzetten op verdere verruiming van het goederenverkeer.

164

Wat is de Nederlandse houding tegenover het «National Early Recovery and Reconstruction Plan for Gaza 2014–2017» van de Palestijnse regering? Is de Nederlandse regering bereid meer bij te dragen dan de drie miljoen die Minister Ploumen onlangs beloofde?

Antwoord van het kabinet:

Nederland staat positief tegenover dit door de Palestijnse Autoriteit, in samenwerking met de VN, opgestelde plan en zal op verschillende manieren hieraan bijdragen. Nederland heeft reeds een humanitaire bijdrage van in totaal EUR 5,8 mln. aan UNRWA en Rode Kruis geleverd. Daarnaast draagt Nederland EUR 0,8 mln. bij aan het VN Monitoring en Verificatiemechanisme dat er voor moet zorgen dat bouwmaterialen niet in verkeerde handen vallen. Tevens is EUR 0,5 mln. beschikbaar gesteld voor het opruimen van niet-ontplofte munitie en bommen via UNMAS.

Binnen de gedelegeerde middelen die reeds voor Gaza waren gereserveerd wordt EUR 4,9 mln. omgebogen ten gunste van prioriteiten binnen het National Early Recovery and Reconstruction Plan for Gaza en ingezet voor herstel van de landbouwsector via FAO, herstel van waterinfrastructuur via Wereldbank en ontwikkeling van de rechtstaat via UNDP.

Bovendien maakt Nederland zich sterk voor de opening van grenzen van Gaza, met inachtneming van Israëls veiligheidszorgen (zie antwoord op vraag 163). Indien partijen een duurzaam bestand overeenkomen, zou een aanvullende bijdrage voor Gaza overwogen kunnen worden.

165

Is het waar dat ook in september 2014 honderden Palestijnse kinderen in Israëlische gevangenschap zijn gehouden zonder toepassing van elementaire juridische regels? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Is het tevens waar dat 47 procent van deze kinderen tegen de regels van de Vierde Conventie van Geneve in Israël gevangen worden gehouden (http://www.militarycourtwatch.org/page.php?id=GheUtfTfJHa404175ALAbsHMyWOL)? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Op welke wijze brengt u deze voortdurende schending van de rechten van Palestijnse kinderen onder de aandacht van de Israëlische autoriteiten?

Antwoord van het kabinet:

Per 31 augustus 2014 bevonden zich, volgens de meest recente cijfers van de Israel Prison Authority, 201 minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie, waarvan 47% in faciliteiten in Israël. De Israëlische regering heeft in de afgelopen jaren enkele wijzigingen doorgevoerd t.a.v. de omstandigheden waarin Palestijnse kinderen door Israël worden gearresteerd en gedetineerd. Tegelijkertijd blijft er nog veel ruimte voor verbetering. Het kabinet blijft de positie van Palestijnse minderjarigen in Israëlische detentie aan de orde stellen in de bilaterale contacten met Israël en gezamenlijk in EU-verband. Daarnaast steunt Nederland NGO’s die zich inzetten voor de rechten van Palestijnse gedetineerden in Israëlische detentie.

166

Is het waar dat de Israëlische regering de begroting voor de nederzettingen in 2014 met 600 procent heeft verhoogd (https://www.middleeastmonitor.com/news/middle-east/13947-israel-increases-the-settlement-division-budget-by-600-percent-in-2014)? Wat is naar uw informatie de aanleiding voor deze versterking van het nederzettingenbeleid? Ziet u in deze versterking van het nederzettingenbeleid aanleiding tot verdere stappen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van deze berichtgeving. Dit druist in tegen een twee-statenoplossing en loopt vooruit op eventuele wijzigingen van de grenzen van 1967. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming tussen de partijen kunnen worden gewijzigd. De ambassade heeft navraag gedaan over deze berichtgeving bij de Israëlische autoriteiten. Hieruit blijkt dat inderdaad extra financiering naar de Settlement Division gaat, die zowel de verantwoordelijkheid heeft voor de ontwikkeling van dorpen (settlements) in noord- en zuid-Israël die gelegen zijn binnen de internationaal erkende grenzen van Israël als voor nederzettingen buiten de grenzen van 1967. Nederland blijft in bilaterale contacten de Israëlische regering oproepen om de uitbreiding van nederzettingen buiten de grenzen van 1967 te stoppen. Zie tevens beantwoording van vragen 167 en 169.

167

Deelt u de opvattingen van UNRWA dat de internationale gemeenschap scherp moet optreden tegen het Israëlische voornemen om de Bedoeïengemeenschap te verdrijven (http://www.unrwa.org/newsroom/press-releases/unrwa-urges-donor-community-take-firm-stand-against-mass-forcible-transfer)? Zo ja, op welke wijze geeft u daar aan gevolg? Indien neen, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 169.

168

Kunt u een overzicht geven van door Israël vernielde projecten in Area C op de bezette Westelijke Jordaanoever die door Nederland werden gefinancierd? Bent u bereid vanuit de positie van belanghouder Israël te manen de vernietigingspolitiek in het Area C gebied te beëindigen en over te gaan tot het uitkeren van onmiddellijk schadevergoedingen? Indien neen, waarom niet?

Antwoord van het kabinet:

Afgelopen jaar werd een grondwaterbron in Agraba, die in 2012 is gebouwd als onderdeel van het Land and Water Resource Management programma, vernield. In bilaterale contacten spreekt het kabinet de Israëlische autoriteiten aan op vernielingen van projecten en het slopen van onroerend goed in Area C. Het kabinet is van mening dat alle gevallen van schade aan door Nederland gefinancierde projecten aan de orde moeten worden gesteld bij de Israëlische autoriteiten.

169

Op welke wijze zult u de aanbevelingen van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2014 uitvoeren, waarin wordt gesteld dat uitbreiding van de nederzettingen bij Givat Hamatos, E1 en Har Homa als een «rode lijn» wordt beschouwd? Kunt u dat toelichten?

Antwoord van het kabinet:

Nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht. Givat Hamatos, het gebied E1 en Har Homa liggen op locaties die in potentie Oost Jeruzalem afsnijden van de rest van de Westelijke Jordaanoever. Het recente besluit voor de planning van Givat Hamatos is daarom door de EU en de lidstaten scherp veroordeeld. De EU heeft gewaarschuwd dat dergelijke besluiten gevolgen kunnen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen van de relatie tussen de EU en Israël. Binnen EU wordt gesproken over een gepaste reactie op dergelijke ontwikkelingen, waaronder ook die ten aanzien van de bedoeïenengemeenschap in het gebied E1.

170

Bent u bereid in de gevallen van de voorbereidingen tot en bouw van nederzettingen Givat Hamatos, E-1 en/of Har Homa Nederlandse bedrijven, investeringsmaatschappijen, banken en verzekeringsmaatschappijen zeer dringend te adviseren geen financiële of andere concrete medewerking te verlenen aan indirecte financiering ervan? Zo ja, kunt u dat toelichten? Bent u bereid ook in EU verband vast te stellen dat geen (indirecte) financiering van deze nederzettingen door Europese financiële instellingen worden verleend? Kunt u dat toelichten?

Antwoord van het kabinet:

Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.

Het standpunt van het kabinet dat de nederzettingen in strijd zijn met internationaal recht is alom bekend. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen. Daarnaast informeert de Nederlandse ambassade in Tel Aviv Nederlandse bedrijven over de internationaalrechtelijke aspecten van ondernemen in bezet gebied.

Er is geen Europese regelgeving die financiering van nederzettingen door financiële instellingen verbiedt.


X Noot
1

De VN Veiligheidsraad heeft de volgende resoluties over Iran aangenomen: Res. 1696 (31 juli 2006); Res. 1737, aangenomen op basis van hoofdstuk VII van het Handvest (23 december 2006); Res. 1747, eveneens onder hoofdstuk VII (24 maart 2007); Res. 1803 (3 maart 2008); Res. 1835 (27 september 2008); Res. 1929 (9 juni 2010).

X Noot
6

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
7

Raadsbesluit van 8 november 2013 -document 15454/13.

Naar boven