33 845 Interparlementair Koninkrijksoverleg

Nr. 24 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2017

Naar aanleiding van de kabinetsreactie op de afsprakenlijst van het Interparlementair Koninkrijksoverleg 2017 (Kamerstuk 33 845, nr. 23), behandeld gedurende het Algemeen Overleg van 21 september jongstleden (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 5), zijn door het lid Van den Berg (CDA) vragen gesteld met betrekking tot de onderwerpen «harmoniseren en verlagen van de invoerrechten tussen de landen van het Koninkrijk» en ten aanzien van «risicovluchten». Tevens heeft mijn ambtsvoorganger u tijdens het algemeen overleg Koninkrijksrelaties inzake Beleidsdoorlichting artikel 2 HIV van 28 september jl. (Kamerstuk 33 189, nr. 9) toegezegd uw Kamer te informeren over de drie samenwerkingsprogramma`s SONA 2008, met name over de politieke risico`s. Bijgaand treft u op vorenstaande onderwerpen de beantwoording, waarbij ik tevens van de gelegenheid gebruik maak uw kamer te informeren over een aantal andere openstaande toezeggingen en onderwerpen.

Harmoniseren en verlagen van invoerrechten tussen de landen van het Koninkrijk

In Koninkrijksverband is diverse malen gesproken over het harmoniseren en het verlagen of, zo mogelijk, het afschaffen van invoerrechten op goederen tussen de Caribische landen van het Koninkrijk. Tijdens de Koninkrijksconferenties van april 2014 en juni 2015 is afgesproken om in dat kader een werkgroep in te stellen. Onder voorzitterschap van Curaçao is de werkgroep een aantal keren bij elkaar gekomen.

Uit de overleggen is gebleken dat er op dit moment geen draagvlak is voor verdergaande harmonisering. Van belang hierbij is ook dat de fiscale stelsels van de landen nogal verschillen. Sint Maarten kent bijvoorbeeld geen invoerrechten en ook de algemene bestedingsbelasting op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geen invoerrecht. Verlaging van de invoerrechten is hier dus niet aan de orde. Op Curaçao en Aruba worden wel invoerrechten geheven. Verlaging van deze invoerrechten heeft uiteraard wel budgettaire consequenties die – mede in het kader van de Rijkswet financieel toezicht – moeten worden gecompenseerd. Er past het kabinet in dit kader derhalve terughoudendheid om van Aruba en Curaçao te vragen om te komen tot verlaging of afschaffing van invoerrechten.

Risicovluchten

Naar aanleiding van de vraag van de CDA-fractie over het wetsvoorstel risicovluchten (Kamerstuk 34 684) merk ik namens de Minister van Veiligheid en Justitie op dat het hier niet gaat om een voorstel van rijkswet. Alleen in dat geval is er een betrokkenheid van de Staten van de andere landen, overeenkomstig de in het Statuut vastgelegde procedures (zie met name art. 16 t/m 18 Statuut). In gevallen van een «gewone» Nederlandse wet, zoals deze, is er geen bijzondere rol voor de Staten van de Caribische landen. Er is dan ook geen aanleiding voor de Nederlandse regering om daarover uitdrukkelijk de opvatting van een parlement van een ander land te vragen. Dat zou staatsrechtelijk ook een bijzondere figuur zijn omdat geen sprake is van een verantwoordingsrelatie van de Nederlandse regering jegens de parlementen van de Caribische landen. Anders dan de vragensteller veronderstelt, is het ook bij het Ministerie van OCW niet gebruikelijk dat de Staten van de Caribische landen om een reactie op voorstellen voor Nederlandse wetgeving wordt gevraagd. Dit neemt overigens niet weg dat het de Staten van de Caribische landen, evenals ieder ander, vrij staat om ook over een Nederlands wetsvoorstel gedachten en gevoelens te uiten. Om die reden heeft het kabinet aangegeven een eventuele inbreng van die zijde ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel met belangstelling tegemoet te zien.

Samenwerkingsprogramma’s SONA 2008

In de begroting van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties is de Tweede Kamer steeds geïnformeerd over opzet, inhoud en voortgang van de samenwerkingsprogramma`s. Zo is in de toelichting bij artikel 2 van de begroting voor 2008 een passage opgenomen over de samenwerkingsprogramma`s die door SONA vanaf 2008 zouden worden uitgevoerd, onder de operationele doelstelling: samenwerken met de Nederlandse Antillen en Aruba om daar de bestuurskracht, de rechtsorde, de economie en het onderwijs te versterken. In de evaluatie van deze samenwerkingsprogramma`s, die uw kamer eerder toeging (Evaluatie samenwerkingsprogramma`s SONA Curaçao resp. Sint Maarten, PWC, november 2015, blz. 3. Aangeboden met brief aan Tweede Kamer met Kamerstuk 24 587, nr. 630.) is opgemerkt dat «gezien de uitgangspositie van Curaçao, het beschikbare programmabudget en de initieel verwachte doorlooptijd van ca. vier jaar, de doelstellingen ambitieus te noemen zijn. Tegelijkertijd is het hoge ambitieniveau begrijpelijk gezien de uitdagingen waarmee Curaçao en Sint Maarten zich geconfronteerd zagen in 2008.» De evaluatoren merken bovendien op «dat de samenwerkingsprogramma’s als zodanig – in feite de politieke afspraken tussen Nederland en Curaçao – niet op haalbaarheid getoetst waren voordat deze overeengekomen waren. Op voorhand was onvoldoende duidelijk of uitvoering van alle projecten binnen een samenwerkingsprogramma zou leiden tot het halen van de programmadoelstellingen.» In de beleidsdoorlichting artikel 2 is die constatering van het ontbreken van haalbaarheidsstudies overgenomen met de toevoeging dat hiermee op politiek niveau een risico werd aanvaard. Het ontbreken van haalbaarheidsstudies kan echter niet los worden gezien van de context waarin de samenwerkingsprogramma’s tot stand kwamen. Deze programma`s hingen nauw samen met de stappen die moesten worden gezet op weg naar de nieuwe staatkundige verhoudingen die uiteindelijk in 10-10-2010 hun beslag zouden krijgen. Om Curaçao en Sint Maarten een goede basis als autonome landen te geven is destijds de politieke afweging gemaakt door Nederland en de eilandgebieden dat een stimulans nodig was voor de verbetering van het openbaar bestuur, de sociaaleconomische structuur en het onderwijs. Dat op voorhand geen zekerheid geboden kon worden over de haalbaarheid van de doelstellingen van deze programma`s», moet tegen de achtergrond worden geplaatst dat met het op- en inrichten van twee nieuwe landen deels onbekend terrein werd betreden.

Voortgangsrapportage Rijksvertegenwoordiger

Als bijlage bij deze brief zend ik u de Voortgangsrapportage van de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, over het jaar 20161. Een aantal van de onderwerpen die de Rijksvertegenwoordiger adresseert komen ook aan bod in de rapportage van het voormalig Kamerlid van Laar over de verschillen tussen Caribisch en Europees Nederland.

Raffinaderij Aruba

Graag ga ik in op een verzoek gedaan tijdens de behandeling van het Jaarverslag en Slotwet 2015 Koninkrijksrelaties en BES-fonds d.d. 23 juni 2016 (Kamerstuk 34 475 IV en 34 475 H, nr. 7). Uw kamer vroeg toen de doorrekening van het CAft met betrekking tot de raffinaderij op Aruba direct na publicatie met een appreciatie naar de Tweede Kamer te sturen.

Naar aanleiding hiervan kan ik u berichten dat een doorberekening van de heropening van de olieraffinaderij als zodanig niet tot de taakstelling van het College Aruba financieel toezicht (CAft) behoort. Het CAft beoordeelt of de gevolgen van de heropening van de raffinaderij in de begroting redelijkerwijs zijn onderbouwd en of de begroting voldoet aan de normen, zoals beschreven in de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft).

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven