33 841 Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 mei 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 1 april 2014 met een overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen waarvan het wenselijk is dat deze voor het zomerreces 2014 worden behandeld.2 Een van de als spoedeisend aangemerkte wetsvoorstellen betreft het voorstel voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (33 841).

Naar aanleiding hiervan is aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 15 april 2014 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 1 mei 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Den Haag, 15 april 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 1 april 2014 met een overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen waarvan het wenselijk is dat deze voor het zomerreces 2014 worden behandeld.3 Een van de als spoedeisend aangemerkte wetsvoorstellen betreft het voorstel voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (33 841), die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal vervangen.

Gezien de reikwijdte van dit wetsvoorstel en de relatie met de overige decentralisaties in het sociaal domein stelt de commissie een technische briefing door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op prijs. Mocht dit voorstel de Eerste Kamer voor 25 april 2014 bereiken, dan komt hiervoor mogelijk de datum van 6 mei 2014 in aanmerking.

Ter voorbereiding hierop zou de commissie graag vooraf kunnen beschikken over een finaal overzicht met de hoofdpunten van het wetsvoorstel en de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen die gedurende het traject in de Tweede Kamer ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel zijn doorgevoerd. Tevens wil de commissie graag geïnformeerd worden over de samenhang met het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (33 891).

De commissie verneemt graag of en op welke termijn zij op voorgestelde wijze geïnformeerd kan worden en ziet uw reactie met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T.M. Slagter-Roukema

BRIEF VAN DE STAATSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2014

Het Wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 is op 24 april jl. door de Tweede Kamer aanvaard.

In uw brief van 15 april jl. geeft u aan dat u – wanneer aanvaarding in de Tweede Kamer voor 25 april zou geschieden – graag een technische briefing door mijn ministerie zou willen ontvangen. Dit met het oog op behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer voor het komend zomerreces. U noemt daartoe reeds de datum van 6 mei aanstaande. Nu het wetsvoorstel u (tijdig) heeft bereikt, geven mijn ambtenaren – op het door u genoemde moment – graag een technische toelichting op het wetsvoorstel.

Ter voorbereiding op deze toelichting wilt u vooraf kunnen beschikken over een finaal overzicht met de hoofdpunten van het wetsvoorstel en de belangrijkste wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht, ten opzichte van het oorspronkelijk bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel. Tevens wordt u graag geïnformeerd – zo schrijft u – over de samenhang met het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (33 891). Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek om informatie.

Herziening langdurige zorg

Het Wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 maakt samen met de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet (in het bijzonder het Besluit zorgverzekering) en de Wet langdurige zorg (Wlz) onderdeel uit van de hervorming langdurige zorg.

De kern van deze hervorming is primair dat de mens centraal staat en niet (meer) de systemen. Daarbij wordt meer uitgegaan van wat mensen (nog) wel kunnen, in plaats van wat zij niet kunnen. Kwaliteit van leven – welbevinden – staat voorop. Met de hervorming van de langdurige zorg wordt ingespeeld op de wens van mensen om – ook als zij ouder worden en / of met beperkingen te maken krijgen – zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven en zelfstandig keuzen te kunnen blijven maken. Gemeenten en zorgverzekeraars krijgen de wettelijke opdracht om, waar mogelijk en nodig in gezamenlijk overleg, hier zorg voor te dragen.

Als ondersteuning nodig is wordt ook gekeken naar het eigen sociale netwerk en de mogelijkheden van betrokkenen. Hulp wordt dichtbij georganiseerd. Door inzet van preventieve maatregelen en lichtere vormen van (collectieve) ondersteuning kan de afhankelijkheid van de burger van formele individuele zorg worden verkleind en de druk op meer gespecialiseerde zorg verminderen. Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd op participatie gerichte ondersteuning vanuit de Wmo en/of passende zorg vanuit de Zvw. De meest kwetsbare mensen, die zijn aangewezen op de meer permanente nabijheid van zorg en toezicht, krijgen recht op passende zorg op grond van een nieuwe volksverzekering, de Wlz. Hiertoe wordt een nieuwe indicatiestelling, op basis van zorginhoudelijke criteria, ontwikkeld.

Naast een kwalitatieve doelstelling (en een visie op de relatie tussen mensen onderling en de relatie tussen burger en overheid) heeft de hervorming ook tot doel om de langdurige zorg en ondersteuning in de toekomst ook beschikbaar te laten zijn voor hen die daarop zijn aangewezen. De AWBZ heeft de afgelopen decennia een zeer sterke uitgavengroei gekend; van € 275 miljoen in de eerste jaren (1968) naar € 27,9 mld. in 2012. Een dergelijke groeitempo is niet houdbaar; noch als het gaat om de lasten die daarmee samenhangen, noch als het gaat om het verdringingseffect dat ontstaat ten opzichte van andere noodzakelijke collectief gefinancierde uitgaven. Indien alle maatregelen uit hoofde van de hervorming worden geïmplementeerd zal de uitgavengroei in Nederland afnemen tot een gemiddeld Europees niveau. Met deze groei zullen de uitgaven aan langdurige zorg in 2017 naar verwachting nog even hoog zijn als de uitgaven in 2013.

Voor een meer uitgebreide toelichting op de visie en uitwerking van de hervorming verwijs ik u graag naar mijn brieven van 25 april 20134 en 6 november 20135.

Hoofdpunten van het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Gemeenten krijgen op grond van de Wmo 2015 de brede verantwoordelijkheid voor de deelname van al hun ingezetenen aan het maatschappelijke verkeer, waaronder in het bijzonder ingezetenen met een beperking, een chronische psychische of psychosociale problematiek. Het is aan gemeenten om hen in staat stellen tot het voeren van een gestructureerd huishouden en het waar nodig bieden van passende ondersteuning voor het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Bij dit laatste gaat het vooral om ondersteuning die nu in het verlengde van begeleiding ligt en die geen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. In de kern gaat het bij dit alles om het behoud of het vergroten van zelfredzaamheid en participatie en ondersteuning van elkaar.

De ondersteuning op basis van dit wetsvoorstel is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren en wonen. Gemeenten worden met de Wmo 2015, zoals hiervoor reeds aangegeven, tevens verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet in staat zijn zich in de samenleving te handhaven als gevolg van psychische of psychosociale problemen en voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met bijvoorbeeld huiselijk geweld. In dat geval verstrekt de gemeente een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan beschermd wonen (inclusief het bieden van de beschermde woonomgeving zelf) of opvang.

Het wetsvoorstel bouwt voort op de huidige Wmo en de in dat verband als succesvol ervaren uitvoeringspraktijk, genaamd «De Kanteling». De wens om deze uitvoeringspraktijk stevig in het voorliggende wetsvoorstel te verankeren en daarmee de mogelijkheden van maatwerk in ondersteuning van mensen te vergroten, heeft er toe geleid dat het begrip compensatieplicht in het wetsvoorstel is verlaten. De ondersteuning die gemeenten kunnen bieden, kan bestaan uit het ondersteunen van de burger om regie over zijn eigen situatie te voeren, het bieden van algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen. Bij een maatwerkvoorziening kan het gaan om ondersteuning in natura of om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget. In tegenstelling tot de compensatieplicht in de huidige Wmo, die zich tot een viertal resultaatgebieden beperkt, geeft het wetsvoorstel Wmo 2015 gemeenten een brede(re) verantwoordelijkheid voor het waar nodig bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Dit brengt met zich mee dat gemeenten in samenspraak met betrokkene en diens naaste op zoek gaan naar de «echte» en meer integrale ondersteuningsvraag en – op basis van dat inzicht – naar een in die situatie passend ondersteuningsaanbod. Op grond van de ervaringen met de «oude Wmo», die gemeenten reeds sinds 2007 uitvoeren, kunnen gemeenten meer integraal lokaal maatwerk bieden voor het pakket van de oude Wmo inclusief begeleiding/ dagbesteding en beschermd wonen.

Hierbij is het van belang dat de regie van de burger voor het organiseren van zijn situatie, waar dat mogelijk is, wordt versterkt. Het wetsvoorstel geeft de cliënt hiertoe het recht om zich bij te laten staan door een onafhankelijke cliëntondersteuner naar keuze. Op verzoek wordt deze door de gemeente aan de cliënt «toegevoegd» en gefinancierd. Het college draagt er zorg voor dat bij deze cliëntondersteuning het belang van de betrokken cliënt het uitgangspunt is.

Dat de compensatieplicht van artikel 4 van de (huidige) Wmo niet in dezelfde vorm terugkeert in het wetsvoorstel betekent op geen enkele manier dat het wetsvoorstel de burger minder rechtszekerheid biedt. Uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat indien, op basis van het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek in vervolg op een ondersteuningsvraag van een burger, wordt vastgesteld dat deze ondersteuning nodig heeft in zijn zelfredzaamheid en hij die niet of niet volledig met zijn omgeving kan organiseren, de gemeente gehouden is die ondersteuning te bieden. Indien een burger het oneens is met de beslissing van de gemeente staat bezwaar en beroep open.

In lijn met de voorgenomen ratificatie van het VN-verdrag inzake personen met een handicap, wordt in het voorliggende wetsvoorstel de verantwoordelijkheid van gemeenten benadrukt voor een toegankelijke samenleving en het realiseren van algemene voorzieningen die bijdragen aan de bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met fysieke en/of psychische beperkingen.

Het wetsvoorstel maakt gemeenten ook verantwoordelijk voor een adequate, gerichte ondersteuning van mantelzorgers. Gemeenten zijn gehouden om, in samenspraak met de betrokken cliënt die zich gemeld heeft voor ondersteuning, onderzoek te doen naar de vraag welke ondersteuning nodig is en hoe deze in de betreffende situatie passend georganiseerd kan worden. In dit onderzoek zal specifiek aandacht moeten worden besteed aan de positie van de (eventuele) mantelzorger; wat heeft hij nu of wellicht op een later tijdstip aan ondersteuning nodig om deze belangrijke rol te kunnen vervullen en hoe kan overbelasting worden voorkomen?

De Wmo 2015 staat open voor iedere burger, ongeacht zijn inkomen en vermogen. De gemeente mag van de cliënt een inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage vragen. Gemeenten kunnen voor alle voorzieningen een bijdrage vragen zolang iemand gebruik maakt van de voorziening tot maximaal de kostprijs. Bij algemene maatregel van bestuur, waarvan het ontwerp aan beide Kamers der Staten Generaal zal worden voorgelegd, zal de maximumbijdrage per periode voor (individuele) maatwerkvoorzieningen worden bepaald.

Het wetsvoorstel Wmo 2015 geeft gemeenten tevens de bevoegdheid om burgers financieel tegemoet te komen in hun aannemelijke meerkosten als gevolg van hun chronische ziekte en/of handicap.

Het wetsvoorstel maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. Het wetsvoorstel bevat een basisnorm voor kwaliteit die ook direct aanbieders bindt. Het is aan gemeenten om in de verordening eisen te formuleren aan de kwaliteit van de voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning binnen de gemeente en de in verband daarmee, aan in te zetten beroepskrachten, te stellen eisen van deskundigheid. Momenteel wordt onder leiding van de VNG, door gemeenten, cliëntorganisaties, professionals, aanbieders en zorgverzekeraars bezien of landelijke kwaliteitsstandaarden kunnen worden ontwikkeld, die als richtinggevend kader voor gemeenten kunnen dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.

De code interbestuurlijke verhoudingen geeft aan dat het verticale interbestuurlijke toezicht efficiënt wordt ingericht; dit betekent dat er in beginsel één toezichthouder is en dat er geen stapeling van toezicht op toezicht plaats vindt. Dit uitgangspunt is ook in dit wetsvoorstel doorvertaald. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken binnen de gemeentegrenzen en leggen daarover rekenschap af aan de ingezetenen die daarin primair vertegenwoordigd worden door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan ter uitoefening van zijn controlerende taak de bevindingen van de gemeentelijk toezichthouder betrekken, alsmede de resultaten van het jaarlijkse onderzoek naar de cliëntervaringen.

De Minister is systeemverantwoordelijk; hij is verantwoordelijk voor de inrichting en de werking van het systeem als geheel en voor de maatschappelijke effecten in relatie tot de doelstellingen van het systeem. Ingeval van ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de wet op gemeentelijk niveau beschikt de Minister over het instrumentarium van de Wet revitalisering generiek toezicht en de in het wetsvoorstel Wmo 2015 opgenomen aanwijzingsbevoegdheid.

Het wetsvoorstel biedt gemeenten vergaande mogelijkheden om ondersteuning dicht bij mensen te organiseren. Zij zullen daartoe actief gaan samenwerken met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en zorgverleners, zoals wijkverpleegkundigen.

Het wetsvoorstel bevat ook de opdracht aan gemeenten om beleid te maken gericht op preventie, teneinde te voorkómen dat cliënten aangewezen worden op maatschappelijke ondersteuning of andere vormen van zorg.

In de huidige praktijk leggen gemeenten bij de uitvoering van de Wmo reeds verbindingen met andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals de collectieve preventie op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg), het woonbeleid, de schuldhulpverlening en het lokale werkgelegenheidsbeleid. Zij worden in het kader van het brede sociale domein meer gestimuleerd om op deze ervaringen voort te bouwen. In combinatie met de taken uit hoofde van de Participatiewet en de Jeugdwet krijgen gemeenten de ruimte voor samenhangende ondersteuning, maatschappelijke begeleiding en begeleiding naar werk. Vanaf 2015 krijgen zij hiervoor een ontschot budget via het deelfonds sociaal domein met (tijdelijke) bestedingsvoorwaarden.

Inhoudelijke wijzigingen gedurende het traject in de Tweede Kamer ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel

Tijdens de behandeling van de Wmo 2015 door de Tweede Kamer zijn twee nota’s van wijziging ingediend. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen die daarbij in het wetsvoorstel zijn aangebracht zijn de volgende:

  • De bepalingen over het steunpunt huiselijk geweld (SHG) zijn vervangen door bepalingen over het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Hiermee is de regeling van het AMHK die met de Jeugdwet is opgenomen in de huidige Wmo, één op één overgebracht naar de Wmo 2015.

  • De bepaling over de financiële tegemoetkoming voor personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben (artikel 2.1.7), is in overeenstemming gebracht met de vergelijkbare bepaling die met een recent door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel in de Wmo wordt opgenomen.6

  • Aan het wetsvoorstel is een bepaling toegevoegd (artikel 2.6.7) die het mogelijk maakt in geval van een ernstige taakverwaarlozing door een gemeente te interveniëren door een aanwijzing aan een gemeente te geven.

  • Artikel 2.1.4, zesde en zevende lid, van het wetsvoorstel is, net als in de Wmo, gewijzigd om te verduidelijken dat de vaststelling en inning van bijdragen voor opvang niet altijd door het CAK, maar ook door een bij verordening aan te wijzen (andere) instantie kan plaatsvinden.

  • Een bepaling (artikel 6.37) tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorziet in een tijdelijke en afnemende rijksbijdrage ten laste van de begroting van het ministerie aan het Zorgverzekeringsfonds om een te forse stijging van de uitgaven in het kader van de Zvw te voorkomen.

Bij deze brief heb ik een overzicht gevoegd van de door de Tweede Kamer aanvaarde amendementen (bijlage 1). Al deze amendementen zijn naar mijn mening aan te merken als een ondersteuning van de gedachten achter de Wmo en zullen naar mijn mening kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de Wmo 2015.

Samenhang tussen de Wmo 2015 en de Wlz

In mijn brief van 4 maart 20147 heb ik een uitgebreide beschouwing gewijd aan de samenhang tussen het wetsvoorstel Wmo 2015, het Wetsvoorstel langdurige zorg en de wijzigingen in de sfeer van de Zorgverzekeringswet.

Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning van hun ingezetene tot het moment waarop hij een indicatie voor zorg op grond van de Wlz heeft. Op dat moment is langs de weg van zorginhoudelijke criteria vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. De zorgplicht wordt dan overgenomen door het zorgkantoor. Belangrijk is dat een soepele overgang kan plaatsvinden van het gemeentelijk domein naar de Wlz. Op grond van de Wmo zijn gemeenten tevens verantwoordelijk voor de ondersteuning van de cliënt bij het aanvragen van de Wlz-indicatie.

Cliënten met een Wlz-indicatie hebben recht op een integraal pakket aan Wlz-zorg, bij verblijf of thuis. In dit kader is van belang dat ik tijdens de plenaire behandeling van de Wmo 2015 desgevraagd heb toegezegd dat ik met een nota van wijziging op de Wlz zal komen op basis waarvan een bijdrage ten behoeve van woningaanpassing op basis van de Wlz niet alleen mogelijk zal zijn voor cliënten tot 18 jaar, maar ook voor 18-jarigen en ouder.

In het algemeen geldt dat een cliënt met een Wlz-indicatie en diens mantelzorger, als ingezetenen van een gemeente, ook een beroep kunnen doen op algemene voorzieningen van de gemeente.

Overgangsrecht en invoeringstermijn

Het wetsvoorstel Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht. Cliënten met een AWBZ-indicatie die in 2015 doorloopt, behouden de uit die indicatie voortvloeiende rechten en plichten (zoals de omvang van de aanspraak en de te betalen bijdrage) tot het einde daarvan en uiterlijk tot 1 januari 2016. Dit geldt ook voor mensen met een pgb. Voor mensen die nu verblijven in een instelling voor beschermd wonen en die onder verantwoordelijkheid van gemeenten worden gebracht, geldt een overgangstermijn van tenminste vijf jaar. Mensen die van hun gemeente een «indicatie» voor een vorm van ondersteuning hebben ontvangen, zullen door hun gemeente geïnformeerd worden over de termijn waarop er mogelijk iets verandert aan dat recht. De gemeente is verplicht om daarbij een redelijke overgangstermijn in acht te nemen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van die situatie. De aanvullende financiële middelen, uit hoofde van begrotingsoverleg hervorming langdurige zorg van 17 april jl.8, geven gemeenten voldoende middelen om het overgangsrecht te effectueren en meer tijd om in samenspraak met hun bestaande en nieuwe cliënten te komen tot een nieuw en passend ondersteuningsaanbod op grond van de kaders van de Wmo 2015.

Ten slotte

De afgelopen anderhalf jaar heb ik actief geïnvesteerd in goede gesprekken met alle bij de hervorming betrokken partijen. Indien nodig heb ik de hervormingsvoorstellen op grond daarvan ook aangepast. Ik constateer dat de richting van de hervorming door partijen wordt gedeeld en een hen gewenst perspectief op verbetering biedt.

Vanuit de filosofie «hervormen doe je samen», heb ik recent met alle betrokken partijen ook goede afspraken gemaakt over 1) de invoering van de hervorming (de transitie) en 2) de noodzakelijke vernieuwing in de jaren daarna (de transformatie).9

Betrokken partijen, waaronder de gemeenten, zijn met mij van mening dat de invoering van dit wetsvoorstel per 1 januari 2015 ingevoerd moet worden. Uitstel leidt tot het voortduren van onzekerheid voor mensen. Ik besef dat alle bij de implementatie van dit wetsvoorstel betrokken partijen – in relatief korte tijd – nog veel werk moeten verzetten. Op grond van het voorgaande ben ik er evenwel van overtuigd dat een verantwoorde, zorgvuldige implementatie per 1 januari 2015 realistisch en wenselijk is.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Bijlage 1 Overzicht van aanvaarde amendementen bij de stemming over de Wmo 2015

  • Nr. 87: Amendement van de leden Van der Staaij en Van Dijk.

    Het amendement beoogt de positie van mantelzorgers te versterken ter uitvoering van de motie-Van der Staaij, Van ’t Wout, Van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber.

  • Nr. 88: Amendement van het lid Dik-Faber c.s.

    Amendement over het toevoegen van het begrip begeleiding aan de begripsbepalingen als belangrijk instrument om de zelfredzaamheid en participatie van cliënten te bevorderen.

  • Nr. 68: Amendement van het lid Van Dijk c.s.

    Het amendement beoogt onafhankelijke cliëntondersteuning te borgen.

  • Nr. 151: Amendement van de leden Voortman en Dik-Faber.

    Dit amendement beoogt onder meer wettelijk te regelen wie een cliënt kan vertegenwoordigen die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • Nr. 84: Amendement van de leden Dik-Faber en Bergkamp.

    Het amendement beoogt te verhelderen dat er een onderscheid bestaat tussen mantelzorgers en vrijwilligers.

  • Nr. 149: Amendement Bergkamp en Dik-Faber.

    Dit amendement regelt dat gemeenten bij het op te stellen van het beleidsplan ook bijzondere aandacht besteden aan preventie.

  • Nr. 37: Amendement van de leden Dik-Faber en Van der Staaij.

    Dit amendement regelt dat het college bij het opstellen van het plan bijzondere aandacht geeft aan de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond van de cliënt.

  • Nr. 82: Amendement van het lid Bergkamp.

    Het amendement regelt dat gemeenten in hun beleidsplan aandacht besteden aan de wijze waarop zij zullen zorgdragen voor de continuïteit van zorg voor jongeren die op grond van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar (of, in bepaalde gevallen, 23 jaar) niet langer in aanmerking komen voor zorg op basis van de Jeugdwet, maar dat wel nodig hebben.

  • Nr. 61: Amendement van de leden Van Dijk en Van ’t Wout.

    Dit amendement handelt over een meet- en weetplicht voor gemeenten.

  • Nr. 93: Gewijzigd amendement van het lid Bergkamp.

    Dit amendement handelt over de toereikende hoogte van het persoonsgebonden budget om de door de cliënt gewenste zorg en ondersteuning in te kopen.

  • Nr. 83: Amendement van het lid Van ’t Wout.

    Het amendement schrapt de bepaling rondom bestuursstructuur en bedrijfsvoering alsmede over het toedelen van de verantwoordelijkheid voor klachtenregelingen aan aanbieders.

  • Nr. 99: Amendement van de leden Bergkamp en Van Dijk.

    Dit amendement handelt over het betrekken van cliënten of hun vertegenwoordigers bij de uitvoering van de wet.

  • Nr. 41: Amendement van het lid Van der Staaij c.s.

    Dit amendement beoogt gemeenten een stimulans te geven om actief met partijen in de samenleving in gesprek te gaan over de manier waarop zij kunnen bijdragen aan de zorg voor elkaar.

  • Nr. 60: Amendement van het lid Van Dijk.

    Dit amendement handelt over het betrekken van de mantelzorger bij het ondersteuningsplan.

  • Nr. 70: Amendement van de leden Van Dijk en Bergkamp.

    Dit amendement beoogt dat de cliënt zelf in staat wordt gesteld op een voor hem of haar passende wijze een persoonlijk plan op te stellen.

  • Nr. 100: Amendement van de leden Bergkamp en Voortman

    Dit amendement regelt dat het college de cliënt voorafgaand aan het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, wijst op het feit dat voor iedere cliënt cliëntenondersteuning beschikbaar is.

  • Nr. 154: Amendement van het lid Keijzer.

    Dit amendement handelt over het beperken van het doen van het onderzoek naar de eigen bijdrage tot het geen bepaald wordt in artikel 2.1.4.

  • Nr. 146: Amendement van de leden Baay, Timmerman en Bergkamp.

    Dit amendement regelt dat er altijd een schriftelijk verslag van het onderzoek wordt opgesteld.

  • Nr. 89: Amendement van de leden Van Dijk en Van ’t Wout.

    Dit amendement beoogt vast te leggen dat de verplichting voor het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de «oude» Wmo.

  • Nr. 24: Amendement van de leden Van der Staaij en Dik-Faber.

    Dit amendement handelt over de keuzevrijheid en de eigen regie van mensen om te kiezen voor zorg en ondersteuning die aansluit bij hun godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond.

  • Nr. 73: Amendement van het lid Bergkamp.

    Dit amendement beoogt het scheppen van duidelijkheid over het recht op een pgb.

  • Nr. 104: Amendement van het de leden Bergkamp en Van ’t Wout.

    Dit amendement betreft het nader expliciteren van goede kwaliteit als bedoeld artikel 3.1, tweede lid.

  • Nr. 103: Amendement van het lid Voortman.

    Dit amendement betreft de gelijktrekking van de formulering omtrent toegang tot het pgb.

  • Nr. 113: Amendement van het lid Voortman.

    Dit amendement regelt dat kwaliteitseisen, die aan zorg in natura worden gesteld, niet één-op-één ook bij het persoonsgebonden budget opgelegd kunnen worden.

  • Nr. 109: Amendement van het lid Keijzer.

    Dit amendement beoogt het scheppen van duidelijkheid over de voorwaarden t.a.v. het pgb.

  • Nr. 23: Amendement van de leden Van der Staaij en Voortman.

    Dit amendement handelt over de mogelijkheid tot het gedeeltelijk weigeren van het persoonsgebonden budget.

  • Nr. 117: Amendement van de leden Van der Staaij en Van ’t Wout.

    Dit amendement handelt over het harmoniseren van de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur een samenwerkingsverplichting op te leggen met de formuleringen uit de Jeugdwet en de Participatiewet.

  • Nr. 63: Amendement van de leden Van Dijk en Van ’t Wout.

    Dit amendement handelt over de mogelijkheid van mandatering aan professionals.

  • Nr. 160: Nader gewijzigd amendement van de leden Voortman en Van Dijk.

    Dit amendement handelt over het overnemen van personeel.

  • Nr. 158: Amendement van de leden Voortman en van Dijk.

    Dit amendement handelt over het right to challenge.

  • Nr. 75: Amendement van de leden Van ’t Wout en Van der Staaij.

    Dit amendement regelt dat de algemene maatregel van bestuur waarin nadere eisen kunnen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen, aan een zware voorhang is onderworpen.

  • Nr. 118: Amendement van de leden Van ’t Wout en Van der Staaij.

    Dit amendement regelt dat geen verklaring omtrent het gedrag verplicht wordt gesteld voor de maatschappelijke ondersteuning.

  • Nr. 86: Amendement van het lid Van Dijk.

    Dit amendement betreft het wettelijk vastleggen van de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars.


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2013/14, 33 750, U (Verslag schriftelijk overleg en bijlage).

X Noot
3

Kamerstukken I 2013/14, 33 750, U (Verslag schriftelijk overleg en bijlage).

X Noot
4

Kamerstukken 2012–2013, 30 597, nr. 296.

X Noot
5

Kamerstukken 2013–2014, 30 597, nr. 380.

X Noot
6

Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (33 726).

X Noot
7

Kamerstukken 2013–2014, 29 538, nr. 152.

X Noot
8

Kamerstukken 2013–2014, 30 597, nr. 435.

X Noot
9

Kamerstukken 2013–2014, 30 597, nr. 428.

Naar boven