33 817 Wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

Inleiding

Op 24 september 2014 voerde de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst uit uw Kamer een wetgevingsoverleg met mij (Kamerstuk 33 817, nr. 9) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie (Kamerstuk 33 817). De commissie besloot de stemming over dit voorstel uit te stellen in afwachting van een nadere beschouwing ten aanzien van het adviesstelsel. Deze bied ik u hierbij aan.

Het beleid van het kabinet ten aanzien van het adviesstelsel is in hoofdlijnen verwoord in de Hervormingsagenda Rijksdienst die ik uw Kamer aanbood in mei 2013 (Kamerstuk 31 490, nr. 119). Dit beleid vond haar grondslag in het ontwikkelperspectief van het adviesstelsel zoals uiteengezet in de brief «Toekomst adviesstelsel» (Kamerstuk 32 500 III, nr. 11) en de brief «Doeltreffendheid en effecten van de Kaderwet adviescolleges» uit 2011 (Kamerstuk 28 101, nr. 11), beiden van mijn ambtsvoorgangers.

In deze nadere beschouwing zet ik graag uiteen welke overwegingen aan het kabinetsbeleid ten grondslag liggen. Vervolgens komt aan de orde op welke wijze het adviesstelsel mogelijk in de komende jaren verder verbeterd kan worden. Tot slot zal ik ingaan op door de leden van de Tweede Kamer gestelde vragen.

Kenschets adviesstelsel

Een goed functionerend adviesstelsel is van wezenlijk belang voor de kwaliteit van het openbaar bestuur. Met de adviescolleges beschikken de Staten-Generaal en het kabinet over deskundige, onafhankelijke en waardevolle adviseurs.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is verantwoordelijk voor de Kaderwet adviescolleges (hierna: Kaderwet) en het met deze wet verbonden stelsel. Momenteel zijn er 25 adviescolleges die onder de werking van deze Kaderwet vallen. Deze adviescolleges hebben de wettelijke taak de regering te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk. Zij adviseren op verzoek van de betrokken Minister of van de Eerste of Tweede Kamer en kunnen ook uit eigen beweging adviseren. De Kaderwet biedt een wettelijk kader waarbinnen adviescolleges tot stand kunnen worden gebracht en waarbinnen zij hun adviestaak kunnen uitoefenen. Dit wettelijk kader bevat regels met betrekking tot de instelling, samenstelling en werkwijze van deze adviescolleges.

Het bredere adviesstelsel van de rijksoverheid bestaat daarnaast uit andere onafhankelijke adviesorganen zoals de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, de Sociaal Economische Raad (de SER heeft advies als neventaak), de planbureaus en de Hoge Colleges van Staat. Deze adviesorganen vallen niet onder de werking van de Kaderwet omdat zij onder een eigen wettelijk kader vallen. Daarnaast functioneren nog ongeveer 250 onafhankelijke commissies van verschillend karakter. Het gaat daarbij onder meer om ad hoc evaluatie- en onderzoekscommissies, commissies van bezwaar en/of beroep en om commissies die adviseren over de uitvoering van beleid. Deze commissies vallen niet onder de reikwijdte van de Kaderwet.

Bij de adviescolleges die onder de werking van de Kaderwet vallen, kan onderscheid gemaakt worden naar:

  • Strategische adviescolleges (aantal 8);

  • Technisch-specialistische adviescolleges (aantal 13);

  • Tijdelijke adviescolleges (aantal 1);

  • Eenmalige adviescolleges (aantal 3).

De strategische adviescolleges (zoals de Raad voor het openbaar bestuur en de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie) geven onafhankelijk maar betrokken advies, op hoofdlijnen van beleid, met een oriëntatie op de (middel)lange termijn. Zij hebben, in wisselende betekenis, in het bijzonder de volgende functies:

  • «Makelaar» tussen de wetenschappelijke wereld en de beleidspraktijk;

  • Producent van nieuwe beleidsopties die ook verder af kunnen staan van de gangbare beleidsopties;

  • Politiek/bestuurlijke opinie; signaalfunctie van (maatschappelijke) trends en thema’s.

De technisch-specialistische adviescolleges (zoals de Gezondheidsraad en het College bescherming persoonsgegevens) hebben eveneens bovengenoemde functies maar dan met een «smalle» specialistische taakstelling. Zij adviseren over een bepaald rechtsgebied en/of bepaalde technische, specialistische aangelegenheden.

Tijdelijke adviescolleges worden ingesteld voor een in de tijd beperkte advisering over een vraagstuk. De initiële instellingsperiode is voor de duur van ten hoogste vier jaar; deze termijn kan één maal verlengd worden met ten hoogste twee jaar.

Eenmalige adviescolleges worden ingesteld voor de eenmalige advisering over een bepaald vraagstuk. De instellingsperiode is gekoppeld aan de oplevering van het advies.

Nadere beschouwing

Het beleid met betrekking tot het adviesstelsel is tot stand gekomen naar aanleiding van de conclusies van de derde evaluatie van de periode 2005 – 2010 zoals weergegeven in de kabinetsbrief «Doeltreffendheid en effecten van de Kaderwet adviescolleges» uit 2011. Het huidig beleid is in lijn met eerdere berichtgeving aan de Tweede Kamer waarin het belang van doelmatigheid en kwaliteit van het Nederlandse adviesstelsel wordt benadrukt. De derde evaluatie heeft laten zien dat er verbeteringen in het stelsel mogelijk waren, zoals het beter benutten van het adviesstelsel. Het gaat dan met name om het verhogen van de effectiviteit, snelheid en bruikbaarheid van adviezen. Het beleid is verder mede ingegeven door de geformuleerde ambities in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II, waarin is opgenomen dat «adviesfuncties worden samengevoegd, taken beëindigd of gedecentraliseerd naar andere overheden en de deregulering met kracht voortgezet». Inzet van het kabinetsbeleid is om te komen tot een kwalitatief hoogwaardiger, soberder en efficiënter adviesstelsel. Om dit te bereiken zijn de volgende trajecten in gang gezet:

  • Betere vormen van advies en productdifferentiatie;

  • Sturing op de programmering van adviescolleges;

  • Wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges;

  • Samenvoeging adviescolleges.

Betere vormen van advies en productdifferentiatie

In de eerste plaats wordt ingezet op een betere doorwerking en effectiviteit van adviezen. Uit evaluaties van het adviesstelsel is gebleken dat de doorwerking van adviezen verbeterd kan worden. Om dit te bereiken zijn met de adviescolleges afspraken gemaakt over het ontwikkelen van nieuwe en effectievere vormen van communicatie met regering en parlement. Aandachtspunten zijn het meedenken met het beleid op weg naar optimale implementatie (brug naar implementatie) en het organiseren van directe interactie tussen experts, adviesontvangers en beleidsverantwoordelijken. De adviescolleges voeren bovendien een verdere productdifferentiatie door. Dit houdt onder meer in dat de colleges zich zo organiseren dat zij op korte termijn kunnen adviseren over acute vraagstukken. De kwaliteit en doelmatigheid van deze adviezen zijn doorgaans hoog, gegeven de bij de adviescolleges aanwezige specifieke kennisinfrastructuur. Daarnaast hebben de adviescolleges sinds 2011 ingezet op andersoortige adviesvormen zoals het organiseren van publieke debatten en congressen, het presenteren van adviezen aan stakeholders en adviesgesprekken. De adviescolleges hebben daarnaast de mogelijkheden om gezamenlijk te adviseren doorgenomen, waar mogelijk ook gedragen vanuit meerdere departementen. Al deze goede initiatieven dienen een betere effectiviteit en doorwerking van adviezen.

Sturing op de programmering van adviescolleges

Ten tweede zet het kabinet in op een betere verbinding tussen de advisering en de politieke agenda. In 2013 zijn in een gesprek met de voorzitters van de adviescolleges door mij vijf rijksbrede thema’s benoemd die leidend zijn voor de werkprogramma’s van de adviescolleges. Deze thema’s zijn: «behoud van kracht en adaptief vermogen van de samenleving», «nieuwe scheidslijnen in de samenleving», «duurzame ontwikkeling», «verwevenheid van interne en externe veiligheid» en «handelingsvermogen van de nationale overheid». Er is immers steeds minder sprake van scherp afgebakende adviesdomeinen waardoor meer samenwerking tussen adviescolleges wenselijk is. Door de leidraad van de vijf rijksbrede thema’s komen vraag en aanbod, politieke sturing en middellange termijn beter in zicht en kunnen adviescolleges een meerjarig werkprogramma vormgeven. De WRR heeft mij afgelopen november in een brief namens de adviescolleges laten weten dat de meeste voornemens van de adviescolleges naar aanleiding van de vijf rijksbrede thema’s zijn uitgevoerd. Daarnaast blijft de jaarlijkse programmering via het werkprogramma op basis van de voornemens van de vakministers om advies te vragen bestaan: de vakministers zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van de afzonderlijke werkprogramma’s. Hierbij is er meer dan voorheen sprake van een jaarlijkse herijking op de inhoud naar op dat moment geldende politieke behoefte. De vakministers sturen op de realisatie van het meerjarig perspectief zoals dat voor een adviescollege is vastgesteld aan het begin van de kabinetsperiode.

Het huidige kabinet heeft het tweejaarlijks overleg tussen de voorzitters van de strategische adviescolleges en een afvaardiging van het kabinet voortgezet en is dus onverminderd blijven inzetten op een adequate sturing op de programmering van adviescolleges door te investeren in een optimale relatie tussen aanvrager en adviseur. Door deze initiatieven neemt de interactie tussen adviesvrager en adviseur toe, wat de doorwerking van adviezen ten goede komt. Zo kunnen adviezen aan politieke relevantie en bruikbaarheid winnen. Het kabinet en de adviescolleges waarderen dit beiden. Dat laat natuurlijk onverlet dat adviescolleges hun eigen vrijheid behouden om ongevraagd te adviseren.

Wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges

Bij uw Kamer is thans het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie aanhangig. Dit wetsvoorstel ondersteunt de genoemde maatregelen en de hierna genoemde verbeteringen om te komen tot een effectiever en efficiënter adviesstelsel.

Het kabinet Rutte I heeft naar aanleiding van de evaluatie Kaderwet in 2011 besloten om een wetsvoorstel voor te bereiden om het maximum aantal leden zoals bepaald in de Kaderwet terug te brengen van vijftien naar tien. Dit maximum doet beter recht aan de gedachte om het stelsel van advies sober vorm te geven. De afgelopen jaren heeft het kabinet al voorgesorteerd op het verminderen van het aantal leden naar tien. Dat heeft op zichzelf al een besparing opgeleverd. Doordat in de praktijk al is toegewerkt naar adviescolleges met een geringere omvang, legt het bij de Kamer ingediende voorstel de huidige situatie wettelijk vast.

Daarnaast wordt voorgesteld om de verplichting van het geven van een kabinetsreactie binnen een termijn van drie maanden op een advies te laten vervallen. Uit het wetgevingsoverleg werd duidelijk dat de Kamer over dit onderdeel van het wetsvoorstel kritisch is. Tijdens het overleg heb ik al benadrukt dat het wetsvoorstel geen afbreuk doet aan het grote belang dat het kabinet hecht aan adviezen. Naar het oordeel van het kabinet komt dit belang echter niet zozeer tot uitdrukking in de verplichte reactie op een advies, maar veeleer in de manier waarop met adviezen in de beleidsvorming wordt omgegaan.

De manier waarop het kabinet omgaat met een advies vormt één van de bouwstenen in het politieke debat, omdat het advies hiermee een politieke dimensie krijgt. Uit de derde evaluatie van de Kaderwet is gebleken dat de verplichting om binnen drie maanden te reageren op een advies in de huidige situatie te weinig bijdraagt aan dit debat. Een verbetering van deze situatie verwacht het kabinet niet zozeer van het naleven van een wettelijke termijn, maar in een betere koppeling van het advies aan de politieke besluitvorming en debat. Daarom is in het wetsvoorstel gekozen voor een wijziging van de verplichting om te reageren op een uitgebracht advies. Deze houdt in dat de verantwoordelijke Minister een uitgebracht advies moet betrekken bij de voorbereiding van algemeen verbindende voorschriften of bij de vaststelling van beleid ten aanzien waarvan het advies is uitgebracht. Het kabinet beschouwt deze manier van werken als een betere waarborg voor de doorwerking van adviezen dan het naleven van een termijn. Gezien de imperatieve formulering van de verplichting in het wetsvoorstel is van vrijblijvendheid geen sprake. De verplichting te reageren op een advies blijft gehandhaafd, maar door dit voorstel wordt een advies meegenomen op het moment dat het advies relevant wordt.

De voorgestelde wettelijke bepaling staat uiteraard niet in de weg dat de Staten-Generaal de betrokken Minister(s) op grond van artikel 68 van de Grondwet kunnen verzoeken een (afzonderlijk) standpunt vast te stellen ten aanzien van een uitgebracht advies. Adviescolleges vervullen bovendien hun functie evenzeer jegens de beide Kamers. Dat is in de Kaderwet vertaald in de mogelijkheid om de beide Kamers gevraagd en ongevraagd van advies te voorzien. De voorgestelde wijziging brengt hierin geen verandering aan.

Het wetsvoorstel bewerkstelligt naar schatting een besparing op het ambtelijk apparaat van € 850.000,–. Een advies wordt niet twee maal behandeld, namelijk eerst voor een kabinetsreactie en vervolgens op het moment dat het advies tot maatregelen leidt, maar één keer. Dat levert een besparing op van de helft van het aantal uren per advies. De behandeling van een gemiddeld advies kost naar mijn inschatting ongeveer 400 uur. Het gemiddelde uurloon van de betrokken ambtenaren bedraagt in 2014 circa € 85,001. Het gemiddeld aantal adviezen per jaar is 50. Het geschatte besparingspotentieel van het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie bedraagt dan (200 uur x € 85,– x 50 adviezen) € 850.000,–.

Tijdens het wetgevingsoverleg is duidelijk geworden dat een groot deel van de Kamer kritisch is ten aanzien van het wetsvoorstel. Op basis van de bovenstaande uiteenzetting zie ik uit naar een meerderheid voor het wetsvoorstel. Het is aan uw Kamer om al dan niet verder over het wetsvoorstel te debatteren. Indien het amendement van de heer Schouw en mevrouw van Toorenburg (Kamerstuk 33 817, nr. 8) wordt aangenomen door de Tweede Kamer zal ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges (Kamerstuk 33 817) intrekken. De kern van het wetsvoorstel wordt door dit amendement namelijk teniet gedaan.

Samenvoeging adviescolleges

Het kabinet heeft er tot slot voor gekozen te komen tot een vermindering van het aantal adviescolleges door enkele adviescolleges samen te voegen. Inmiddels is de instelling van de Raad voor Wetenschap en Innovatie gerealiseerd, waarmee de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) en de Algemene Energieraad (AER) zijn opgeheven. Ook is de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur ingesteld na samenvoeging van de Raad voor het landelijk gebied, de Raad voor verkeer en waterstaat en de VROM-raad en de Adviesraad gevaarlijke stoffen.

Het kabinet heeft daarnaast besloten om vier adviescolleges samen te voegen tot twee strategische adviescolleges. Beide samenvoegingen vinden plaats op basis van de afweging die aan het hele adviesstelsel ten grondslag ligt, namelijk een betere kwaliteit en een verbetering van de efficiency van het adviesstelsel. Het gaat om de volgende twee samenvoegingen:

  • Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig waarbij de Raad voor Volksgezondheid en Zorg wordt samengevoegd met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Dit wordt het strategisch adviescollege: de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 23 oktober 2014 de nota naar aanleiding van het verslag naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 040, nr.6).

  • De Raad voor het openbaar bestuur wordt samengevoegd met de Raad voor de financiële verhoudingen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereidt daartoe een wetsvoorstel voor. De secretariële ondersteuning van de raden is al samengevoegd.

Verbeteringen in het adviesstelsel

De Kamer heeft mij gevraagd om met een kritische blik te kijken naar het functioneren van het adviesstelsel. Het kabinet is met de Kamer van mening dat steeds opnieuw moet worden bekeken of het adviesstelsel beter vorm gegeven of benut kan worden dan thans het geval is.

De volgende verbeteringen op het adviesstelsel zijn opportuun:

  • Nieuwe clustering van het adviesstelsel;

  • Onderzoek naar tijdelijke en ad hoc commissies.

Nieuwe clustering van het adviesstelsel

In het wetgevingsoverleg van 24 september 2014 heb ik in antwoord op een vraag van de heer Schouw (D66) toegezegd om nog eens te kijken naar een herkenbare clustering van adviescolleges. Dit heeft geleid tot de uitwerking in een nieuwe clustering waarin het adviesstelsel wordt ingedeeld naar de volgende zeven beleidterreinen of -thema’s:

  • 1. Economie/innovatie;

  • 2. Onderwijs;

  • 3. Cultuur;

  • 4. Volksgezondheid en samenleving;

  • 5. Fysieke omgeving;

  • 6. Bestuurlijk-juridisch;

  • 7. Internationaal.

Door deze nieuwe ordening van het stelsel maakt het kabinet de keuze om op termijn één strategisch adviescollege per beleidsthema in te stellen. De strategische adviescolleges voldoen na de samenvoeging van de Raad voor de volksgezondheid en zorg en de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling aan dit streven. In zijn algemeenheid zal bij de technisch-specialistische adviescolleges per beleidsthema moeten worden beoordeeld hoeveel adviescolleges nodig zijn. Een uitgebreidere weergave van de nieuwe indeling is te vinden in bijlage 1. Een vermindering van het aantal adviescolleges kan een besparing opleveren van een evenredig percentage van de totale kosten van het adviesstelsel.

Onderzoek naar tijdelijke en ad hoc commissies

Het beeld is dat het instellen van ad hoc commissies het functioneren van het vaste adviesstelsel gedeeltelijk heeft doorkruist. Dit is geen nieuw gegeven. In 2004 is de motie van het Kamerlid Halsema c.s. (Kamerstuk 29 508, nr. 3) aangenomen waarin het «de regering verzoekt om zoveel mogelijk gebruik te maken van de eigen deskundigheid van het ministerie en de expertise van vaste adviescolleges en onderzoeksraden en voorts terughoudend te zijn bij het instellen van eenmalige ad hoc commissies, teneinde het aantal ad hoc commissies tot minimum te beperken.» Momenteel zijn er vier tijdelijke adviescolleges onder de werking van de Kaderwet en ongeveer 250 ad hoc commissies die niet onder de werking van de Kaderwet vallen. Het blijft de vraag of ten minste een deel van de taken van deze 250 commissies niet ook of beter door Kaderwetadviescolleges zou kunnen worden verricht. Om dit te kunnen vaststellen is onderzoek nodig. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor het brede adviesstelsel zal ik bij het beoordelen van de effectiviteit van de Kaderwet in 2015 onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de bestaande adviescolleges beter te benutten zodat de noodzaak tot het instellen van nieuwe ad hoc commissies kan worden verminderd.

Overige vragen van de Tweede Kamer

Hieronder ga ik nog in op een drietal specifieke vragen uit het wetgevingsoverleg, waarop ik de Kamer nog een antwoord verschuldigd ben.

Een stelsel dat samenkomt in de WRR

De heer Taverne (VVD) heeft in het wetgevingsoverleg gevraagd om in het kader van de modernisering een scenario uit te werken waarin de WRR als overkoepelend adviesorgaan functioneert. Afhankelijk van het type onderzoeksvraag zouden er specialisten kunnen worden ingehuurd, bijvoorbeeld van universiteiten. Dit scenario wordt hieronder met voor- en nadelen uitgewerkt.

Denkbaar is een scenario waarin het strategische adviesstelsel samenkomt in de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In deze constructie zullen dan op termijn alle WRR-leden tevens voorzitter zijn van een onder de WRR ressorterend adviescollege en de ondersteunende apparaten van alle strategische adviesraden zullen worden samengevoegd. De WRR coördineert tussen de adviescolleges en de WRR is aanspreekbaar op het algemeen functioneren van het adviesstelsel. Ook komt de algemene programmering onder de verantwoordelijkheid van de WRR, waarin de verschillende leden zorgen dat hun adviescolleges hun programmering daarop afstemmen. De WRR zal dit dan doen in overleg met het kabinet. Het afzonderlijk functioneren van de adviescolleges blijft de verantwoordelijkheid van de vakministers. De ministeries behouden in dit systeem met hen verbonden strategische adviescolleges en blijven hun adviesaanvragen indienen bij dit adviescollege.

Dit scenario levert naar verwachting een besparingspotentieel op in de organisatiekosten. Tegelijkertijd ontstaan zijn er ook transitiekosten en extra kosten voor de nieuwe taak van de WRR. De kosten/batenanalyse is onvoldoende betrouwbaar om hier te kunnen presenteren. De verwachting is dat de kosten en de baten tegen elkaar weg vallen.

Dit scenario heeft ook nadelen die zich laten samenvatten als de vraag of de kwaliteit en doelmatigheid van het adviesstelsel zijn gebaat bij het voorstel. Zo is de verwachting dat de inrichting van een koepel boven de bestaande adviescolleges, een extra laag, bestuurlijke drukte zal veroorzaken. Ook valt het te betwijfelen of een formele coördinatietaak van de WRR meerwaarde zal hebben ten opzichte van de huidige informele rol die via het voorzitters- en secretarissenberaad wordt uitgeoefend. Beide beraden zijn opgericht om uitwisseling van kennis en expertise, inhoudelijke afstemming van werkprogramma’s en samenwerking bij domeinoverstijgende adviestrajecten te realiseren. Het onafhankelijk functioneren van de adviescolleges, ook richting het parlement, zal onder druk komen te staan. De WRR zelf zal afdrijven van zijn eigen wetenschappelijke strategische taak en er is een reële kans dat gezaghebbende (potentiële) leden van adviescolleges zich in het voorgestelde scenario minder geroepen voelen om zitting te nemen in een strategisch adviescollege doordat zo’n strategisch adviescollege minder eigen gezag heeft. Deze zaken leiden tot uitholling van de kwaliteit en de zwaarte van zowel de WRR als de strategische adviescolleges en daarmee van de bijdrage van het adviesstelsel aan de strategische en lange termijnoriëntatie van politiek en bestuur. Ten slotte betreft dit scenario een algehele stelselherziening. Een dergelijke stelselherziening zal een meerjarig traject worden, des te meer omdat deze een aanpassing vergt van de Instellingswet van de WRR en mogelijk ook van de instellingswetten van de betrokken adviescolleges.

Alles afwegende ben ik tot de conclusie gekomen om deze verandering niet in gang te zetten. Voor deze stelselherziening zijn de argumenten voor in termen van het verwachte financieel gewin onvoldoende zwaarwegend in relatie tot de vereiste inspanningen.

Aantal gevraagde en aantal ongevraagde adviezen

De heer Taverne (VVD) heeft in het wetgevingsoverleg gevraagd hoeveel van de adviezen gevraagd en hoeveel ongevraagd zijn. Het aantal gevraagde en het aantal ongevraagde adviezen van de strategische adviescolleges in 2013 en tot 1 oktober 2014 zijn hieronder in de tabel weergegeven. Ook vroeg de heer Taverne (VVD) of het kabinet bij het geven van een reactie differentieert tussen gevraagde en ongevraagde adviezen. Het antwoord daarop is ontkennend. Op elk advies moet volgens de Kaderwet een kabinetsreactie worden gegeven.

 

Totaal aantal adviezen

Gevraagd

Ongevraagd

2013

53

42

11

2014 (tot 1 okt)

43

40

3

Verbinding van talentvolle wetenschappers aan de adviescolleges

De heer Schouw (D66) heeft mij gevraagd om te onderzoeken of jonge talentvolle wetenschappers in voldoende mate betrokken worden door de adviescolleges en om hierover in overleg te treden met KNAW en NWO.

De Minister-President heeft afgelopen september de brief «Werken aan groei» aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk 34 000, nr. 4). In deze brief heeft de Minister-President de ambitie uitgesproken om de komende 10 jaar het aantal promovendi binnen de rijksoverheid aanzienlijk te vergoten. Het doel is een snellere toepassing van kennis binnen de overheid en (nog) betere verbindingen tussen beleid en wetenschap. Dit biedt voor de toekomst mogelijkheden om dit initiatief te verbinden aan de adviescolleges die bij uitstek deze kennis kunnen gebruiken voor goede adviezen. Een mogelijkheid zou gecombineerde aanstellingen van promovendi kunnen zijn waarbij ze voor de helft van de tijd verbonden zijn aan de universiteit en voor de andere helft van de tijd aan een adviescollege. De komende tijd werken we deze ambitie verder uit.

Ik ben ook in overleg getreden met de KNAW, NWO en WRR. In dit overleg is bevestigd dat de aanstellingseisen voor leden van adviescolleges voorschrijven dat het betreffende lid veel ervaring moet hebben op het gebied van bestuur, beleid en wetenschap. Dit betekent per definitie dat door de vereiste ervaring jonge talentvolle wetenschappers minder snel in aanmerking komen. De WRR en de KNAW gaven aan dat er wel veel initiatieven zijn om jonge wetenschappers van kennisinstellingen of universiteiten te verbinden aan adviescolleges. Zo blijkt dat jonge talentvolle wetenschappers vaak deel uitmaken van de ondersteunende staf van een adviescollege en meedraaien in projecten rondom een specifiek onderzoek naar aanleiding van een adviesaanvraag. Dat vindt plaats op zowel vaste als op flexibele basis. Zo is het bij de KNAW gebruikelijk dat De Jonge Akademie (DJA) meeschrijft aan de adviezen van de KNAW. De DJA is ook betrokken bij een structurele samenwerking tussen wetenschap (NWO, KNAW, DJA en vereniging van universiteiten (VSNU) en de Tweede Kamer. Alle Kamercommissies hebben sinds 1 oktober 2014 toegang tot de wetenschappelijke kennis die door deze samenwerking mogelijk gemaakt wordt. Een ander initiatief is dat van de Jonge Gezondheidsraad (jongGR) bij de Gezondheidsraad waarbij jonge wetenschappers in contact worden gebracht met meer ervaren leden van de Gezondheidsraad en zijn commissies. Op deze wijze kan hun inbreng worden meegenomen in adviezen en kunnen zij al vroeg ervaring opdoen met adviesprocessen. Verder zijn er structureel contacten tussen universiteiten en adviescolleges om allianties aan te gaan omtrent specifieke onderzoekstrajecten. Zodoende wordt wetenschap en beleid met elkaar verbonden. Binnen deze allianties worden ook vaak studenten betrokken. Er wordt binnen de WRR, KNAW en de adviescolleges veel gewerkt met stages en detacheringen voor jonge talentvolle wetenschappers, waarbij naast studenten ook promovendi en postdocs worden betrokken. Mijn inziens worden jonge talentvolle wetenschappers op velerlei wijze betrokken bij de adviescolleges en op termijn kan dit een positief effect hebben op het toetreden van deze talentvolle wetenschappers tot de adviescolleges.

Tot slot

Het adviesstelsel wordt ingedeeld in een nieuwe en herkenbare clustering en in 2015 wordt tijdens de evaluatie van de Kaderwet adviescolleges een onderzoek gedaan naar manieren om het vaste adviesstelsel nog beter te benutten. De algehele evaluatie van de Kaderwet adviescolleges zal ik naar verwachting nog in 2015 naar de Kamer sturen. Met de bovenstaande nadere beschouwing van het adviesstelsel acht ik tegemoet te zijn gekomen aan de door u gestelde vragen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Bijlage 1 Nieuwe clustering van het adviesstelsel

 

Strategisch

Technisch-specialistisch

Eenmalig/

tijdelijk

Economie/

innovatie

Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

Actal

Onderwijs

Onderwijsraad

   

Cultuur

Raad voor cultuur

   

Volksgezondheid en samenleving

Raad voor volksgezondheid en samenleving (fusie Raad voor volksgezondheid en zorg/Raad voor maatschappelijke ontwikkeling)

Gezondheidsraad

Staatscommissie herijking ouderschap

     

Commissie van wijzen inzake hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten

Fysieke omgeving

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur

Commissie bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten

 
   

Commissie van advies inzake de waterstaats-wetgeving

 

Bestuurlijk-juridisch

Raad voor het openbaar bestuur (incl. Raad voor de financiële verhoudingen)

Adviescommissie burgerlijk procesrecht

Review board aanvalsprogramma informatievoorziening Politie

   

Staatscommissie internationaal privaatrecht

Commissie evaluatie Politiewet 2012

   

College bescherming persoonsgegevens

 
   

Commissie vennootschapsrecht

 
   

Commissie auteursrecht

 
   

Kiesraad

 
   

Adviescommissie voor vreemdelingen zaken

 

Internationaal

Adviesraad internationale vraagstukken

Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken

 

X Noot
1

Handleiding Overheidstarieven 2014, Ministerie van Financiën.

Naar boven